Uitspraak ingezonden door Lotte Oranje en Else Groen, Kennedy Van der Laan.
Geen reden voor een preventief verbod op voorgenomen uitzending van BNNVARA
Vzr. Rb. Midden-Nederland 24 mei 2024, IEF 22094, IT 4571; ECLI:NL:RBMNE:2024:3248 (eiseres tegen BNNVARA). Kort geding. Eiseres is een onderneming die onder andere merchant fill-geldautomaten levert aan andere ondernemingen. BNNVARA is voornemens om in een van haar onderzoeksjournalistieke programma’s een reportage uit te zenden over de risico’s van dergelijke automaten op het gebied van witwaspraktijken. Eiseres stelt dat BNNVARA met de uitzending hiervan een onrechtmatige daad begaat jegens haar en vordert een preventief uitzendverbod ter voorkoming dat haar onherstelbare schade wordt toegebracht. Eiseres stelt hiertoe dat het programma gebruik heeft gemaakt van verborgen opnameapparatuur, een relatief zwaar onderzoeksmiddel. Anders dan eiseres stelt is het niet zo dat dit alleen mag worden ingezet bij ‘minder ernstige’ misstanden. Uiteindelijk komt de zaak neer op een afweging tussen de belangen van beide partijen. Aangezien een preventief uitzendverbod een vergaande maatregel is, wordt deze niet snel toegewezen. De voorzieningenrechter is met BNNVARA eens dat in een democratisch rechtssysteem niemand voorafgaand verlof nodig heeft voor een uiting. Eiseres stelt dat een aantal uitlatingen van de medewerkers die zijn opgenomen in de reportage niet overeenkomen met het beleid dat eiseres voert, maar dit is volgens de voorzieningenrechter niet relevant. De uitlatingen komen rechtstreeks uit de opnames van de gesprekken en daarmee staat de feitelijke onderbouwing hiervan vast.
Fly me to the moon – het nieuwe Versneld Regime Octrooizaken
In de laatste editie van de BIE verscheen dit artikel van mr. dr. Alexander Tsoutsanis (advocaat bij DLA Piper) met als titel ‘Fly me to the moon – het nieuwe Versneld Regime Octrooizaken’. Het artikel bespreekt het nieuwe VRO-procesreglement aan de hand van vijf vragen: de eerste vraag is op welke rechtsgrondslag een dergelijk procesreglement is gestoeld. De tweede vraag is aan welke basisbeginselen een dergelijk reglement moet voldoen. Ten derde rijst de vraag hoe de door het nieuwe procesreglement beoogde VRO-procedure in het algemeen in zijn werk gaat. De vierde vraag is wat de belangrijkste wijzigingen zijn ten opzichte van het oude procesreglement. De vijfde vraag is of er nog bepaalde punten vatbaar zijn voor verbetering. De relevantie van het artikel is niet alleen tot octrooirecht beperkt, want bevat ook beschouwingen over IE-recht in het algemeen en gaat o.a. ook in op beginselen van IE-procesrecht en (verbetering van) de doorlooptijden bij de Rb. Den Haag.
Uitspraak ingezonden door Otto Volgenant, Boekx.
Hammy Media moet zelf video’s controleren op de vereiste toestemming
Hof Amsterdam 11 juni 2024, IEF 22091, IT 4569; C/13/729349 KG ZA 23-92 (Hammy Media tegen Stichting Offlimits). Hammy Media komt in dit hoger beroep op tegen het kort geding van 2023 [zie IEF 21357, waarin Stichting Offlimits nog optrad onder haar vorige naam EOKM]. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven. Kort gezegd betreft de zaak een collectieve actie van Offlimits tegen het openbaarmaken van beeldmateriaal waarbij personen ontkleed te zien zijn op plekken waar zij zich opbespied wanen of onprofessioneel beeldmateriaal waarin personen herkenbaar worden getoond terwij zij in de privésfeer seksuele handelingen verrichten. Offlimits vorderde in het kort geding een wereldwijd verbod op deze openbaarmaking voor personen die in Nederland woonachtig zijn, en een verbod in Nederland voor personen die niet in Nederland woonachtig zijn. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Offlimits deels toegewezen. Dit resulteert erin dat Hammy Media 3 werkdagen de tijd heeft om een video te verwijderen nadat Offlimits melding maakt dat deze video onder het toegewezen verbod valt. Doet zij dit niet, dan geldt er een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 10.000, vermeerderd met € 500 euro per dag dat de video nog openbaar staat, met een maximum van € 30.000.
Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Yiyi Song, De Brauw Blackstone Westbroek.
De zelfstandige term ‘ultra’ heeft geen onderscheidend vermogen
Het Gerecht 12 juni 2024, IEF 22090; ECLI:EU:T:2024:375 (Amstel Brouwerij tegen EUIPO). Op 17 oktober 2002 heeft interveniënte, Anheuser-Busch LLC, een aanvraag tot inschrijving van het hierboven afgebeelde beeldmerk als Uniemerk voor bieren van klasse 32. In 2020 heeft Amstel Brouwerij B.V. (hierna: Amstel) een verzoek tot nietigverklaring van dit merk ingediend, wat door het EUIPO in zijn geheel is afgewezen. Amstel had volgens het EUIPO onvoldoende aangetoond dat het litigieuze merk elk onderscheidend vermogen miste. De kamer van beroep oordeelde dat er een duidelijk verschil was tussen de betekenis van het element ‘ultra’ wanneer dit op zichzelf gebruikt wordt, ten opzichte van wanneer deze combinatie wordt gebruikt met een andere aanduiding. Amstel heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Zij voert twee middelen aan: het eerste is ontleend aan schending van artikel 7 lid 1 onder b van verordening nr. 40/94, het tweede is ontleend aan schending van de algemene beginselen van bescherming van legitieme verwachtingen en rechtszekerheid. In dit verband stelt Amstel dat het litigieuze merk een lovend merk is dat niet in staat is de commerciële herkomst van de litigieuze waren aan te duiden. Dit blijkt volgens Amstel ook uit de vaststellingen van de nietigheidsafdeling. Verzoekster is van mening dat de kamer van beroep in de punten 62 tot en met 68 van de bestreden beslissing ook ten onrechte heeft geoordeeld dat ‘ultra’ alleen onderscheidend vermogen mist wanneer het als voorvoegsel en in combinatie met andere zelfstandige naamwoorden wordt gebruikt. Het EUIPO betwist deze argumenten.
Artikel Alexander Tsoutsanis: Over patenten en integriteit: de affaire Plasterk in vier vragen
Ronald Plasterk trok zich inmiddels terug als premierskandidaat. Dat is verstandig, maar neemt niet weg dat er twijfels blijven. Niet langer over Plasterks geschiktheid als premier maar of hij wel hoogleraar en KNAW-lid kan blijven.
In plaats van over de BBB ging het de afgelopen tijd vooral over ‘PPP’: over Plasterk, premierschap en patenten. Dat balletje ging rollen dankzij een reconstructie van NRC eerder dit jaar.1 De politieke gevoeligheid zat er toen in dat Plasterk informateur was. Zijn ster was nadien verder gestegen. Ronald werd serieus verhandeld als kandidaat-premier van de onlangs beklonken coalitie van PVV, NSC, VVD en BBB. Inmiddels maakte Plasterk bekend dat hij zich terugtrekt. Dat is verstandig, maar neemt niet weg dat er twijfels blijven. Niet langer over Plasterks geschiktheid als premier maar of hij wel hoogleraar en KNAW-lid kan blijven.
Uitspraak ingezonden door Diederik Stols, Boekx.
Geen inbreuk op auteursrecht wintersneaker
Gerechtshof Amsterdam 19 maart 2024, IEF 22088; ECLI:GHAMS:2024:696 (Inuikii tegen Est'Seven) De voorzieningenrechter heeft de door Inuikii gevraagde omdat een vordering die is gegrond op een inbreuk op auteursrechten bij wijze van voorlopige voorziening slechts kan worden toegewezen als buiten redelijke twijfel staat dat de eisende partij de auteursrechthebbende is. [IEF 20728]. Inuikii is tegen dit vonnis in beroep gegaan. Het hof oordeelt dat de totaalindruk van de Est’Mouton boot, de vermeende inbreukmakende schoen, voldoende verschilt van de wintersneaker van Inuikii, ook als ervan uit wordt gegaan dat de wintersneaker een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt en dus auteursrechtelijk beschermd is. Los daarvan oordeelt het hof dat nog steeds onvoldoende duidelijk is dat Inuikii rechthebbende op de wintersneaker is. Inuikii heeft in het kader van artikel 8 Aw namelijk onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Zeitneu althans Inuikii in 2015 de wintersneaker als van haar afkomstig openbaar heeft gemaakt. Tot slot heeft Inuikii aangevoerd dat Est’Seven zich schuldig heeft gemaakt aan slaafse nabootsing. Het hof oordeelt daartoe dat Inuikii onvoldoende heeft aangetoond dat haar schoen een eigen gezicht heeft op de markt. Los daarvan is geen verwarringsgevaar bij de doelgroep aannemelijk geworden.
Intervisie 2024
Er zijn nog plaatsen voor Intervisie 2024.
Volgende week starten we weer met onze intervisiesessies, speciaal voor (IE) procesrechtadvocaten. Hiermee versterkt u uw professionele vaardigheden, leert u anders omgaan met collega's, (werk)druk en complexe vraagstukken.
Elke sessie behandelen we een concrete vraag die relevant is voor de hele groep. Samen zorgen we voor nieuwe inzichten en een breder perspectief waarbij de sleutelwoorden zijn: intercollegiaal, gestructureerd, veilig en met open blik.
Zie voor meer informatie onze website.
Conclusie A-G: Merck Sharp & Dohme
Conclusie A-G HvJ EU 6 juni 2024, IEF 22084; IEFbe 3744; C‑119/22 en C‑149/22 ECLI:EU:C:2024:472 (Merck Sharp & Dohme) Onderhavige zaken hebben betrekking op de voorwaarden waaronder ABC’s in de Unie kunnen worden afgegeven voor in geneesmiddelen gebruikte samenstellingen van werkzame stoffen. In de zaken staat artikel 3 onder a en onder c ABC-verordening centraal. A-G Emiliou is in het kader van artikel 3 onder c ABC-verordening van mening dat het Hof de letterlijke uitlegging van artikel 3 onder c ABC-verordening moet volgen, inhoudende dat i) het relevante “product” de samenstelling A+B is, en ii) de inspecteur moet nagaan of de octrooihouder reeds een ABC voor die samenstelling heeft verkregen. Door een juiste uitlegging en strikte toepassing van de laatste voorwaarde, kan de in Actavis I [IEF 13336] en Actavis II [IEF 14750] aangehaalde beleidsproblematiek worden aangepakt. Met betrekking tot artikel 3 onder a ABC-verordening, concludeert de A-G dat een product om te kunnen worden beschouwd als beschermd door een basisoctrooi in de zin van de bepaling, niet alleen uitdrukkelijk moet worden vermeld of ‘specifiek moet kunnen worden geïdentificeerd’ in de conclusies (vermeldingscriterium), maar ook moet vallen onder de uitvinding die het voorwerp uitmaakt van dat octrooi (uitvindingscriterium) [IEF 17872]. Het gaat dan in feite om een beoordeling achteraf van de informatie in het octrooi.
Laatste plekken voor de Actualiteitenlunch Reclamerecht
Blijf bij met de laatste ontwikkelingen in reclamerecht op onze Actualiteitenlunch! Op woensdagmiddag 19 juni 2024 organiseren wij onze jaarlijkse Actualiteitenlunch Reclamerecht, een evenement dat u niet mag missen. Tijdens deze bijeenkomst krijgt u binnen twee uur een actueel, volledig en praktijkgericht overzicht van de nieuwste ontwikkelingen in het reclamerecht. We hebben nog enkele plaatsen beschikbaar, dus meld u snel aan! Onze experts nemen u mee door de meest relevante uitspraken en veranderingen, zowel nationaal als Europees niveau. Ebba Hoogenraad (Hoogenraad & Haak) zal het onder andere hebben over de nieuwste uitspraken en ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid, de aanscherping van de regels rondom alcoholreclame en casussen zoals WakkerDier en Sloopmelk. Europese rechtspraak zal door Bram Duivenvoorde (Universiteit Utrecht) besproken worden, met onder andere aandacht voor de relevantie van de Artificial Intelligence Act voor reclame, de pay or okay-oplossing van Meta en de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken, en de recente conclusie in Compass Banca bij het Europees Hof van Justitie en de impact op de gemiddelde consument.
Aanmelden? Dat kan nog!
Uitspraak ingezonden door Fulco Blokhuis, Boekx.
Undercoveragenten moeten onherkenbaar gemaakt worden in het boek ‘Drugsbaron’
Vzr. Rb. Midden-Nederland 17 mei 2024, IEF 22083, IEFbe 3743; ECLI:NL:RBMNE:2024:3140 (De Belgische Staat tegen gedaagden). Kort geding. Gedaagden hebben het boek ‘Drugsbaron’ geschreven en uitgegeven, dat sinds 18 april te koop is. In dit boek staan foto’s waarop drie undercoveragenten herkenbaar afgebeeld zijn. Vier weken nadat het boek in de handel werd gebracht, heeft de Belgische Staat de auteur en uitgever gesommeerd om op een kort gedingzitting te verschijnen. De Staat stelt dat de portretten van haar medewerkers, de undercoveragenten, tot gevaar leiden en wil de verspreiding van deze foto’s voorkomen. De voorzieningenrechter is het met de Belgische Staat eens en acht dat de afbeelding van de medewerkers, gelet op hun professionele achtergrond, onrechtmatig is. Het boek mag nu alleen nog uitgegeven worden indien de medewerkers niet meer herkenbaar op de foto’s staan en dus wordt de volgende druk aangepast. Daarom moet de uitgever boekhandels en commerciële verkopers sommeren om verkoop van de boeken te staken en pas te hervatten als de foto’s van de undercovers onherkenbaar zijn gemaakt.