Onrechtmatig downloaden uit afbeeldingendatabank na afloop licentie
Rechtbank Amsterdam 6 augustus 2014, IEF 14103 (X Press tegen Yourscene c.s.)
Uitspraak ingezonden door Fulco Blokhuis, Boekx. Hoogte schadevergoeding. Onrechtmatig downloaden. Na het tussenvonnis IEF 13578 heeft X Press aangetoond zelfstandig schadevergoeding te kunnen vorderen voor een bedrag van €30,00 per stuk. Yourscene en EEN Media worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van €10.330 en Yourscene en E-talage worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van €1.650. Tot slot verklaart de rechtbank voor recht dat er onrechtmatig is gehandeld door na beëindiging van de licentieovereenkomst 59 afbeeldingen te downloaden uit de databank van X.
Column - Wie is de Mol
Bijdrage ingezonden door Sander Dikhoff, Dikhoff Van Dongen. Het programma Wie is de Mol is zeer succesvol. Ik kijk het zelf eerlijk gezegd niet, maar ik begrijp dat de bedoeling is er achter te komen wie van de spelersgroep gelegitimeerd de NSB-er uithangt. En als de NSB-er zich een goed NSB-er betuigt, dan heeft de NSB-er gewonnen. Zo zie je maar dat niet alleen Boer zoekt Vrouw met een op papier weinig appetijtelijk format, toch een enorme hit kan worden.
Zoals dat bij hits gaat, willen anderen van het succes meeprofteren. Tot op zekere hoogte is ‘aanhaken’ toegestaan. Maar inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten, dat mag dan weer niet. Zo bleek weer vorige week.
Het bedrijf TB Events organiseert groepsuitjes, onder andere het ‘Wie is de Mol- uitje’. TV- producent IDTV stapte naar de rechter met haar Wie is de Mol merkrecht. Bij vonnis [IEF 14068] van 21 juli gebood de rechter TB Events binnen zeven dagen te stoppen met gebruik van ‘wie is de mol’ en “alle soortgelijke tekens” op straffe van een dwangsom van 5.000 Euro per dag.
Op 31 juli keek ik op de site van TB Events en zag het uitje: “Wie ontdekt de mol?.” Zozo, inventief zeg. Of zou dat misschien vallen onder ‘soortgelijke tekens”? Nou, ik eet de hele zaterdag Parool op (met bijlage) als de advocaat van IDTV niet inmiddels de dwangsom van 5.000 Euro per dag aan het innen is.
Op de site zag ik ook het ‘ Wie is de verrader’ – uitje. Zou TB Events uiteindelijk op die naam willen overstappen? Toegegeven, dat is al minder soortgelijk. Maar het zal TB Events niet baten. Want ook al wijkt de naam genoeg af, IDTV heeft naast de merkrechten op de naam vast ook de auteursrechten op het spelformat Wie is de Mol. En dat is ook een ijzersterk wapen tegen onrechtmatig profiteren van andermans creativiteit.
Ik voorspel u, tenzij TB Events licenties heeft van de rechthebbenden, gaat het rechtszaken regenen. TB Events meldt in haar disclaimer weliswaar keurig “TB Events behoudt alle (…) intellectuele eigendomsrechten (…)”, maar zo op het eerste gezicht lijkt dat vooral te slaan op een patent op gejatte formats: ‘Wie ben ik’, ‘Holland heeft Talent’ en de ‘Ik hou van Holland’- quiz. En het ‘Boer zoekt Vrouw’- uitje niet te vergeten.
Sander Dikhoff
Geen voorlopig getuigenverhoor voor onderzoek ontstaan tv-format
Rechtbank Amsterdam 7 augustus 2014, IEF 14101 (Red Arrow tegen SBS/Talpa)Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap en Sebastiaan Brommersma, Klos Morel Vos & Schaap. Getuigenverhoor. Tv-format. Red Arrow is internationale distributeur van TV-formats, waaronder het programma Married at First Sight. SBS en Talpa hebben een (uitgewerkte) bieding gedaan op dit format. SBS heeft het programma "Ja ik wil! een wildvreemde" en Talpa "The Wit" aangekondigd. Red Arrow zag in eerder kort geding haar vorderingen afgewezen [IEF 13194] Nu vordert Red Arrow zonder succes een voorlopig getuigenverhoor ex 186 jo. 166 Rv voor onderzoek naar het ontstaan van de SBS/Talpa-tv-formats. Het betwiste belang voor een voorlopig getuigenverhoor is niet nader onderbouwd. Veroordeling in de proceskosten ex 289 Rv.
5.2. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan, ook als het overigens aan de eisen voor toewijzing voldoet, evenwel onder andere worden afgewezen op grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, waarvan onder meer sprake kan zijn indien verzoeker, in aanmerking nemende de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen, in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten. Ook kan toewijzing van het verzoek achterwege blijven indien het strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat toewijzing van het verzoek moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig beoordeeld bezwaar. Voorts is ook de in artikel 3:303 BW neergelegde regel, dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt, op het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor van toepassing. Deze laatste regel brengt mee dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor behoort te worden afgewezen als de verzoeker daarbij onvoldoende belang heeft.
5.3. Dit betekent dat nu SBS en Talpa betwisten dat Red Arrow belang heeft bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor, Red Arrow haar belang nader zal moeten onderbouwen. In lijn met hetgeen SBS en Talpa naar voren hebben gebracht, is de rechtbank van oordeel dat Red Arrow dat niet, althans onvoldoende, heeft gedaan.
(...) Ook de "speculatie" van Red Arrow dat sprake is van een "opzetje" van SBS en Talpa samen is onvoldoende om een voorlopig getuigenverhoor te rechtvaardigen.
Bas Kist: Apple Store als merk beschermd
Bas Kist, 'Apple Store als merk beschermd', NRC 6 augustus 2014.Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever. De rechter heeft bepaald dat Apple ook de inrichting van zijn winkels als merk kan registreren. Apple is niet alleen spraakmakend als het om zijn productontwikkeling gaat. Ook op juridisch terrein verlegt het concern van wijlen Steve Jobs de grenzen. Onlangs, in juli, heeft het Europese Hof van Justitie in een door Apple aangespannen procedure bepaald dat het bedrijf de complete inrichting van zijn winkels als merk kan registreren [IEF 14031]. Een tamelijk spectaculaire uitspraak van de hoogste Europese rechter die interessante beschermingsmogelijkheden biedt voor elke retailer die zich onderscheidt met een opvallende en herkenbare ‘look’.
De laatste jaren wordt Apple in toenemende mate geconfronteerd met kopiërende concurrenten. Niet alleen wordt de techniek en vormgeving van de populaire iPhone en iPad overgenomen, ook de inrichting van de winkels wordt nagebootst. Zo liep het concern een aantal jaren geleden in de Chinese stad Kunming aan tegen een aantal bijna perfect nagemaakte Applestores
Nu kan je als bedrijf de vormgeving en techniek van je producten goed beschermen via het auteursrecht, modellenrecht en octrooirecht, maar hoe bescherm je nu in hemelsnaam de ‘look and feel’ van je winkels? Daar heeft Apple iets op gevonden. Eigenlijk vervullen onze winkels op zichzelf een soort merkfunctie, zo meent het bedrijf. Uit onderzoek van Apple in de VS blijkt inderdaad dat consumenten een winkel waar alle Applelogo’s zijn verwijderd toch meteen herkennen als Applestore. En dus liet Apple in de Verenigde Staten een afbeelding van een Applewinkel als merk registreren.
Vervolgens besloot het bedrijf deze registratie ook uit te breiden naar Europa. Echter, daar liep het in eerste instantieminder soepel dan in de VS. In een aantal landen, waaronder Duitsland, Engeland en de Benelux, weigerden de nationale merkenbureaus het merk te registreren. Zij meenden dat een complete winkelinrichting niet onder het merkenrecht beschermd kon worden. Tegen de weigering van het Duitse merkenbureau ging Apple in beroep. Het Bundespatentgericht vond de kwestie dermate complex dat het de zaak voor uitleg doorverwees naar het Europese Hof.
In zijn uitspraak van 10 juli laat het Hof weten dat ook een winkelinrichting als merk beschermd kan worden. Zolang de inrichting van een verkoopruimte onderscheidend is, dat wil zeggen dat de consument de producten of diensten aan die inrichting kan herkennen, kan deze als merk geregistreerd worden, aldus het Hof. Hoewel de Duitse rechter met deze nieuwe Europese regel in de hand zich nu nog over deze zaak moet uitspreken, lijdt het eigenlijk geen twijfel dat de karakteristieke Applestores voldoen aan de geformuleerde eisen en dat Apple zijn merkbescherming zal krijgen, niet alleen in Duitsland, maar ook in de Benelux.
Voor andere bedrijven met herkenbare winkelaankleding, zoals modeketen Abercrombie & Fitch en fastfoodketen McDonald’s, biedt de uitspraak mogelijkheden om aanhakers op afstand te houden.
Bas Kist
Prijsmisleiding door thuiskopieheffing bij consumenten is een oneerlijke handelspraktijk
Bijdrage ingezonden door Xavier Wolfgang Koehoorn, Rechtswinkel Bijlmermeer. Heeft u als consument wel eens thuiskopievergoeding betaald, terwijl het product -het mobieltje, de laptop of zelfs de friteuse- met een prijs exclusief deze vergoeding werd geadverteerd? Dan bent u slachtoffer geworden van een oneerlijke handelspraktijk.
Even een recap: wat is een thuiskopie? Op deze Ius Mentis-pagina wordt dat haarfijn uitgelegd: een kopie (enkel uit legale bron!) door een persoon, van een auteurs’ werk (bijvoorbeeld een muzieknummer) voor strikt eigen gebruik. En wat is dan de thuiskopievergoeding? Dat is de compensatie die auteurs wegens thuiskopieën moeten ontvangen. En wie moet deze vergoeding betalen? Zie artikel 16c, tweede lid Auteurswet (Aw). Arnoud: “Omdat het nogal onpraktisch zou zijn om bij alle thuiskopieerders deze vergoeding te incasseren, zijn in plaats daarvan de fabrikanten [of importeurs] van deze dragers verplicht te betalen.”. Dus: wel de voorschakel, niet verkopers en allerminst de consument.
De Consumentenbond heeft in oktober 2013 een steekproef gehouden onder webshops, waaruit blijkt dat Expert, Hi, Mediamarkt, Neckermann en Saturn deze vergoeding buiten de -als totaalprijzen gepresenteerde- bedragen houden wanneer zij adverteren, maar later toch bij de consument in rekening brengen. Ter gelegenheid van dit artikel heb reclamedrukwerk -dat zich had opgestapeld terwijl ik in zonniger oorden vertoefde- doorgespit. Zie deze pagina voor de afbeeldingen van de misleidende folders. Daaruit blijkt dat Kijkshop, T-Mobile, Hema, Expert en Bart Smit zich offline van deze handelspraktijk bedien(d)en.
Deze wijze van adverteren is onrechtmatig. Dat zit zo: Een handelspraktijk is misleidend (en dus oneerlijk) , indien sprake is van een misleidende omissie. Dat is het geval als essentiële informatie wordt weggelaten of op onduidelijke/dubbelzinnige wijze wordt verstrekt. Uit 6:193e sub c Burgerlijk Wetboek volgt dat altijd essentieel is: “de prijs, inclusief belastingen, of, alshet om een product gaat waarvan de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs wordt berekend […]”
Dat artikel is glashelder, de volledige prijs dient vermeld te worden, tenzij dit niet vooraf door de verkoper kan worden gedaan. De uitzondering gaat hier niet op. De thuiskopievergoeding (en dus de totaalprijs) kan immers uitstekend vooraf worden berekend door de fabrikant. Ook qua moment gaat de uitzondering niet op, want de heffing was in al in een voorschakel verschuldigd.
Verkopers kunnen derhalve niet volstaan met het vermelden van een (misleidende) prijs exclusief de thuiskopievergoeding, maar zijn verplicht de volledige prijs, dus inclusief iedere door de importeur of fabrikant reeds verschuldigde heffing, uitdrukkelijk in al hun aanbiedingen te hanteren. Omzeiling d.m.v. een excl.-prijs met losse “vermelding” in Algemene Voorwaarden (‘kleine(re) lettertjes’) volstaat daarbij uiteraard niet.
In 2010 werd in een andere gastpost op Ius Mentis nog gesteld dat het belang van de afdeling OHP beperkt was. Dat is sinds 12 maart 2014, toen in artikel 6:193j, derde lid BW de bevoegdheid van vernietiging werd opgenomen, niet langer het geval. U kunt de gehele overeenkomst vernietigen, of slechts het thuiskopievergoedingsdeel (partiële vernietiging) dat te laat in beeld kwam, terugvorderen. Vernietiging kan buitengerechtelijk (lees: per brief – 3:49 e.v. BW). In het geval van de thuiskopieheffing over de friteuse (of ander niet-Thuiskopiebesluit-object) heeft de consument bovendien een vordering vanwege diens onverschuldigde betaling (6:203 BW; Kamerstukken II 2013-2014, 29838, nr. 69, p. 8.).
Het loont om af te zien van prijsmisleiding: naast dit soort gastblogjes op Ius Mentis, en het feit dat dergelijke praktijken mogelijk via het meldpunt van de Consumentenbond worden aangekaart, kan de ACM een boete opleggen tussen de €100.000 t/m €300.000 (dat zijn bijna 50.000 thuiskopievergoedingen!) die ook nog eens gepubliceerd kan worden.
Overigens: bij dragers wordt de fabrikant/importeur/verkoper, ongeacht of van prijsmisleiding sprake was, ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van de later gelegen schakel (6:212 BW) (bij de verkoper is dat dus de consument): en wel met het verschil tussen het oude en het nieuwe (lagere) bedrag dat Stichting Thuiskopie binnenkort moet vaststellen. Kort samengevat resulteert dit in een massale verplichting tot vergoeding van het verschil met terugwerkende kracht tot vergoedingen vanaf 10 april 2014 (de datum van het “downloadverbod-arrest”). Dit geldt ongeacht wanneer het nieuwe bedrag daadwerkelijk wordt vastgesteld. Als verkopers het verschil zouden houden profiteren zij uiteindelijk van een heffing die bedoeld was om auteurs te compenseren.
Vergeet niet oneerlijke handelspraktijken altijd te melden bij de ACM via ConsuWijzer<. Al gehapt? Vraag het te laat in beeld gekomen bedrag (vaak €6,05) eenvoudig terug met de standaardbrief van de Rechtswinkel Bijlmermeer!
Is die €6,05 deze risico’s nu werkelijk waard? En wie is toch de jurist (of bedrijfseconoom?) die dit soort handelspraktijken blijft aanraden? Wie kent er nog meer (web)verkopers welke kennelijk niet op prijs kunnen concurreren en daarom doen aan dergelijke prijsmisleiding?
Xavier Wolfgang Koehoorn
Tot januari 2015 voorzitter van de Rechtswinkel Bijlmermeer. Hij heeft gewerkt bij het Juridisch Spreekuur Gedetineerden, stage gelopen in het ondernemingsrecht, studeert aan de Universiteit van Amsterdam en is naast voorzitter nog altijd Rechtswinkelier (vrijwillig rechtshulpverlener) en hij procedeert in die hoedanigheid ook voortdurend. Is vanaf januari weer op zoek naar een baan.
AUTEURSRECHTDEBAT: De nuance na Svensson
|
Dit lijkt mij, onder de omstandigheden van die zaak, een juiste uitspraak. Als content vrij toegankelijk op een website wordt gezet, dan is het linken hiernaar wat mij betreft in beginsel geen mededeling aan een nieuw publiek. Ik ben wel wat genuanceerder: er zijn naar mijn mening omstandigheden waarbij linken naar vrij toegankelijke websites op het internet wel een zelfstandige openbaarmaking kunnen zijn. Ik vind de Britt Dekker zaak [IEF 13254] een goed voorbeeld daarvan. In die zaak waren de Playboy foto’s van Britt Dekker weliswaar niet beveiligd op internet gezet, maar ze waren wel onvindbaar voor de gemiddelde internetgebruiker. Door dit publiek kon dus geen kennis worden genomen van de foto’s, anders dan via de link van GeenStijl. Echter, het Hof Amsterdam oordeelde anders. Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van een zelfstandige openbaarmaking, omdat niet was aangetoond dat de foto’s “volmaakt privé” zijn gebleven. Echter, volgens mij is de toets niet of de foto’s volmaakt privé zijn gebleven. Het Hof had moeten beoordelen of het publiek dat toegang kreeg tot de foto’s via GeenStijl ook op andere wijze toegang had kunnen krijgen tot de foto’s. Die vraag moet naar mijn mening ontkennend worden beantwoord. De Svensson-zaak zag op auteursrecht en het lijkt erop dat het HvJ EU een algemene norm heeft willen stellen voor het embedden van content (een link naar content op een andere website, waarbij de indruk wordt gewekt dat het werk wordt getoond op de website). Echter, er zijn omstandigheden waaronder het maar de vraag is of het HvJ EU hetzelfde zou oordelen. Twee voorbeelden: Stel je voor (ii): Professor Senftleben geeft een radiointerview over de Svensson-zaak. De audio van dit interview wordt op de website gezet van het desbetreffende radiostation. Een jonge IE-advocaat heeft dit interview gelinkt onder zijn cv op de website van het advocatenkantoor. In het interview is niet te horen dat het professor Senftleben was die geïnterviewd werd. Ik denk dat je geen jurist hoeft te zijn om aan te voelen dat genoemde voorbeelden niet kunnen en evenmin zouden moeten kunnen. Het HvJ EU zou om die reden wellicht anders oordelen onder deze omstandigheden. Echter, dat is niet nodig om een dergelijke wijze van linken tegen te gaan. Ongeacht de Svensson-uitspraak, kan een dergelijk wijze van linken naar content alsnog andere vormen van aansprakelijkheid opleveren, zoals inbreuk op persoonlijkheidsrechten en oneerlijke mededinging. Dat is niet veranderd door deze uitspraak. Elze ’t Hart |
Verzoek om vernietiging BBIE-besluit afstand van recht op depot
Hof Den Haag 5 augustus 2014, IEF 14098 (X tegen Jansen B.V.)Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg en Naomi Ketelaar, Klos Morel Vos & Schaap. Tussenarrest. Merkenrecht. Vervallenverklaring. Zie eerder IEF 13008. X heeft een internationale registratie aangevraagd voor onder andere het Benelux woordmerk SAVOY CLUB. Het BBIE heeft bij besluit de oppositie, ingesteld door Jansen (houder van het woordmerk SAVOY), afgesloten en medegedeeld dat X geacht wordt afstand te hebben gedaan van zijn rechten op het depot. X verzoekt het hof om deze beslissing te vernietigen en alsnog de oppositie af te wijzen. Alvorens hierover te oordelen wordt de procedure aangehouden tot een beslissing is genomen in een procedure tot vervallenverklaring die X tegen Jansen is begonnen. Het door Jansen ingesteld niet-ontvankelijkheidsverweer faalt.
Ontvankelijkheid van X in haar verzoek
2. (...) Op grond van artikel 2.17, lid 1, Beneluxverdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) - hierna: BVIE - kon X zich binnen twee maanden nadat over de oppositie uitspraak is gedaan wenden tot het Gerechtshof Den Haag teneinde een bevel tot vernietiging van de beslissing van het Bureau te verkrijgen. Nu het verzoekschrift 21 maart 2014 is ingekomen, is X tijdig in beroep gekomen.
3. (...) Het hof verwijst in dit verband ook naar het Protocol van 21 mei 2014 houdende wijziging van het BVIE (in verband met de toekomstige overheveling van het beroep van de hoven Den Haag, Brussel en Luxemburg naar het Benelux Gerechtshof), waarin een toekomstig artikel 15bis BVIE is opgenomen, waarin is bepaald dat, kort gezegd, tegen iedere eindbeslissing van het Bureau beroep open staat. Ook in zoverre faalt het niet-ontvankelijkheidsverweer.
Verdere beoordeling van het verzoekLees de uitspraak hier:
7. Inmiddels heeft X bij dagvaarding van 27 juni 2014 bij de rechtbank Rotterdam een procedure tegen Jansen aanhangig gemaakt waarbij de vervallenverklaring van het merk wegens non-usus wordt gevorderd. Gelet daarop zal het hof de procedure aanhouden totdat daarover is beslist. X zal in de gelegenheid gesteld worden het hof over de stand van en de (eventuele) beslissing in de procedure tot vervallenverklaring in te lichten voor of op 3 maart 2015, waarna Jansen daarop binnen drie weken kan reageren.
IEF 14098 (pdf/link)
In de tijdschriften juli 2014
AMI
Het chilling effect van Kraftwerk I/II op sound sampling: pleidooi voor zelfregulering ter bevordering van samplegebruik
B.H.M. Schipper
Electrolux revisited: het Electroluxarrest van het Benelux Gerechtshof (weer) onder de loep
F.W. Gerritzen
AMI feliciteert mr. S. Gerbrandy met zijn 100e verjaardag
N. van Lingen
Jurisprudentie
Nr. 10 • HvJ EU 3 april 2014 (Hi Hotel/Spoering) m.nt. M.M.M. van Eechoud
Nr. 11 • Rb. Gelderland 5 februari 2014 (Pictoright/Simonis & Buunk) m.nt. R.J.Q. Klomp
GRUR INT.
Claudia Meindel
Defence strategies in the age of social media
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 688-690 doi:10.1093/jiplp/jpu111
Jutta Stender-Vorwachs
Financial compensation for personality right violation on the internet
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 691-692 doi:10.1093/jiplp/jpu112
Birgit Clark
Fleurop: when keyword advertising may exceptionally be a trade mark infringement after all
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 693-695 doi:10.1093/jiplp/jpu113
JIPLP
EDITORIAL
Eleonora Rosati
Luxembourg, we have a problem: where have the Advocates General gone?
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 619 doi:10.1093/jiplp/jpu115
CURRENT INTELLIGENCE
Susan Snedden
Patents: Scottish Court of Session considers whether patent can be interpreted without expert evidence
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 620-621 doi:10.1093/jiplp/jpu104
Nathan Smith
Trade marks: Red Bull v The Bull Dog: ‘due cause’ in trade mark infringement
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 621-623 doi:10.1093/jiplp/jpu062
Désirée Fields
Enhanced distinctiveness irrelevant to assessing likelihood of confusion
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 623-624 doi:10.1093/jiplp/jpu086
Deborah R. C. Jackson
A five-star debate
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 624-625 doi:10.1093/jiplp/jpu089
Tessa Meyrick
‘It's so good, I put my name on it’: the unexpected pitfalls of registering a personal name as a trade mark
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 625-626 doi:10.1093/jiplp/jpu105
Graham A. Hood
Federal Court of Canada promotes a purposive interpretation of the remedial provisions of the Trade-marks Act, with a view to providing greater access to relief
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 626-628 doi:10.1093/jiplp/jpu093
Olivia Bennett
Little glee for Twentieth Century Fox
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 628-629 doi:10.1093/jiplp/jpu099
Eleonora Rosati
Copyright: CJEU on communication to the public and national systems of collective rights management
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 630-631 doi:10.1093/jiplp/jpu096
Martin Husovec
CJEU allowed website-blocking injunctions with some reservations
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 631-634 doi:10.1093/jiplp/jpu101
Jenny Bonwick
US Second Circuit clarifies the statute of limitations for copyright infringement claims
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 634-635 doi:10.1093/jiplp/jpu095
David Stone and William Corbett
Designs: Magmatic v PMS: no RCD infringement on appeal
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 635-638 doi:10.1093/jiplp/jpu103
ARTICLES
Robert M. Kunstadt
IP jury trials—trouble ahead?
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 639-643 doi:10.1093/jiplp/jpu072
Alexander Tsoutsanis
Finding Vredopat.pending: the Dutch Supreme Court decision on escitalopram
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 644-649 doi:10.1093/jiplp/jpu071
Paul F. Kihwelo
Remedies for trade mark infringement in Tanzania: principles and practice
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 650-655 doi:10.1093/jiplp/jpu097
Bertrand Sautier
Proposed amendments to US patent law: will this affect the reality of patent litigation practice?
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 656-661 doi:10.1093/jiplp/jpu082
Toby Headdon
An epilogue to Svensson: the same old new public and the worms that didn't turn
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 662-668 doi:10.1093/jiplp/jpu073
Maxwell J. Petersen
A guide to US patent challenge procedures under the Leahy–Smith America Invents Act
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 669-676 doi:10.1093/jiplp/jpu092
Gill Grassie
Trade secrets: the new EU enforcement regime
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 677-683 doi:10.1093/jiplp/jpu090
Ilanah Fhima
Introducing reality into trade mark law
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 684-687 doi:10.1093/jiplp/jpu083
IP in Review
Gert Würtenberger
Intellectual property law of plants
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 696-697 doi:10.1093/jiplp/jpu094
Suleman Ali
Uncontroversial, practical and written at the right level of detail
Journal of Intellectual Property Law & Practice (2014) 9 (8): 697-698 doi:10.1093/jiplp/jpu088
Mediaforum
Opinie
Wat is de informatieve waarde van een portret van voetballers?
Dirk Voorhoof
Wetenschap
Diensteninteroperabiliteit anno 2020: waarheen, waarvoor?
Serge Gijrath
Verslag
Praktijk, effecten en regulering van embedded advertising: verslag van de VvR-voorjaarsbijeenkomst in samenwerking met de VMC, 25 maart 2014
Rutger de Beer
Jurisprudentie
Nr. 15 EHRM 27 mei 2014, Ostade Blade/Nederland m.nt. W.F. Korthals Altes
Nr. 16 Rb. Amsterdam 20 mei 2014, Jeugdzorg Amsterdam/Heertje m.nt. G.J. Kemper
Nietigverklaring Beneluxmerk en geen merkinbreuk Rummikubstenen
Rechtbank Den Haag 6 augustus 2014, IEF 14096 (Schmidt Spiele tegen X) Uitspraak ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Martin Hemmer, AKD. Zie eerder IEF 13457. Merkenrecht. Schmidt is een Duitse onderneming die spellen en puzzels aanbiedt. Zij brengt een spel op de markt onder de naam "My Rummy". X is erfgenaam van de ontwikkelaar van het gezelschapsspel "Rummikub" en houder van de Benelux-vormmerken, waaronder het nummerspelsteen, de jokerspelsteen en het spelrekje. Daarnaast heeft zij ook Gemeenschapsmerken voor het joker/maangezicht. X stelt onterecht dat Schmidt met de spelstenen van het My Rummy-spel inbreuk maakt op haar merkrechten. Daarentegen verklaart de rechtbank voor recht dat Schmidt de nietigheid van de Beneluxmerken betreffende de nummerspelstenen en het spelrekje kan inroepen en met betrekking tot het jokerspelsteen geen sprake is van merkinbreuk.
4.18. Het Beneluxmerk met registratienummer 0442723, een afbeelding van het spelrekje met daarop een variëteit aan spelstenen, wordt zoals X heeft gesteld en niet gemotiveerd is betwist, door het relevante publiek herkend als het spelrekje uit het spel Rummikub met daarop spelstenen. Dit teken mist echter — zo het al voldoende bepaald is —onderscheidend vermogen, nu de vorm van een het spetrekje gangbaar is in de spellenbranche, zodat het niet op significante wijze afwijkt van de norm en daarmee geen herkomstaanduiding vervult. Het element bestaande uit de op het rekje geplaatste spelstenen maakt dit niet anders.
4.19. Een en ander leidt tot de conclusie dat Schmidt op grond van artikel 2.28 lid 1 sub b BVIE de nietigheid kan inroepen van de Beneluxmerken betreffende de nummerspelsteen en het spelrekje die hier in het geding zijn. De rechtbank zal deze Beneluxmerken nietig verklaren en hun doorhating bevelen zoals in het dictum bepaald. Gelet op het bepaalde in
artikel 1.14 BVIE zal de doorhaling niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.28. De stelling van X dat het aanbieden van inbreukmakende producten aan een distributeur in Nederland merkrelevant gebruik is, is niet zonder meer juist. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval. Schmidt heeft aangegeven dat zij de waren conform haar leveringsvoorwaarden in Duitsland heeft afgegeven aan de distributeur. X heeft dit niet weersproken. Op grond waarvan X stelt dat het aanbieden van de waren in Nederland heeft plaatsgevonden, blijft in het ongewisse. De overige gronden die X aanvoert voor haar stelling dat Schmidt merkrelevant gebruik heeft gemaakt in Nederland dan wel de Benelux, zijn gemotiveerd betwist. X heeft V&D en Bart Smit genoemd als wederverkopers, gesteld noch gebleken is echter dat deze My Rummy-spellen variant Classic Line aanboden. V&D en Bart Smit bieden blijkens productie 16 van X slechts andere spellen van Schmidt aan. Ook via de website van Selecta Spel en Hobby B.V. worden blijkens productie 20 en 21 andere spellen van Schmidt aangeboden. Uit de als annex 3 bij de als productie 2 overgelegde sommatiebrief van 15 november 2012 overgelegde screenprints volgt dat via de websites spellenrjk.nl, bot.com, timtoys.nt, bartsmit.com, nieuwspeelgoed.nl en speelgoedstunter.nl in 2012 My Rummy-spellen van de variant classic line werden aangeboden. Uit de overgelegde screenprints is echter niet op te maken of deze spellen tekens bevatten welke, zoals X stelt, inbreukmakend zijn ten opzichte van de Gemeenschapsmerken of ten opzichte van het Beneluxmerk met betrekking tot dejokerspelsteen van X. Daarnaast heeft X onvoldoende gemotiveerd gesteld dat Schmidt merkrelevante handelingen heeft verricht die hebben geresulteerd in dit aanbod op de hiervoor genoemde websites. X heeft zich beperkt tot de stelling dat Schmidt afbeeldingen en logo’s heeft aangeleverd aan wederverkopers en vervoer heeft geregeld, doch deze stelling heeft X niet onderbouwd.
4.31. Een en ander leidt tot de conclusie dat inbreukmakend gebruik van het Gemeenschapsmerken met registratienummers 006860936 (de jokerspelsteen) en 005179585 (het maangezicht) door Schmidt in Nederland en van het Beneluxmerk met inschrjvingsnummer 0442725 (dejokerspelsteen) door Schmidt in de Benelux niet is komen vast te staan. De vorderingen die zien op een verklaring voor recht dat Schmidt inbreuk heeft gepleegd op deze merken in Nederland dan wel de Benelux en schade dient te vergoeden, de verbodsvordering ter zake van deze merken alsmede de vorderingen tot schadevergoeding en tot opgave zullen om die reden alle worden afgewezen.
Lees de uitspraak hier:
IEF 14096 (pdf/link)
Gewijzigd computerprogramma is een oorspronkelijk werk
Hof Amsterdam 27 mei 2014, IEF 14094 (DPI tegen Ifunds)Auteursrecht. Software. DP (dochteronderneming van DPI) heeft IE-rechten op het relatiebeheerprogramma voor charitatieve instellingen genaamd “FundraisingCRM” en wordt failliet verklaard. De curator verkoopt een deel van de activa aan Ifunds en heeft de IE-rechten overgedragen. DPI heeft brieven naar individuele gebruikers van FundraisingCRM gericht, waarin onder meer staat dat de broncode aan DPI is overgedragen en dat het anderen niet is toegestaan het programma te gebruiken. Het vonnis wordt, voor zover het de aansprakelijkheid van de bestuurder van DPI betreft, vernietigd. Fundraising met vernieuwde, toekomstgerichte functionaliteit, moet in de huidige vorm worden beschouwd als een nieuw en oorspronkelijk werk in de zin van de Auteurswet, waarvan DP voor faillisement de rechthebbende was.
2.4. (...) Een computerprogramma is ingevolge artikel 10 aanhef en 12o Aw een werk waaraan in beginsel auteursrechtelijke bescherming toekomt. Indien een computerprogramma zodanig is gewijzigd dat het gewijzigde programma een oorspronkelijk karakter heeft, is ook dat gewijzigde programma een werk als bedoeld in voormeld artikel. Of dat het geval is hangt af van de feitelijke omvang van de bewerkingen. DPI en [appellant sub 2] hebben, bij monde van hun advocaat, ter comparitie erkend dat Fundraising een nieuw en oorspronkelijk werk is. Die erkenning vindt steun in bijvoorbeeld de hiervoor onder 2.2.4 aangehaalde brief, waarvan de inhoud door DPI en [appellant sub 2] niet is betwist en waarin niet alleen is vermeld dat Progress een nieuwe naam (Fundraising) en een nieuw logo heeft gekregen, maar ook een vernieuwde, toekomstgerichte functionaliteit. DPI en [appellant sub 2] hebben in dat licht onvoldoende gesteld om te concluderen dat aannemelijk is dat de erkentenis door een dwaling is afgelegd. Hetgeen namens DPI en [appellant sub 2] ter comparitie is gezegd heeft daarom te gelden als een gerechtelijke erkentenis als bedoeld in artikel 154 Rv, waarop zij thans niet meer kunnen terugkomen. De eerste grief stuit daarop af.
2.8. [appellant sub 2] is bestuurder van MPM. MPM is op haar beurt bestuurder van DPI. Niet in geschil is dat [appellant sub 2] op grond van artikel 2:11 BW hoofdelijk naast MPM kan worden aangesproken in het geval de bestuurder van DPI aansprakelijk is. Waar het om gaat is of [appellant sub 2] in zijn hoedanigheid van bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt treft omdat hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat DPI haar verplichtingen jegens Ifunds niet nakwam. Die norm heeft Ifunds in eerste aanleg ook aangehaald, maar zij heeft verzuimd nauwkeurig uit een te zetten op grond van welke feiten en omstandigheden [appellant sub 2] persoonlijk een ernstig verwijt treft. De rechtbank heeft de desbetreffende vorderingen van Ifunds tegen [appellant sub 2] dus zonder goede grond toegewezen.
In hoger beroep heeft Ifunds, in reactie op de zesde grief wederom geen feiten gesteld waaruit kan volgen dat [appellant sub 2] als bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt treft. Het enkele feit dat [appellant sub 2] heeft bewerkstelligd dat DPI, na het faillissement van DP, Fundraising is gaan exploiteren, is in ieder geval niet voldoende om hem als bestuurder aansprakelijk te houden uit onrechtmatige daad aangezien er -minst genomen- enige onduidelijkheid was over de rechten op Fundraising, zoals ook blijkt uit de formulering in de overeenkomst tussen de curator en Ifunds.
Dat DPI inmiddels technisch failliet is en dat [appellant sub 2] toelaat dat zij haar verplichtingen uit het vonnis niet nakomt, is -wat daar verder van zij- een onvoldoende grond voor de in dit geding door Ifunds ingestelde vorderingen.
Dat [appellant sub 2] ook nog jegens Ifunds aansprakelijk zou zijn wegens schending van op een hem persoonlijk, dus niet in zijn hoedanigheid van bestuurder, rustende zorgvuldigheidsverplichting is gesteld noch gebleken, zodat de zesde grief doel treft.
2.12
In rechtsoverweging 4.8 van het vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat DPI en [appellant sub 2] niet onrechtmatig hebben gehandeld jegens Ifunds door na het faillissement van DP in contact te treden met de klanten die zijn opgenomen in het klantenbestand dat de curator aan Ifunds heeft verkocht.
Met haar enige grief komt Ifunds komt op tegen dat oordeel. Volgens haar wordt het stelselmatig benaderen van klanten van de oude onderneming met het oogmerk hun relatie met die onderneming te verbreken, algemeen als onrechtmatige concurrentie beschouwd.
Het hof wijst er op dat de zesde grief in principaal beroep doeltreffend is gebleken, zodat thans niet meer kan worden gesproken van onrechtmatig handelen van [appellant sub 2].
Voor de beantwoording van de vraag of DPI onrechtmatig heeft gehandeld is van belang dat Ifunds niet (de aandelen van) DP heeft overgenomen maar op grond van een activatransactie met de curator het klantenbestand uit de boedel heeft verworven. Daardoor is tussen Ifunds en die klanten geen rechtsband ontstaan, maar kreeg zij slechts het recht deze klanten te benaderen. Het enkele feit dat DPI, die -zij het ten onrechte- meende dat zij rechthebbende was op Fundraising, ook die klanten heeft benaderd is onvoldoende om te kunnen aannemen dat DPI onrechtmatig getracht heeft klanten van Ifunds af te troggelen. Het ging er eenvoudigweg om dat de rechthebbende op Fundraising de klantencontacten kon voortzetten. Het lag op de weg van Ifunds, die Fundraising uit de boedel van DP had overgenomen, om op korte termijn duidelijkheid tegenover die klanten te scheppen. De enige grief is daarom tevergeefs opgeworpen en de vordering als bedoeld onder 2.10 (b) zal worden afgewezen evenals de vordering onder 2.10 (c) voor zover die ziet op schade uit oneerlijke concurrentie.