IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 11163

Aanplant in Ethiopië

Rechtbank 's-Gravenhage 4 april 20122, HA ZA 09-4101 (Van Kleef Roses tegen Mekiya Enterprise)

In steekwoorden: Kwekersrecht. Mekiya heeft bij conclusie van antwoord onder meer aangevoerd dat de ZWP geen werking heeft voor Ethiopië en dat Van Kleef niet heeft toegelicht op basis van welke wetgeving de aanplant in Ethiopië onrechtmatig zou zijn.

2.3. Deze stellingen kunnen bij gebrek aan voldoende motivering niet leiden tot toewijzing van de gevorderde schadevergoeding. De werking van de GKVo strekt zich niet uit tot de aanplant in Ethiopië. Onder omstandigheden kan Rosen Tantau KG als houdster van communautaire kwekersrechten wél optreden tegen de gestelde verhandeling van de van deze aanplant afkomstige snijrozen in Nederland, maar in de schadeberekening van Van Kleef ontbreekt enige aansluiting met de door deze verhandeling geleden schade. Haar berekening is geheel gebaseerd op de, naar zij ten onrechte stelt, illegale aanplant in Ethiopië.

2.5. Mekiya heeft gesteld dat de door Van Kleef bedoelde aanplant is ondergebracht in haar dochtervennootschappen en dat Van Kleef dus de verkeerde partij heeft gedagvaard. In reconventie vordert Mekiya voorwaardelijk, kort samengevat, vergoeding van schade die door die dochtervennootschappen zou zijn geleden door de door Van Kleef gelegde beslagen en beweringen aan afnemers dat Mekiya illegaal rozen zou hebben geplant en verhandeld. De vordering is ingesteld voor het geval Mekiya, in afwijking van haar verweer, zou worden beschouwd als de juiste wederpartij van Van Kleef. Nu aan die vraag niet wordt toegekomen, behoeft de vordering in reconventie geen behandeling. In de voorwaardelijke reconventie is Mekiya aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij, zodat zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

IEF 11162

Weggeven van CD samples

HvJ EG 30 september 2010, zaak C-581/08 (EMI tegen her Majesty's Revenue & customs)

Prejudiciële vragen gesteld door het VAT and Duties Tribunal, London Tribunal Centre, Verenigd Koninkrijk.

Als randvermelding, samenvatting van Hanneke van Lith, Masterstudent IViR. Artikel 5, lid 6, tweede volzin Zesde btw-richtlijn. Begrip ‚monster’ en 'geschenken van geringe waarde’. Muziekopnamen die gratis worden verstrekt voor promotiedoeleinden.

Het geding is het gevolg van het verzoek van EMI om teruggaaf van btw en de haar opgelegde btw-aanslag, met betrekking tot het weggeven van gratis muziekopnames met als doel nieuwe muziekreleases te promoten. Met de prejudiciële vragen wordt om uitleg van artikel 5, lid 6, (tweede volzin) van de Zesde Richtlijn (77/388/EEG) gevraagd, welke luidt als volgt:

„Met een levering onder bezwarende titel wordt gelijkgesteld het door een belastingplichtige aan zijn bedrijf onttrekken van een goed voor eigen privédoeleinden of voor privédoeleinden van zijn personeel, of dat hij om niet verstrekt of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden bestemt, ingeval met betrekking tot dat goed of de bestanddelen daarvan recht op volledige of gedeeltelijke aftrek van de [btw] is ontstaan. Onttrekkingen van goederen om voor bedrijfsdoeleinden te dienen als geschenken van geringe waarde of als monster, worden niet als zodanig beschouwd.”

Als onderdeel van haar promotiestrategie verstrekt EMI gratis muziekopnames aan verscheidene, invloedrijke personen en muziekpromotors binnen de entertainmentindustrie. Het Hof erkent dat het weggeven van muziekopnames op een dergelijke manier een belangrijk doch noodzakelijk middel is ter promotie van nieuwe muziekreleases. De uitzondering van artikel 5, lid 6, tweede volzin van de Richtlijn is hierbij in beginsel dus van toepassing.

31        Inzonderheid op het gebied van artistieke producten is het verstrekken van gratis    exemplaren van nieuwe werken aan een tussenpersoon die tot taak heeft de kwaliteit daarvan kritisch te beoordelen en die dus invloed kan uitoefenen op de mate waarin het product op de markt ingang vindt, zoals een journalist of een presentator van een radioprogramma, het uitvloeisel van een promotiemethode waarbij het gebruik van het monster een gevolg is dat inherent is aan het promotie- en beoordelingsproces.
(…)
33    Ook al zou de verstrekking van één specimen kunnen volstaan voor de beoordeling van   een goed, in dit verband kan het verstrekken van meerdere specimina als monster in beginsel niet uitgesloten worden geacht van de werkingssfeer van de in artikel 5, lid 6, tweede volzin, van de Zesde richtlijn geformuleerde uitzondering inzake monster, nu de hoeveelheid monsters die een belastingplichtige aan dezelfde ontvanger, te weten in casu een tussenpersoon, kan verstrekken afhankelijk is van de aard van het vertegenwoordigde product en van het gebruik dat de ontvanger daarvan moet maken.
34    In sommige gevallen kan het verstrekken van meerdere of zelfs van een aanzienlijke hoeveelheid specimina van hetzelfde product aan een bepaalde ontvanger immers noodzakelijk zijn om te beantwoorden aan de doelstellingen die met het verstrekken van monsters worden nagestreefd.
35          Wanneer het muziekopnames betreft, kan het derhalve voor de kritische beoordeling en voor de promotie van een cd noodzakelijk zijn dat grote aantallen exemplaren van die cd aan tussenpersonen worden verstrekt opdat deze die vervolgens kunnen doorgeven aan personen die gericht zijn uitgezocht op basis van hun capaciteit om de verkoop van een muziekopname te promoten.

Met samenvatting van Hanneke van Lith.

IEF 11161

Laten inspireren door Amerikaans gebruik

Hof 's-Gravenhage 3 april 2012, LJN BW0685 (Wendy's International Inc. tegen [gedaagde] h.o.d.n. Wendy's)

Uitspraak mede ingezonden door Thera Adam-van Straten, Leijnse Artz.

Intellectuele eigendom; merkenrecht. Algemeen bekend merk? Depot te kwader trouw? Belanghebbende bij vordering tot vervallenverklaring. Verwarringsgevaar/herkomstfunctie.

Geïntimeerde drijft sinds de zomer van 1988 twee ondernemingen, een snackbar en een croissanterie, onder de naam Wendy's. Beide ondernemingen zijn vernoemd naar de dochter van geïntimeerde, Wendy. Voorafgaand aan de inschrijving van de naam Wendy’s in het handelsregister is door de Kamer van Koophandel onderzoek gedaan naar vier namen op eventueel handelsnaamgebruik door Wendy's International. Wendy's International exploiteert een fastfood-keten. Na het faillissement in 1986 van de vestiging in Rotterdam heeft Wendy's International haar merken niet meer in Nederland gebruikt. Wendy's heeft in 2000 succesvol de vervallenverklaring gevorderd bij de Rechtbank Middelburg.

In hoger beroep bestrijdt Wendy's International de verwerping van haar stellingen dat haar merk in de Benelux ten tijde van het depot van geïntimeerde algemeen bekend was, dat geïntimeerde ten tijde van dat depot te kwader trouw was, dat deze geen belanghebbende is bij het inroepen van het vervallen zijn van haar oude merken en dat niet geïntimeerde, maar zijzelf de oudste rechten heeft op het merk en de handelsnaam Wendy's. Alle vorderingen worden afgewezen.

Wendy's International heeft drie jaren voorafgaand aan het depot door Wendy's het teken niet gebruikt. De stelling dat een merkenregisteronderzoek had moeten plaatsvinden baat haar niet, immers er volgt daaruit nog niet dat de derde het teken ook daadwerkelijk gebruikt. Uit het feit dat geïntimeerde zich bij de keuze heeft laten inspireren door Amerikaans gebruik, volgt niet dat hij op de hoogte moet zijn van gebruik van dat teken.

Bekend merk
9. Uit het voorgaande blijkt dat Wendy's International niet heeft aangetoond dat haar merk in 1995, ten tijde van het depot door [geïntimeerde], in de Benelux algemeen bekend was. Het hof gaat aan het bewijsaanbod, gedaan bij conclusie van dupliek, voorbij. In de eerste plaats houdt dat bewijsaanbod in dat haar merken in de Benelux algemeen bekend zijn, terwijl het erom gaat of dat in 1995 het geval was. Dat klemt te meer nu Wendy's International bij pleidooi voor het hof heeft aangegeven nader bewijs met betrekking tot de gestelde algemene bekendheid in (1988, respectievelijk) 1995, slechts te kunnen leveren door te komen met onderzoeken van na 1998. Ook anderszins heeft Wendy's International geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd en te bewijzen aangeboden waaruit – in weerwil van de hiervoor besproken verweren van [geïntimeerde] – zou kunnen worden afgeleid dat haar merk in 1995 ook in de Benelux algemeen bekend was. Grief I faalt derhalve.

Te kwader trouw bij depot merk?
14.  De twee in artikel 4 sub 6 BMW/2.4 sub f. BVIE genoemde voorbeelden doen zich in het onderhavige geval niet voor. Immers, vaststaat dat Wendy's International het teken Wendy’s in de drie jaar voorafgaand aan het depot van [geïntimeerde] niet heeft gebruikt in het Beneluxgebied, terwijl van een rechtstreekse betrekking, vereist in het geval van gebruik buiten dat gebied, geen sprake is. Voorts heeft het hof reeds geconcludeerd dat Wendy's International niet heeft aangetoond dat haar merken in (1988 of) 1995 algemeen bekend waren in de Benelux. Evenmin heeft zij aangetoond dat [geïntimeerde] anderszins bekend moet zijn geweest met het gebruik van het teken Wendy’s door Wendy’s International. Uit de omstandigheid dat Wendy’s International in België tot 1982 vestigingen heeft gehad en in Nederland één (Rotterdam), gedurende circa anderhalf jaar in 1985-1986, volgt dat niet. De stelling dat [geïntimeerde] een onderzoek had moeten verrichten in het merkenregister baat haar evenmin: voor zover een dergelijke verplichting (met het oog op het voorkomen van een depot te kwader trouw) al zou kunnen worden aangenomen, volgt daaruit nog niet dat de derde het teken ook daadwerkelijk gebruikt en dat verwarring zou kunnen ontstaan. Ook uit het feit dat [geïntimeerde] zich bij de keuze voor de naam “Wendy's” wat betreft de ’s heeft laten inspireren door Amerikaans gebruik volgt niet dat hij wel op de hoogte moet zijn geweest van gebruik van datzelfde teken door Wendy's International (en dat daardoor verwarring zou kunnen ontstaan). De keuze voor de naam Wendy is voorts, naar [geïntimeerde] onbestreden heeft gesteld, ingegeven door de omstandigheid dat zijn dochter zo heet. Ook de in rov. 11 onder e. en f. genoemde omstandigheden leiden niet tot bedoelde conclusie. Het door Wendy's International bij pleidooi gestelde oogmerk heeft zij evenmin aangetoond. De in dat verband door haar gestelde, in rov. 11 onder g. tot en met k. genoemde omstandigheden zijn door [geïntimeerde] afdoende weersproken, dan wel verklaard (zie rov. 12).

Is [geïntimeerde] belanghebbende bij vervallenverklaring van de oude merken van Wendy's International?
18.  Aan het slagen van de vordering tot vervallenverklaring van een merk kan niettemin in de weg staan dat de eiser door het instellen daarvan onbehoorlijk handelt jegens de merkhouder, c.q. misbruik maakt van zijn recht. Daartoe dienen dan wel bijzondere omstandigheden aanwezig te zijn. De door Wendy's International aangewezen omstandigheden zijn niet als zodanig aan te merken. (...)

19.  Het voorgaande leidt tot het uitgangspunt dat de oude merkrechten van Wendy's International zijn vervallen. Nu het hof het merkdepot van [geïntimeerde] geldig heeft geoordeeld staat daarmee vast dat [geïntimeerde] in de Benelux een ouder merkrecht heeft dan Wendy's International. 

Nieuwe merken Wendy's International nietig?
22.. Wat betreft het woordmerk Wendy’s is sprake van identieke tekens. (...) Het hof acht dit verschil niet zodanig dat dit zou meebrengen dat gebruik van het merk Wendy’s door Wendy's International geen afbreuk zou kunnen doen aan de herkomstfunctie van het merk van [geïntimeerde].

23.  Met betrekking tot de overige klassen waarvoor het woordmerk is gedeponeerd geldt dat Wendy's International niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat deze, in het kader van de door Wendy's International en [geïntimeerde] gedreven horeca-ondernemingen, soortgelijk, althans complementair zijn aan de in klassen 29, 30 en 42 genoemde waren en diensten. Bij die overige klassen gaat het onder meer om, kort gezegd, drukwerk en verpakkingsmaterialen, kleding en schoeisel, voedingsmiddelen en dranken. Het hof acht voldoende aannemelijk dat gebruik van het merk Wendy’s op waren zoals verpakking, drukwerk en bedrijfskleding wel degelijk verwarring omtrent de herkomst van deze waren teweeg kan brengen.

24/25.  Met betrekking tot het beeldmerk van Wendy's International geldt het volgende. (...) Gelet op de grote mate van overeenstemming tussen het beeldmerk van Wendy's International en het woordmerk van [geïntimeerde] en de gelijkheid van de waren en diensten, is naar ’s hofs oordeel verwarring te duchten, met name doordat het publiek kan menen dat door [geïntimeerde] enerzijds en Wendy's International anderzijds geleverde waren en diensten afkomstig zijn van dezelfde of economisch met elkaar verbonden ondernemingen. Daaraan doet niet af dat het merk van [geïntimeerde] wellicht (anders dan lokaal) op dit moment geen grote bekendheid geniet, noch het gestelde verschil in karakter en uitstraling tussen de beide ondernemingen (zie rov. 22). Wat betreft de waren en diensten in de overige klassen gaat het om soortgelijke, complementaire waren (zie hiervoor, rov. 23). Gelet op hetgeen het hof in rov. 23, slot, heeft overwogen, is het hof van oordeel dat ook wat betreft deze waren verwarring te duchten is.

Lees het arrest hier (LJN BW0685, grosse hier).

Op andere blogs:
Nederlandsch Octrooibureau (Kan een bekend buitenlands merk een identiek Benelux merk en handelsnaam verbieden)

IEF 11160

WIPO-selectie april 2012

Domeinnaamrecht. We beperken ons tot een doorlopende selectie van WIPO-geschillenbeslechtingsprocedures die wellicht interessant zijn. Hier een overzicht van de in de laatste weken gepubliceerde procedures. Ditmaal over: merkregistratie nadat de domeinnaam is geregistreerd en dat een software producent dit gemakkelijk via een simpele internetzoekopdracht had kunnen achterhalen, een uitbreiding van een oude merkregistratie met producten nadat de domeinnaam is geregistreerd en een handelsnaam/merk die volledig in de domeinnaam moet terugkomen.
Vorige editie: WIPO-selectie maart 2012

D2012-0129 (merk ná domeinnaam geregistreerd)
elliweb.info > Complaint denied 
De registratie van de domeinnaam in kwestie was eerder in de tijd dan de registratie van het merk. Er is onvoldoende aangetoond dat er sprake zou zijn van "unregistered trademark rights".

Thus, to make good this claim, the Complainant must establish the existence of unregistered trade mark rights pre-dating registration of the Domain Name. What must a Complainant produce in the way of evidence to establish the existence of unregistered trade mark rights? This question is answered in paragraph 1.7 of the WIPO Overview of WIPO Panel Views on Selected UDRP Questions, Second Edition (“WIPO Overview 2.0”), which is to be found on the Center’s website. (...)

The Complainant has produced nothing in the way of evidence to establish unregistered trade mark rights. The Complainant’s evidence contains no information on the nature and extent of its business; nothing in the way of sales figures; nothing in the way of advertising spend; and nothing to demonstrate any media recognition or third party recognition of any kind. Some of the documentation that the Complainant has produced has been in the French language. Notwithstanding that English is the language of this proceeding, the Panel has done his best to try and decipher whether any of the French language documents provide support of any kind for the existence of unregistered trade mark rights, but does not believe that they do.

D2012-0063
omniprise.com > Complaint denied 
De registratie van de domeinnaam (augustus 2002) vond ruim eerder plaats dan de registratie van het merk (juni 2009). Eiser had moeten weten dat verweerder de domeinnaam in bezit had toen zij haar merk registreerde, aldus is er van oneerlijke handel noch kwade trouw onvoldoende sprake. Als computer software producent en verkoper was zij zeker in de gelegenheid een simpele internet zoekopdracht uit te voeren.

Onder B: Respondent has demonstrated that it adopted and was known by the term “OmniPrise” substantially before Complainant used and/or registered its trademark. Respondent filed a public notice of its usage. Respondent maintained at least a rudimentary webpage under the disputed domain name as early as 2002. Complainant could (and should) have identified Respondent and the disputed domain name at the time it adopted its trademark. (As a computer software producer and vendor, Complainant presumably had the capability of performing a simple Internet search). There is credible evidence that Respondent made bona fide use of the trade name “OmniPrise” before notice of this dispute, even if the nature of its business was not clearly spelled out on its initial webpage. Paragraph 4(c)(i) of the Policy refers to use of, or preparations to use, a name "corresponding to the domain name" in connection with a bona fide offering of services, and Respondent has provided unrebutted evidence that it operated a business corresponding to the domain name prior to notice of this dispute (even if it did not clearly manifest itself on its web page).

D2011-2167
bathox.com > Complaint denied 
Alleen een beperkte merkregistratie voorafgaand (bath salts) aan registratie domeinnaam, terwijl nadien ook 'shower gels' zijn toegevoegd aan de registratie; de Geschillenbeslechter zoekt zelfstandig naar informatie.

Onder B:
From the information that is available from the Respondent’s website and the letters written to the Complainant, which form part of the case file in this matter, the Respondent has used the disputed domain name in connection with a bona fide offering of goods over some period of time before then.

According to the Respondent’s website, the business Newimage Cosmetics was established in Australia in 1996, 15 years ago and it has been in continuous operation since that time. Although a small company it has an apparently growing business (the company brochure proclaims, “We have achieved growth in sales by 25% every year over the period of last 5 years.”) produces a range of heath care products, has an organisation structure, a manufacturing facility and apparently has a market for its products in South-East Asia. Further the disputed domain was registered over seven years ago.

The Panel therefore finds that although the Complainant has made out a prima facie case that the Respondent lacks rights or legitimate interests in the use of the disputed domain name, the evidence is that the Respondent has been using the domain name in connection with a bona fide offering of goods or services before notice of the dispute was made. The requirement of paragraph 4(a)(ii) of the Policy is therefore not satisfied.

DNL2011-006
forevershop.nl > Complaint denied 
Eiser heeft de handelsnaam Forever living products Benelux en merk (via volmacht) FOREVER LIVING PRODUCTS voor haar handel in parfums en cosmetica. De Geschillenbeslechter oordeelt dat er geen verwarringwekkende overeenstemming is tussen de domeinnaam en de handelsnaam en het merk. De beschermingsomvang is de combinatie van de drie respectievelijk vier woorden. Het teken forevershop wijkt zodanig af dat men niet kan spreken van verwarringwekkende overeenstemming.

Onder A:

Het Merk en de Handelsnaam van Eiser bestaan beide uit een combinatie van de woorden “forever”, “living”, “products” (en in geval van de Handelsnaam de geografische aanduiding “Benelux”). Al deze woorden hebben op zichzelf geen of ten hoogste een minimaal onderscheidend vermogen. Daar komt bij dat het woord “forever” voor de waren waarvoor het Merk is ingeschreven door het in aanmerking komende publiek als een beschrijving van het duurzame karakter van deze waren kan worden begrepen en dit element als zodanig een verwijzend (en dus niet onderscheidend) karakter heeft.

Dat betekent voor het Merk van Eiser dat voor de beschermingsomvang vooral moet worden gekeken naar het Merk als geheel, dat wil zeggen naar de combinatie van de voornoemde drie woorden. Het teken “forevershop” uit de Domeinnaam wijkt in zodanige mate af van deze combinatie dat niet van verwarringwekkende overeenstemming kan worden gesproken. Het enkele feit dat zowel het Merk als de Domeinnaam als eerste bestanddeel het woord “forever” bevat doet aan deze conclusie niet af nu het Merk geen bescherming geeft voor het woord “forever” op zich.

DNL2012-0004
electroluxlaundrysystems.nl > Transfer
zie de DomJur-bespreking

IEF 11159

Personalia: Thomas de Weerd

Uit't persbericht: Houthoff Buruma heeft met ingang van 1 april 2012 Thomas de Weerd benoemd tot partner Thomas de Weerd is sinds 2002 verbonden aan Houthoff Buruma. Hij maakt deel uit van de praktijkgroep Intellectuele Eigendom en IT en is gespecialiseerd in outsourcing transacties, IT, e-business, technologieovereenkomsten en intellectuele eigendom. Tevens maakt hij deel uit van het gespecialiseerde privacy team van Houthoff Buruma.

IEF 11158

Bedrijven- vs bedrijfspagina

WIPO Arbitrage 26 maart 2012, DNL2011-0078 (Bedrijvenpagina Nederland B.V. tegen Bedrijfspagina Benelux BVBA, geschillenbeslechter: Hub Harmeling)

Domeinnaamrecht inzake bedrijfspagina.nl. De activiteiten van zowel eiseres als verweerder bestaan uit de vermelding van contactgegevens en de plaatsing van advertenties van ondernemingen in een online bedrijvengids. Sinds 24 juni 2004 voert eiseres de handelsnaam bedrijvenpagina.nl en stelt dat verweerder de sterk gelijkende handelsnaam bedrijfspagina.nl pas sinds 1 april 2011 hanteert.

De geschillenbeslechter oordeelt dat de domeinnaam verwarringwekkend overeenstemt met de handelsnaam van eiseres. Echter de misleiding is onvoldoende aannemelijk gemaakt en de door verweerder aangevoerde bona fide exploitatie is voldoende om van een recht of legitiem belang te kunnen spreken. De vordering wordt afgewezen.

Onder B Recht of Legitiem Belang:

Verweerder heeft daartegen gemotiveerd aangevoerd dat Verweerder met de Domeinnaam een bona fide onderneming drijft. Verweerder heeft zijn onderneming opgericht met als doel de exploitatie van een online bedrijvenpagina. Wat er ook zij van de beweerde misleidende handelingen ten aanzien van mogelijke klanten van Eiseres, uit de inhoud van de betreffende website blijkt dat de Domeinnaam met name ook voor bona fide commerciële doeleinden gebruikt wordt. Het feit dat de website in het verleden niet door de zoekmachines is geïndexeerd, waardoor zij slecht vindbaar was, doet daar niet aan af.

De Geschillenbeslechter is van oordeel dat in het licht van de door Eiseres aangevoerde feiten en de betwisting door Verweerder onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat Verweerder de Domeinnaam uitsluitend ter misleiding van klanten van Eiseres gebruikt.

De Geschillenbeslechter is binnen het specifieke en beperkte kader van de Regeling om deze redenen van oordeel dat de door Verweerder aangevoerde bona fide exploitatie van de Domeinnaam voldoende is om een recht of legitiem belang aan de zijde van Verweerder bij de Domeinnaam aan te nemen.
IEF 11157

Met name voor abonnees van Ziggo en XS4ALL

Ex parte beschikking Rechtbank 's-Gravenhage 20 maart 2012, KG RK 12-609 (Stichting BREIN tegen gerekwestreerde)

Verzoek ziet op de onmiddelijke voorziening tegen gerekwestreerden, die een zogenaamde reverse proxydienst aanbiedt waarmee via een server de website The Pirate Bay wordt doorgegeven. Hierdoor kunnen abonnees van Ziggo en XS4All deze site bezoeken zonder dat zij worden tegengehouden door de IP- en DNS-blokkade [IEF 10763].

De voorzieningenrechter beveelt gerekwestreerde binnen zes uur na betekenis van deze beschikking de dienst te staken en gestaakt te houden en het ter beschikking stellen van The Pirate Bay, al dan niet via het subdomein tpb.dehomies.nl te staken en gestaakt te houden.

Uit't verzoekschrift van stichting BREIN:

40. Als gevolg van het vonnis d.d. 11 januari 2012 van de 'Haagste rechtbank is TBP niet meer toegankelijk voor abonnees van Ziggo en XS4ALL. Met zijn reverse proxy geeft Gerekwestreerde eenieder, waaronder abonnees van Ziggo en XS4ALL, de mogelijkheid één op één gebruik te maken van TPB. Daarmee saboteert hij het door de Rechtbank zorgvuldig afgewogen verbod.

41. De handelingen van de gebruikers van de reverse proxy tpb.dehomies.nl/The Pirate Bay kwalificeren als (zelfstandige, ongeautoriseerde openbaarmakingen en ter beschikking stellingen in de zin van art. 12 Aw resp. art. 2 lid I sub d, 6 lid 1 sub c, 7a lid 1 sub c Wnr.

42. Gerekwestreerde en zijn dienst moet worden beschouwd als "tussenpersoon" wiens dienst wordt gebruik door derden om inbreuk te maken, als bedoeld in art. 26d Aw en art 15e Wnr. Gerekwestreerde faciliteert deze inbreuken, met name voor abonnees van Ziggo en XS4ALL, heeft hier wetenschap van en is er bovendien actief bij betrokken. Op grond van artikel 26d Aw en 15e Wnr kan het Gerekwestreerde verboden worden The Pirate Bay nog langer ter beschikking te stellen.

Op andere blogs
SOLV (ex parte bevel van BREIN tegen proxy The Pirate Bay had nooit mogen worden gegeven)
3VOOR12 (Stichting BREIN jaagt met juridische truc op The Pirate Bay)

IEF 11156

Spanning tussen kwekersrecht en octrooirecht

Brief aan de Europese Commissie over octrooirecht en kwekersrecht, 4 april 2012, kenmerk 12036015.

(...) De recente evaluatie van de Communautaire Kwekersrechtverordening 2100/94 heeft reeds aangegeven dat een groot aantal kwekers in vele Europese landen spanningen tussen het kwekersrecht en het octrooirecht ervaren.

In Nederlande heeft het hiervoor genoemde rapport "Veredelde zaken" [IEF 8770] geleid tot intensieve debatten met het parlement en met stakeholders over de gevoelde spanning tussen het kwekersrecht en het octrooirecht.

Recentelijk heeft het Nederlandse parlement een motie aangenomen (Kamerstukken II 2011/12, 32 627, nr. 5, [IEF 11061] zie bijlage), die de Nederlandse regering verzoekt in te zetten op de introductie van een beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995. Een daartoe strekkend wetsvoorstel zal binnenkort bij het Nederlands parlement worden ingediend. Voorts roept deze motie op deze beperkte vrijstelling ook op te nemen in de Verordening unitair octrooi. Zoals u bekend zal zijn, ligt een amendement met die strekking, hetwelk ik ondersteun, reeds voor in het Europees Parlement.

IEF 11155

Licentieovereenkomst en samenwerking

Hof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden 3 april 2012, LJN BW0811 (CORAM / Geesa tegen [A] UV Techniek B.V.)

Uitleg licentieovereenkomst legionella-douchekoppen. Vernietiging van die overeenkomst op grond van dwaling.

Naar aanleiding van de publiciteit over de legionella-affaire in Bovenkarpsel in 1999 heeft geïntimeerde een ontwerp gemaakt voor een douchekop met een UV-lamp waarmee legionella kan worden bestreden. Geïntimeerde heeft deze uitvinding wereldwijd geoctrooieerd. Zij heeft een prototype van deze douchekop laten maken en een daarop betrekking hebbend informatieblad. Voor de vercommercialisering beschikte ze zelf niet over de juiste kennis, financiële middelen en schaalgrootte om zelf een risicovol ontwikkelingstraject in te gaan.

Nu niet is gebleken dat er naast de licentieovereenkomst tevens een (mondelinge) samenwerkingsovereenkomst tot stand is gekomen, gaat het hof voorbij aan het gestelde. Het hof volgt de gestelde beroepen op dwaling, misbruik van omstandigheden en strijd met redelijkheid en billijkheid niet. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep [met dank aan de Rechtbank Zwolle-Lelystad, LJN BW0860].

Verder in citaten:

8.  Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit is af te leiden dat partijen, naast de licentieovereenkomst, een samenwerkingsovereenkomst zijn aangegaan die inhield dat [geïntimeerden] dienden bij te dragen in de kosten van de ontwikkeling van de UV handdouche. Voor die stelling is in de gedingstukken geen steun te vinden. Blijkens de gedingstukken, hetgeen door [appellanten] niet is bestreden, was het de taak van [appellante sub 2] om van het geoctrooieerde ontwerp een product te ontwikkelen dat vervolgens door [appellanten] op de markt gebracht zou worden. Door [appellanten] is evenmin bestreden dat partijen daartoe de licentieovereenkomst zijn aangegaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is het gegeven de strekking van de licentieovereenkomst onduidelijk wat de inhoud van zo'n samenwerkingsovereenkomst was.

11.  Nu niet is gebleken dat er naast de licentieovereenkomst tevens een (mondelinge) samenwerkingsovereenkomst tot stand is gekomen, gaat het hof voorbij aan het gestelde.

Dwaling
12.  Het geschil spitst zich voorts toe op de vernietigbaarheid van de licentieovereenkomst. [appellanten] beroepen zich op dwaling.

14.  Uit het informatieblad blijkt voldoende duidelijk dat sprake was van een idee voor een prototype dat is uitgewerkt in de vorm van een productontwerp. Het is eveneens voldoende kenbaar dat de in het informatieblad opgenomen informatie uitsluitend betrekking heeft op het daarin opgenomen prototype. Naar het oordeel van het hof hebben [geïntimeerden] voldoende onderbouwd dat de in het informatieblad opgenomen informatie juist is (zie CvD, pt. 17 - 21).Tegen de achtergrond dat het aan [appellante sub 2] was om het geoctrooieerde productontwerp verder te ontwikkelen, kan niet worden volgehouden dat [appellante sub 2] op grond van de tekst van het informatieblad in de onjuiste voorstelling van zaken is komen verkeren dat de door haar te ontwikkelen UV douche zou voldoen aan de in het informatieblad genoemde (NEN)normen.

19.  Met [geïntimeerden] is het hof van oordeel dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat de enkele omstandigheid dat [de bestuurder] in de veronderstelling verkeerde dat [de directeur] akkoord was met de beëindigingsovereenkomst dwaling oplevert, nog daargelaten dat door [appellanten] geen feiten zijn gesteld of gebleken waaruit volgt [geïntimeerden] bij [de bestuurder] de indruk hebben gewekt dat [de directeur] reeds akkoord was. [appellante sub 1] was immers geen partij was bij de beëindigingsovereenkomst waarmee de tussen [geïntimeerden] en [appellante sub 2] gesloten licentieovereenkomst werd beëindigd. Voorts is het hof met [geïntimeerden] van oordeel dat in de gegeven omstandigheden verwacht mag worden dat [de bestuurder] als directeur van [appellante sub 2] en [de directeur] als directeur van [appellante sub 1] die op haar beurt bestuurder is van [appellante sub 2], elkaar op elkaar op de hoogte houden van hun gesprekken met [geïntimeerden] Ook op die grond faalt een beroep op dwaling.

Redelijkheid & billijkheid
23. (...) Het hof merkt allereerst op dat de rechter bij toepassing van artikel 6: 248 lid 2 BW de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten. In dat licht bezien, is het hof van oordeel dat [appellanten], mede gelet op de stellingen van [geïntimeerden] dat het de bedoeling van partijen was dat [appellante sub 2] verantwoordelijk was voor de ontwikkeling van de UV douche en zij verder niets verdiend hebben aan de UV douche door het uitblijven van de exploitatie daarvan, onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld die haar beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid kunnen dragen. Dit geldt temeer nu het hier een transactie betreft tussen commerciële partijen en "spijt achteraf" geen geslaagd beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid oplevert.

Inhoud licentieovereenkomst
28.  In de licentieovereenkomst wordt niet vermeld of over de eenmalige vergoeding van € 60.000,- BTW is verschuldigd. Op de twee facturen die door [geïntimeerden] krachtens artikel 4 van licentieovereenkomst aan [appellante sub 2] zijn verstuurd, is over het totale bedrag van € 60.000,- BTW in rekening gebracht. Door [appellanten] zijn, mede gelet op het feit dat de facturen zonder protest zijn voldaan, onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de door hen voorgestane uitleg kunnen dragen dat over de eenmalige vergoeding geen BTW is verschuldigd. Voorts stuit de desbetreffende vordering af op de verleende finale kwijting. De grief faalt derhalve.

IEF 11154

Rechter zet deur wagenwijd open voor heffingen op hardware

Een bijdrage van ICT~Office

De gezamenlijke ICT-, telecommunicatie- en consumentenelektronica-industrie, alsook blanco informatiedragers betreuren ten zeerste de uitspraak van het Hof die het mogelijk maakt op korte termijn een heffing te introduceren op alle mogelijke muziekdragers [IEF 11110]. "De rechter gaat hiermee op de stoel van de politiek zitten: bevriezing was nodig om tot een fundamentele herziening van het stelsel te komen, omdat er geen sprake was van een functionerend systeem. De politiek is nu meer dan ooit aan zet", aldus Leon Rijnbeek, voorzitter van STOBI.

Lees verder hier.