IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 11274

Meer doorsnee kinderwagen dan designeruitstraling

Rechtbank 's-Gravenhage 2 mei 2011 (bij vervroeging), HA ZA 11-1589 (Babywelt tegen Maxi Miliaan)

Uitspraak ingezonden door Laura Fresco en Frank Eijsvogels, Hoyng Monegier LLP.

Gemeenschapsmodellenrecht. EU-wijde verklaring van geen inbreuk toegewezen. Babywelt biedt kinderwagens en accessoires aan in verschillende landen, behalve in Nederland, onder de namen: Fit+, Kiss+, Flic en Flac. Maxi Miliaan ontwerpt en produceert kinderwagens en is houdster van drie gemeenschapsmodellen 49655-0003 (Zapp), 1218317-0001 en 1218317-0002 (Zapp-Xtra) én een niet-geregistreerd Gemeenschapsmodel.`In Duitsland heeft Maxi Miliaan meerdere procedures aangespannen met een beroep op haar Gemeenschapsmodellenrecht.

Babywelt vordert een verklaring van geen inbreuk in de EU op de Gemeenschapsmodelrechten van Maxi Miliaan. Vanwege een beperkte beschermingsomvang voor wat betreft de kenmerkende elementen die het gevolg zijn van het vormgevingserfgoed (13 voorbeelden worden in de uitspraak getoond) en de technische haalbaarheid zou er geen inbreuk worden gemaakt. Subsidiair wordt een beroep op voorgebruik gedaan wat betreft de Flic- en Flac-kinderwagens.

Ondanks dat veel kenmerken van de Zapp- en Zapp Xtramodellen reeds bekend zijn, of technisch zijn bepaald, kan aan de modellen door de specifieke combinatie nieuwheid en eigen karakter niet worden ontzegd. Aan de hand van 12 kenmerken vergelijkt en oordeelt de rechtbank dat de combinatie van de besproken elementen voor een geheel andere totaalindruk zorgen. Als de kap, beugel en korf bij de vergelijking worden betrokken - dat zijn demontabele onderdelen - is er dus een nog grotere afstand tot en derhalve evenmin sprake van inbreuk op de Gemeenschapsmodellen van Maxi Miliaan.

De door Maxi Miliaan gesuggereerde kostenbesparing is feitelijk niet aan de orde, omdat er geen bodemprocedure in Duitsland aanhangig was die betrekking had op dezelfde modelrechten. De rechtbank ziet geen reden om  de 1019h Rv-vordering af te wijzen of te beperken.

4.24. Zoals in 4.14 reeds overwogen leidt de combinatie van de besproken kenmerken van het Zapp-model en de Zapp Xtra-modellen tot het beeld van een gestroomlijnde, strak en modern vormgegeven kinderwagen met designuitstraling. De Fit+, Kiss+, Flic- en Flac-kinderwagens met hun op losse wijze aangebrachte stoffering hun frame dat geen vloeiende ellips is en de duwbeugel in plaats van handvatten, leveren een geheel andere totaalindruk op, namelijk die van een massievere, meer doorsnee kinderwagens zonder designuitstraling.

Proceskosten 4.31. De rechtbank overweegt dat nu deze procedure betrekking heeft op intellectuele eigendomsrechten als bedoeld in artikel 1019 Rv, de door Babywelt gevorderde proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv in beginsel toewijsbaar is. In de omstandigheid dat Babywelt deze procedure in Nederland is begonnen, terwijl zij mogelijk ook een procedure in Duitsland had kunnen aanspannen, ziet de rechtbank geen reden om Babywelt haar vordering betreffende de proceskosten te ontzeggen of deze te beperken. Uit hetgeen door partijen naar voren is gebracht, volgt dat er ten tijde van het aanbrengen van de onderhavige procedure geen bodemprocedure in Duitsland aanhangig was met betrekking tot dezelfde modelrechten van Maxi Miliaan en dezelfde kinderwagens van Babywelt als die in deze procedure aan de orde zijn, zodat de door Maxi Miliaan gesuggereerde kostenbesparing feitelijk niet aan de orde is. Maxi Miliaan heeft niet onderbouwd waarom de procestactische motieven die Babywelt voor ogen zouden hebben gestaan, aan toewijzing van de door haar gevorderde proceskostenveroordeling in de weg zouden kunnen staan. Ook is niet onderbouwd tot welke dubbele kosten de onderhavige procedure zou hebben geleid. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de bezwaren van Maxi Miliaan tegen de door Babywelt gespecificeerde proceskosten passeert. De kosten aan de zijde van Babywelt worden conform de overigens onbestreden specificatie van Babywelt begroot op € 65.595,11 aan advocaatkosten en verschotten en worden, zoals onbestreden gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Dictum De rechtbank verklaart voor recht dat met het type Fit+/Kiss+-kinderwagens en met het type Flic-/Glac-kinderwagens geen inbreuk wordt gemaakt in de Europese Unie op de rechten van Maxi Miliaan uit hoofte van het ingeschreven Gemeenschapsmodel (...) en de ingeschreven Gemeenschapsmodellen noch op de eventuele rechten van Maxi Muliaan uit hoofde van het ongeregistreerd model (...).

IEF 11272

Waardoor in verband gebracht met misdrijven

Hof Amsterdam 1 mei 2012, LJN BW4795 (Appellant tegen Gourmet B.V.)

Portretrechtelijke vordering, waarbij appellant in verband kan worden gebracht met een strafrechtelijk onderzoek rondom douanefraude. Afgewezen.

Gourmet, internationale groothandel in land- en tuinbouwproducten, had appellant in dienst. Een gangbare praktijk is dat er meer dozen knoflook uit China werden afgeleverd dan de vrachtdocumenten aangaven. De FIO/ECD heeft hiernaar een strafrechtelijk onderzoek gedaan en deze met een transactie afgedaan. Gourmet heeft in geval van twee andere werknemers de transactie en advocaatkosten betaald. In kort geding wordt een schadebedrag gevorderd voor inbreuk op het portretrecht van appellant als gevolg van publicatie van zijn portret op internet en in ander promotiemateriaal van Gourmet, waardoor hij in verband kan worden gebracht met de douanefraude waarvan een ander en Gourmet worden verdacht.

De kantonrechter overweegt dat het om een marginale overtreding gaat, ervan uitgaand dat de foto inmiddels is verwijderd. Het hof stelt vast dat het gaat om een kleine foto, dat deze is geplaatst toen appellant nog in dienst was en deze foto direct is verwijderd toen daarom werd verzocht. Deze omstandigheden zowel afzonderlijk als in onderling verband levert geen tot schadevergoeding verplichtende onrechtmatige daad op. Dat appellant door de publicatie vragen van mensen uit zijn omgeving had gekregen is niet gesteld en evenmin is gebleken dat hij door deze publicatie nadeel heeft ondervonden.

Gevorderd: c. een veroordeling van Gourmet tot betaling van een bedrag van € 12.500,- ter zake van inbreuk op zijn portretrecht respectievelijk € 4.500,- (althans een zodanig bedrag als het hof juist acht) ter zake van schade aan zijn goede naam en reputatie als gevolg van publicatie van zijn portret op internet en in andere promotiemateriaal van Gourmet, waardoor hij in verband kan worden gebracht met de douanefraude waarvan [geïntimeerde sub 1]en Gourmet worden verdacht, te vermeerderen met wettelijke rente;

Beoordeling 3.9 Het betoog dat [appellant] met zijn zesde grief ontwikkelt is gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat voor zover sprake zou kunnen zijn van schending van het portretrecht van [appellant] en hij door de publicatie ervan in verband zou kunnen worden gebracht met de negatieve publici¬teit rond Gourmet, hier – ervan uitgaand dat de foto waarop [appellant] is te zien inmiddels is verwijderd – sprake is van een zodanig marginale overtreding dat deze een schadever¬goe¬ding niet rechtvaardigt. Het hof stelt voorop dat [geïntimeerden] hebben gesteld en [appellant] niet heeft weersproken dat het om een kleine foto gaat, dat die foto al op de website van Gourmet is geplaatst toen [appellant] nog in dienst was van Gourmet en dat, toen [appellant] Gourmet ten tijde van de procedure in eerste aanleg (voor het eerst) heeft verzocht de desbetreffende foto van de website te verwijderen, Gourmet – die zich niet (meer) ervan bewust was dat er nog een foto waarop onder meer [appellant] was afgebeeld op haar website stond - vervolgens onmiddellijk aan het verzoek van [appellant] gevolg heeft gegeven. Deze omstandigheden leveren zowel afzonderlijk als in onderling verband beschouwd geen tot schadevergoeding verplichtende onrechtmatige daad van Gourmet jegens [appellant] op. Voor zover [appellant] heeft gesteld dat Gourmet sinds 2007 publiekelijk in verband is gebracht met douanefraude en [appellant] door publicatie van zijn portret op de website van Gourmet heel eenvoudig publiekelijk in verband kan worden gebracht met de misdrijven waarvan [geïntimeerden] worden verdacht (conclusie van repliek onder 10.2), en hij, voorts, daaraan heeft toegevoegd dat hij "is geconfronteerd met vragen van mensen uit zijn omgeving of hij betrokken was bij het strafrechtelijk onderzoek gezien zijn werkzaamheden voor Gourmet" (memorie van grieven onder 3.6.4), gaat het hof aan deze stelling voorbij, reeds omdat [appellant] aldus niet heeft gesteld en evenmin is gebleken dát hij door publicatie van de desbetreffende foto op de website van Gourmet nadeel heeft ondervonden. Ook het hof komt derhalve tot de conclusie dat geen grond bestaat voor toekenning van enigerlei schadevergoeding wegens vermeende schending van het portretrecht van [appellant], zodat grief VI in het principaal appel eveneens faalt.

IEF 11271

Beperkt tot wapperen met een niet-bestaand auteursrecht

Rechtbank 's-Gravenhage 25 april 2012, HA ZA 08-2204 (Bureau voor Free Publicity v.o.f tegen gedaagden h.o.d.n. IDMC)

Uitspraak ingezonden door Kees Berendsen, CroonDavidovich.

Zie hier voor de eerdere procedures tussen partijen. Wapperverboden op basis van auteursrecht, aanverwante rechten en kortlopend (vervallen) octrooi.

Feiten Beide partijen verzorgen publicaties of advertentie in huis-aan-huis-bladen (zogenoemde 'stoppers'). IDMC heeft een werkwijze ontwikkeld waarmee de publicaties landelijke worden verspreid, waarvoor een (kortlopend) octrooi is verleend 1028098 (uitgelegd hier). In kort geding wordt een verbod op auteursrechten (o.m. op de titellijst) en het octrooi gevorderd, maar niet toegewezen. Uit de toegewezen reconventionele vordering volgt een wapperverbod en een verbod de suggestie te wekken dat Free Publicity zich schuldig maakt aan inbreuk op de IE-rechten van IDMC. IDMC heeft vervolgens met betrekking tot het octrooi een afstandsverklaring gezonden aan het Octrooicentrum NL.

Omdat het octrooi is vervallen, wordt de vordering van Free Publicity tot nietigverklaring van het octrooi ingetrokken.

Wapperen met octrooi
Free Publicity heeft echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat IDMC vóór het gevraagde advies van het Octrooicentrum NL de wetenschap of besef had dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat het octrooi geen stand zal houden in een oppositie- of nietigheidsprocedure. De wetgever heeft kennelijk gemeend ook niet-vooronderzochte octrooi te verlenen en dat deze tot het moment van vernietiging of verval geldig blijven. Niet is in te zien waarom een octrooihouder niet op een niet-vooronderzocht octrooi zou mogen beroepen. Daarbij heeft IDMC feitelijk ná het desbewustheidsexploit niet meer met het Octrooi gewapperd. Deze vordering wordt afgewezen.

Wapperen met auteursrechten e.a.
Het wapperen met auteursrechten wordt verboden. Op de titellijsten rust geen auteursrecht en de copyright notice waarmee IDMC auteursrechten claimt gaat te ver. De exclusiviteitsclaim is onjuist en daarom misleidend. Daarnaast bevat de desbewustheidswaarschuwing een verwijzing naar een auteursrecht waarvan IDMC kon weten dat zij dat recht niet bezat. De rechtbank begrijpt dat Free Publicity met "enig aanverwant recht" bedoelt geschriftenbescherming of databanken recht. Free Publicity heeft evenwel niet inzichtelijk gemaakt dat IDMC met het bezitten van een van deze rechten heeft geschermd. Aannemelijk is dat IDMC deze rechtsfiguren voor het eerst heeft leren kennen via deze procedures. Het wapperverbod wordt beperkt tot het wapperen met een niet-bestaand auteursrecht.

Omdat slechts een gering deel van het gevorderde is toegewezen volgt compensatie van de proceskosten.

4.5. Uitgangspunt is dat voor de onrechtmatigheid van het uitbrengen van een waarschuwingsexploot niet voldoende is dat de in het exploot vervatte pretentie achteraf onjuist blijkt te zijn. Tevens is vereist dat aan de octrooihouder van deze gedraging een verwijt kan worden gemaakt. De Octrooihouder die zich beroept op een octrooi dat later wordt herroepen of vernietigd, handelt onrechtmatig indien hij weet, dan wel dient te beseffen, dat een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat een octrooi geen stand zal houden in een oppositie- of nietigheidsprocedure. De enkele omstandigheid dat een oppositie- of nietigheidsprocedure aanhangig is, vormt onvoldoende reden om onrechtmatigheid aan te nemen.

4.6. Anders dan Free Publicity betoogt is er geen reden om ten aanzien van een niet-vooronderzocht octrooi anders te oordelen. De wetgever heeft indertijd kennelijk gemeend ook niet-vooronderzochte octrooien te verlenen. Tot het moment van vernietiging of verval zijn ook deze door het enkele feit van verlening voor geldig te houden. Niet is in te zien waarom een octrooihouder, zonder de wetenschap of besef als bedoeld onder 4.5, zich niet op een niet-vooronderzocht octrooi zou mogen beroepen.

4.7. Free Publicity heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat bij IDMC vóór het advies van Octrooicentrum NL van 14 maart 2008 vorenbedoelde wetenschap of besef aanwezig was. Van als wapperen te duiden handelingen met betrekking tot het Octrooi is na 14 maart 2008 geen sprake meer geweest. (...)

4.10. De rechtbank begrijp dat Free Publicity met "enig aanverwant recht" bedoelt geschriftenbescherming of databankenrecht. Free Publicity heeft evenwel niet inzichtelijk gemaakt dat IDMC met het bezitten van een van deze rechten heeft geschermd. Aannemelijk is dat IDMC deze rechtsfiguren voor het eerste heeft leren kennen via deze procedure en de procedure in kort geding. In beide procedures heeft IDMC gesteld dat haar verwijzing naar een haar toekomende auteursrecht met betrekking tot de titellijsten in de aangevallen copyright notice in haar brochures gerechtvaardigd is omdat zij als zij geen auteursrecht zou hebben zij toch in elk geval een beroep kan doen op geschriftenbescherming dan wel een haar toekomende databanken recht. Naar oordeel van de rechtbank kan een dergelijk terugvallen op een subsidiaire rechtsgrond in een procedure niet worden aangemerkt als onrechtmatig wapperen.

4.11. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de titellijsten van IDMC niet worden aangemerkt als auteursrechtelijk beschermde werken. (...)

4.12. Tegenover de vaststelling hierboven gaat de copyright notice in de brochures (...) dan ook te ver. Hierbij weegt mee dat het niet om een enkele copyright notice gaat (de vermelding van het teken ©) maar dat deze is toegelicht met een onjuiste exclusiviteitsclaim en daarom is deze misleidend. Daarnaast bevat ook de desbewustsheidswaarschuwing een verwijzing naar een auteursrecht waarvan IDMC kon weten dat zij dat niet bezat. Het wapperverbod (...) zal dan ook worden toegewezen, beperkt tot wapperen met een niet-bestaand auteursrecht, een en ander op een wijze als hieronder verwoord.

IEF 11270

Frozen sperm/XY patent revoked

Technical Board of Appeal of the EPO has decided to revoke the so-called "Frozen sperm/XY" patent after hearing all parties in public oral proceedings in an appeal procedure.

Een bijdragen van Cees Mulder, Maastricht University.
Octrooirecht: de uitspraak van de Kamer van Beroep heeft terugwerkende kracht (Art. 68 EOV).

Op 3 mei 2012 heeft de Technische Kamer van Beroep (Technical Board of Appeal) Europees octrooi EP-B 1,257,168 genaamd ‘Method of cryopreserving selected sperm cells’ van de Amerikaanse firma XY (USA) herroepen (revoked); het Europees Octrooibureau had op 2 februari 2005 octrooi verleend op de zogenoemde “Frozen sperm/XY” uitvinding waarvoor 22 november 2000 een Europese octrooiaanvrage was ingediend.

Na verlening van het Europees octrooi was oppositie ingesteld o.a. door Greenpeace en Monsanto. Tijdens de mondeling behandeling (Oral Proceedings) op 30 januari 2008 kondigde de Oppositieafdeling (Opposition Division) aan het Europees octrooi in gewijzigde vorm in stand te houden.

Tegen deze beslissing is door alle partijen beroep aangetekend (Monsanto en Greanpeace hebben naderhand hun bezwaren teruggetrokken). Hierna heeft een Technische Kamer van Beroep (Technical Board of Appeal) de zaak bekeken. Op 24 november 2011 heeft de Kamer van Beroep de zaak mondeling behandeld; op 03 mei 2012 is de mondeling behandeling voortgezet waarbij de Kamer heeft besloten het Europees octrooi te herroepen (red. deze documenten zijn d.d. niet in te zien via elektronisch inzage). Het nummer van de beslissing van de Kamer van Beroep is T-1199/08.

Na indiening van een Europese octrooiaanvrage verricht een afdeling voor het nieuwheidsonderzoek (Search Division) een literatuuronderzoek (Art. 92 EOV). Daarna wordt de aanvrage onderzocht door de Onderzoeksafdeling (Examining Division). Die besluit na eventuele amendering door de aanvrager om een Europees octrooi te verlenen (Art. 94 en 97 EOV). Binnen 9 maanden na verlening kan een ieder oppositie instellen (Art. 99 EOV) waarna een oppositieafdeling (Opposition Division) het verleende octrooi opnieuw bekijkt en daarbij de bezwaren van de opposant onderzoekt. Indien de oppositieafdeling van oordeel is dat ten minste één van de gronden voor oppositie zich verzet tegen het in stand blijven van het Europees octrooi, herroept zij het octrooi; anders wijst zij de oppositie af (Art. 101(2) EOV). Vaak worden tijdens de oppositieprocedure wijzigingen door de octrooihouder van aangebracht (Art. 123 EOV), waarna het Europees octrooi in ingeperkte vorm in stand wordt gehouden (Art. 101(3) EOV). Tegen deze beslissing door de oppositieafdeling kan door partijen betrokken bij de procedure beroep worden ingesteld, mits die partij door die beslissing in het ongelijk is gesteld. De andere partijen bij die procedure zijn (alleen) van rechtswege partij bij de beroepsprocedure. De leden van de Kamers van Beroep mogen geen lid zijn van de aanvraagafdeling, de onderzoekafdelingen, de oppositieafdelingen of de juridische afdeling (Art. 23(2) EOV) en zijn bij hun beslissingen aan geen enkele aanwijzing gebonden en dienen uitsluitend de bepalingen van het Europees Octrooiverdrag (EOV) in acht te nemen (Art. 23(3) EOV).

Verder is het nog belangrijk vast te stellen dat de uitspraak van de Kamer van Beroep terugwerkende kracht heeft (Art. 68 EOV), dat wil zeggen dat bij herroeping van het Europees octrooi vanaf de indieningsdatum geacht wordt nooit te hebben bestaan.

In principe is het mogelijk nog een verzoek to herziening (Petition for Review; Art. 112a EOV) in te dienen bij de Grote Kamer van Beroep (Enlarged Board of Appeal), maar de rechtsgronden die hierbij kunnen worden ingeroepen zijn dermate beperkt dat een dergelijk verzoek slechts een uitermate geringe kans op succes biedt.

Alle documenten in deze procedure treft u hier.
European Patent Convention: hier.

IEF 11269

Het portretrecht op de stem van een onbekende stemacteur

L. Brouwer & M.R.A. Poulie, ‘Het portretrecht op de stem van een onbekende stemacteur’, IEF 11269.

Een bijdrage van Marieke Poulie en Lisanne Brouwer, Hogan Lovells.

Waarom is het doorgetrokken (stem)portret zoals aangenomen in de zaak (onbekende) rechtenstudente tegen GeenStijl niet ook in de zaak Beck tegen TomTom aangenomen?

Het belangrijkste argument hiervoor ligt waarschijnlijk in het feit dat in de zaak van de rechtenstudente tegen GeenStijl tevens andere omstandigheden een rol speelden. Ondanks het op het gezicht van (onbekende) eiseres aangebrachte balkje, bleef haar stem en haar lichaamshouding gewoon herkenbaar. In de zaak TomTom ging het alleen om een stemopname van een onbekende stemacteur en achtte de rechtbank hem waarschijnlijk niet genoeg herkenbaar.

Uit voorgaande jurisprudentie blijkt dat het portretrecht in beginsel alleen ziet op een afbeelding van een persoon waaruit de identiteit van die persoon kan blijken. Naar ons idee kan deze materie best doorgetrokken worden naar de stem van een persoon. Blijkt uit de stem van een persoon eveneens zijn identiteit, of deze nou bekend of onbekend is, dan zou er sprake moeten kunnen zijn van een bepaalde mate van portretrechtelijke bescherming. Nu bij een slechts gedeeltelijk zichtbaar zijn van het gelaat ook van een portret kan worden gesproken, omdat de betrokkene door een typerende lichaamshouding herkend kan worden, is er veel voor te zeggen dat iemand ook kan worden herkend door de hoogpersoonlijke kenmerken van zijn of haar stem. Hierdoor zou er wel sprake moeten kunnen zijn van portretrecht op een stemopname. De vraag of – en in welke mate – dit portretrecht vervolgens ook portretrechtelijke bescherming geniet is een volgende stap. Bij die beoordeling speelt wel degelijk een rol of er sprake is van een redelijk ofwel een commercieel belang en dus of de persoon in kwestie bekend of onbekend is.

Klik, voor het volledige artikel, op de citeerwijze, dit is slechts een selectie.

Vzr. Rechtbank Amsterdam 11 september 2009, LJN BK1859, IEF 8217 (Rechtenstudente/GS Media).
Rechtbank Amsterdam 18 januari 2012, HA ZA 11-1621, IEF 10800 (Beck tegen TomTom).

IEF 11268

Vrije parallelhandel met gedecodeerde flessen

Gemeenschappelijk Hof van Justitie Aruba e.a. 30 september 2011, LJN BW4835 (Diageo Brands tegen Sririam c.s.)
Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats St. Maarten, 9 februari 2010, AR 258_2008 (Diageo Brands c.s. tegen Sriram c.s.)

Uitspraken mede ingezonden door Marius Römer, Römer & partners.

Rechtspraak.nl: Betreft geschil over parallelhandel. Betreft afweging van belang van het ongemoeid laten van identificatiecodes tegen het belang van geïntimeerde bij een vrije parallelhandel met gedecodeerde flessen. Hof oordeelt dat belang van appellant gering is en bevestigt vonnis waarvan beroep.

In citaten:

4.8 Het Hof wijst erop dat de in artikel 23 lid 8 Mlv verankerde uitputtingsregel niet ge-frustreerd kan worden door aanbrenging van coderingen op producten, in die zin dat reeds de wijziging van het product als gevolg van verwijdering, afplakking of het anders-zins onleesbaar maken van die coderingen en/of ompakking als merkinbreuk moet wor-den aangemerkt (vgl. GHvJNAA 28 oktober 2005, AR 131/03 – H 84/05, Dior vs. Prakash, rov. 2.6).

4.9 Wat betreft de fysieke veranderingen die de flessen en hun verpakking hebben onder-gaan door het verwijderen van de codes, welke veranderingen Diageo heeft aangetoond met de overlegde processen-verbaal en afbeeldingen en met de ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep getoonde producten, is het Hof met het GEA van oordeel dat deze zeer gering zijn en geen noemenswaardige afbreuk doen aan de goede faam van de merken van Diageo, ook niet indien wordt uitgegaan, zoals het Hof in navolging van par-tijen zal doen, van een luxe imago van die merken. De uiterlijke veranderingen van de flessen zijn niet zodanig dat daardoor verwarring bij de consument kan ontstaan omtrent de herkomst daarvan.

4.10 Anders dan het GEA acht het Hof aannemelijk geworden dat de codes (mede) zijn aangebracht om een “recall” te vergemakkelijken en om “counterfeit” te kunnen herken-nen en opsporen. Dat zijn, in tegenstelling tot de bestrijding van parallelhandel, legitieme belangen, evenals de daarmee samenhangende wens van Diageo haar productaansprake-lijkheid te beperken. De stelling van Diageo dat de codes tevens zijn aangebracht om te voldoen aan het wettelijke voorschrift van artikel 5 lid 1 sub i jo. 22 lid 1 van het Lands-besluit etikettering van levensmiddelen acht het Hof in zoverre ongegrond, dat gesteld noch gebleken is dat Diageo zich wat betreft Sint Maarten bezighoudt met “verhande-ling” van de flessen als bedoeld in het Landsbesluit, zodat niet kan worden aangenomen dat het betreffende voorschrift Diageo enige verplichting oplegt. Voorts kan de strekking van deze bepalingen uit het landsbesluit niet zijn om Diageo of derden een wapen te ver-schaffen tegen parallelimport, nu een hogere regeling (artikel 23 lid 8 Mlv) juist ervan uitgaat dat deze het algemeen belang dient.

4.11 De omstandigheid dat aangenomen wordt dat de codes door Diageo (mede) zijn aangebracht ter verwezenlijking van legitieme doeleinden brengt nog niet met zich, zoals Diageo met verwijzing naar HvJ EG 11 november 1997, NJ 1999, 216, Loendersloot vs. Ballantine heeft bepleit, dat Diageo zich tegen het verhandelen van flessen zon-der code kan verzetten. Gelet op de sterke afhankelijkheid van Sint Maarten van import en toerisme en gelet op het belang dat ook volgens de wetsgeschiedenis bij de Mlv moet worden gehecht aan vrije parallelhandel, is het Hof met het GEA van oordeel dat op dit punt concordantie van rechtspraak moet wijken voor het door de wetgever voor Sint Maarten beoogde systeem van vrije parallelimport, met de daarmee gepaard gaande (ver-onderstelde) gunstige effecten op prijzen en economie. Het Hof verwijst in dit verband naar het vergelijkbaar oordeel in zijn vonnissen van 25 augustus 2000, TAR-Justicia 2002, nr. 2, p. 138, Leela & Sons vs. Caribbean Duty Free Cigar Distributers en van 17 april 2007, TAR-Justicia 2007, nr. 4, p. 258, Bacardi vs. King Hong.

 

IEF 11267

Middels metatags linken naar een vonnis

Vzr. Rechtbank Amsterdam 1 mei 2012, KG ZA 12-344 HJ/LO (Premium Solutions B.V. tegen Buurt & Co c.s..)

Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg en Jacqueline Schaap, Klos Morel Vos & Schaap.

In't kort: Het plaatsen van (meta)tags, bestaande uit het merk van eiser, om te deeplinken naar een uitspraak en daarmee de zoekresultaten trachten te beïnvloeden, is onrechtmatig. De aldaar gelinkte uitspraak gaat niet over het genoemde merk van eiser, maar om een ander product van eisers. Hiermee wordt zij ten onrechte in diskrediet gebracht.

Uitgebreid: Buurt & Co heeft een format ontwikkeld dat zij exploiteert onder de naam BuurtKadoos, met als slogan "Welkom in de Buurt". Volgend uit een eerder vonnis (IEF 10009) dienden MiecMarketing en Premium Solutions inbreuk op de auteursrechten van dit format te staken. Premium Solutions heeft een nieuw marketingconcept ontwikkeld, de MIEC WALLET. Dit is als beeldmerk geregistreerd.

Buurt & Co heeft dit vonnis op haar site buurtkadoos.nl gehyperlinkt onder de tekst "Lees hier de uitspraak van Buurt & Co B.V. tegen MIEC Marketing" en "MIEC Wallet". Bij het intypen van de woorden "MIEC Wallet" in Google is deze site de zesde treffer in het zoekresultaat. Premium vordert nu staken en gestaakt houden van inbreuk op beeldmerk. Niet in geschil is dat Buurt & Co op enige manier gebruik heeft gemaakt van deze woorden door ze te vermelden in de broncode waarmee een zoekresultaat wordt gecreëerd dat verwijst naar het vonnis. Buurt & Co heeft erkend dat zij op enige manier de zoekmachines heeft getracht te beïnvloeden door die woorden in de broncode van haar website op te nemen. Direct na sommatie is het gebruik gestaakt. Van merkgebruik is geen sprake, omdat Premium Solutions zich niet op basis van haar beeldmerk zich kan verzetten tegen gebruik van enkele onderdelen (woorden) daaruit.

Onrechtmatig handelen Echter, er is door het toevoegen van de (meta)tag voor de woorden 'miec+wallet' onrechtmatig gehandeld: hierdoor wordt een zoekresultaat verkregen dat verwijst naar het vonnis van 27 juli 2011, waarin dezelfde partij (concurrent) is veroordeeld wegens merkinbreuk, maar in verband met een ander product of concept dan de Miec Wallet, heeft Buurt & Co onrechtmatig gehandeld. Daarmee wordt het publiek immers misleid en wordt Premium Solutions (ten onrechte) in diskrediet gebracht.

Proceskosten Premium Solutions had een onvoorwaardelijke toezegging kunnen lezen in de conclusie van antwoord, dan had zij ook haar vorderingen in deze procedure kunnen intrekken. Nu zij dat niet heeft gedaan is de voorzieningenrechter van oordeel dat de wederpartij nodeloos kosten heeft gemaakt voor het voeren van verweer in kort kort geding en wordt Premium Solutions (eiser) veroordeeld in de proceskosten.

4.10. Vervolgens dient te worden beoordeeld of het gebruik van de woorden 'miec' en 'wallet' op de website van www.buurtkadoos.nl als onrechtmatig moet worden aangemerkt, zoals Premium Solutions subsidiair aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd. Daarbij wordt het volgende overwogen. In beginsel staat het een partij vrij een rechterlijk vonnis, dat in het openbaar is uitgesproken, op haar website te publiceren, ook als in dat vonnis een concurrerende onderneming is veroordeeld. In het vonnis van 27 juli 2011 is Premium Solutions veroordeeld in verband met het gebruik van de WIOB-doos. Het Miec wallet-concept was geen onderwerp van het geschil. Door aan haar website een (meta)tag toe te voegen voor de woorden 'mied+wallet', dan wel op andere wijze de zoekresultaten in de zoekmachines trachten te beïnvloeden door die woorden op enige wijze in haar broncode te vermelden, waardoor bij het intypen van die woorden een zoekresultaat wordt verkregen dat verwijst naar het vonnis van 27 juli 2011, waarin dezelfde partij (concurrent) is veroordeeld wegens merkinbreuk, maar in verband met een ander product of concept dan de Miec Wallet, heeft Buurt & Co onrechtmatig gehandeld. Daarmee wordt het publiek immers misleid en wordt Premium Solutions (ten onrechte) in diskrediet gebracht. De voorzieningenrechter zal de vordering van Premium Solutions tot het staken van dit gebruik van de woorden 'miec' en 'wallet' dan ook toewijzen, voor zover daarmee wordt verwezen naar het vonnis van 27 juli 2011. Een verbod op ieder gebruik van deze woorden is te ruim en kan niet worden toegewezen. Ook een veroordeling met betrekking tot het cache geheugen in Google is niet aan de orde, nu onbetwist de tekst inmiddels niet meer in het cache geheugen te zien is.

4.13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zo al aannemelijk is dat met deze formulering is bedoeld tevens sommaties in een brief in een andere procedure te ondervangen, Premium Solutions in ieder geval in hetgeen in de conclusie van antwoord is vermeld een onvoorwaardelijke toezegging had kunnen lezen. Niet valt in te zien, zoals Premium Solutions stelt, dat in de woorden "zij hebben zich bereid verklaard" een verwijzing moet worden gelezen naar de eerdere toezegging, in die zin dat daarmee de voorwaarde van finale kwijting zonder dat deze is vermeld toch hierin zou moeten worden gelezen. Zij had dan ook haar vorderingen in deze procedure kunnen intrekken. Nu zij dat niet heeft gedaan is de voorzieningenrechter van oordeel dat de wederpartij nodeloos kosten heeft gemaakt voor het voeren van verweer in kort kort geding en wordt Premium Solutions (eiser) veroordeeld in de proceskosten.

IEF 11266

Eindproducten tegenover ruw materiaal

Gerecht EU 3 mei 2012, zaak T-270/10 (Conceria Kara/OHMI - Dima (KARRA))

Gemeenschapsmerkenrecht. Aanvrager van het gemeenschapsmerk KARRA (leer, meubelen, linnengoed, kleding en beurzen) komt houdster van het gemeenschapswoordmerk en Italiaanse beeldmerk KARA (leer, kleding) tegen in de oppositieprocedure. De oppositieafdeling wijst de oppositie gedeeltelijk toe, de kamer van beroep wijst het beroep af. Het aangevoerde middel betreft: motiveringsgebrek en onjuiste uitlegging en toepassing van artik 8(1)(b) van de Vo 207/2009. Het Gerecht weigert de voorziening en veroordeelt Conceria Kara in de kosten.

Bijzondere citaten: Er is geen sprake van normaal gebruik door het verhandelen van lederen eindproducten tegenover registratie voor het ruwe materiaal, de huiden en vellen.

58 Il s’ensuit que la chambre de recours a établi, à juste titre, que le seul fait que les produits finis que les clients de la requérante fabriquent et vendent au public incorporent les cuirs et les peaux confectionnés par elle ne saurait signifier que la requérante ait fait un usage sérieux des marques antérieures par rapport à de tels produits.

Het Europees merkenrechtsysteem is een autonoom systeem:
85 La constatation précédente ne saurait être infirmée par l’argument de la requérante fondé sur l’arrêt de la Cour du 11 juin 2009, Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli (C‑529/07, Rec. p. I‑4893, point 53). En effet, dans cet arrêt, la Cour, saisie d’une question préjudicielle, a explicité les conditions permettant de constater l’existence de la mauvaise foi de la demanderesse au moment du dépôt d’une demande de marque communautaire, au sens de l’article 52, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 207/2009. En revanche, elle ne s’est pas prononcée sur la question de savoir s’il appartenait à l’OHMI, dans le cadre d’une procédure d’opposition fondée sur l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 207/2009, de prendre en compte la mauvaise foi aux fins de constater l’existence d’un risque de confusion entre les signes en conflit.

86 Par ailleurs, il y a lieu de rejeter comme dénuée de pertinence l’invocation par la requérante de la jurisprudence italienne à l’égard des actes qui, dans la juridiction nationale, constituent des actes déloyaux. En effet, bien que ni les parties ni le Tribunal ne sauraient être empêchés de s’inspirer, dans l’interprétation du droit de l’Union, d’éléments tirés de la jurisprudence des États membres [voir, en ce sens, arrêt du Tribunal du 12 juillet 2006, Vitakraft-Werke Wührmann/OHMI – Johnson’s Veterinary Products (VITACOAT), T‑277/04, Rec. p. II‑2211, point 71], il ressort de la jurisprudence constante que la légalité des décisions des chambres de recours doit être appréciée uniquement sur le fondement du règlement n° 207/2009, tel qu’interprété par le juge de l’Union, et non sur la base d’une jurisprudence nationale [arrêt GIORGIO BEVERLY HILLS, précité, point 53 ; arrêts du Tribunal du 4 novembre 2003, Díaz/OHMI – Granjas Castelló (CASTILLO), T‑85/02, Rec. p. II‑4835, point 37, et du 13 juillet 2004, AVEX/OHMI – Ahlers (a), T‑115/02, Rec. p. II‑2907, point 30].

 

IEF 11265

Licentiehouders van oudere rechten en .eu-domeinnaam

Conclusie AG HvJ EU 3 mei 2012, zaak C-376/11 (Pie Optiek) - persbericht
Prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Brussel (België)

Merkenrecht. Domeinnaamrecht. Lastgeving (eigen naam, maar voor rekening van een ander). Uitleg van de woorden: "licentiehouders van oudere rechten". Een persoon die slechts gemachtigd is om een domeinnaam te registreren die gelijk is of overeenstemt met het merk is "geen licentiehouder van oudere rechten" in de zin van de genoemde Verordening rondom regels, toepassing en werking van .eu-domeinnamen.

Pie Optiek voert met name aan dat Bureau Gevers geen recht heeft op registratie van de betrokken domeinnaam, aangezien zij zelf geen „houder van een ouder recht” in de zin van verordening nr. 874/2004 is. Het betrokken recht is namelijk in handen van de Amerikaanse onderneming Walsh Optical, die echter niet bevoegd is de domeinnaam te laten registreren aangezien zij buiten de Europese Unie is gevestigd en derhalve niet aan de wettelijke voorwaarden ter zake voldoet. Pie Optiek is van mening dat de twee ondernemingen een truc hebben toegepast om de voorwaarden voor registratie te omzeilen: zij hebben een contract met het opschrift „licentieovereenkomst” gesloten waarin Bureau Gevers zich ertoe verbindt, haar naam en adres in de Europese Unie ter beschikking te stellen om zo haar Amerikaanse klant de mogelijkheid te bieden de litigieuze domeinnaam te registreren. Bovendien betwijfelt Pie Optiek of er juridisch überhaupt sprake is van een licentieovereenkomst, aangezien Bureau Gevers alleen maar de bevoegdheid is verleend om het merk te registreren, maar niet om waren of diensten onder dat merk in de handel te brengen.

Conclusie AG: De woorden „licentiehouders van oudere rechten” in artikel 12, lid 2, van verordening nr. 874/2004 van de Commissie van 28 april 2004 tot vaststelling van regels met betrekking tot het overheidsbeleid voor de toepassing en werking van het .eu-topniveaudomein en de beginselen inzake registratie, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in een situatie waarin het betrokken oudere recht een merkrecht is, niet kunnen doelen op een persoon die door de merkhouder uitsluitend is gemachtigd om, in eigen naam maar voor rekening van de licentiegever, een domeinnaam te registreren die gelijk is aan of overeenstemt met het merk, zonder evenwel te zijn gemachtigd om het merk voor andere doeleinden te gebruiken of om het teken als merk te gebruiken, bijvoorbeeld voor het in de handel brengen van waren of diensten onder het merk.

Vraag: 1. Moet artikel 12, lid 2, van verordening (EG) nr. 874/2004 van de Commissie van 28 april 2004 tot vaststelling van regels met betrekking tot het overheidsbeleid voor de toepassing en werking van het ".eu"-topniveaudomein en de beginselen inzake registratie1, aldus worden uitgelegd dat in een situatie waarin het betrokken oudere recht een merkrecht is, de woorden "licentiehouders van oudere rechten" kunnen doelen op een persoon die door de houder van het merk uitsluitend is gemachtigd om, in eigen naam maar voor rekening van de licentiegever, een aan het merk identieke of gelijkluidende domeinnaam te registreren, zonder evenwel gemachtigd te zijn om het merk voor andere doeleinden te gebruiken of om het teken als merk te gebruiken, bijvoorbeeld voor het in de handel brengen van waren of diensten onder het merk?

Vraag 2. Zo ja, moet artikel 21, lid 1, sub a, van verordening nr. 874/2004 dan aldus worden uitgelegd dat er "een recht of gewettigd belang" bestaat, zelfs als de "licentiehouder van oudere rechten" de ".eu"-domeinnaam in eigen naam maar voor rekening van de houder van het merk heeft geregistreerd, wanneer laatstgenoemde niet voldoet aan de vereiste van artikel 4, lid 2, sub b, van verordening (EG) nr. 733/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 22 april 2002 betreffende de invoering van het ".eu"-topniveaudomein2?

Op andere blogs:
IPKat (One in the eye from Pie? Or, when is a licence not a licence?)

IEF 11264

ABC slechts op basis van eerste vergunning

Conclusie AG HvJ EU 3 mei 2012, zaak C-130/11 (Neurim Pharmaceuticals (1991) Ltd tegen Comptroller-General of Patents)

Prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Appeal (England & Wales)
Octrooirecht. Aanvullende Beschermings Certificaat.

In't kort: Geen ABC voor geneesmiddel met werkzame stof op basis van latere vergunning, wanneer basisoctrooibescherming zich niet uitstrekt tot eerdere vergunning in de zin van artikel 4 EG Vo 469/2009. Oftewel: slechts een ABC op basis van de eerste vergunning.

Conclusie AG:

(1) Under Article 3(d) of Council Regulation (EEC) No 1768/92 of 18 June 1992 concerning the creation of a supplementary protection certificate for medicinal products, a supplementary protection certificate for a product which is protected by a basic patent in force may be granted only on the basis of the first authorisation which permits that product to be placed on the market as a medicinal product which is within the scope of protection conferred by the basic patent in the Member State for which the application is made. The fact that the same product has previously been authorised as a medicinal product for human use or a veterinary medicinal product in the Member State for which the application is made does not preclude the grant of a supplementary protection certificate based on a later authorisation to place that product on the market as a new medicinal product, provided the first-authorised medicinal product is not within the scope of protection conferred by the patent designated by the applicant as the basic patent.

(2) The first authorisation to place the product on the market in the European Union to which Article 13(1) of Regulation No 1768/92 refers must also be understood as the first authorisation to place a product on the market in the European Union as a medicinal product which is within the scope of protection conferred by the basic patent designated by the applicant.

(3)      The answers to the above questions are no different if:

–        in the Member State for which the application is made, a first authorisation has been granted to place a product on the market as veterinary medicinal product for a particular indication and a second authorisation has been granted to place that product on the market as a medicinal product for human use for a different indication;
–        there are two authorisations to place a product on the market as a medicinal product and the later authorisation required a full application under Article 4 of Council Directive 65/65/EEC of 26 January 1965 on the approximation of provisions laid down by law, regulation or administrative action relating to proprietary medicinal products;
–        the product covered by an earlier authorisation to place the medicinal product on the market is within the scope of protection of a patent which belongs to a different registered proprietor from the person who applied for a supplementary protection certificate on the basis of a later authorisation to place that product on the market as a new medicinal product and on the basis of a different patent.


Vraag:
Moet artikel 3, sub d, van verordening (EEG) nr. 1768/921 [nu verordening (EG) nr. 469/20092] (hierna: "ABC-verordening") aldus worden uitgelegd dat, wanneer voor een geneesmiddel met een bepaalde werkzame stof een vergunning voor het in de handel brengen (A) is verleend, geen aanvullend beschermingscertificaat (hierna: "ABC") kan worden verleend op basis van een latere vergunning voor het in de handel brengen (B) van een ander geneesmiddel met dezelfde werkzame stof, wanneer de door het basisoctrooi verleende bescherming zich niet uitstrekt tot het in de handel brengen van het product dat het voorwerp uitmaakt van de eerdere vergunning voor het in de handel brengen, in de zin van artikel 4?
Indien een ABC kan worden verleend, hebben de woorden "de eerste vergunning voor het in de handel brengen in de Gemeenschap" in artikel 13, lid 1, van de ABC-verordening dan steeds betrekking op een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel dat binnen de grenzen van de door het basisoctrooi verleende bescherming valt, in de zin van artikel 4?

Op andere blogs:
SPC Blog (Neurim and "first authorisation": the Advocate General speaks)