IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 11150

Kan als weinig anders worden gezien

Vzr. Rechtbank Amsterdam 24 maart 2012, LJN B0619 (eiser tegen PowNed)

Portretrecht. Rechtspraak.nl: De rechter heeft in kort geding de uitzending van het programma PowLitie verboden, voor zover eiser daarin herkenbaar is. Verder heeft de voorzieningenrechter Powned geboden om een promotiefilmpje, dat in ieder geval te zien was via de website van Powned en via You Tube, van die sites te verwijderen voor zover het gelaat van eiser herkenbaar was.

In de kern komt de beoordeling erop neer dat aan de doelstelling van het programma – in de eigen woorden van Powned: “Powlitie laat zien hoe met het gebruik van moderne technologie iedereen boeven kan vangen. En boeven vangen, dat deden we." – ook kan worden voldaan zonder dat eiser herkenbaar in beeld wordt gebracht. Het tonen van het portret van eiser kan als weinig anders worden gezien dan als het te schande zetten van hem. In een rechtsstaat ligt de bevoegdheid tot straffen bij de strafrechter. Door onzorgvuldig gebruik van moderne verspreidingsmiddelen dreigt, buiten de rechter om, een (digitale) schandpaal in het leven te worden geroepen, terwijl we daar nu juist al lang geleden vanaf zijn gestapt.

4.8 (...) Het tonen van het portret van [eiser] kan dan ook als weinig anders worden gezien dan als het te schande zetten van [eiser], nog voordat de rechter gelegenheid heeft gehad over de feiten te oordelen.

 

 

4.9. De samenleving heeft een lange weg afgelegd naar wat thans wordt gezien als de rechtsstaat. Een zorgvuldige afweging van waarden en normen en middelen ter handhaving daarvan ligt daaraan ten grondslag. Eén van de kenmerken van de rechtstaat is dat de bevoegdheid tot straffen in handen is gelegd van de strafrechter, die bij de bewezenverklaring en eventuele strafoplegging alle omstandigheden van het geval in overweging neemt en de aard en omvang van de sanctie daaraan verbindt. Die keuze is gemaakt om eigenrichting en willekeur in straf(maat) te voorkomen en de zwakkeren tegen de sterkeren te beschermen. Een onvoorzichtig en weinig terughoudend gebruik van de moderne verspreidingsmiddelen, dreigt afbreuk te doen aan dit met zorg opgebouwde stelsel. Daar waar het gebruik van schavot en schandpaal in de loop der jaren in onbruik is geraakt, omdat deze straffen wreed en niet passend in een moderne samenleving zijn bevonden, dreigt nu, buiten de rechtspraak om, opnieuw een (digitale) schandpaal in het leven te worden geroepen, die bovendien in de tijd geen begrenzing meer kent door de mogelijkheid van ontelbare herhaling. In lijn met het voorgaande heeft het gerechtshof Amsterdam onlangs nog bevestigd dat bij de publicatie van portretten van verdachten van strafbare feiten in beginsel terughoudendheid op zijn plaats is (LJN: BV9304).

4.10. Dat de promo al online is en het publiek langs die weg kennis heeft kunnen nemen van de beelden, ontneemt [eiser] niet het belang om op te komen tegen uitzending van zijn herkenbare portret op de televisie. Televisie is een indringend medium met een zeer groot bereik. Een deel van het publiek dat het programma zal bekijken, zal de promo niet hebben gezien. Bovendien zal de uitzending – zo kan uit de stellingen van Powned worden opgemaakt – meer beelden van [eiser] bevatten dan in de promo zijn getoond.

4.11. Op grond van het voorgaande valt de weging van de wederzijdse belangen in het voordeel van [eiser] uit. Daaruit volgt dat het uitzenden van beelden van [eiser] in het kader van het programma Powlitie, waarop hij herkenbaar is, een schending van zijn portretrecht oplevert.

IEF 11149

Kroniek Mediarecht

A.W. Hins, Kroniek Mediarecht, KwartaalSignaal Ars Aequi 122, maart 2012, p. 6873-6874, IVir-site 29 maart 2012.

Over de discussie van een downloadverbod en vrij en open internet / rechtspraak Scarlet tegen Sabam en Brein tegen Ziggo/XS4All:

(...) Een tweede voorbeeld is de discussie over de wenselijkheid van een downloadverbod en het afsluiten van websites ter bestrijding van inbreuken op het auteursrecht. Op 30 november en 7 december 2011 overlegden enkele commissies van de Tweede Kamer met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over zijn beleid ter zake, waarna een plenair debat en stemmingen volgden op 20 en 22 december 2011. Op de laatstgenoemde datum zijn twee interessante moties aangenomen: een moties-Bontes c.s., die de regering verzoekt af te zien van een downloadverbod en een motie Verhoeven, die zich keert tegen het blokkeren van websites. De moties verwijzen naar het belang van een vrij en open internet, respectievelijk de vrijheid van meningsuiting en het grondrecht op privacy. Weliswaar stemden de regeringspartijen VVD en CDA tegen, maar dankzij de steun van de PVV haalden de moties toch een meerderheid (Kamerstuk­ken II, 29 838, nr. 41, 44, 45 en 46 en Handelingen II, 20 en 22 december 2011).

Rechtspraak
Het Hof van Justitie van de Europese Unie boog zich over de vraag of van een internetprovider mag worden geëist dat hij op eigen kosten een algemeen filtersysteem invoert om inbreuken op het auteursrecht te voorkomen. Volgens het Hof dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het intellectuele eigendomsrecht en anderzijds de vrijheid van ondernemerschap, de vrijheid van meningsuiting en het recht op bescherming van persoonsgegevens. In de omstandigheden die de Belgische rechter in zijn prejudiciële vragen had geschetst, was het antwoord ontkennend (HvJ EU 24 november 2011, C-70/10, Scarlet vs. Sabam). Enkele weken later moest de rechtbank te ‘s-Gravenhage ook een afweging maken tussen deze grondrechten. Van de internetprovider werd nu echter niet geëist om een algemeen filtersysteem in te voeren, maar slechts om de toegang tot één website te blokkeren. Volgens de rechtbank waren de verschillen met de Scarlet-zaak groot genoeg om de vordering toe wijzen (Rb. ‘s-Gravenhage 11 januari 2012, Brein vs Ziggo en XS4ALL, LJN: BV0549).

IEF 11148

Mediation thuiskopie en reprovergoeding van start

Statement by Mr. António Vitorino on the mediation process concerning private copying and reprography levies, Speech 2 april 2012.

Het proces van mediation is gestart en António Vitorino nodigt stakeholders en organisaties uit om middels de op pagina 3 vermelde vragenlijst schriftelijk bij te dragen aan werkbare oplossingen voor de onderstaande problemen. Insturen kan tot 31 mei 2012.

My objective is twofold. Firstly I aim to identify possible ways to tackle the issue of disparate levy systems negatively affecting the functioning of the Single Market. At the same time I aim to assess the functioning and the scope of the private copying and the reprography exceptions in today's fast evolving digital environment. Both aspects may lead me to formulate recommendations for legislative action, as appropriate. As of this month, I will begin my talks with those whom I have identified as key stakeholders. My intention is to start, in the first instance, by holding these discussions on an individual basis as, in my view, this is a more effective and efficient way to achieve progress.

So far, I have identified the following core issues that will form the basis for my engagement
with stakeholders:
1. Methodology for setting levy tariffs
2. Cross-border sales
3. Determination of the person or entity liable to pay the levy
4. Visibility of the levy
5. Private copying and reprography in the context of new digital forms of distribution of
copyright- protected content and the implications for levy systems.

Contributions should be based on the questionnaire in Annex and sent to markt-levies-mediation-2012@ec.europa.eu by 31 May 2012. I expect to finalise my consultations in the course of the summer and to present my conclusions and recommendations to Commissioner Barnier during autumn 2012.

Op andere blogs:
1709blog (Private copying and reprography: a new era or a new ear?)

IEF 11147

Nicht zur Erfindung gehörenden

Commentaar in´t kort van Bart Jansen, Zacco.

Octrooirecht. Niet-vertaald deel. In het kort geding Truma vs Tradekar [IEF 11112] werd, naast andere bezwaren, het niet-vertalen van het Nederlandse deel van een Europees octrooi EP 1 836 085 dat in oppositie was gewijzigd gezien als grond voor het mogelijk niet-handhaafbaar zijn van het octrooi, maar is dit terecht? Zeer strikt genomen is de beschrijving inderdaad gewijzigd, en niet tijdig ingediend. Gezien de zeer minimale wijziging vind ik de conclusie van de voorzieningenrechter echter voorbijgaan aan het belang van de octrooihouder.

Volgens art. 23(2) van het Uitvoeringsbesluit moeten binnen drie maanden na publicatie van de wijzigingen in oppositie de vertaalde conclusies worden ingediend. In de Europese register is te zien dat het gewijzigde octrooi B2 op 28 juli 2010 is gepubliceerd. In het Nederlandse register zijn op 4 augustus 2008 de oorspronkelijke vertalingen van conclusies en beschrijving ingediend, en op 25 oktober 2010 de gewijzigde conclusies binnen de termijn. De beschrijving die voor Duitstalige octrooien ook moet worden vertaald ontbreekt echter, en volgt pas op 13 maart 2012, blijkbaar naar aanleiding van de onderhavige zaak.


De octrooihouder heeft aangegeven het niet-meesturen van de vertaalde beschrijving te beschouwen als een correctie op de volledige vertaling. Inhoudelijk is er, getuige het Drückexemplar in oppositie, slechts een minimale wijziging geweest in de beschrijving: figuur 11 valt niet onder de gewijzigde conclusie, hetgeen is aangeven door ‘nicht zur Erfindung gehörenden’ aan de figuurverwijzing toe te voegen.

Het Octrooicentrum Nederland heeft blijkbaar in 2010 ook geen vormgebrek geconstateerd. Ik vind dit terecht, want feitelijk was de vertaling van de beschrijving reeds in bezit; slechts de verwijzing naar figuur 11 is veranderd. De gehele bij de uitvinding behorende beschrijving was dus feitelijk al in het register aanwezig; het uitzonderen van figuur 11 heeft hierop geen invloed. Gezien de afwezige impact op de beschermingsomvang, die toch allereerst door de conclusies bepaald is, ben ik van mening dat de voorzieningenrechter te recht in de leer is geweest. Aangezien de conclusies tijdig zijn ingediend en de aanpassing in de beschrijving slechts de conclusies volgt, lijkt de rechtszekerheid voor derden mij door de achterstallige vertaling niet geschaad; de correctie van de vertaling zou mijns inziens dan ook in de bodemprocedure gehonoreerd moeten worden.

IEF 11146

Programmagegevens tegen marktconforme vergoeding

Wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met aanpassing van de rijksmediabijdrage, beëindiging van de wettelijke taken van de Stichting Radio Nederland Wereldomroep en aanpassingen van meer technische aard, Kamerstukken II, 33 019, nr. 9.

Artikel 2.139 komt te luiden:

1. De landelijke publieke media-instellingen stellen de volgende gegevens van hun programma-aanbod ter beschikking van de NPO: per programma de titel, een korte omschrijving, de naam van de landelijke publieke mediainstelling die het programma verzorgt, het programmakanaal waarop het programma wordt verspreid, de datum en het tijdstip van verspreiding, en de classificatie, bedoeld in artikel 4.2.
2. De landelijke publieke media-instellingen aanvaarden dat de NPO de gegevens voor vermenigvuldiging en openbaarmaking aan het publiek via gedrukte of elektronische programmagidsen ter beschikking stelt aan de omroepverenigingen en tegen een marktconforme vergoeding aan andere afnemers die daarom verzoeken.

Toelichting:
In het regeerakkoord is afgesproken dat de beschikbaarheid van de programmagegevensvan de publieke omroep zal worden verruimd. Hiervoor is een wijziging van de Mediawet 2008 noodzakelijk. De in artikel 2.139 geregelde verplichting om programmagegevens beschikbaar te stellen wordt verruimd. Doel van het amendement is de programmagegevens van de publieke omroep versneld vrij te geven tegen een realistische marktconforme vergoeding. Uitgangspunt is het advies dat het Commissariaat voor de Media hierover gegeven heeft in het op verzoek van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap opgestelde rapport “Is er nog iets op TV?”. Een realistische prijs ligt volgens het Commissariaat tussen de 0,5 en 3,4 cent voor gebruik in papieren gidsen. Het Commissariaat vindt het niet verstandig om bij de start uit te gaan van de hoogste of laagste prijs. Geadviseerd wordt te starten met de gemiddelde waarde van 1,95 cent en deze periodiek her te berekenen aan de hand van de marktontwikkelingen. Het model dat uitgaat van de gemiddelde waarde biedt marktpartijen mogelijkheden om snel en tegen redelijke exploitatievoorwaarden aan de slag te gaan. Voor elektronische en online-programmagidsen zullen, gelet op hun aard, lagere tarieven moeten gelden. Het amendement regelt dat de programmagegevens van de publieke omroep beschikbaar komen tegen door het Commissariaat vast te stellen prijzen. De startprijzen worden in het amendement vast gelegd. Het Commissariaat zal deze prijzen elke twee jaar herberekenen.

Naast het bepalen van de marktconforme prijs zijn de leveringsvoorwaarden, het veilig stellen van de betrouwbaarheid van de gegevens en de verrijking van de gegevens van belang. In het amendement worden de leveringsvoorwaarden die de NPO aan de beschikbaarstelling mag verbinden limitatief beperkt tot hetgeen nodig is om de betrouwbaarheid van de gegevens voor de consument te garanderen. De beschikbaargestelde gegevens mogen door gebruikers niet gewijzigd worden. Zij mogen wel verrijkt worden met aanvullende informatie.

IEF 11145

3D eXam beschrijvend

Gerecht EU 29 maart 2012, zaak T-242/11 (Kaltenbach & Voigt tegen BHIM)

Gemeenschapsmerkenrecht. De internationale inschrijving van het woordbeeldmerk "3D eXam" voor "dental X-ray examination in 3D" wordt geweigerd door de onderzoeker vanwege het beschrijvende karakter van het teken. Het beroep wordt door de kamer van beroep verworpen. De aangevoerde middelen: de oudere nationale inschrijvingen worden (ten onrechte) niet in aanmerking genomen. Het merk is niet louter beschrijvend en het heeft onderscheidend vermogen. Het relevante publiek herkent de commerciële herkomst van het teken.

Het Gerecht EU oordeelt dat de combinatie van "3D" en "eXam" voor de 3D weergave van röntgenfoto's voor een medische beoordeling, beschrijvend is. Het Gemeenschaps(merken)recht is een autonoom systeem en daarom - kort gezegd - doen de eerdere nationale registraties er niet toe. De klacht wordt afgewezen.

Beschrijvend karakter
31      Since the goods covered by the mark applied for are ‘X-ray apparatus for dental purposes’, it is clear that dentists confronted with such apparatus identified by the sign 3D eXam will assign to the word element ‘exam’ the meaning that it has in a medical context.

32      The applicant’s argument that several mental steps are required in order to grasp the message that ‘3D eXam’ refers to a three‑dimensional dental X-ray examination is not convincing. In that regard, it is sufficient to note that the descriptive nature of the sign applied for must be assessed in relation to specific goods rather than in the abstract.

33      Nor does the applicant’s argument that the sign applied for contains the capital letter ‘X’ affect the Board of Appeal’s conclusion. The Board of Appeal was right to observe that the capital letter ‘X’ only reinforces the descriptive nature of the sign by denoting the fact that the 3D examination is carried out through X‑rays.

Eerdere registraties in Duitsland, Japan en de VS:
44      It is sufficient to recall in that regard, as the Board of Appeal stated, that the Community trade mark regime is an autonomous legal system with its own objectives which are peculiar to it; it applies independently of any national system (Case T‑32/00 Messe München v OHIM (electronica) [2000] ECR II‑3829, paragraph 47; see, to that effect, judgment of 21 January 2009 in Case T‑399/06 giropay v OHIM (GIROPAY), not published in the ECR, paragraph 46). Accordingly, the registrability or protectability of a sign as a Community trade mark is to be assessed on the basis of the relevant Community legislation alone. Consequently, neither OHIM nor, as the case may be, the Courts of the European Union are bound by decisions adopted in a Member State, or a third country, finding a sign to be registrable as a national trade mark. That is so even if such a decision was adopted in a country belonging to the linguistic area in which the word mark in question originated (see, to that effect, Case T‑471/07 Wella v OHIM (TAME IT) [2009] ECR II‑377, paragraph 35).

Op andere blogs:
Marques.org (general court now in 3d Exam)

IEF 11144

Computer programming verbonden aan alle aspecten van het leven

Gerecht EU 29 maart 2012, zaak T-417/09 (Poslovni Sistem Mercator tegen OHMI/Mercator Multihull)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt aanvrager van het woordmerk MERCATOR STUDIOS houdster van de Sloveense en internationale beeldmerken MERCATOR en MERCATOR SLOVENSKA KOŠARICA tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, het beroep wordt verworpen. Het aangevoerde middel: De Kamer van beroep heeft de relevante factoren niet globaal beoordeeld, en de diensten zijn niet verschillend.

Het Gerecht EU geeft aan dat "computer programming" verbonden is aan alle aspecten van het leven en het bedrijfsleven. Omdat er geen identieke of soortgelijke diensten zijn, is er juist vastgesteld dat er geen verwarringsgevaar bestond tussen de merken: "it is very common, as the Board of Appeal rightly observes, for numerous services to involve the use of computers which must be programmed." De klacht wordt alsnog afgewezen.

24      The Board of Appeal held that the service of ‘computer programming’ was different from the services covered by the mark applied for. According to the Board of Appeal, the service of ‘computer programming’ ‘is the process of … writing, testing, debugging/troubleshooting, and maintaining the source code of computer programs’, whereas the services covered by the mark applied for did not involve the process of writing computer programs but dealt with the technical development of vehicles in the field of transportation. The Board of Appeal added that the mere fact that computers used to offer the services covered by the mark applied for needed to be programmed did not render the services in question similar, given that nearly all services involved the use of computers which needed to be programmed.

31      It is true, as the Opposition Division itself acknowledges without being contradicted by the Board of Appeal, that computer programming may be used as a tool for the purposes of research, design and development of means of transport. However, that fact is not in itself sufficient to conclude that the services in question are similar. Since computer programming relates to all areas of life and business activity, as has already been mentioned in paragraph 28 above, it is very common, as the Board of Appeal rightly observes, for numerous services to involve the use of computers which must be programmed.

32      Accordingly, since one of the essential conditions for applying Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009, namely the identity or similarity of the services in question, has not been met, the Board of Appeal was right to conclude that there was no likelihood of confusion between the marks at issue.

Unfair advantage?
44      In the present case, the applicant submits, in essence, that there is sufficient evidence to conclude that the mark applied for will enable its proprietor to take unfair advantage of the distinctive character or the repute of the earlier marks, since there will be clear freeloading and exploitation of the famous mark Mercator. According to the applicant, it is clear from all the evidence filed that Mercator is a household name in Slovenia and that everyone associates it with the famous Mercator consumer goods retail stores. In addition, there is no doubt that, due to the large advertising and charity campaigns, together with the appearance of Mercator in the Slovenian media, everyone in Slovenia will mistakenly believe that the mark MERCATOR STUDIOS is linked with the owner of the famous Mercator retail stores.

45      It should be borne in mind that, although the proprietor of the earlier trade mark is not required to demonstrate actual and present injury to its mark for the purposes of Article 8(5) of Regulation No 207/2009, he must, however, prove that there is a serious risk that such an injury will occur in the future (see, by analogy, Case C‑252/07 Intel Corporation [2008] ECR I‑8823, paragraph 38).

IEF 11143

Reflecties

Erwin Angad-Gaur, 'Reflecties' in Sena Performers Magazine, 2012, p.16-17 (met toestemming).

Een bijdrage van Erwin Angad-Gaur, Platform Makers, secretaris/directeur van de Ntb.

In ons land, maar ook internationaal, is er veel discussie over auteursrechten op het internet [zoekopdracht Amsterdam Balie Bulletin]. Zijn die wel te handhaven? En moet het auteursrecht niet drastisch worden aangepast voor het internet? Weinig mensen weten dat de wetgever juist voor de digitale wereld van het internet andere regels heeft gesteld dan gelden in de aloude wereld van baksteen en cement. Terwijl die oude, beproefde regels over het algemeen goed te handhaven zijn en prima werken.

Laat ik als voorbeeld in grote lijnen het kader schetsen van de traditionele auteursrechtelijke praktijk rond muziekgebruik. Dat is geen willekeurig voorbeeld: muziek was immers de eerste cultuuruiting die nadrukkelijk en grootschalig met verspreiding via het internet te maken kreeg – en dus ook met piraterij. Van de ervaring daarmee valt veel te leren voor nieuwsmedia, maar ook voor uitgevers van boeken en films.

Offline praktijk

Hoe is buiten het internet de vergoeding voor muziekgebruik geregeld? Voor het persen en verkopen van cd’s en muziek-dvd’s worden auteursrechten betaald aan Stemra of aan de individuele auteur, als die niet bij Stemra aangesloten is. Voor het persen is tevens toestemming vereist van de producent, de eigenaar van de opname, en van de uitvoerende kunstenaars. In de praktijk komt dat doorgaans neer op de producent, die al bij voorbaat de toestemming van de artiest heeft verkregen door het platencontract. Het is van belang te beseffen dat naast het auteursrecht, dat onder meer tekstschrijvers en componisten beschermt, ook het naburig recht van toepassing is. Dit naburig recht geeft uitvoerende kunstenaars en de producenten die eigenaren zijn van de opnamen, eveneens recht op een vergoeding voor het gebruik van een opname. Bij het openbaar ten gehore brengen van muziek mag dit recht niet individueel worden uitgeoefend. Wettelijk bestaat er alleen recht op een collectief te incasseren vergoeding. Bij wet is hiervoor aangewezen de stichting Sena, die voor het naburig recht eenzelfde rol vervult als Buma voor de uitvoering van muziek.

Als een café, een omroep of een sportvereniging muziek ten gehore brengt, dienen daarvoor dus twee verschillende vergoedingen te worden betaald: voor het auteursrecht moet worden afgedragen aan Buma; voor het naburig recht aan Sena. Hoewel hierover vaak geklaagd wordt, zijn deze tarieven heel redelijk. Een gemiddelde bruine kroeg betaalt bijvoorbeeld een bedrag van €1,19 per dag voor zijn totale muziekgebruik: minder dan de prijs van een biertje. Al met al is dit zonder meer een overzichtelijk en billijk systeem. Daarnaast bestaat er in Nederland een vergoedingsrecht voor ‘thuiskopiëren’ van beeld en geluid. Omdat het door de wetgever nutteloos, onuitvoerbaar en onwenselijk wordt geacht om bij mensen thuis te gaan controleren of ze misschien een cd’tje kopiëren voor in de auto, is er daarvoor een uitzondering gemaakt op de exclusieve rechten van artiesten en producenten in het auteursrecht en het naburige recht. Zo heeft iedereen in Nederland, net als in vrijwel alle andere Europese landen, dus het volste recht om van muziek op geluidsdragers voor eigen gebruik een kopie te maken. Hiervoor is dan alleen wel een vergoeding verschuldigd. Die vergoeding wordt geïncasseerd door een heffing op de hardware waarop de kopieën worden gemaakt, zoals onbespeelde cd’s, dvd’s, cassette- en videobanden. De opbrengsten komen voor een derde ten goede aan de auteurs van de muziek, voor een derde aan de uitvoerenden en voor een derde aan de producenten.

Hoewel ook over de rechtvaardigheid van dit stelsel graag en veel geklaagd wordt, bestaat er in feite geen alternatief voor. Want dan zouden platenmaatschappijen bijvoorbeeld bij mensen thuis moeten gaan uitzoeken of er misschien kopietjes zijn gemaakt van een bij de bibliotheek geleend cd’tje. Een soortgelijk systeem als voor de thuiskopie bestaat al langer voor alle uitleningen van bibliotheken: boeken, periodieken, maar ook cd’s en dvd’s mogen door de bibliotheek worden uitgeleend, maar hiervoor is wel een vergoeding verschuldigd. Die wordt geïncasseerd door de Stichting Leenrecht, die het geld weer verdeelt onder de rechthebbenden.

In hoeverre gaan deze regels voor auteursrecht en naburig recht ook op voor het internet? Voor downloads geldt min of meer hetzelfde systeem als voor het persen en verkopen van cd’s: hier geldt in beginsel een individueel stelsel van toestemming, al hebben de meeste muziekauteurs zich verenigd in Buma/Stemra om ook voor dit gebruik collectief af te kunnen rekenen.

Het zou voor de hand liggen om de openbaarmakingsrechten bij het zogeheten streaming net zo te regelen als dat offline bij de omroep en in de kroeg in zijn werk gaat. Bij het uitsluitend ten gehore brengen van muziek op het internet, waar streaming op neerkomt, zou het internetplatform verantwoordelijk moeten zijn voor het betalen van een vergoeding. Dus niet de consument, niet de muziekliefhebber die een filmpje op YouTube zet en ook niet de internetprovider. Wettelijk is echter vastgelegd dat er voor het naburige recht, als het gaat om on demand-diensten, uitgegaan moet worden van individuele exploitatie. Daarom kan Sena alleen al op zuiver juridische gronden hier geen rol spelen. Hier loopt de regelgeving in feite spaak.

Waar betaling en toestemming voor een jukebox in een café eenvoudig te regelen is, is een jukebox op het internet een nachtmerrie. De wet dwingt ertoe dat voor elk liedje individueel toestemming moet worden verkregen van de betreffende platenmaatschappij of exploitant. Die weigert bovendien deze toestemming vaak – om niet altijd even heldere redenen. Dat verklaart waarom YouTube weliswaar een overeenkomst kon sluiten met Buma, maar daarmee is het nog steeds niet mogelijk een filmpje op YouTube te zetten van een meisje dat danst op de nieuwe single van Lady Gaga. Hiervoor is per geval toestemming van de platenmaatschappij noodzakelijk: een ingewikkeld en in feite ondoenlijk proces.

Als alle vormen van streaming op internetplatforms als You- Tube, MySpace en Hyves zouden worden behandeld zoals in de wereld offline met radiostations en kroegen gebeurt, zou een zeer groot deel van het muziekgebruik op het internet relatief eenvoudig geregeld kunnen worden.

Peer-to-peer

Dan resteert nog het probleem van het zogenaamde peerto- peer of p2p-gebruik: het niet-commercieel uitwisselen van bestanden door individuele consumenten. Dit gebruik is in hoge mate vergelijkbaar met het aloude thuiskopiëren. Ook hier geldt: het is ondoenlijk, onwenselijk en uiteindelijk onuitvoerbaar om bij iedereen thuis te controleren wat er op de computer wordt uitgespookt. Er valt daarom veel voor te zeggen om naar het voorbeeld van de thuiskopieregeling ook het niet-commercieel up- en downloaden van beschermde werken door privépersonen (dus buiten internetplatforms als YouTube) toe te staan, als de vergoedingsaanspraak wordt erkend en op een zo praktisch mogelijke manier kan worden afgehandeld. Bijvoorbeeld door een vergoeding die tegelijk betaald wordt met het internetabonnement.

Tegenover deze voor de hand liggende oplossingen, die offline in feite hun elegantie en effectiviteit al jarenlang bewezen hebben, staan vooral Europese Richtlijnen. Het gaat dan met name om de Auteursrechtrichtlijn, die voorschrijft dat het bij digitale on demand-diensten om individuele exploitatie gaat. Daarnaast zit ook de E-commercerichtlijn in de weg, die internetproviders en internetplatforms grotendeels vrijwaart voor auteursrechtelijke claims.

Precies zoals bij radiostations, bibliotheken en het thuiskopiëren, is het voor een individuele auteur, muzikant of fotograaf vrijwel ondoenlijk het gebruik van zijn werk op het internet zelf te controleren en over een vergoeding te onderhandelen. Net zo min als het voor verreweg de meeste individuele gebruikers van werken op het internet doenlijk is om alle individuele rechthebbenden van werken daarover te benaderen.

Hiervoor werd in Nederland jaren geleden al de oplossing van het collectief beheer bedacht: Lira voor schrijvers, Buma voor muziekauteurs en Sena en Norma voor uitvoerende kunstenaars. Het ligt voor de hand ook op het internet voor dit soort collectieve oplossingen te kiezen. Temeer omdat de ontwikkeling van de techniek het goed mogelijk maakt om vrij exact het werkelijke gebruik met individuele auteurs en artiesten af te rekenen. Let wel: het gaat hierbij om auteurs en artiesten die nu vaak geen enkele vergoeding voor het (illegale) gebruik van hun werk ontvangen. De vergoedingen voor het primaire gebruik – de opdracht, de verkoop van fysieke geluidsdragers en downloads – kan onderwerp van individuele onderhandeling blijven. De vergoedingen voor kopiëren, openbaarmakingen en privégebruik zouden vervolgens het beste via het loket van collectieve rechtenorganisaties kunnen verlopen.

Individueel of collectief

Waarom moeilijk doen als de praktijk heeft bewezen dat het makkelijk kan? Veel uitgevers, filmproducenten en platenmaatschappijen zijn tegenstanders van een dergelijke aanpak, omdat zij menen dat zij uiteindelijk aan individuele exploitatie meer kunnen verdienen dan aan collectieve incasso. Met een individueel exploitatiecontract hoeven zij ook minder af te staan aan de auteur of de artiest. En door individuele toestemming voor gebruik hopen zij hogere bedragen als vergoeding te kunnen incasseren, door de toegang tot het aanbod te beperken. Maar zou wat offline de gewoonste zaak van de wereld is, niet beter ook online de norm kunnen worden? Zeker als wij er gezamenlijk veel beter van zouden worden. Moet een redelijke, werkzame relatie tussen consumenten en makers niet centraal worden gesteld in het denken over het auteursrecht? Of moeten wij aanvaarden dat de exploitant voor eens en voor altijd de toonaangevende tussenpersoon blijft?

Erwin Angad-Gaur

IEF 11142

Laatste stoelen: Kunst & IE-Recht

Laatste stoelen beschikbaar! Helaas alle stoelen zijn vergeven, meer evenement hier
Van Abbemuseum Eindhoven, 5 april 2012 van 14.00 tot 17.15 uur, volledige uitnodiging.

Op donderdag 5 april 2012 organiseert deLex, uitgever van onder meer IE-Forum.nl, een interessante themamiddag op de scheidslijn van Intellectuele Eigendomsrechten en de wereld van de Kunst. Tijdens deze bijeenkomst brengen juridisch adviseur en raadsheer-plv. mr. René Klomp en advocaat mr. Marianne Korpershoek u op de hoogte van actuele ontwikkelingen in o.a. het intellectuele eigendomsrecht, valse kunst, volgrecht.

Het evenement zal geheel in stijl plaatsvinden in het Van Abbemuseum te Eindhoven. Aansluitend heeft u de gelegenheid na te borrelen en het museum te bezoeken tijdens de avondopenstelling.

Aanmelden hier

IEF 11141

Het idee van de nieuwe combinatie

Vzr. rechtbank Alkmaar 29 maart 2012, KG ZA 12-64 (De Raaf Veilingen tegen Total Systems)

De Raaf had een idee voor de ontwikkeling van een nieuw type machine voor de bloembollensector, een onbalans rollenzeefshaver (YouTube). De auteursrechten van de shaver en de (te ontwikkelen) aansturingssoftware berusten bij De Raaf. De nieuwe machine is in feite een combinatie van twee bestaande machines. Een rollensorteerder, voor de sortering van de bollen én een shaver voor de verwijdering van restanten van wortels.

Echter er wordt auteursrechtelijk bescherming geclaimd op de combinatie van twee rollenprogramma's die reeds bestaan. Het is onder het auteursrecht evenwel niet mogelijk bescherming te krijgen op een idee, namelijk de nieuwe combinatie van twee bestaande rollendraaischema's. Een octrooi is niet aangevraagd en aldus worden de vorderingen afgewezen.

4.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de stelling van De Raaf niet slaagt. Op grond van de inhoud van de stukken en van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht wordt geoordeeld dat men zich feitelijk beroept op auteursrechtelijke bescherming met betrekking tot een idee, namelijk de nieuwe combinatie van twee bestaande rollendraaischema's, waarbij de rollen afwisselend naar binnen/naar elkaar toe (om te "shaven") en naar buiten / van elkaar af (om de bollen te spreiden over de rollen) draaien.

4.5. Het is onder het auteursrecht evenwel niet mogelijk bescherming te krijgen op een idee. Voor zover het idee een zekere nieuwheidswaarde heeft, kan wel een octrooi worden aangevraagd, maar niet is gesteld of anderszins gebleken dat De Raad en /of Van Hienen een octrooi voor hun idee hebben aangevraagd of verkregen. Op grond van een gepretendeerd auteursrecht kan De Raaf dus niet tegengaan dat de rollen van de machines van Total Systems ook afwisselend naar elkaar toe en van elkaar af draaien.

Hoe het werkt?