IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 11417

Beperking financiële vergoeding voor korte (voetbal)fragmenten gerechtvaardigd

Conclusie AG HvJ EU 12 juni 2012, zaak C-283/11 (Sky Österreich tegen Österreichischer Rundfunk) - persbericht.


Prejudiciële vraag gesteld door de Bundeskommunikationssenat, Oostenrijk.

Inzake Richtlijn 2010/13/EU. Het recht van alle televisieomroepen op toegang, ten behoeve van korte nieuwsverslagen, tot evenementen van groot belang voor het publiek, waarop exclusieve uitzendrechten rusten. De beperking van de financiële vergoeding tot de aanvullende kosten van het verlenen van toegang en de verenigbaarheid met de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Evenredigheid.

Uit't persbericht: Volgens advocaat-generaal Bot is de beperking van de door een televisieomroep verschuldigde financiële vergoeding om korte fragmenten te kunnen gebruiken van evenementen van groot belang voor het publiek, zoals voetbalwedstrijden, gerechtvaardigd  Deze beperking brengt een juist evenwicht tussen de verschillende betrokken grondrechten tot stand.

De richtlijn „audiovisuele mediadiensten” geeft een televisieomroep de mogelijkheid exclusieve televisieomroeprechten op de uitzending van evenementen van groot belang voor het publiek, zoals voetbalwedstrijden, te verkrijgen. Een omroep die dergelijke rechten heeft, moet evenwel andere in de Europese Unie gevestigde omroepen het recht geven korte fragmenten te gebruiken om een kort nieuwsverslag van deze evenementen te kunnen uitzenden. Daartoe moet deze omroep de andere omroepen toegang geven tot zijn signaal om de korte fragmenten vrij te kunnen kiezen. Volgens de richtlijn mag de financiële compensatie voor dit gebruik niet de extra kosten overschrijden die rechtstreeks voortkomen uit het verschaffen van deze toegang.

Gestelde vraag: „Is artikel 15, lid 6, van [de] richtlijn [...] verenigbaar met de artikelen 16 en 17 van het Handvest [...] en met artikel 1 van het aanvullend protocol [nr. 1] bij het [EVRM]?”


Conclusie: „Bij het onderzoek van de gestelde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn ,audiovisuele mediadiensten’).”

IEF 11416

Wat mag een gebruiker verwachten van een gebouw in college-stijl?

Gerecht EU 12 juni 2012, zaak T-165/11 (Stichting ROC van Amsterdam tegen OHIM/Investimust)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de nietigheidsprocedure vordert de Stichting ROC van Amsterdam, van het opleidingshotel The College Hotel, de nietigverklaring van het woordmerk COLLEGE (voor toeristeninformatiedienst en hotels). Dit vanwege het beschrijvend karakter van het woordmerk, een absolute nietigheidsgrond ex art. 52(1)(a) jo. 7. De nietigheidsafdeling wijst de vordering af en het beroep wordt verworpen. Middel: de kamer van beroep heeft het in beroep overlegde bewijsmateriaal niet in aanmerking genomen.


Het Gerecht EU wijst de grieven af, de verzoekster heeft niet aangetoond wat een gebruiker van een gebouw in college-stijl kan verwachten.

31      Second, the Board of Appeal did not err in holding that the term ‘college’ does not generally call to mind those services. A student or any other person interested in a college does not, generally, go to a college with the object or expectation of staying there or spending a night there, and a person seeking a hotel establishment will not, generally, refer to a college, as the Board of Appeal noted in paragraph 25 of the contested decision.

32      As OHIM rightly points out, a user of a hotel accommodation service which uses the term ‘college’ cannot predict with sufficient precision the characteristics of that service that are linked to the term ‘college’. A former college converted into a hotel will not necessarily be decorated like a college, just as a hotel using the name ‘college’ will not necessarily be situated near an educational institution. In the same way, the building used by a hotel decorated like a college may have had other uses in the past and may be situated in an area without schools or colleges.

33 The same is, moreover, true of the fact that certain universities offer rooms. Even if one were to proceed on the assumption that a university corresponds to a college, it must be noted that that offer of rooms is then generally addressed to persons who, by reason of their profession or studies, are deemed to be attending a university for a prolonged period. Even though certain universities offer hotel accommodation services to the general public in cases where some student accommodation is vacant, such an offer is ancillary or complementary to the main activity of a university, namely teaching and research, as the Board of Appeal rightly points out in paragraph 24 of the contested decision.

34 Accordingly, the applicant’s arguments relating to the services in Class 43 must be rejected as unfounded.

35 Third, concerning the documentary evidence, the applicant submits that the Board of Appeal made an error of assessment by rejecting certain items of evidence as being clearly irrelevant, and thus inadmissible, as that evidence merely supported the arguments previously expounded.

IEF 11415

Geen toepassing openbare orde-exceptie

Hof Amsterdam 5 juni 2012, zaaknr. 200.094.156/01 (Simiramida-04 EOOD tegen Diageo Brands B.V.)


Uitspraak ingestuurd door Arnout Gieske en Marco Gerritsen, Van Diepen Van der Kroef advocaten.

 

In navolging van IEF 9764. Tussenarrest. Merkenrecht. Diageo is merkenrechthebbende op het merk 'Johnny Walker'. Parallelimport alcoholica. Erkenning en de openbare orde exceptie. Acte éclairé.

 

Interpretatieve beslissing:
Simiramida stelt - succesvol - dat het verzuim van de Bulgaarse Hoge Raad om prejudiciële vragen te stellen niet het oordeel rechtvaardigt dat het onderhavige Bulgaarse vonnis niet kan worden erkend omdat de erkenning in strijd met de openbare orde in de zin van artikel 34 lid 1 EEX-Vo zou zijn. De 'interpretatieve beslissing' van de Bulgaarse Hoge Raad berust klaarblijkelijk op een misslag, nu import vanaf buiten de EER wel een inbreuk oplevert, is er sprake van een "acte éclairé", een interpretatievraag die al eens eerder beantwoord is door het HvJ. De onjuiste toepassing van het (Europese) recht is geen grond voor de openbare orde-exceptie van 34 lid 1 EEX-vo.

 

Vaststellingsovereenkomst
De schikkingsovereenkomst spreekt slechts van de opslagkosten en er is niet beoogd meer geschilpunten te beslechten, zodat Simiramida naar Bulgaars recht niets meer te vorderen heeft van Diageo. Na het overleggen van twee Bulgaarse opinies, is het hof van oordeel dat Diageo in beginsel aansprakelijk is voor de gevolgschade als gevolg van het beslag op de partij whisky.

 

Overig onrechtmatig handelen

3.21 Naar het oordeel van het hof heeft Simiramida onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat Diageo de bedoelde onrechtmatige aanzeggingen heeft gedaan en evenmin dat de vertegenwoordigers van Diageo dergelijke (aan Diageo toe te rekenen) aanzeggingen hebben gedaan. De door Simiramida overlegde verklaringen zijn daarvoor niet specifiek genoeg. Daarbij betrekt het hof dat het Diageo vrijstond zich ertegen te verzetten dat Johnny Walker whisky zonder haar toestemming van buiten de Europese Economische Ruimte op de Bulgaarse markt zou worden gebracht. Zij mocht de afnemers van Simiramida  dan ook (op indringende wijze) waarschuwen voor mogelijk dreigend merkinbreuk Dit betekent dat het hof voorbij gaat aan het bewijsaanbod van Simiramida en dat grief 6 faalt.

IEF 11414

Overname artikel en ook nog inhoudelijk gewijzigd

Kantonrechter Rechtbank Arnhem 4 juni 2012, LJN BW7967 (eiser tegen TH&P)

Auteursrecht. Persoonlijkheidsrechten. Rectificatie.

TH&P heeft een door een onafhankelijk journalist geschreven artikel in een eigen blad voor haar relaties opgenomen. Dit artikel is door TH&P ook nog inhoudelijk gewijzigd zodat het een gunstiger effect had voor het bedrijf. Afgezien van de inbreuk op auteursrechten is hierdoor schade berokkend aan de onafhankelijke opstelling van deze journaliste. Zij heeft haar schade begroot op een door de Nederlandse Vereniging van Journalistiek voorgestane wijze. De vordering tot rectificatie wordt toegewezen.

In citaten:

4.3.  Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde partij] door aldus te handelen het werk van [eisende partij] aangetast en heeft zij (daardoor) schade aangebracht aan de eer en de naam van [eisende partij] als auteur als bedoeld in artikel 25, eerste lid, aanhef en onder d, van de Auteurswet. De aantasting bestaat uit het navolgende, in onderlinge samenhang bezien. [gedaagde partij] heeft zonder toestemming van [eisende partij] (a) een groot aantal gedeelten uit het artikel overgenomen, deze gedeelten heeft [gedaagde partij] (b) gewijzigd en verbonden en aangevuld met teksten van eigen hand, terwijl [gedaagde partij] (c) het geheel de vorm van een nieuw werk heeft gegeven. Door de bronvermelding onder het artikel heeft [gedaagde partij] de inhoud van het artikel vervolgens (d) ten onrechte aan [eisende partij] toegeschreven.

4.4.  Met de aantasting van het auteursrechtelijk werk heeft [gedaagde partij] onrechtmatig jegens [eisende partij] gehandeld. [gedaagde partij] is dan ook gehouden tot vergoeding van de daardoor door [eisende partij] geleden schade.


4.5.  [eisende partij] heeft aangevoerd dat haar schade met name is gelegen in de aantasting van haar persoon, althans haar professionele opstelling. Ze staat bekend als een onafhankelijk en kritisch journalist. Dat is ook, aldus [eisende partij], wat haar opdrachtgevers van haar verlangen. Door deze publicatie is de suggestie gewekt dat zij zich niet (te allen tijde) onafhankelijk en kritisch opstelt. Voor haar is het van zwaarwegend belang dat die suggestie wordt vermeden.


4.6.  [eisende partij] heeft haar schade begroot op een door de Nederlandse Vereniging van Journalistiek voorgestane wijze. [gedaagde partij] heeft daartegenover aangevoerd dat de schade volgens haar nooit meer kan bedragen dan € 250,00, het reeds door haar betaalde bedrag. Dit is een onvoldoende betwisting van de door [eisende partij] geleden schade.

De kantonrechter begroot de schade dan ook op de voet van artikel 6:97 BW op - in totaal - € 562,50, zodat door [gedaagde partij] nog een schadebedrag van € 262,50 aan [eisende partij] verschuldigd is. Nu daartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, zal de gevorderde wettelijke rente eveneens worden toegewezen en wel vanaf 15 december 2011.

IEF 11413

Vergoeding programmagegevens na Football Dataco

Wijziging mediawet, Kamerstukken I, 2011-2012, 33 019 nr. c.

Mogelijke strijdigheid met Europees recht:

 

De leden van de CDA-fractie vernemen graag de opvatting van de regering over de gevolgen van de recente uitspraak van het Europese Hof in de Dataco-zaak [red. IEF 10977] voor de regeling voor het vrijgeven van de programmagegevens, zoals die bij amendement in het wetsvoorstel is opgenomen. Zij zijn van mening dat het vragen van een vergoeding voor het gebruik van programmagegevens ingevolge deze uitspraak in strijd is met het Europese recht, in het bijzonder de Databankenrichtlijn. Op grond hiervan zou naar hun mening de wet aangepast moeten worden c.q. de bepalingen over de vergoeding buiten toepassing moeten blijven.

De regering deelt de opvatting van de leden van de CDA-fractie niet. Het gaat om twee verschillende zaken die uiteraard wel verband met elkaar hebben: de geschriftenbescherming van de Auteurswet en de verplichte beschikbaarstelling van de programmagegevens op grond van de Mediawet 2008. Het amendement regelt in het wetsvoorstel dat de programmagegevens tegen een marktconforme prijs verplicht beschikbaar worden gesteld. De hoogte van die prijs wordt door het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat) vastgesteld. Tevens regelt het amendement de wijze en voorwaarden van beschikbaarstelling. De uitspraak van het Hof gaat over de vraag of wedstrijdschema’s onder het beschermingsregime van de Databankrichtlijn vallen. Indien dit niet zo is, dan zou geen aanvullende auteursrechtelijke bescherming in nationale wetgeving zijn toegestaan. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bestudeert nog de vraag of en zo ja welke consequenties deze uitspraak heeft voor de regeling van de geschriftenbescherming in de Auteurswet. De commissie Auteursrecht zal hierover advies gevraagd worden.

 

De programmagegevens worden inderdaad beschermd door de geschriftenbescherming. Mocht deze komen te vervallen, dan kunnen programmagegevens zonder vergoeding worden overgenomen indien zij door vrije nieuwsgaring zijn verkregen. Tenzij de programmagegevens, anders dan wedstrijdschema’s, wel in aanmerking komen voor databankbescherming. Hoe dit ook zij, het vervallen van de geschriftenbescherming verplicht de omroepen nog niet om de gegevens actief beschikbaar te stellen. De regeling van de verplichte en tijdige beschikbaarstelling in het wetsvoorstel heeft dus een zelfstandige functie, los van het al dan niet bestaan van de geschriftenbescherming. Mocht de geschriftenbescherming komen te vervallen, dan kan dat van invloed zijn op de hoogte van de marktconforme prijs van met name de programmagegevens die voor gedrukte gidsen worden gebruikt. Het Commissariaat kan hiermee rekening houden bij zijn periodieke herberekening van de markconforme waarde.

 

De regering ziet dus geen reden om de wet aan te passen of om de bepalingen over de vergoeding buiten toepassing te laten. De voorgestelde mediawettelijke regeling heeft, met of zonder geschriftenbescherming in de Auteurswet, zelfstandige waarde.

IEF 11412

Grenspost (conclusie AG)

Conclusie A-G Langemeijer HR 8 juni 2012, in zaak 07/13259 (Stichting de Thuiskopie tegen Opus Supplies c.s.)

Conclusie ingezonden door Vivien Rörsch en Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek.

Auteursrecht. Thuiskopie. In dit geding, over de uitleg van art. 16c Auteurswet, wordt de procedure voortgezet na het tussenarrest van de Hoge Raad van 20 november 2009 (IEF 8367) en na het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 juni 2011 (IEF 9791).

Een Duitse aanbieder verkoopt vanuit Duitsland via internet blanco-gegevensdragers aan Nederlandse consumenten. De vraag is wie dan als ‘importeur’ (op wie de verplichting tot betaling van de thuiskopievergoeding rust) in de zin van art. 16c lid 2 Aw moet worden aangemerkt.

2.20. De slotsom is dat Opus GmbH voor de toepassing van art. 16c lid 2 Aw moet worden aangemerkt als de importeur van de desbetreffende goederen. Anders dan Opus GmbH in de feitelijke instanties als argument heeft aangevoerd, is niet vereist dat de importeur woont of gevestigd is in het land waarin de goederen worden ingevoerd. Grief 2 slaagt en, in het voetspoort daarvan, ook grief 5.

De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en, ondanks het verzoek van de Stichting dat de Hoge Raad de zaak zelf afdoet, en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.

Leestips: 2.25 - 2.27.

IEF 11411

Domeinnaam, adwords en grouponactie gericht op Nederland

Rechtbank Breda 6 juni 2012, HA ZA 11-1374 (Oishii tegen Oishii Gastro Events BVBA)

Uitspraak ingezonden door Marieke Coumans en Elise Menkhorst, De Gier|Stam & Advocaten. Mede ingezonden door Edwin Jacobs, time.lex.

Merkenrecht. Domeinnaamrecht. AdWords en Groupon reclame-uitingen. Handelsnaamrecht. Uitgebreide bevoegdheidsoverwegingen waarna de rechtbank zich onbevoegd verklaart.

Oishii exploiteert een restaurant in Breda en is houdster van woord- en beeldmerken. OGE exploiteert een restaurant te Aken (Duitsland) en Hasselt (België) en is houdster van de domeinnaam oishii.be.

De merkinbreuk strekt zich, aldus eiser, in elk geval via Internet, mede uit tot het arrondissement van de Rechtbank Breda waarin Oishii is gevestigd. OGE vordert in een incidentele vordering de onbevoegdheidsverklaring van de Rechtbank (4.6 lid 1 BVIE), omdat er geen enkel aanknopingspunt is voor de bevoegdheid van deze rechtbank.

Als uitgangspunt geldt dat het gebruik van een teken op een website niet reeds in ieder land waarin dat merk beschermd is een onrechtmatige daad oplevert op de grond dat de website vanuit dat land raadpleegbaar is. De website moet blijkens haar inrichting mede gericht zijn op potentiële deelnemers in Nederland, dat is afhankelijk van de omstandigheden, zoals TLD, de taal of taalkeuze en verwijzingen naar bepaalde landen (met verwijzing naar Vitra/Classic Design, IEF 5925)

Aangezien oishii.be linkt naar de vestiging te Aken, oishiihasselt.be linkt naar de vestiging in Hasselt en niet alleen het woord "Hasselt", maar ook de TLD .be getuigt dat de site zich richt tot het Belgische publiek. De site is daarbij in het Engels, omdat de bestuurder de Nederlandse taal niet machtig is. De OGE-Grouponactie was gericht op het publiek in de Euregio Maas-Rijn en niet op heel Nederland. Zelfs de "Deal van de dag voor de stad Maastricht" was gericht op publiek in Limburg, maar niet gericht op heel Nederland.

De aangehaalde Kösebasi (IEF 9731) en Gaastra(IEF 10014)-zaken zijn niet toepasbaar, omdat de gedaagde partijen zich niet in het buitenland bevonden en het ging om .nl-sites. Er is geen ruimte voor analoge toepassing van het Reinwaterarrest, omdat via artikel 71 lid 1 EEX-Verordening het lidstaten onverlet laat voor bijzondere onderwerpen de bevoegdheid te regelen. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en veroordeelt eiser in de kosten ex 1019h Rv.

 

5.5. Dat bij een zoekopdracht naar het woord OISHII op google.nl als resultaat eerst www.oishii.be en www.oishii.de verschijnt en daarna www.oishiirestaurant.nl is het gevolg van de inkoop door OGE van de Google Adwords "Oishii" en "Hasselt". Dit is echter niet een aanwijzing dat OGE zich specifiek op Nederland richt, aangezien beide websites linken naar de Duitse vestiging van OGE in Aken. Bovendien heeft OGE toegelicht dat zij de genoemde Adwords niet specifiek voor Nederland, maar voor geheel het Google-domein heeft gekocht. Dat zoeken op de termen OISHII en HASSELT via google.nl als eerste resultaat oplevert www.oishiihasselt.be, is niet relevant voor eventuele merkinbreuk in Nederland, aangezien door de zoekopdracht met het woord HASSELT verwarring met de vestiging van Oishii in Nederland is uitgesloten en dit zoekresultaat een website oplevert die is gericht op de Belgische markt.

Op andere blogs:
De Gier|Stam advocaten (de eiser is gevestigd in Nederland en de gedaagde in België. Welke rechter is bevoegd?)

IEF 11410

WIPO-selectie mei 2012

Domeinnaamrecht. We beperken ons tot een doorlopende selectie van WIPO-geschillenbeslechtingsprocedures die wellicht interessant zijn. Hier een overzicht van de in de laatste weken gepubliceerde procedures. Ditmaal over: een voormalig distributeur zonder eigen recht/legitiem belang, maar er is geen kwader trouw bij de registratie aangenomen; een (gedeeltelijk geslaagde) vordering van vijf domeinnamen van verschillende domeinnaamhouders inzake fashion-merk Isabel Marant; een niet-bewezen handelsnaam en de opmerking van het Panel dat men beter naar een regulier gerecht kan gaan; de registratie van het Franse woordenboekwoord "zut"; een gripe site en een verweerster die enkel een email met uitleg stuurt. De vorige editie: WIPO-selectie april 2012 II.

 

De selectie is (deels) samengevat door Sara Biersteker, Van Till advocaten.

 

D2012-0014
institutsoskin.com > Complaint denied

Eiser heeft het merk SOSKIN, voormalig distributeur heeft een domeinnaam geregistreerd en heeft geen eigen recht of legitiem belang:

“While there is little doubt in the Panel’s opinion that the Respondent had at least some legitimate interests to hold the disputed domain name on behalf of the Complainant while performing the licensing and distribution agreements, such was not the case after termination. Art. 11 of the licensing agreement indeed made it clear that, upon termination, the license was automatically revoked. As a result, the Panel considers that, after termination, the Respondent could not further claim any legitimate interests in holding the disputed domain name, and that such further holding of the disputed domain name was to be considered as taking place against the Complainant’s will.”

Het gaat, voor eiser, echter fout bij de kwader trouw. Er is namelijk geen kwader trouw bij registratie geweest: 

“Those are clearly two distinctive requirements whose rationale lies in the very goal the UDRP is trying to pursue. It is indeed to be kept in mind that the UDRP was enacted in order to fight against a particular set of circumstances, namely the undue and abusive registration of domain names in so-called cybersquatting cases. Under the UDRP, such cases presuppose the registration itself to occur in bad faith. While this might, and actually has been considered as a weakness from the UDRP in particular with regards to some ccTLDs alternative dispute mechanisms that have resulted in the putting in place of alternative criteria, namely registration or use in bad faith, there is no reason to depart from the interpretation given by a majority view that, under the Policy, paragraph 4(a) (iii), the conjunctive “and” indicates that there must be bad faith both at the time of registration and subsequently.”


D2012-0303
isabelmarantbasket.com; isabelmarantboots.net; isabelmarantshoes.com; isabelmarantsneaker.com; isabelmarantsneakers.com > Transfer, denied in part

 

De eiser wilde deze vijf domeinnamen (met allen een andere houder) middels één uitspraak verwerven. Eiser heeft echter te weinig samenhang aangetoond tussen de domeinnamen, ondanks dat ze bijvoorbeeld op dezelfde datum zijn geregistreerd.

“While the Panel finds strong inference that all five disputed domain names are connected or commonly controlled because these disputed domain names were registered on the same date and with the same registrar and comprise the same trademark element or share the same DNS name server, the Panel, however finds that additional evidence is required to show common control or connection between all 5 disputed domain names. In the present case, counsel for the Complainant failed to provide additional evidence, which would show all the five disputed domain names are connected or commonly controlled.” 

Zie verder onder B. Preliminary Issue – Consolidation of Multiple Domain Names and Respondents

De uitspraak gaat verder slechts over de twee domeinnamen die moeten worden overgedragen: isabelmarantboots.net en isabelmarantsneakers.com. Daarover wordt geoordeeld dat de domeinnaamhouders geen eigen recht of legitiem belang bij de domeinnaam hebben en dat zij de domeinnaam te kwader trouw hebben geregistreerd en gebruikt.

“In light of the Complainant’s distinctive registered trademark and the Respondents’ use of the and disputed domain names, the Panel finds that the use of the and disputed domain names, which are confusingly similar to the Complainant’s mark, creates likelihood that Internet users would be confused and identify the Respondents as either associated or affiliated with the Complainant.

Based on the evidence presented to the Panel, including the late registration of the disputed domain names, the similarity between the disputed domain names and the Complainant's trademark and the Respondents use of the disputed domain names to sell goods that are regularly sold by the Complainant and goods that are sold in connection with the Complainant’s trademark, the Panel draws the inference that the and disputed domain names were registered and used in bad faith.”

DNL2012-0011
mapublisher.nl > Complaint denied

MAPublisher, met digitale, activiteiten in Nederland heeft geen merknaam geregistreerd en baseert haar vordering op het Nederlandse handelsnaamrecht. De aanbieding van eiser om bewijs te leveren indien daarom wordt verzocht door het panel is onvoldoende, zeker nu in een Panel’s Procedural Order dit al expliciet is gevraagd. Bepaalde zaken lenen zich echter meer voor reguliere rechtzaken. Het panel geeft aan dat een regulier gerecht het onbetwiste standpunt dat de domeinnaam zonder kosten zou worden overdragen zou (kunnen) hebben aangenomen en overdracht hebben bevolen. Voor een feitenonderzoek is in deze .nl-procedure echter geen ruimte.

The Panel finds that the Complainant has failed to even provide prima facie evidence that it indeed has trade name rights in “MAPublisher” protected in The Netherlands. While apparently the Complainant has not registered this term as a trade name in The Netherlands, Dutch trade name law does not require such registration for protection; for this purpose it does however in any event demands the use of the trade name. In this regard the burden of proof is on the Complainant to submit verifiable evidence of the existence of trade name rights. The offer of the Complainant to do so at the request of the Panel is insufficient, especially as the Panel’s Procedural Order has already explicitly made such request.

The Panel notes that the Complainant’s failure to have registered a trade mark for “MAPublisher”, which under Benelux law is not difficult to obtain, has necessarily shifted the focus of the present case to the Complainant’s trade name position. Although the Panel must thus deny the Complaint, it adds here that it does not appear inconceivable that regular court proceedings would instead focus on the Complainant’s undisputed statement that parties have agreed in 2000 that, upon termination of the contractual relationship between parties, the Respondent would transfer the Domain Name to the Complainant free of charge.

Indeed, .nl proceedings do not lend themselves to extensive fact-finding by panels and are primarily intended to resolve relatively obvious cases of cyber squatting. With reference to the decision in NV TKS, Be Watch Ltd v. Tiflo BV, WIPO Case No. DNL2010-0062, the Panel notes that certain disputes are more fit for decision in court proceedings, which, for example, provide sufficient scope for considering such questions as whether a contract has been lawfully terminated.

D2012-0656
zut.com > Complaint denied

Eiser heeft het merk ‘Zut’. Zut betekent in het Frans zoiets als ‘damn’ en is in de jaren '40 als naam aan een parfum gegeven. Het parfum (en het merk) stopte in 1954, met een relaunch in 1998. De domeinnaamhouder heeft de domeinnaam geregistreerd in 2004.

Aangezien het een ‘woordenboekwoord’ betreft heeft degene die de domeinnaam als eerste, te goeder trouw een dergelijke domeinnaam registreert daar recht op. Er is niet voldoende bewijs echter dat de domeinnaamhouder de domeinnaam te kwader trouw heeft geregistreerd en gebruikt. Er is geen bewijs dat de domeinnaam is geregistreerd om te profiteren van de merkrechten van de eiser.

Here, the following factors are relevant:
- The Complainant has provided no evidence that the Respondent was aware of its trade mark rights at the time it registered the Disputed Domain Name.
- The Respondent is a native French speaker, and resides in France.
- “Zut” is a common French word.
- The Complainant’s Zut brand of perfume was launched in 1948, discontinued in 1954 and re-launched in 1998. Although well-known in the 1940s, the brand is not so well known today.
- There is no evidence that the Respondent was otherwise targeting the Complainant or its Trade Marks. This conclusion is supported by the fact that part of the Respondent’s business is to register dictionary words in order to take advantage of the commercial value of such words as domain names, purchased the Disputed Domain Name at an auction for a substantial sum of money, and owns many domain names.

D2012-0293
jamsarbitration.com > Complaint denied

 

Eiser heeft een arbitrage bureau (?) met de naam Jams. De domeinnaamhouder heeft op de domeinnaam een website waarin Jams wordt bekritiseerd: “JAMS Arbitration receives the Arbitration Hell Hole Award”. Domeinnaamhouder hoeft de domeinnaam niet over te dragen, omdat hij een eigen recht of legitiem belang bij de domeinnaam heeft. De domeinnaamhouder heeft daarnaast nog nooit geld met de domeinnaam verdiend.

“This Panel holds, under the fairly sparse record here, that Respondent is using the Domain Name as a genuine “gripe site.” Accordingly, the Panel concludes that Respondent has a legitimate interest under paragraph 4(c)(iii). In one of the early decisions in this context, Bridgestone Firestone v. Myers,WIPO Case No. D2000-0190 (July 6, 2000), the panel observed:

Although free speech is not listed as one of the Policy’s examples of a right or legitimate interest in a domain name, the list [in ¶ 4.c] is not exclusive, and the Panel concludes that the exercise of free speech for criticism and commentary also demonstrates a right or legitimate interest in the domain name under Paragraph 4(c)(iii). The Internet is above all a framework for global communication, and the right to free speech should be one of the foundations of Internet law.”


D2012-0084
accormedia.com > Complaint denied

Eiser slaagt er niet in prima facie aannemelijk te maken dat domeinnaamhouder geen recht of legitiem belang bij de domeinnaam heeft. De domeinnaamhouder stuurt enkel een mailtje met uitleg, terwijl niet op sommatiebrieven is gereageerd. Media business niks te maken met hotels. Dus er is sprake van een eigen recht / legitiem belang.  En dat terwijl de domeinnaam nog niet voor het doel gebruikt is wat men in de mail voorhoudt.

 

Onder B: “It is regrettable and surprising that the Respondent did not respond to the Complainant's cease and desist letter to explain his motives for registering the Domain Name and his intentions in relation to it. It is also unclear as to why the Domain Name is registered in the name of Amit Amit, Enrobit yet Rommel Rodrigues responded to the Complaint in an informal email identifying himself as the owner of the Domain Name. He did however put forward an explanation in his email for his registration of the Domain Name and his intended legitimate use of it. In the Panel's view the result is that the Complainant has failed on the balance of probabilities to establish that the Respondent has no rights or legitimate interests in respect of the Domain Name.”

IEF 11409

Raad en Parlement eens over openbaarmaking verweesde werken

EU Council and Parliament agreed in making publicly available orphan works - persbericht

In mei 2011 werd het voorstel ingediend voor de Richtlijn voor bepaald gebruik van verweesde werken (hier), zojuist is bekend gemaakt:

MEPs and Council reached an informal deal to make publicly available across the EU those works (such as photos, films or poems) whose right holder cannot be found. Lidia Geringer de Oedenberg, the MEP responsible for the report in the EP, welcomed the deal as a first step towards harmonisation of copyright rules in the EU. The outcome will need final approval from the Committee on Legal Affairs, Parliament as a whole and in the Council.

IEF 11408

RAW als onderdeel van een samenhangende zin

Hof 's-Gravenhage 5 juni 2012, zaaknr. 200.080.342/01 (H&M Hennes & Mauritz tegen G-Star), LJN BX0979

Na het tussenarrest IEF 10206, en voorzieningenrechter IEF 9280. Alle grieven falen en het Hof bekrachtigt de uitspraak van de voorzieningenrechter in kort geding.

Het merk RAW voor kleding is geldig, naar voorlopig oordeel van het hof is het onbewerkt zijn (RAW = rauw) geen kenmerk van kleding. Dat geldt overigens ook voor onafgewerkt zijn. Er is door H&M niet aannemelijk gemaakt dat het merk een algemeen gangbare aanduiding is voor bepaalde kleding (soortnaam is geworden).

RAW wordt - aldus H&M - niet gebruikt als merk, maar als onderdeel van de zuiver beschrijvende uitdrukking ter aanduiding van een muziekstijl (RAW BEAT EXPERIENCE) en als versiering. Echter het Hof acht het aannemelijk dat door de prominente losstaande plaatsing op de kleding van RAW op borsthoogte en op ruime afstand hiervan BEAT EXPERIENCE dat het publiek dit niet als onderdeel van een samenhangende zin zal beschouwen.

Het op basis van artikel 1 lid 2 GMVo gegeven verbod voor de gehele Gemeenschap wordt niet als te ruim beoordeeld. H&M heeft niet aangetoond waarom er in casus grond zou zijn voor een uitzondering. Er valt niet in te zien dat dit verbod het gebruik van de woorden BEAT EXPERIENCE en 'het artwork' zonder het woord RAW in de weg zou staan.

 

15. (...)Kleding is immers juist bewerkt of afgewerkt. Dat geldt ook voor kleding die voorzien is van aangebrachte rafels of gaten. Voor het aanbrengen daarvan is overigens zelfs een extra bewerking of afwerking nodig, terwijl gaten en rafels naar het voorlopig oordeel van het hof veeleer worden geassocieerd met (afgewerkte maar) versleten kleding, althans kleding met een versleten look dan met onafgewerkte kleding. Kleding voorzien van "modische" gaten en rafels zal door het publiek dan ook niet gezien worden als onafgewerkt.

RAW is dan ook geen teken of benaming die in de handel kan dienen ter aanduiding van kleding of een kenmerk daarvan.

(...)

Dat het merk RAW DENIM door het Bureau en de rechtbank 's-Gravenhage (naar het oordeel van het hof terecht) wel beschrijvend is geoordeeld, kan niet afdoen aan het voorlopige oordeel van het hof dat RAW niet beschrijvend is voor kleding en onderscheidend vermogen heeft. Raw denim beschrijft immers, anders dan raw, een bepaald materiaal (ruwe/onbewerkte spijkerstof), waarvan kleding kan zijn gemaakt en aldus een van de mogelijke kenmerken van kleding."

Lees het arrest hier (grosse zaaknr. 200.080.342/01, LJN BX0979).