Prins Albert van Monaco verliest wederom privacyzaak tegen publicaties over buitenechtelijke kind
EHRM Grote Kamer 10 november 2015, IEF 15428; application no 40454/07 (Couderc en Hachette Filipacchis ass. tegen Frankrijk)Persbericht: Ook de Grote Kamer van het EHRM heeft unaniem besloten dat artikel 10 (vrijheid van meningsuiting) is geschonden [IEF 13948]. Het weekblad Paris Match heeft informaton over Prince Albert van Monaco's privéleven gepubliceerd. Gezien de aard van de informatie is het een publieke kwestie. In essentie gaat het artikel over het bestaan van kinderen, gezien het erfelijk karakter van de functie van de Prins als staatshoofd van Monaco, gaat dit het privéleven en het recht op eigen beeld te boven.
Met samenvatting (eerder op MediaReport) van Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan: Weer zorgen de royals in Monaco voor interessante jurisprudentie gezorgd over het spanningsveld tussen privacy (van publieke figuren) en de uitingsvrijheid. Prinses Caroline voerde eerder al meerdere rechtszaken tegen de Duitse staat om haar te beschermen tegen opdringerige paparazzi. Prins Albert nam het stokje van haar over. (...)
Belangrijkste conclusies De belangrijkste regel die uit dit arrest is af te leiden is dat een publicatie in zijn geheel beoordeeld moet worden. Als een publicatie intieme details bevat over het privéleven van een publiek figuur, maar andere delen van de publicatie (zelfs als dat maar een beperkt onderdeel is) toch raken aan een ‘debate of public interest’, dan volstaat de gehele publicatie in principe de rechtmatigheidstoets. En de Grote Kamer bevestigt dat ook privédetails relevant kunnen zijn, zoals over liefdesrelaties. Bijvoorbeeld omdat het iets zegt over de persoonlijkheid van een publiek figuur, of omdat de manier waarop een relatie van een publiek figuur zich ontwikkelt iets zegt over de eerlijkheid en het inschattingsvermogen van een publiek figuur. Verder zal dit arrest met weinig enthousiasme zijn ontvangen door de RVD. Het EHRM concludeert namelijk dat in het geval van een erfelijke monarchie (er is mij overigens geen andere vorm van monarchie bekend) “… events affecting the members of the ruling family, while they are part of the latter’s private lives, are also part of contemporary history.” Dus zullen zij meer moeten dulden.
Lees meer hier.
Op andere blogs:
Chiever
Door inbreng winkels NOOR in NOOR AMSTERDAM is handelsnaam overgedragen
Vzr. Rechtbank Gelderland 4 november 2015, IEF 15427; ECLI:NL:RBGEL:2015:7042 (Fashion on Stage tegen gedaagde)Handelsnaam. Gedaagde heeft drie kledingwinkels en heeft woord-beeldmerk NOOR geregistreerd. In het later opgericht FOS B.V. zijn deze drie kledingwinkels ingebracht, en zijn er nog twee winkels onder de handelsnaam Noor Amsterdam actief. Na einde relatie, vordert gedaagde met succes de overdracht van aandelen, boekhouding en sleutels van de winkelpanden. FOS vordert staken van de handelsnaam, met de inbreng van de winkels, is ook de handelsnaam overgedragen. Toestemming tot het voeren van handelsnaam die gedeeltelijk overeenstemt met het eigen merk NOOR, staat een merkinbreukactie in de weg. Gedaagde wordt bevolen de handelsnaam NOOR AMSTERDAM te staken.
5.5. Kernvraag in dit kort geding is of FOS Holding, althans FOS B.V. de handelsnaam Noor Amsterdam mag gebruiken. [gedaagde] heeft deze vraag ontkennend beantwoord, omdat deze handelsnaam het door hem geregistreerde woord-/beeldmerk Noor bevat.
5.8. Bij de oprichting van FOS B.V., die plaats heeft gevonden door [naam] en [gedaagde] en waarbij drie kledingwinkels die [gedaagde] met zijn eenmanszaak Fashion People reeds exploiteerde, werden ingebracht, is besloten dat deze winkels binnen FOS B.V. gedreven zouden worden onder de handelsnaam Noor Amsterdam. Voor zover de drie winkels in damesmode voordien werden gevoerd onder de handelsnaam Noor Amsterdam kan voorshands worden aangenomen dat bij de inbreng van de winkels in FOS B.V. ook de handelsnaam Noor Amsterdam is overgedragen aan FOS B.V. In beide situaties voert FOS B.V. rechtmatig de handelsnaam Noor Amsterdam.
5.9. Het voorgaande wordt niet anders doordat [gedaagde] via zijn eenmanszaak Fashion People (nog) gerechtigd is tot het woord-/beeldmerk Noor. De inbreng van de drie winkels van [gedaagde] en de kennelijk gegeven toestemming om de handelsnaam Noor Amsterdam te gebruiken of deze over te dragen, laat geen andere conclusie toe dan dat [gedaagde] toestemming heeft verleend om de handelsnaam Noor Amsterdam door FOS B.V. te laten voeren. Dat staat er aan in de weg dat [gedaagde] op grond van het merkenrecht zich tegen het gebruik van die handelsnaam kan verzetten. Dit is anders voor zover het de naam Noor betreft. Het voer te ver om [gedaagde] thans ook het gebruik van de naam Noor te verbieden, nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] toestemming heeft verleend aan FOS B.V. om (ook) deze naam als zodanig zonder toevoeging (exclusief) (als handelsnaam) te gebruiken. [gedaagde] zou daarmee immers hemzelf het gebruik van het woord-/beeldmerk Noor hebben ontzegd. De conclusie is dat FOS B.V. gerechtigd is om de handelsnaam Noor Amsterdam te voeren.
Verbod fietsmand met dwangsom met zelfde inhoud en strekking mag op andere rechtsgrond
Conclusie AG HR 13 november 2015, IEF 15426 (Burgers Lederwarenfabriek tegen Basil)Conclusie ingezonden door Caspar Janssens, Caspar Janssens advocatuur en Thera Adam-van Straaten, Kneppelhout & Korthals. Niet-geregistreerd modelrecht. Dwangsommen. Beroep is ingesteld tegen het door het hof [IEF 14060] opgelegde dwangsom met terugwerkende kracht op grond van een andere rechtsgrond. Als het gaat om een verbod dat dezelfde inhoud en strekking heeft als het in eerste aanleg gegeven verbod en beoogd dit verbod te handhaven, op een andere rechtsgrond, dan staat dit de appelrechter vrij. Artikel 14 GModVo moet niet zo ruim worden uitgelegd dat opdrachtgevers ook rechthebbende maakt, maar in dit geval is Basil medeontwerper omdat zij de eerste schets heeft gemaakt, instructies heeft gegeven en freelancers aanpassingen op instructie van directeur van Basil hebben gedaan. Conclusie strekt tot verwerping van de cassatieberoepen.
5.1. Onderdeel 1.1. neemt tot uitgangspunt dat neit met terugwerkende kracht een dwangsom kan worden verbonden aan een veroordeling op een andere grondslag. Dit uitgangspunt is in zijn algemeenheid onjuist. Als het gaat om een verbod dat dezelfde inhoud en strekking heeft als het in eerste aanleg gegeven verbod en - zoals in dit geval - beoogd wordt dit verbod in zoverre te handhaven zij het op een andere rechtsgrond, staat dit de appelrechter vrij. Dit oordeel houdt immers in dat voor het verbod als zodanig voldoende rechtsgrond bestond, zodat het op deze andere rechtsgrond in hoger beroep is gehandhaafd. Het verbod was derhalve inhoudelijk niet onjuist, is niet gewijzigd en was terecht gegeven.
5.4. (...) Het hof heeft dit niet miskend, doch het heeft zijn oordeel dat Basil (mede)ontwerper is in de zin van artikel 14 GModVo gebaseerd op de omstandigheden dat:
i) Basil op basis van een eerste schets voro een rotan fietsmand, met daarin reeds gedetailleerde aanwijzingen omtrent maatvoering en sluiting aan de voorzijde, instructies heeft gegeven aan de freelance ontwerpers en ii) de ontwerpkeuzes en nadere aanpassingen zijn gedaan op instructie van directeur/werknemer van Basil. Het feit dat de freelance ontwerpers het eerste ontwerp verder hebben uitgewerkt, maakt naar het oordeel van het hof niet onmogelijk dat Basil als werkgeefster van directeur in ieder geval medeontwerper is van de mand; tezamen met de freelance ontwerpers, zoals artikel 14 lid 2 GModVo mogelijk maakt. Dit oordeel lijkt mij niet onjuist en niet onbegrijpelijk. Het is voorbehouden aan het hof als rechter die over de feiten oordeelt. Het oordeel vindt voldoende steun in de door Basil aangevoerde stellingen.
Voorbehoud van levering na verloop kwekersrecht, is ook te koop aanbieden
HR 13 november 2015, IEF 15425; ECLI:NL:HR:2015:3304 (AIB tegen Novisem)Uitspraak ingezonden door Thijs van Aerde, Houthoff Buruma. Charlotte Garnitsch en Wim Maas, Taylor Wessing. Procesrecht. Kwekersrecht. Zie eerder IE-Forum.nl. Vordering tot exhibitie vereist een vereiste mate van aannemelijkheid van een rechtsbetrekking. Art. 1019a lid 1 Rv bepaalt dat een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens IE-inbreuk geldt als een rechtsbetrekking als bedoeld in art. 843a lid 1 Rv. Onder 'te koop aanbieden' ex art. 57 jo. art. 1 onder g, Zaaizaad- en plantgoedwet valt ook het te koop aanbieden onder voorbehoud dat levering pas plaatsvindt na het verlopen van nog geldende kwekersrecht. De 'success fee' komt voor in aanmerking voor de proceskostenvergoeding; er is geen sprake van een vergoeding meer dan de gemaakte kosten of meer dan de redelijke en evenredige kosten.
4.2.2 Ingevolge art. 57 lid 1 en lid 2 van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 (ZPW) behoort tot de handelingen die aan de houder van het kwekersrecht op een ras zijn voorbehouden het in de handel brengen van teeltmateriaal van dat ras. Art. 1, aanhef en onder onder g, ZPW bepaalt dat onder “in de handel brengen” onder meer wordt verstaan: “te koop aanbieden”.
4.2.4. (...) Ook voor het kwekersrecht geldt dus dat van ‘te koop aanbieden’ sprake is indien dit aanbod wordt gedaan onder het voorbehoud dat het desbetreffende materiaal pas geleverd kan worden na expiratie van het kwekersrecht.
4.2.6 Aldus heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip ‘te koop aanbieden’ in de zin van art. 57 in verbinding met art. 1, aanhef en onder g, ZPW. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.2.3 en 4.2.4 is overwogen, is daarvan immers ook sprake indien het aanbod plaatsvindt onder het voorbehoud dat levering, in verband met nog geldende kwekersrechten, nog niet mogelijk is. Daarom kan de omstandigheid dat Novisem aan [betrokkene 1] heeft medegedeeld dat de rassen in Nederland nog kwekersrechtelijk beschermd waren, en dat zij ze dus op dat moment nog niet kon leveren, respectievelijk dat zij haar aanbod (aan [betrokkene 3] ) om die reden later heeft ingetrokken, het oordeel dat een (dreigende) inbreuk onvoldoende aannemelijk is niet dragen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat Novisem de rassen wel mocht verhandelen en ook verhandelde buiten Nederland. De onderdelen zijn dus terecht voorgesteld.
6.4 AIB heeft de door haar verrichte werkzaamheden gespecificeerd. Het totaal van de daarin verantwoorde uren komt, vermenigvuldigd met de daarvoor gehanteerde tarieven, uit op een bedrag van € 33.524,20. Niet is bestreden dat dit bedrag redelijk en evenredig is in de hiervoor genoemde zin. Aangezien dit bedrag hoger is dan het bedrag waarop AIB, inclusief de succes fee, aanspraak maakt, is geen sprake van een vergoeding van meer dan de gemaakte kosten of meer dan de redelijke en evenredige kosten. Nu de werkzaamheden bovendien zijn gespecificeerd, bestaat ook in zoverre geen bezwaar tegen toewijzing van het gevorderde bedrag. Dat bedrag zal dan ook worden toegewezen.
Op andere blogs:
Cassatieblog
IE-scriptieonderwerpenontbijt
Op donderdag 3 december van 8.30 tot 10.30 uur vindt er voor het eerst een “IE scriptie onderwerpen ontbijt” plaats bij Visser Schaap & Kreijger in Amsterdam voor masterstudenten van alle universiteiten die een scriptie over een IE-onderwerp willen schrijven. Bij deze ontbijtbijeenkomst zullen advocaten aanwezig zijn van verschillende (mede) in intellectuele eigendom gespecialiseerde advocatenkantoren (o.a. De Brauw Blackstone Westbroek, Brinkhof, Hofhuis Alkema Groen en Hoyng ROKH Monegier).
De ervaring leert dat studenten het vaak moeilijk vinden om een geschikt onderwerp te kiezen en daar wel wat hulp bij kunnen gebruiken. Wij willen deze studenten graag in de gelegenheid stellen om hun ideeën over een mogelijk scriptie onderwerp te toetsen aan de mening van enkele gespecialiseerde advocaten, die op hun beurt enkele suggesties kunnen doen voor onderwerpen die zij interessant vinden voor een scriptie.
Er is koffie en er zijn croissants. En deze keer pepernoten. Studenten die willen deelnemen aan IE scriptie onderwerpen ontbijt kunnen zich met een korte motivatiebrief met een lijstje met ten minste drie mogelijke IE scriptie onderwerpen aanmelden bij de student-assistent van de IE-sectie in Leiden, Emma Faber, E-mail: emma_faber@hotmail.com. Ook met vragen kunnen zij bij haar terecht.
Als er meer aanmeldingen zijn dan 25, dan zal op basis van de motivatiebrieven worden geselecteerd.
Auteursrechtdebat: Blokkering is een gerechtvaardigd, effectief en proportioneel middel, maar niet voldoende
Door: Rens Uijttenboogaard. Thema: Blokkade. Het Hof Den Haag heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het handelen van de beheerders van The Pirate Bay niet valt aan te merken als een mededeling aan een publiek in de zin van art. 3 Auteursrechtrichtlijn. Er is aldus het hof geen sprake van de benodigde interventie door The Pirate Bay.(1) De conclusie hiervan is dat abonnees van Ziggo en XS4ALL geen auteursrechtinbreuk via The Pirate Bay hebben gepleegd met gebruikmaking van de diensten van de internet service providers. Een beroep door BREIN op art. 26d Auteurswet treft aldus het hof dan ook geen doel. Mijns inziens kan op grond van het in de Engelse rechtspraak gehanteerde begrip van interveniëren het handelen van de beheerders van The Pirate Bay wel degelijk worden aangemerkt als interveniëren. Aldus de Engelse rechtspraak zijn beheerders van vergelijkbare websites dusdanig betrokken dat zij ‘intervene, in full knowledge of the consequences of their actions, to give others access to the Claimants’ copyright works’.(2) Het handelen van beheerders van websites werd in een latere uitspraak als ‘intervening in a highly material way to make the copyright work available to a new audience’ aangemerkt.(3) |
De illegale bestanden bevinden zich niet op de servers van The Pirate Bay. Echter vormt The Pirate Bay een essentiële schakel, zij faciliteert en stimuleert in de keten tussen de uiteindelijke downloader en de aanbieder van auteursrechtelijk beschermd materiaal.(4) Zij verwijst haar gebruikers door middel van geïndexeerde meta informatie en de verwijzing op de site naar de benodigde BitTorrent-clientsoftware op actieve wijze en met kennis van de gevolgen naar auteursrechtelijk beschermde werken.(5) Bij het beantwoorden van de gestelde prejudiciële vraag of er sprake is van mededeling aan een publiek dient mijns inziens het handelen van de beheerders aangemerkt te worden als interveniëren. Er is dan sprake van openbaarmaking en daarmee is het opleggen van een blokkeringsmaatregel gerechtvaardigd op grond van art. 26d Auteurswet.(6) Het faciliteren van The Pirate Bay aanmerken als ter beschikking stellen aan een publiek is in lijn met de gedachte van de Auteursrechtrichtlijn om een hoog beschermingsniveau voor auteursrechthebbenden te verwezenlijken.(7) |
Vragen aan HvJ EU: Zijn handelingen van The Pirate Bay aan te merken als ‘mededelingen aan het publiek’?
HR 13 november 2015, IEF 15422; zaak C-610/15; ECLI:NL:HR:2015:3307 (Ziggo en XS4All tegen Stichting BREIN)In navolging van IEF 13467 en IEF 14976. Rechtspraak.nl: Auteursrecht. Handhavingsrichtlijn IE. Vordering organisatie rechthebbenden tegen internetproviders om te komen tot blokkering van de ‘BitTorrent index’ The Pirate Bay. Maatstaf afwijzing blokkeringsvordering art. 26d Aw wegens ineffectiviteit. Zijn de faciliterende handelingen van The Pirate Bay aan te merken als ‘mededelingen aan het publiek’? Gestelde vragen:
1. Is sprake van een mededeling aan het publiek in de zin van art. 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn door de beheerder van een website, indien op die website geen beschermde werken aanwezig zijn, maar een systeem bestaat (als beschreven hiervoor in 3.1 en 5.5) waarbij voor gebruikers meta-informatie over beschermde werken die op de computers van gebruikers staat, wordt geïndexeerd en gecategoriseerd, zodanig dat de gebruikers de beschermde werken aan de hand daarvan kunnen traceren en kunnen up- en downloaden?
2. Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt: Bieden art. 8 lid 3 Auteursrechtrichtlijn en art. 11 Handhavingsrichtlijn ruimte voor een bevel aan een tussenpersoon als in die bepalingen bedoeld, indien deze tussenpersoon inbreukmakende handelingen van derden faciliteert op de wijze als bedoeld in vraag 1?
Lees hier de gehele uitspraak.
Op andere blogs:
curia
Minbuza
Stichting BREIN
Auteursrechtdebat: Alleen een internetheffing als oplossing is te simplistisch
Het was in dat kader erg jammer dat de consumenten niet in het forum vertegenwoordigd waren. De Consumentenbond sprak zich al jaren geleden uit voor een toekomst van vergoedingssystemen online, mede gebaseerd op eigen onderzoek onder de achterban. Daarmee loopt dit onafhankelijke onderzoek van het IViR dus synchroon. Nieuw aan het IViR-onderzoek is de kwantificering van het enorme potentieel aan inkomsten dat wij gezamenlijk in het huidige systeem laten liggen; dat zou meer tot nadenken moeten dwingen dan de industrie bereid lijkt te zijn te doen. Dat was en blijft teleurstellend en wekt minimaal de schijn van slecht ondernemerschap. Ten koste helaas van zowel de belangen van de consument als die van de makers. |
Op de wat los afgevuurde opmerkingen van Kamiel Koelman, advocaat bij koelman.legal, over het verdelen van de gelden (niet zijn vak merk ik overigens op) heb ik aangegeven dat het middels onderzoek al jaren lukt onder meer de thuiskopiegelden te verdelen op basis van privacy neutraal verkregen cijfers; dat kan ook online. Hij gaf geen antwoord op de vraag waarom dat ten aanzien van een alternatief vergoedingsmodel online opeens anders zou zijn dan offline. |
Geen schending uitingsvrijheid door oud-voorman Baskische seperatisten zwijgmaatregel op te leggen
EHRM 12 november 2015, IEF 15420; requete 52363/11 (Bidart tegen Frankrijk)Uit het persbericht: In het kader van zijn invrijheidstelling moest oud-voorman van de Baskische seperatistische organisatie zich onthouden van verspreiden van een werk of audiovisuele productie (mede)geschreven over de door hem gepleegde strafbare feiten en in het openbaar daarover spreken. De maatregel was beperkt in tijd en betrof enkel strafbare feiten die door hem waren gepleegd, hij had toegang tot de rechter om de maatregel te laten toetsen. Er is in dit geval geen schending van vrijheid van meningsuiting.
EVRM beschermt geen negationistische en antisemitische optredens
EHRM 10 november 2015, IEF 15419 requête no 25239/13 (M'Bala M'Bala tegen Frankrijk)Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. Uit het persbericht: Dieudonné M'Bala M'Bala, een komiek met politieke activiteiten, heeft in het openbaar beledigingen geuit aan het adres van mensen met een Joodse afkomst of het Joodse geloof. Aan het eind van een show in 2008 in Zénith, Parijs is Robert Faurisson, een academicus met meerdere veroordelingen vanwege negationistische meningen, met name voor het ontkennen van gaskamers in concentratiekampen, uitgenodigd om samen met hem een "prize for unfrequentibility and insolence" in ontvangst te nemen. De prijs, in de vorm van een drie-vertakte kandelaar met een appel op iedere tak, werd aan hem uitgereikt door een acteur gekleed in "garment of light" - een gestreepte pyjama met een gele Jodenster erop genaaid.
Het Hof ziet de scène niet als een entertainment optreden, maar als een politieke meeting onder het mom van comedie, dat negationisme promoot door Robert Faurisson een sleutelrol te geven en de vernederende portrettering van Joodse deportatieslachtoffers die worden geconfronteerd met een man die de uitroeiing weigert te erkennen.
Het optreden, zelfs als het satirisch of provocend bedoeld, valt niet onder de vrijheid van meningsuiting van artikel 10 EVRM. In werkelijk was hier sprake van een demonstratie van haat en anti-semitisme en ontkenning van de Holocaust. Vermomd als een artistieke productie was dit in feite een plotselinge aanval die tegen de letter en de geest van het Europese Verdrag indruist.