IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 22181
7 augustus 2024
Uitspraak

Maxcom had geen toestemming om QWIC Premium e-bikes te verkopen

 
IEF 11517

Motion on the project for a European Patent Court

Motion on the project for a European Patent Court, 1 juli 2012.

Een academische motie ingezonden door Fernand DE VISSCHER, maître de conférences invité à Katholieke Universiteit Leuven en professor Bernard REMICHE, professeur  aan de Katholieke Universiteit Leuven. Vanwege academici (en advocaten) vanuit verschillende hoeken in Europa nopens de compatibiliteit van het vooropgestelde systeem met de Europese Verdragen, met verzoek/aanbod om zich bij deze motie aan te sluiten (support messages to be sent to : bernard.remiche@uclouvain.be or to: fernand.devisscher@uclouvain.be).

"The undersigned professors of Law and lawyers consider it necessary to draw attention to the situation of the project for a European court system specifically for patents on inventions.

[...] On 8 March 2011, the Court of Justice of the European Union gave a negative opinion on the draft treaty submitted by the Council. It declared this draft incompatible with the European Union Treaty and the Treaty on the Functioning of the European Union (opinion n° 1/109).
Thereafter the draft treaty was amended with particular regard to the objections made by the Court.
Nevertheless, serious doubts have been expressed on the conformity of the new draft with these objections.

In the main these doubts arise from the fact that the draft deprives the national courts of their own jurisdiction on those matters under consideration, hence depriving those taking legal action (companies) from being judged by them while, according to the Court, the European Union judicial system is founded upon joint cooperation between EU and national courts.

We would like to draw attention to the fact that the opinion of the Legal Department of the Council was sought on the compatibility of the modified draft with that of the Court. Public access to the complete wording of this opinion has been prohibited (Council document 15856/11 of 21 October 2011; refusal of disclosure confirmed by the Council: see doc. 5926/12 of 2 March 2012, adopted at a meeting on 8 March).
If this opinion concludes that the modified project conforms to the Treaties, it is not apparent why the content is inaccessible to the public.

This secrecy reinforces the doubts expressed beforehand and elsewhere (see also the Luxembourg delegation’s note of 11 July 2011, Council document 12704/11, item 1).

Without making any pronouncement on whether these doubts are well-founded, we consider them reasonable and that they must be dispelled.

Current discussions on the locations of the various institutions in the future court system and the rules for procedure seem premature and pointless if, as these doubts would lead us to believe, it is later determined that the whole system is illegal because this court system would have been instigated in violation of the European Union Treaty and the Treaty on the Functioning of the European Union.

The right to legal security for those embarking on legal actions (European companies) is thus called into question. What will be the consequences for the judgments which may be made under this system?

Moreover, at institutional and budgetary levels, it is at the very least inadequate to already sign a draft project, to undertake work on adapting other texts (particularly the Munich Convention, the Lugano Convention, and Regulation 44/2001), to seek ratification by Member States and to allocate substantial budgets to establish this court system. All this work and substantial expense may be incurred to no avail.
On the contrary and in the legitimate and democratic concern for legal security and public expenditure, we believe it is vital and urgent to throw light upon this precise legal issue of the very principle of a court with international authority and which excludes the jurisdiction of Member State courts.

If possible, a new opinion on this fundamental point should be sought from the Court of Justice.
Examining this issue will not unduly delay the progress of the project. On the contrary, this could then make more rapid progress if it were endowed with a better legal security. Moreover, the time taken for this opinion could be profitably used to overcome some already apparent flaws in the project and to develop the very many rules of procedure which will have to be adopted for the proposed new court system. Industry has additionally and often made it known that it wants to be made aware of the system in all its procedural and practical details before expressing a definitive opinion.

Moreover, we regret that this process of discussion and adoption of a project which is so important for European companies is not being openly conducted. It is not just that the above opinion has been made secret; this is also true for document 18239/11 of 6 December 2011 containing a proposal for compromise on various important aspects of the project (refusal of disclosure: document 6051/12 of 2 March 2012, adopted at the Council meeting on 8 March).

Public debate is even more necessary since the project, in its last known state, also incited a great deal of criticism at several levels, for the practical implications, the quality of judges, the cost to companies, etc.

The signatories to this petition invite their colleagues throughout Europe to give their support to this motion.
(support messages to be sent to : bernard.remiche@uclouvain.be or to:  fernand.devisscher@uclouvain.be).

Afbeelding: CC-BY, Vectorportal op flickr

IEF 11516

Oprichting Vereniging Componisten en Tekstdichters Ntb

Uit't persbericht. Maandag 2 juli werd de VCTN (de Vereniging Componisten en Tekstdichters Ntb) opgericht (zie ook de aankondiging van de Ntb-congres 2012).

Erwin Angad-Gaur, secretaris van de Ntb en de VCTN: “Met de oprichting van de VCTN ontstaat de grootste belangenorganisatie voor componisten en muziektekstschrijvers in Nederland. Dankzij de oprichting zal de stem van onze leden hopen wij de komende jaren nog helderder kunnen doorklinken in belangrijke discussies rond onder meer het auteursrecht en de broodnodige reorganisatie van Buma/Stemra dan voorheen. We zullen daarbij blijven samenwerken met collega-organisaties die expliciet het auteursbelang centraal stellen. De oprichting van de VCTN is dan ook expliciet niet tegen bestaande collega-organisaties of tegen Buma/Stemra gericht, maar heeft als doel de vele bij de Ntb aangesloten muziekauteurs nog beter dan voorheen bij te kunnen staan en te kunnen representeren.”

Het Ntb-congres besloot in juni 2011 tot oprichting van de nieuwe auteursvereniging met het doel de belangenbehartiging van muziekauteurs bij Buma/Stemra beter mogelijk te maken. Buma/Stemra sluit belangenorganisaties die niet ‘louter muziekauteurs’ verenigen uit van het recht op subsidie en belangrijker: het recht op het doen van bestuursvoordrachten. Hoewel al geruime tijd een bezwaarprocedure bij het College van Toezicht op Auteursrechtenorganisaties (CvTA) loopt wil de Ntb niet langer op een uitspraak wachten om de belangenbehartiging van de aangesloten muziekauteurs te kunnen maximeren.

Componisten en tekstschrijvers die lid zijn van de Ntb worden met de oprichting van de VCTN kostenloos (naast hun bestaande Ntb-lidmaatschap) lid van de nieuwe belangenvereniging, waarvoor uiteraard ook nieuwe leden zich kunnen aanmelden.

IEF 11515

Geen auteursrechtinbreuk 'Red Poppy Ladies'

Rechtbank Amsterdam 27 juni 2012, HA ZA 11-2847 (Eiser tegen gedaagde)

Uitspraak ingezonden door Helen Maatjes, Intellectueel Eigendom Advocaten.

Auteursrecht. In 1999 is in China ''The Beijing Red Poppy Ladies' Percussion Ensemble Co. LTD'' (hierna: Red Poppy Ladies) opgericht. Deze percussieband heeft veelal opgetreden in combinatie met een optreden van de ''China Girls'', een groep van vrouwelijke muzikanten. Eiser drijft een onderneming die zich richt op de organisatie van evenementen, met name gericht op het Aziatische marktsegment. Gedaagde heeft een evenement georganiseerd voor Holland Casino. Holland Casino heeft flyers verspreid waarin de Red Poppy Ladies zijn aangekondigd. (...) verkeerde op dat moment in de veronderstelling dat zij de Red Poppy Ladies voor Holland Casino had gecontracteerd. Vervolgens heeft Eiser een brief aan Holland Casino gezonden dat er geen contract is met voornoemde percussieband. Holland Casino is aansprakelijk gesteld voor de geleden schade. Er zou sprake zijn van auteursrechtinbreuk door verspreiding van de flyers met delen van teksten van haar website erop en van de door haar gemaakte publicatiemateriaal letterlijk over te nemen.

Het is van belang dat de flyers een goed beeld geven van het aangeboden evenement. De informatie die verspreid is door Holland casino, is volgens de rechtbank niet aan gedaagde toe te rekenen. De rechtbank wijst de op auteursrecht gebaseerde schadevergoeding af. De vordering richt zich op misgelopen boekingen. Volgens de rechtbank heeft Eiser niet de gestelde schade geleden, aangezien de rechtbank het niet aannemelijk acht dat Holland Casino met Eiser in zee zou zijn gegaan, gezien het kostenplaatje.

De rechtbank wijst de vorderingen van Eiser af en veroordeelt Eiser in het vergoeden van de proceskosten ad € 4949,64.

Inbreukverbod

4.2. (...) verwijt (...) delen van teksten van haar website en van door haar gemaakte publicatiemateriaal letterlijk te hebben overgenomen. Of (...) auteursrecht toekomt op de op haar site gepubliceerde teksten kan hier in het midden blijven. Ook indien (...) de maakster is van de bedoelde teksten en die tekst is te beschouwen als een werk in de zin van de Auteurswet, ziet de rechtbank in het onderhavige geval namelijk geen aanleiding om een verbod toe te wijzen. De door (...) aan Holland Casino geleverde teksten, die door Holland Casino zijn openbaar gemaakt, heeft (...) op haar beurt ontvangen van haar tussenpersoon, Minh-Zone Entertainment. (...) verkeerde op dat moment in de veronderstelling dat zij de Red Poppy Ladies voor Holland Casino had gecontracteerd. Holland Casino is, nadat zij daarvan op de hoogte was gesteld, direct tot rectificatie overgegaan. Een en ander betrof een eenmalig evenement (Chinees Nieuwjaar 2011) terwijl niet is gebleken dat (...) overigens enige poging heeft gewaagd de Red Poppy Ladies voor enig optreden te boeken, dan wel anderszins gebruik heeft gemaakt, dan wel dreigt te maken van de bedoelde teksten. De rechtbank ziet gelet op dit geheel van feiten en omstandigheden geen aanleiding te vrezen dat (...) in de toekomst bedoelde teksten opnieuw zal gebruik. Zij ziet gelet daarop geen aanleiding een (met een dwangsom versterkt) verbod op te leggen.

Schadevergoeding

4.4. Ook in het kader van de gevorderde schadevergoeding is niet relevant of (...) enig auteursrecht toekomt op bedoelde teksten. De rechtbank wil aannemen dat het van belang is dat flyers een goed beeld geven van hetgeen wordt aangeboden, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet de rechtbank niet in dat de onjuiste informatie die op de sites van Holland Casino, de flyers en de China Times heeft gestaan aan (...) toe te rekenen. Het is immers Holland Casino geweest die met de onjuiste informatie naar buiten is getreden. Daar komt bij dat Holland Casino dit heeft gedaan in het kader van optredens die bij haar zouden plaatsvinden. Een eventueel onjuist beeld ten gevolge van die openbaarmaking raakt derhalve Holland Casino en niet (...). In zoverre ziet de rechtbank dan ook niet in dat (...) de door haar gestelde schade heeft geleden. De rechtbank laat daarbij nog in het midden of de gestelde schade een gevolg is van een eventuele auteursrechtinbreuk. De op het auteursrecht gebaseerde schadevergoeding zal hoe dan ook worden afgewezen.

Gebruik van de naam Red Poppy Ladies onrechtmatig?

4.6. De rechtbank kan (...) hierin niet volgen. Ook als ervan moet worden uitgegaan dat (...) in Nederland de exclusieve vertegenwoordiger is van de Red Poppy Ladies (hetgeen wordt betwist) en ook als het handelen van (...) als onrechtmatig is te beschouwen jegens (...) (hetgeen eveneens wordt betwist) acht de rechtbank niet aannemelijk dat (...) schade heeft geleden ten gevolgen van het handdelen van (...). De schade die (...) stelt te hebben geleden, komt er op neer dat zij boekingen heeft misgelopen. De schade is het gevvolg van het naar het publiektoe aankondigen van de komst van de Red Poppy Ladies door Holland Casino. De enkele omstandigheid daat - gelijk (...) stetlt - (...) de teksten die Holland Casino heeft gebruik aan Holland Casino heeft toegezonden, is zonder nadere toelichting - die ontbreekt - onvoldoende om tot het oordeel te kunnen komen dat (...) aansprakelijk is voor deze zelfstandige openbaarmakingen door Holland Casino. Zo heeft (...) onbetwist naar voren gebracht heeft zij niets met de sites van Holland Casino te maken.

Dit betekent dat alleen het naar Holland Casino toe communiceren vann de naam Red Poppy Ladies resteert. De rechtbank acht niet aannemelijk dat (...) ten gevolge daarvan schade heeft geleden. (...) stelt wel dat zij in he kader van het Chinees Nieuwjaar 2011 met Holland Casino in gesprerk is geweest en dat zij mogelijk een en ander had kunnen uitonderhandelen, maar dee rechtbank acht het niet aannemelijk dat Holland Casino met (...) in zee zou zijn gegaan. Dit is reeds het geval omdat Holland Casino voor het gehele evenement in alle 13  vestigingen een maximale begroting had van €95.000,00 terwijl voor een optreden van alleen de Red Poppy Ladies €10.000,00 per avond in rekening brengt. Een optreden in alle vestigingen zou dan  neerkomen op een kostenpost voor alleen de Red Poppy Ladies van € 130.000,00

IEF 11514

Beschermingsomvang in Nederland anno 2012

R. Ebbink, Beschermingsomvang in Nederland anno 2012 - Hoge Raad 25 mei 2012 (AGA/Occlutech), 2 juli 2012.

Een bijdrage van Richard Ebbink, Brinkhof*.

Inleiding
In de laatste tien jaar heeft de Hoge Raad ruim 15 keer zijn licht doen schijnen over vragen van octrooirecht . Ongeveer de helft van zijn arresten ging over beschermingsomvang, ongeveer een kwart over procesrecht en de rest min of meer over geldigheid.

Het arrest dat de aanleiding vormt voor dit artikel (HR 25 mei 2012, AGA/Occlutech, IEF 11364) is de eerste zaak na vijf jaar waarin de HR weer iets zegt over de bepaling van de beschermingsomvang (Het laatste arrest over beschermingsomvang was van 7 september 2007, NJ 2007,466 (Lely/Delaval). Naar aanleiding van dat arrest heb ik me op 12 september 2007 afgevraagd wanneer de HR artikel 69 EOV eens verdragsgetrouw zou gaan interpreteren, zie IEF 4655).

Bepaling van de beschermingsomvang geschiedt op basis van artikel 69 EOV; een regel van uniform ‘Europees’ octrooirecht. Toepassing van dit artikel behoort tot de competentie van de nationale rechter . In het bijzonder de in het octrooirecht traditioneel zeer geverseerde hoogste rechters uit Duitsland en Engeland, het Bundesgerichtshof (BGH) en de Supreme Court (tot voor kort: House of Lords) hebben met betrekking tot het artikel een indrukwekkende ‘subsequent practice’ opgebouwd, waarbij al vroeg en uitdrukkelijk afstand werd genomen van het eigen nationale recht zoals dat gold voor de invoering van het EOV.

Op het gebied van het octrooirecht, de belangrijkste uitzondering op het primaat van de vrije mededinging, mag in Europa geen lappendeken gelden. Kennisname van de beslissingen van BGH en Supreme Court over beschermingsomvang is daarom een must. Niet om die twee – die onderling ook niet geheel overeenstemmen – klakkeloos te volgen, maar om zich met de grote broers ‘auseinanderzusetzen’, zoals de Duitsers dat zeggen. Zo komt iedereen immers verder. Een stimulans daarvoor moge zijn dat de Duitse en Engelse octrooigerechten inmiddels de opdracht hebben gekregen naar parallelle beslissingen van andere gezaghebbende nationale gerechten te verwijzen.

Aan een dergelijke Europese oriëntatie heeft het bij de HR helaas nogal ontbroken.

* mr. Ebbink (Brinkhof NV) heeft meegewerkt aan het opstellen van het verweer in de betrokken cassatie.

Lees de gehele bijdrage hier.

IEF 11513

Om te lezen: The Cross-Referenced Patent Cooperation Treaty

C. Mulder, The Cross-Referenced Patent Cooperation Treaty, editie 2012.

Cees Mulder heeft de tiende editie van zijn boek “The Cross-Referenced Patent Cooperation Treaty” gepubliceerd (uitgegeven door Helze BV). Het boek omvat 330 pagina’s (A4-formaat) en geeft de wetstekst van het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien (ook wel “Octrooisamenwerkingsverdrag” genoemd; Engels: “Patent Cooperation Treaty”; afkorting: PCT).

Het grote aantal onderlinge verwijzingen in de wetsteksten maakt het PCT moeilijk te lezen. Ook is door frequente aanpassingen in het uitvoeringsreglement (“Regulations under the PCT”) de tekst van de PCT regels in de loop der jaren steeds meer uit de pas gaan lopen met de oorspronkelijke bedoeling van de PCT artikelen. “The Cross-Referenced PCT” beoogt door het toevoegen van een veelheid van kruisverwijzingen aan zowel de artikelen als aan de regels, de lezer een beter overzicht van de structuur van het PCT te geven waardoor hij gemakkelijker de juiste wetstekst kan identificeren. Daarnaast wordt verwezen naar de “PCT Applicant’s Guide – International Phase” en de “PCT Applicant’s Guide – National Phase” met steeds een korte samenvatting van de inhoud van de betreffende referentie, zodat de lezer nog meer informatie tot zijn beschikking heeft.

Het boek is als volgt gestructureerd: de volledige tekst van de PCT artikelen en van het PCT uitvoeringsreglement wordt gegeven. Verwijzingen naar de artikelen en regels zijn opgenomen in een kolom naast de wetstekst. Om te laten zien naar welk wetsartikel of regel wordt verwezen, is dat een deel van de zin vet gedrukt.

Het merendeel van de verwijzingen in “The Cross-Referenced PCT” is naar het PCT. Echter, omdat het Europees Octrooibureau (EOB) kan optreden als internationale autoriteit onder het PCT als Ontvangend Bureau (= Receiving Office), als Instantie voor Internationaal Nieuwheidsonderzoek (= International Searching Authority), als instantie voor de Internationale Voorlopige Beoordeling (= International Preliminary Examining Authority) in de internationale fase, en ook als een Aangewezen Bureau (= Designated Office) en als Gekozen Bureau (= Elected Office) in de regionale fase, zijn ook verwijzingen naar de relevante bepalingen van het Europees Octrooiverdrag (EOV) opgenomen. In het bijzonder, wordt verwezen naar de (per 20 juni 20112) geheel vernieuwde "Guidelines for Examination in the European Patent Office” (voor zover relevant voor het PCT).

De 2012 editie van de “The Cross-Referenced PCT” is bijgewerkt rekening houdend met het PCT Uitvoeringsreglement zoals gewijzigd per 1 juli 2012. Ook is de set van bijlagen bijgewerkt, waarin allerlei relevante aspecten van het PCT belicht.

“The Cross-Referenced PCT” wordt met name gebruikt door octrooigemachtigden en door octrooigemachtigden in opleiding die zich voorbereiden op het Examen Europees octrooigemachtigde.

Weblinks
Octrooisamenwerkingsverdrag
PCT Resources
PCT Treaty
PCT Applicant’s Guide
EPO Guidelines (status 20 Juni 2012)
Samples van het boek kunnen worden gedownload

IEF 11512

SP mag geen bekend voorbeeld van acquisitiefraude noemen

Vzr. Rechtbank Utrecht 29 juni 2012, LJN BX0083 (Telefoongids.com tegen Socialistische Partij)

Rapport over acquisitiefraude waarin staat: "Een geraffineerde werkwijze is het gebruik van naamsbekendheid van een ander. Een bekend voorbeeld hiervan is de Telefoongids.com, die de indruk wekte te bellen namens de bekende Telefoongids.nl van KPN."

Passage uit op de website van SP gepubliceerde rapport over acquisitiefraude moet door gedaagden worden verwijderd. De gewraakte passage staat niet op zichzelf maar maakt onderdeel uit van een rapport over acquisitiefraude. De in de passage beschreven werkwijze wordt onmiskenbaar in verband gebracht met de in het rapport op andere plaatsen genoemde kwalificaties als “malafide praktijken” en “boeven” en dergelijke. Niet gebleken is dat de auteurs van het rapport een eigen onderzoek hebben verricht, dan wel dat de bij het Landelijk Steunpunt Acquisitiefraude binnengekomen meldingen over eiser op hun inhoud zijn onderzocht.

De geuite beschuldigingen of verdachtmakingen kunnen door SP niet worden gestaafd, zijn onvoldoende concreet onderbouwd en moeten om genoemde redenen als onrechtmatig worden aangemerkt. De SP dient de passage te verwijderen.

4.2.  Vooropgesteld moet worden dat het een maatschappelijk belang is dat wordt opgetreden tegen acquisitiefraude en andere oneerlijke handelspraktijken. Het staat SP dan ook in beginsel vrij om zich over dergelijke praktijken kritisch uit te laten, daarbij man en paard te noemen en daarover een mening te geven of te publiceren.

Daarbij dienen echter de grenzen die de zorgvuldigheid in het maatschappelijk verkeer met zich brengt niet te worden overschreden. Van een dergelijke overschrijding kan sprake zijn, indien de gepubliceerde uitlatingen feitelijk onjuist of onnodig grievend zijn.

4.3.  Door Telefoongids.com is betoogd, dat de in het rapport gewraakte passage onjuist is en dat er geen sprake is van misleiding, oplichting dan wel van acquisitiefraude. Telefoongids.com heeft haar werkwijze toegelicht en heeft verwezen naar een aantal uitspraken van verschillende rechtbanken waarin in diverse kwesties is geoordeeld dat aan de door haar gevolgde werkwijze voor de totstandkoming van een overeenkomst geen gebreken kleven. Ook heeft Telefoongids.com aangevoerd dat het onjuist en onnodig grievend is dat het rapport haar onderneming over één kam scheert met ondernemingen die spooknota’s sturen en derhalve geen enkele dienst verrichten. Dat de aanduiding van “de fraudeurs” is vervangen door “ deze ‘dienstverlener’ ”, heft, naar zij heeft betoogd, de onrechtmatigheid van de hiervoor bedoelde passage niet op.

Telefoongids.com heeft ten slotte gesteld dat zij door deze publicatie reputatieschade en omzetderving ondervindt, hetgeen versterkt wordt door het feit dat de beschuldigingen zijn geuit door een politieke partij waardoor er voor de gemiddelde lezer veel autoriteit en betrouwbaarheid van die beschuldigingen uitgaat.


4.4.  SP heeft betwist dat de in dat rapport gebezigde termen als “malafide praktijken”,“geraffineerde werkwijze”, “boeven”, “vorm van fraude” en “oplichting” in verband zijn gebracht met de activiteiten van Telefoongids.com. SP stelt dat er slechts een kleine passage aan Telefoongids.com is gewijd en dat de daarin geuite beschuldigingen niet onjuist zijn en steun vinden in het feit dat er bij het Landelijk Steunpunt Acquisitiefraude meer dan 1200 klachten tegen Telefoongids.com zijn ingediend en dat MKB Nederland heeft gemeend een procedure tegen Telefoongids.com te moeten starten ter beantwoording van de vraag of haar werkwijze als misleidend en onrechtmatig moet worden aangemerkt.


4.5. De voorzieningenrechter acht de gewraakte passage onrechtmatig jegens Telefoongids.com. Daarbij zijn de volgende overwegingen van belang.

4.6. De gewraakte passage staat niet op zichzelf maar maakt onderdeel uit van een rapport over acquisitiefraude. Door het enkele vermelden van de handelsnaam van Telefoongids.com wordt zij, gelet op de context van deze passage, derhalve direct in verband gebracht met deze vorm van fraude. De uitlating “een geraffineerde werkwijze” brengt de beschreven werkwijze onmiskenbaar in verband met de in het rapport op andere plaatsen genoemde kwalificaties als “malafide praktijken” en “boeven” en dergelijke.

Daarnaast wordt in de beschreven werkwijze van Telefoongids.com de indruk gewekt dat de overeenkomst via een telefoongesprek tot stand komt, hetgeen door Telefoongids.com gemotiveerd is betwist. Ook is niet gebleken dat de auteurs van het rapport een eigen onderzoek hebben verricht, dan wel dat de bij het Landelijk Steunpunt Acquisitiefraude binnengekomen meldingen op hun inhoud zijn onderzocht. De geuite beschuldigingen of verdachtmakingen kunnen door SP niet worden gestaafd, zijn onvoldoende concreet onderbouwd en moeten om genoemde redenen als onrechtmatig worden aangemerkt.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak weblog (Telefoongids.com vs. SP: Reputatiemanagement pur sang)

IEF 11511

Beletsel voor uitvoeren dwangsom

HR 29 juni 2012, LJN BW1259 (Eiser tegen Auto-Campingsport Deurne B.V.)

Als randvermelding. Over handelsnaamrecht. De vraag is of de tenuitvoerlegging van verbeurde dwangsommen op grond van art. 438 lid 2 Rv een wettelijk beletsel vormt voor tenuitvoerlegging van de dwangsom op grond van art. 611g lid 2 Rv. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt eiser in het vergoeden van de proceskosten.

3.3.1 Het middel betoogt dat het hof heeft miskend dat een vonnis waarbij de voorzieningenrechter op de voet van art. 438 lid 2 de tenuitvoerlegging van de dwangsom schorst niet een wettelijk beletsel in de zin van art. 611g lid 2 oplevert. Art. 438 lid 2 bepaalt immers slechts dat de voorzieningenrechter desgevorderd de executie kan schorsen. Anders dan de wettelijke beletselen zoals die zijn vermeld in de Gemeenschappelijke memorie van toelichting van de Beneluxovereenkomst houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom, en in lijn met het gesloten stelsel van verlengingsgronden zoals dat geldt voor art. 3:321 BW, vloeit de schorsing van de mogelijkheid tot executie van de dwangsommen niet rechtstreeks voort uit art. 438 Rv., maar uit het vonnis van de voorzieningenrechter, aldus het middel.

3.3.2 Het middel is tevergeefs voorgesteld. Nu in art. 438 Rv. aan de voorzieningenrechter de bevoegdheid is gegeven "desgevorderd de executie [te] schorsen voor een bepaalde tijd of totdat op het geschil zal zijn beslist", vormt een uit hoofde van die bevoegdheid uitgesproken schorsing van de tenuitvoerlegging van dwangsommen een wettelijk beletsel in de zin van art. 611g lid 2.

 

IEF 11510

Persbericht Unified Patent Court

Conclusions European Council on EU unitary patent system, Brussels 29 juni 2012, EUCO 76/12

Zie ook IEF 10630.

Vandaag is er na 30 jaar onderhandelen over een Europees octrooisysteem overeenstemming bereikt over de Unified Patent Court. Voorzitter van de Raad van de Europese Unie, Herman van Rompuy, gaf vanmiddag een persconferentie (video).

'The European Council on 29 June concluded the negotiations on the EU's future unitary patent system. The long-awaited decision paves the way for establishing less expensive, simpler and more efficient patent protection for businesses, especially for small and medium-sized enterprises, in the EU.

"After thirty years of negotiations, we now have an agreement on the European patent. The European businesses will now experience – when we have it finalised – that instead of applying for patent in 27 member states, they can now apply in one place. And that will be good for growth and business in Europe", said Danish Prime Minister Helle Thorning-Schmidt.

The leaders had to solve the last outstanding issue: the seat of the Unified Patent Court's Central Division of the Court of First Instance. They agreed that it would be based in Paris and have two specialised sections, one in London and the other in Munich.
(...)

Next Steps
The European Parliament will vote on the unitary patent "package" in July 2012. The Council will adopt the two regulations shortly thereafter.

The member states will sign the Unified Patent Court agreement in the second half of 2012. After it is ratified by a sufficient number of member states (at least 13), it will enter into force. This is expected to happen in early 2014. The two regulations will enter into force at the same time.

Lees hier het gehele persbericht.

Given the highly specialised nature of patent litigation and the need to maintain high quality standards, thematic clusters will be created in two sections of the Central Division, one in London (chemistry, including pharmaceuticals, classification C, human necessities, classification A), the other in Munich (mechanical engineering, classification F).

Steekwoorden: Unitair Octrooigerecht, Parijs, Londen en München,
London: chemistry, including pharmaceuticals, classification C, human necessities, classification A
München: mechanical engineering, classification F

IEF 11509

Toezegging niet geheel vrijblijvend

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 29 juni 2012, LJN BW9905 (Maximus Security B.V. tegen Maximum Security B.V.)

Zie ook IEF 9075.

Handelsnaamrecht. Niet nakomen van co-existentieovereenkomst.

Maximum en Maximus exploiteren beiden een beveiligingsbedrijf. Er is een geschil ontstaan over de door hen gevoerde handelsnaam, waarbij zij in 2009 een co-existentieovereenkomst hebben gesloten. Daarin wordt afgesproken dat Maximum door Maximus zal worden ingehuurd (daar waar nodig) waarbij het gaat om werk waarbij Maximus opdrachtnemer is. Omdat Maximus deze afspraak niet nakomt, onbindt Maximum in 2010 de overeenkomst.

Het hof stelt vast dat in de overeenkomst niet letterlijk staat dat  Maximum een exclusieve positie inneemt met betrekking tot het inhuren van personeel. Er is geen afdwingbare verplichting in de overeenkomst opgenomen. De toezegging van Maximus kan niet als volledig vrijblijvend worden aangemerkt.

Het hof vernietigt het tussenvonnis en verwijst de zaak naar de rechtbank 's-Hertogenbosch teneinde deze verder te behandelen. In principale en incidenteel appel veroordeelt het hof Maximum tot het vergoeden van de proceskosten.

4.5.3.Het hof stelt voorop dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de uitleg van de tussen partijen gesloten overeenkomst moet plaatsvinden aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Het gaat in dit geval om een commerciële overeenkomst tussen twee gelijkwaardige professionele partijen, waarbij zij beiden zijn bijgestaan door advocaten. Dat brengt mee dat in beginsel veel betekenis toekomt aan de taalkundige uitleg van de overeenkomst. Er bestaat slechts aanleiding daarvan af te wijken indien in de omstandigheden van het geval een andere betekenis aan de bewoordingen van het contract moet worden gegeven (vergelijk HR 29-06-2007, LJN BA4909).

4.5.11.De slotsom is dat het hof de overeenkomst van 6 april 2009 zo uitlegt, dat partijen niet zijn overeengekomen dat Maximus Maximum steeds als eerste diende in te huren en dat wel tussen hen is afgesproken dat Maximus de bedoeling had Maximum zodanig vaak in te huren dat Maximum daaruit een substantiële omzet zou behalen. Omtrent de grootte van die omzet zijn tussen hen geen afspraken gemaakt. De toezegging van Maximus kan echter niet als volledig vrijblijvend worden aangemerkt.

IEF 11508

Aanvang vermeerderingsproces komt te laat

Gerechtshof 's-Gravenhage 5 juni 2012, LJN BW9872 (Van Kleef Roses B.V. tegen gedaagden)

Kwekersrecht. Dwaling omtrent licentieovereenkomst.

Van Kleef Roses houdt zich bezig met het exploiteren van het kwekersrecht op rozencultivars. Gedaagden zijn met Van Kleef een licentieovereenkomst aangegaan voor het telen en leveren van rozenplanten met de naam Anouschka. De facturen zijn na levering niet door gedaagden voldaan. Gedaagden beroepen zich op dwaling omtrent de licentieovereenkomst. Het vermeerderingsproces van de planten zou later begonnen zijn dan Van Kleef had medegedeeld, waardoor gedaagden de planten niet in week 45/46 konden verkopen. In eerste aanleg heeft de rechtbank dit gegrond bevonden en de vordering van Van Kleef afgewezen.

In hoger beroep gaat het om de vraag of er sprake is van dwaling omtrent de mededelingen die gedaan zijn over het aanvangen van het vermeerderingsproces. Het Hof oordeelt dat er sprake is van dwaling. Het was voor gedaagden van wezenlijk belang dat dit proces in week 28 zou beginnen, terwijl de geknipte ogen pas in week 30 zijn opgehaald voor het uitbesteden van het vermeerderingsproces.  Het hof bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Amsterdam en veroordeelt Van Kleef in de kosten van het geding in hoger beroep.

19. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [geïntimeerden] in het bewijs van dwaling zijn geslaagd. Niet betwist is dat Zuurbier bij de ondertekening van de overeenkomst heeft gezegd dat het vermeerderingsproces was begonnen, hetgeen onjuist is gebleken. Van Kleef Roses heeft onvoldoende betwist dat het vermeerderingsproces pas begint bij het op substraat zetten van de geknipte ogen en niet reeds bij het knippen zelf. Grief 9 faalt in zoverre. Vaststaat dat de geknipte ogen pas op maandag 22 juli 2002 (in week 30) door Perfecta, het bedrijf waaraan het vermeerderingsproces was uitbesteed, zijn opgehaald (zie bv. de verklaring van Zuurbier ter comparitie van partijen bij het hof Amsterdam). Bij gebrek aan betwisting staat eveneens vast dat Zuurbier niet tegen [geïntimeerden] heeft gezegd dat het vermeerderingsproces niet reeds in week 28 was begonnen. Van Kleef Roses moest begrijpen dat het voor [geïntimeerden] van wezenlijk belang was dat het vermeerderingsproces in week 28 was begonnenen rekening houden met de mogelijkheid dat Van der Brug c.s. ervan uitgingen dat dit ook het geval was.

20. Ter motivering van dit oordeel verwijst het hof in de eerste plaats naar hetgeen het hiervoor, in rov. 8, heeft overwogen. Daarnaast hecht het hof in het bijzonder betekenis aan de verklaring van Duijndam, die namens Van Kleef Roses nauw bij de besluitvorming door [geïntimeerden] betrokken is geweest. Hij verklaart dat [geïntimeerde sub 2] geïnteresseerd was in de Anouschka, dat hij, Duijndam, op enig moment een planning heeft gemaakt om te zien wanneer geoogst moest worden om de planten te kunnen vermeerderen, dat [geïntimeerde sub 2] in week 45/46 geleverd wilde krijgen omdat hij dan de eerste snee met Valentijnsdag zou kunnen maken, dat dit betekende dat in week 28 moest worden begonnen en, tot slot, dat ook Zuurbier wist dat er in week 45/46 geleverd moest worden. Dit laatste verklaart hij te weten omdat hij erbij was toen daarover tussen [geïntimeerde sub 2] en Zuurbier werd gesproken. Van Kleef Roses heeft gesteld dat dat laatste niet mogelijk is omdat Duijndam op vakantie was toen [geïntimeerden] contact hadden met Zuurbier, in week 28 tot en met 30 (conclusie van antwoord na enquête onder 29). De getuigenverklaringen van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 2] op dit punt, te weten dat zij ook in week 27 al met Zuurbier hebben gesproken, worden evenwel ondersteund door de agenda van Duijndam – die volgens Van Kleef Roses een juiste weergave van de gebeurtenissen geeft –, waarin bij de datum 2 juli 2002 vermeld is dat Duijndam met [geïntimeerde sub 2] en Zuurbier naar de roos Milva is gaan kijken (en later nog naar de roos Anouschka). De getuigenverklaring van Zuurbier sluit dat overigens ook niet uit.

23. Dit betoog snijdt geen hout. In de eerste plaats sluit het feit dat [geïntimeerden] voor het eerst op 2 juli 2002 te kennen hebben gegeven voor de Anouschka te kiezen niet uit dat de berekening al eerder is gemaakt. Vast staat immers ook dat [geïntimeerden] al eerder belangstelling hadden getoond (vergelijk de agenda van Duijndam, bij de datum 7 mei 2002). Zoals [geïntimeerden] betogen, is heel wel denkbaar dat de berekening van Duijndam juist heeft meegespeeld bij hun latere beslissing om voor de Anouschka te kiezen. In de tweede plaats valt niet in te zien dat ook een op 2 juli 2002 gemaakte berekening (die in dat geval meebracht dat de week erop met het vermeerderingsproces moest worden begonnen) geen rol heeft kunnen spelen bij de beslissing tot aankoop.