Mag wel
Gerechtshof Amsterdam, 20 oktober 2009, zaaknr. 106.006.776/01, PP Impex B.V. & Edco Eindhoven B.V. tegen Mag Instrument Incorporated (met dank aan Leonie Kroon, DLA Piper).
Merkenrecht. Vormmerken zaklampen. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank Amsterdam 21 februari 2007, IEF 3706). De vormmerken m.b.t. de zaklampen van Mag Instrument hebben geen inherent onderscheidend vermogen en hebben dit, waar zij overeenstemmen met de alu-zaklamp van Edco, ook niet door inburgering kunnen verkrijgen (wezenlijke waarde / functioneel bepaald). Geen auteursrecht op grond van art. 2 lid 7 Berner Conventie. Geen slaafse nabootsing op grond van Art. 14 lid 8 BTMW.
Onderscheidend vermogen: 5.6. De rechtbank heeft overwogen dat, gelet op de in het vonnis onder 3.12 opgesomde door Mag genoemde kenmerken, de vormmerken van Mag Instrument op significante wijze afwijken van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is en derhalve hun essentiële functie als herkomstaanduiding vervullen, en dat deze kenmerken, in samenhang bezien, het de gemiddelde consument mogelijk maken de betrokken waar van die van andere ondernemingen te onderscheiden.
5.7. Het hof deelt dit oordeel van de rechtbank niet. Een merk heeft onderscheidend vermogen wanneer het geschikt is om de betrokken waren als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren. De in het vonnis onder 3.12 opgesomde kenmerken bestaan grotendeels uit functionele elementen van de in het geding zijnde zaklampen. Deze elementen hebben betrekking op de vorm van de reflectorkop en het cilindrische batterijhuis met gladde en bewerkte gedeelten en zijn, naar uit tal van overgelegde afbeeldingen en ter terechtzitting in hoger beroep getoonde modellen van zaklampen van ander fabrikaat aan het hof is gebleken, stuk voor stuk ook al elders toegepast. Niet is gebleken dat de door genoemde elementen bepaalde vorm van de zaklampen op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de onderhavige sector gangbaar is, zodat niet gezegd kan worden dat de opgesomde kenmerken, in samenhang bezien, de beide merken hun essentiële functie als herkomstaanduiding doen vervullen. Geoordeeld moet daarom worden dat de beide gedeponeerde vormmerken van meet af aan geen onderscheidend vermogen bezitten als bedoeld in art. 2.1 BVIE.
Inburgering: 5.9. Hierin kan Mag Instrument niet worden gevolgd. Voor zover al gezegd zou kunnen worden dat de zaklampen van Mag Instrument - op onderdelen - afwijken van zaklampen van andere herkomst, gaat het voornamelijk om vormafwijkingen die door hun fraaiheid in belangrijke mate de wezenlijke (markt)waarde van de zaklampen bepalen en/of die functioneel zijn bepaald zoals het profiel op het cilindrische batterijhuis en de verzonken schakelaar. Dat zijn vormen als bedoeld in art. 2.1 lid 2 BVIE die geen (kenmerkend onderdeel van een) merk kunnen zijn, ook niet door inburgering als voorzien in art. 2.28 lid 2 BVIE. Voor zover het gaat om de afgeronde, licht gebolde kop van de Mag-Lite zaklampen, die niet als (louter) functioneel bepaald onderscheidend kenmerk is aan te duiden, heeft te gelden dat de licht geknikte vorm van de kop van de Alu-zaklamp voldoende afwijkt om verwarring bij het publiek te voorkomen.
5.10. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de merkenrechtelijke grondslag de vordering van Mag Instrument niet kan dragen. De principale grieven 5 en 7, die gericht zijn tegen anders luidende overwegingen van de rechtbank, slagen derhalve.
Auteursrecht: 5.12. Mag Instrument heeft haar vordering mede gebaseerd op beweerde inbreuk op een haar toekomend auteursrecht op de Mag-Lite zaklampen. Uit de reciprociteitsregel van art. 2 lid 7 Berner Conventie volgt dat, bij afwezigheid van door Mag Instrument bij te brengen bewijs van auteursrechtelijke bescherming van de Mag-Lite zaklampen in de Verenigde Staten van Amerika als land van oorsprong, aan deze lampen in Nederland geen auteursrechtelijke bescherming toekomt. Het hof heeft in de stellingen van Mag Instrument geen aanleiding gevonden om met betrekking tot deze bewijslast thans anders te oordelen dan het heeft gedaan in zijn arrest van 12 november 1998, rolnummer 190/97 in de zaak Mag Instrument tegen Buzaglo, naar welk arrest beide partijen hebben verwezen. Het gaat er derhalve niet om of in de Verenigde Staten auteursrechtelijke bescherming van werken van toegepaste kunst categoraal is uitgesloten, maar om de vraag of dit voor het specifieke concrete werk (i.c. de Mag-Lite zaklampen) het geval is.
Slaafse nabootsing: 5.13. Ook de beweerdelijke slaafse nabootsing door PP Impex en Edco kan de vordering van Mag Instrument niet dragen. Art. 14 lid 8 BTMW zoals dat tot 1 december 2003 luidde, sloot het instellen van een vordering wegens oneerlijke mededinging uit voor feiten die alleen inbreuk op een tekening of model inhouden. Aangezien de inleidende dagvaarding op een eerder tijdstip is uitgebracht geldt die uitsluiting in deze zaak. Daarbij komt dat de Alu zaklamp - gelet op de afwijkende vorm waar het de niet (louter) functionele kenmerken betreft - niet als een slaafse nabootsing van de Mag-Lite zaklampen kan worden aangemerkt.
Lees het arrest hier of hieronder:
Causaal verband
Rechtbank Arnhem, 21 oktober 2009, HA ZA 08-1325, De Roode Roos B.V. tegen Reform- en vitaminecentrum De Rooij B.V. (met dank aan C.J. van Dijk, Van Veen Advocaten).
Auteursrecht. Schadevergoeding, winstafdracht en causaal verband. Eindvonnis na Rechtbank Arnhem, 25 maart 2009, IEF 7743, waarin de rechtbank De Roode Roos in de gelegenheid heeft gesteld om een nadere onderbouwing van de schade te geven.
Schadevergoeding: 3.9, De rechtbank is van oordeel dat De Roode Roos met de door haar overgelegde, niet cijfermatig onderbouwde, grafieken onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat haar omzet tussen april 2007 en april 2008 minder is gestegen dan gebruikelijk. Een onderzoek daarnaar door een registeraccountant, zoals De Roode Roos voorstelt, acht de rechtbank niet nodig omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat een eventuele omzetstagnatie hij de Roode Roos is veroorzaakt door het onrechtmatige overnemen door De Rooij van een deel van de productfoto's en productteksten van De Roode Roos. Indien De Rooij haar eigen afbeeldingen en teksten zou hebben gegenereerd, zou De Rooij in de periode van april 2007 tot april 2008 mogelijk evenveel omzet hebben gedraaid – met wellicht wat meer investeringen - dan zij nu heeft gedaan. (…) Bovendien hebben De Roode Roos en De Rooij veel concurrenten die hun orthomaleculaire voedingssupplementen ook via webwinkels verkopen. Het kan niet worden uitgesloten dat de aanwezigheid daarvan in die periode invloed heeft uitgeoefend up de omzet van De Roode Roos, bijvoorbeeld door acties of speciale aanbiedingen. De aansprakelijkheid van De Rooij voor een eventuele omzetstagnatie bij De Roode Roos in die periode kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld wegens het ontbreken van een causaal verband.
Winstafdracht: De rechtbank volgt niet het betoog van De Roode Roos dat uit het karakter van artikel 27a Aw ct1 6:104 BW volgt dat de gehele toe te rekenen winst voor de bewuste producten moet worden geacht het gevolg te zijn van onrechtmatig handelen en de auteursrechtinbreuk van De Rooij. (…) De uitkomst van de winst per product zegt immers nog niets over de winst die De Rooij met dat product zou hebben gemaakt indien De Rooij daarvoor nier de productomschrijving en afbeelding van De Rooij zou hebben overgenomen.
Schadebegroting: 3.16. Naar schatting heeft De Rooij een bedrag van in totaal ongeveer € 10.000,- uitgespaard door op onrechtmatige wijze ten behoeve van haar webwinkel een deel van de webwinkel van De Roode Roos over re nemen. Deze kostenbesparing betreft zowel de overgenomen productomschrijvingen als de overgenomen productafbeeldingen. Zij heeft zich hierdoor ten koste van De Roode Roos een concurrentievoorsprong kunnen verschaffen. Voor zover die voorsprong daarnaast betrekking heeft op een voorsprong in tijd, doordat De Rooij zich versneld toegang tot de markt heeft kunnen verschaffen, begroot de rechtbank de schade aan de zijde van De Roode Roos op € 2.000,-.
3.18. (…) Om zich te beveiligen tegen kopiëren van moet De Roode Roos hoe dan ook kosten maken. Deze kosten behoeven naar oordeel van de rechtbank niet voor rekening van De Rooij te komen.
Proceskosten: 4/5 deel liquidatietarief, 1/5 deel 1019h proceskosten.
Lees het vonnis hier of hieronder.
De keuze een kinderstoel met de Tripp Trapp techniek te ontwerpen
Rechtbank Amsterdam, 21 oktober 2009, HA ZA 09-942, Stokke AS c.s. tegen Jamak B.V. c.s. (met dank aan Tobias Cohen Jehoram en Arnout Groen, de Brauw Blackstone Westbroek).
Auteursrecht. Tripp Trapp-zaak. L-vorm, techniek en Scandinavische stijl, waarvan de laatste twee de beschermingsomvang van de Tripp Trapp kinderstoel beperken en waardoor de kinderstoel Leander (afbeelding) door de rechtbank niet als inbreukmakend wordt aangemerkt. Om over na te denken: “Uitsluitend technisch bepaalde vormen zijn van auteursrechtelijke bescherming uitgesloten en kunnen door iedere derde worden gebruikt, ook indien het gebruik door die derde niet technisch is bepaald.”
4.5. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, zijn de schuine stijlen geen auteursrechtelijk beschermde trek van de Tripp Trapp, omdat ze voortvloeien uit de gekozen techniek en eisen van functionaliteit. Dit wordt niet anders als de door de deskundige van Stokke, prof. A.H. Marinissen, getekende stoelen, waarin een verticaal profiel als uitgangspunt is gekozen, in de beoordeling worden betrokken. Deze stoelen duiden er volgens Stokke C.S. op dat een technische noodzaak om bij het ontwerp van de Tripp Trapp aan te haken ontbreekt. De techniek van de Tripp Trapp is vrij. Dit houdt in dat het een ieder vrijstaat die techniek te gebruiken, zonder te kunnen worden verplicht de techniek met een andere techniek te combineren, zoals Marinissen in zijn voorbeelden doet. Ook de omstandigheid dat Jamak c.s. heeft gekozen voor een bevestiging van de zit- en voetplank op aan de voorzijde van de schragen geplaatste dragers in plaats van deze in te klemmen in horizontaal verlopende groeven, leidt niet tot een ander oordeel. Uitsluitend technisch bepaalde vormen zijn van auteursrechtelijke bescherming uitgesloten en kunnen door iedere derde worden gebruikt, ook indien het gebruik door die derde niet technisch is bepaald.
4.6. Aan het enkele ontwikkelen of inzetten van een nieuwe mode of stijl komt geen bescherming krachtens het auteursrecht toe (HR 29 december 1995, Decaux/Mediamax, NJ 1996/546). De Tripp Trapp past in de zogenoemde Scandinavische stijl, welke zich kenmerkt door het ontbreken van van franje, strakke heldere lijnen, minimalisme en basale, essentiële materialen (blank hout). Binnen die Scandinavische stijl kunnen op zichzelf, zoals ook uit het navolgende zal blijken, keuzes worden gemaakt die er aan kunnen bijdragen dat sprake is van een eigen intellectuele schepping. Het gebruik van blank afgewerkt beukenhout en de keuze voor minimalisme en strakke lijnen horen daar echter niet bij. Die elementen vormen als het ware de pijlers van de gekozen Scandinavische stijl en vormen daarmee de kaders waarbinnen de ontwerper van de hier bedoelde stoel zijn werkzaamheden verricht.
4.7. De keuze een kinderstoel met de Tripp Trapp techniek te ontwerpen, beperkt de ontwerper in het maken van keuzen die kunnen leiden tot een eigen intellectuele schepping. Die ruimte wordt verder ingeperkt indien wordt gekozen voor de Scandinavische stijl, waarbij franjes zoveel mogelijk achterwege worden gelaten, hout centraal staat en gekozen wordt voor strakke lijnen. Dit alles is terug te zien in de Tripp Trapp. De Tripp Trapp is een werk dat zoveel mogelijk voldoet aan de eisen van de beoogde functie, waarbij de vormgeving van de Tripp Trapp nagenoeg samenvalt met hetgeen uit de eisen van techniek en functionaliteit voortvloeit. Dit laat onverlet dat er ook voor de ontwerper van een kinderstoel, uitgaande van de Tripp Trapp techniek en binnen de Scandinavische stijl, nog altijd ruimte is voor het maken van auteursrechtelijk relevante keuzes. In het geval van de Tripp Trapp kunnen genoemd worden de keuze van Opsvik om blank afgewerkt beukenhout te combineren met metalen (in plaats van houten) delen, alsmede het aantal metalen delen, de uit twee delen bestaande rugleuning en de vormgeving van voetensteun en zitplankje (aan de voorzijde recht en aan de achterzijde voorzien van een aan de zijkanten afgeplatte ronding).
4.8. De belangrijkste keuze die Opsvik heeft gemaakt, betreft de keuze voor de ondersteuning van het zijdeel naar de grond. Hij heeft gekozen voor een horizontaal deel langs de grond. Samen met de opgaande stijl ontstaat aldus een staander die het beeld vertoont van een cursieve hoofdletter L. Het is mede daaraan dat de Tripp Trapp zijn transparante en zwevende uitstraling ontleent. Dat deze L-vorm een auteursrechtelijk beschermde trek van de Tripp Trapp is, wordt door Jamak C.S. niet betwist. Tot een ruime beschermingsomvang leidt de keuze voor de wijze waarop het zijdeel naar de grond is ondersteund (in samenhang met de overige hiervoor genoemde keuzemogelijkheden) naar het oordeel van de rechtbank niet. Het unieke van het ontwerp van de Tripp Trapp is met name gelegen in de techniek (en de technische eisen van functionaliteit) voor een bepaalde verstelbare kinderstoel. Het zijn nu juist die aspecten die bij het bepalen van de totaalindruk/de beschermingsomvang moeten worden weggedacht. De rechtbank benadrukt daarbij dat het naar achter hellen van de stijlen als zodanig een niet beschermde trek is, terwijl het aantal mogelijkheden om die stijl met de grond te verbinden beperkt is. Dit alles leidt tot het oordeel dat de Tripp Trapp in auteursrechtelijke zin niet uniek is.
(…)
4.10. Bij de Leander is (…), anders dan bij de Tripp Trapp, niet gekozen voor de strakke lijnen en de afwezigheid van franje , waardoor de Scandinavische stijl zich kenmerkt, maar voor een staander met gebogen lijnen. Van de scherpe hoek van de L van de Tripp Trapp (in de woorden van Jamak C.S. een strakke winkelhaak) is bij de Leander dan ook geen sprake. (…) Van een strakke achterover hellende L is daarmee geen sprake. De Leander houdt veeleer het midden van een achterover hellende L en een vervormde S. (…) Ook overigens zijn bij de Leander, wat de auteursrechtelijk relevante trekken van de Tripp Trapp betreft, andere keuzen gemaakt (…) en gaat het strakke lijnenspel van de Tripp Trapp (verder) verloren doordat de rugleuning voor de staanders en niet ertussen is geplaatst. (…) De Leander heeft geen (zwarte) metalen delen als verbindingselement. Bijgevolg ontbreken ook de zwarte contrasterende schroeven aan de buitenzijde van de staanders. Aan de onderzijde heeft de Leander een regel, maar dit betreft geen staande rechthoekige regel, maar een liggende, bol vormgegeven regel.
4.1 1. De conclusie van het voorgaande is dat de Leander een andere totaalindruk maakt dan de Tripp Trapp. Van inbreuk is geen sprake. De vorderingen in conventie dienen om die reden te worden afgewezen. Als de in conventie in het ongelijk gestelde partij, zal Stokke C.S. in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Partijen zijn overeengekomen dat de kosten in conventie £ 7.500,00 bedragen. Stokke C.S. zal tot dat bedrag worden veroordeeld.
Lees het vonnis hier of hieronder.
In verlichte toestand
Rechtbank ’s-Gravehage, 21 oktober 2009, HA ZA 09-187, Slewe Beheer B.V. & Bloom Holland B.V. tegen The Groove Garden (met dank aan Wouter Seinen & Alexander Alff, CMS Derks Star Busmann).
Modellenrecht. Auteursrecht. Vormgevingserfgoed. Eiseres Bloom, houdster van een Gemeenschapsmodelrecht m.b.t. oversized bloempot met verlichting (de BLOOM!Pot), stelt dat gedaagde Groove inbreuk maakt op haar rechten door de verhandeling van een eigen verlichte bloempot. De vorderingen worden afgewezen: Het Gemeenschapsmodel wordt nietig verklaard wegens prior art, wel auteursrecht op ('uitstraling') verlichting, maar onvoldoende overeenstemmende algemene indruk (bovendien: "Het geheel is gemaakt in China, welke 'uitstraling' de bloempot [van Groove -IEF] dan ook heeft."). Kort in citaten:
Modellenrecht: 4.17. De conclusie is dan ook dat de modelinschrijving de integratie van lamp en bloempot en de dubbele functionaliteit niet laat zien en daarom ook niet beschermt. Voorzover de inschrijving al een dubbele bodem openbaart is deze aan te merken als een technische maatregel met het doel de dubbele functionaliteit mogelijk te maken in de zin van artikel 8 GmodelVo waarvoor het recht uit een Gemeenschapsmodel niet geldt. Voorzover de inschrijving een transparante bloempot met verlichting openbaart is hierboven al overwogen dat het model niet nieuw is omdat een verlichte bloempot [de Vas-one van Serralunga - IEF] eerder was getoond op de meubelbeurs te Milaan. Het model met inschrijvingssnummer 000122189-0001 is dan ook wat het modelrecht betreft niet nieuw en niet van eigen karakter.
4.18. De door Groove gevorderde nietigverklaring van het Gemeenschapsmodel nummer 000122 189-0001 zal dan ook in het dictum in reconventie van dit vonnis worden uitgesproken.
Auteursrecht: 4.27. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in verlichte toestand de LED bloempot van Groove een andere algemene indruk maakt dan de BLOOM!Pot van Bloom. Er is dan geen sprake van inbreuk. Hieraan wordt niet afgedaan door het gegeven dat zonder ontstoken verlichting de bloempotten wel dezelfde algemene indruk maken. In dat geval volgen immers beide bloempotten het vormgevingserfgoed zoals de grote bloempot van Serralunga. De rechtbank laat in het midden of de grote bloempot van Serralunga bescherming toekomt uit hoofde van auteursrecht of als niet-ingeschreven model.
Proceskosten: 4.34. Uiteindelijk is in deze zaak - van beide zijden - meer dan het indicatietarief in rekening gebracht. De rechtbank acht dekosten aan de zijde van Groove niet onredelijk of onevenredig en zal daarom het indicatietarief niet toepassen. De rechtbank heeft meegewogen dat in een zaak met als inzet de bescherming van vormen als de onderhavige, de kosten aan de zijde van de beweerdelijk inbreukmaker veelal hoger zijn dan die van de rechthebbende. De beweerdelijk inbreukmaker zal immers als regel veel energie moet steken in het zoeken naar het wormgevingserfgoed.
Lees het vonnis hier of hieronder.
Over zichzelf heeft afgeroepen
Rechtbank ‘s-Gravenhage, 21 oktober 2009, HA ZA 08-3359, MSR Dosiertechniek GmbH tegen Aredal Foam Systems HB (met dank aan Adonna Alkema, Klos Morel Vos & Schaap).
Merkenrecht. Brandblussers. Comparitie is voor toepassing van de Indicatietarieven IE gelijk te stellen met een eenvoudige zaak met re-en dupliek en/of pleidooi. Vervallenverklaring ziet ook op handhaving van IE-rechten.
Gedaagde i.c. Aredal stelt dat eiser MSR, inbreuk maakt op (haar internationale) merk FireDos (1997), sommeert staking van gebruik en initieert bij het OHIM een nietigheidsprocedure tegen het Gemeenschapsbeeld/woordmerk FireDos van MSR (2006). MSR stelt dat het merk van Aredal langer dan 5 jaar niet normaal als merk is gebruikt in de Benelux en verzoekt en verkrijgt vrijwillige doorhaling van het merk m.b.t. de Benelux.
4.3. De enige reden waarom de zaak niettemin is doorgezet, is een deelgeschil tussen partijen over de proceskostenvergoeding. Dat is de reden dat MSR niet bereid is geweest de zaak op verzoek van Aredal in te trekken wegens gebrek aan belang ex 3:303 BWW.
(...)
4.7. Hoewel de vordering tot doorhaling wegens gebrek aan belang moet worden afgewezen, is de rechtbank van oordeel dat Aredal de door MSR gemaakte kosten over zichzelf heeft afgeroepen door een vervalrijp merk te trachten te handhaven en niet te willen bewilligen in buitengerechtelijke doorhaling, maar daartoe pas na dagvaarding over te gaan. In de specifieke omstandigheden van dit geval kan MSR aanspraak maken op een kostenveroordeling ex art. 1019h Rv.
4.8. In deze zaak is vanwege de gelaste comparitie en de daar geboden pleitgelegenheid sprake van een zaak die voor toepassing van de Indicatietarieven IE gelijk is te stellen met een eenvoudige zaak met re-en dupliek en/of pleidooi. De gevorderde kosten van ruim € 9000,- blijven beneden de voor dergelijke zaken gestelde grens van € 10.000,-, zodat het subsidiaire ter comparitie gedane beroep op matiging van Aredal in het licht van de Indicatietarieven moet worden gecompenseerd.
Lees het vonnis hier of hieronder.
Voor zover thans nog van belang
Gerechtshof ’s-Gravenhage, 13 oktober 2009, zaaknr. 105.003.145/01, Huiskens/W&M Agenturen (Nederland) tegen Baby Dan Productions A/S (met dank aan Jaap Bremer, BarentsKrans)
Modellenrecht (oud modellenrecht, BTMW, vonnis waarvan beroep dateert van 1 december 2004). Baby Dan vordert succesvol de nietigheid voor het Beneluxgebied van een (deel van een meervoudig) internationaal model voor een traphek van Huiskens. “Hoewel het hier nog toepasselijke artikel 19 BTMW (oud) bepaalde dat de nietigverklaring, vrijwillige doorhaling of afstand steeds betrekking moest hebben op de tekening of het model in zijn geheel, [wordt] aangenomen dat bij meervoudige depots de nietigverklaring beperkt kan worden tot één van de in dat meervoudige depot opgenomen tekeningen en modellen.” (Klik op afbeelding voor vergroting)
Nieuwheid: 8. Volgens het in deze zaak toepasselijke recht, zoals dat gold tot 1 december 2003, moet het uiterlijk van het voortbrengsel nieuw zijn (artikel 1 BTMW (oud); vgl. thans artikel 3.1 lid 1 BVIE). Een model is niet nieuw indien binnen een periode van vijftig jaren voorafgaande aan het depot een voortbrengsel dat hetzelfde uiterlijk vertoont als het gedeponeerde model dan wel daarmee slechts ondergeschikte verschillen vertoont in de belanghebbende kring in de Benelux feitelijke bekendheid heeft genoten (artikel 4 lid 1 onder a BTMW (oud)). Zoals hiervoor onder 1 is overwogen, staat vast dat het traphek Danamic van Baby Dan reeds voor de depotdatum in de belanghebbende kring feitelijke bekendheid genoot in de Benelux. (…) In het licht van deze kenmerken is het hof van oordeel dat verschillen in de vorm van de spijlen en de buizen alsmede die van de handgreep - rond of vierkant, plat of afgerond -van ondergeschikte betekenis zijn, immers niet eraan in de weg staan dat de totaalindrukken van de hekjes overeenkomen. De conclusie luidt dan ook dat voor zover het uiterlijk van het gedeponeerde model niet technisch is bepaald, het slechts ondergeschikte verschillen vertoont met het reeds bekende traphek Danamic van Baby Dan.
(…)
Meervoudig model: 12. Het hof overweegt dat, hoewel het hier nog toepasselijke artikel 19 BTMW (oud) bepaalde dat de nietigverklaring, vrijwillige doorhaling of afstand steeds betrekking moest hebben op de tekening of het model in zijn geheel, aangenomen wordt dat bij meervoudige depots de nietigverklaring beperkt kan worden tot één van de in dat meervoudige depot opgenomen tekeningen en modellen (vgl. ten aanzien van vrijwillige doorhaling artikel 18 lid 1 BTMW (oud)). Baby Dan erkent dat zij zich nimmer op nietigheid van onderdeel 1 (1 .l en 1.2) heeft beroepen; zij heeft haar vorderingen louter op de onderdelen 2 en 3 gericht. Het hof zal het vonnis dan ook op dit punt vernietigen. Omdat in het dictum van het bestreden vonnis het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 maart 2002 wordt heroepen uitsluitend ten aanzien van de kostenveroordeling, ziet het hof aanleiding het dictum in zijn geheel opnieuw uit te spreken.
Lees het arrest hier of hieronder.
Voor uitleven
GvEA, 20 oktober 2009, zaak T-307/08, Aldi Einkauf GmbH & Co. tegen OHIM / Goya Importaciones y Distribuciones, SL.
Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen Gemeenschapsbeeldmerk 4 OUT Living o.g.v. ouder Spaans nationaal beeldmerk Living & Co (kleding). Oppositie toegewezen. Verwarringsgevaar.
35. With regard to the second argument, to the effect that the similarity of the word element ‘Living’ common to both marks is insufficient to established a likelihood of confusion, given that that element has only a weak distinctive character in the earlier mark, the Board of Appeal explained in paragraphs 30 and 31 of the contested decision that, although the distinctiveness of the ‘Living’ element cannot be considered high, it must still be considered as a distinctive feature in view of the great importance of the visual element in the opposing marks in relation to goods in classes 18 and 25, which are in principle purchased after a visual inspection. That position is confirmed by the case-law, according to which the finding of a weak distinctive character for the earlier trade mark does not prevent a finding that there is a likelihood of confusion. Although the distinctive character of the earlier mark must be taken into account when assessing the likelihood of confusion (see, by analogy, Case C-39/97 Canon [1998] ECR I-5507, paragraph 24), it is only one factor among others in that assessment. Thus, even in a case involving an earlier mark of weak distinctive character, there may be a likelihood of confusion on account, in particular, of a similarity between the signs and between the goods or services covered (Case T-134/06 Xentral v OHIM – Pages jaunes (PAGESJAUNES.COM) [2007] ECR II-5213, paragraph 70; see also, to that effect, Case T-112/03 L’Oréal v OHIM – Revlon (FLEXI AIR) [2005] ECR II-949, paragraph 61).
(…)
38. With regard to the applicant’s fourth argument, according to which the way in which the opposing marks are formed is different, as the ‘Living’ element constitutes the beginning of the earlier mark, whereas it is at the end of the mark applied for, that circumstance is not such as to bring into question the similarity between the marks concerned or the likelihood of confusion existing between them. The different positions of the ‘Living’ element do not in any way affect the dominant character that that element has for the marks concerned. The Board of Appeal was thus right to conclude that, even if the degree of similarity created by the common element ‘Living’ is weakened by other elements, the similarity is not neutralised in the present case.
(…)
40 In the light of all of the foregoing, it must be held that the Board of Appeal did not err in law in finding that there was a likelihood of confusion between the mark applied for and the earlier mark. The applicant’s single plea must, therefore, be rejected and the action accordingly dismissed.
Lees het arrest hier.
Nobody likes today’s copyright law
Gedeeltelijke publicatie op IViR-website: Harmonizing European Copyright Law: The Challenges of Better Lawmaking, M.M.M. van Eechoud, P.B. Hugenholtz, S. van Gompel, L. Guibault en N. Helberger. Information Law Series 19, Alphen aan den Rijn: Kluwer Law International 2009.
“Nobody likes today’s copyright law. Widespread unauthorized use of copyright material proliferates with impunity, while citizens and users protest that intrusive copyright and related rights law stifle cultural expression. Equipment manufacturers and intermediaries complain about yet more ‘security’ features that complicate their products and services and encumber marketing, while content owners desperately want enforcement to work. And of course it is crucial that whatever regulatory instruments come into play must not age prematurely in Internet time.
(…) In this groundbreaking study the Institute for Information Law of the University of Amsterdam brings its extensive academic expertise to bear on this question. The authors scrutinize the present law as laid down in the seven copyright and related rights directives, against the background of the relevant international standards of the Berne Convention, the TRIPs agreement, and the WIPO Internet Treaties. They map out in detail the degree to which certain areas of copyright have been harmonized as they expose the gaps and inconsistencies in the acquis and the urgent unresolved issues that persist. They identify the EU’s ambitions in relation to its present and future competences (following the Lisbon Reform) to regulate copyright, and to its Better Regulation agenda. Following a comprehensive analysis of almost two decades of regulatory intervention, they move on to the salient current trends that point toward a more coherent and balanced European copyright law.”
Download (de hoofstukken 1 & 9 van) het boek hier.
Op een niet afgeschermd gedeelte
Rechtbank Almelo, 15 oktober 2009, LJN: BK0555, Eiser tegen Gedaagde (foto’s op Hyves-profiel).
Vader plaatst foto's en filmpjes van minderjarig kind op Hyves-profiel. Onderscheid tussen openbaar afgeschermd gedeelte internet/Hyves.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man door het plaatsen van foto’s op een niet afgeschermd gedeelte van het internet inbreuk maakt op de (ook door voormeld Verdrag beschermde) privacy van [Naam zoon], alsmede dat hij de op grond van het gezamenlijk gezag op hem rustende verplichting om belangrijke beslissingen omtrent de minderjarige na onderling overleg te nemen, niet nakomt. (…)
5. Anders is het met het plaatsen van foto’s door de man op het slechts voor zijn “vrienden” toegankelijke gedeelte van zijn Hyves-profiel. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt en niet valt in te zien dat daarvan hinder, leed, schade, onheil of ander ongerief dan wel een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de vrouw en [Naam zoon] redelijkerwijze te verwachten valt. De omstandigheid dat partijen werkzaam zijn in een omgeving die vraagt om afscherming van hun privacy en van die van [Naam zoon], leidt niet tot een ander oordeel. Dat in dat verband bijzonder gevaar te duchten valt van foto’s van [Naam zoon] op het afgeschermde Hyves-profiel van de man is door de vrouw niet verder geconcretiseerd en ook overigens niet direct aannemelijk. Van misbruik van ouderlijk gezag is in zoverre evenmin sprake.
Lees het vonnis hier.
Over sommeren, scheren en stilzitten
Jesse Hofhuis: Het Streisand effect. “In 2003 was een afbeelding van de woning van Barbra Streisand afgebeeld op stockfotosite www.pictopia.com. Omdat Barbra Streisand de afbeelding als inbreuk op haar privacy zag, begon zij een rechtszaak. Over de uitkomst van de rechtszaak is weinig te vinden – die werd overvleugeld door de gebeurtenissen buiten de rechtszaal. Binnen één maand hadden bijna een half miljoen mensen de foto bekeken en was de term “Streisand Effect” geboren: door een publicatie met juridische dreigementen tegen te gaan kan het nieuws tot enorme proporties worden opgeblazen. De afgelopen weken heeft Ralph Lauren het Streisand effect ondervonden.
Het begon allemaal met de abri van Ralph Lauren die naar ik begrijp slechts op kleine schaal in Japan is gebruikt (…) De advertentie werd opgepikt door de site Photoshop Disasters. Die site is geheel toegelegd op mislukt Photoshoppen – van onverklaarbare ledematen tot vervangen personen. De advertentie van Ralph Lauren paste daar natuurlijk prima tussen. Vervolgens kwam de foto terecht op het subversieve blog BoingBoing."
Lees de volledige column hier.