IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 11123

Voeging na cassatie toegestaan

Hof 's-Gravenhage 28 februari 2012, LJN BW0267 (OrbusNeich Medical tegen Boston Scientific Scimed)

Octrooirecht. Tussenarrest in de stent-zaak over het Europees Octrooi inzake een ballonkatheter [zie inmiddels het arrest van 13 maart, IEF 11065]. De intrekking van de vordering tot voeging namens twee van de vier eiseressen, heeft tot gevolg dat de eiseressen niet-ontvankelijk worden verklaard.

De voeging na cassatie en de verwijzing in een octrooiprocedure wordt door het Hof toegestaan. Artikel 217 Rv namelijk bepaalt dat ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, daarin kan vorderen te moegen voegen of tussenkomen. Daarbij is het niet noodzakelijk dat er sprake is van een aantasting van rechten of een rechtsposities. In dit geval heeft de derde belang bij de uitkomst, omdat deze rechtens of feitelijk gevolgen voor hem kan hebben. De voeging wordt daarom toegelaten.

2.5.    Gelet op het voorgaande kan Boston Scientific zich niet met vrucht tegen de intrekking van de vordering door de eiseressen sub. 1 en 4. verzetten. Die intrekking heeft tot gevolg dat laatstgenoemden in hun vordering niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.

3.1.    Boston Scientific doet tevergeefs een beroep op de exceptio. Dat beroep zou slechts kunnen slagen – en dientengevolge tot niet-ontvankelijkheid van eiseressen 2. en 3. in hun vordering tot toelating als gevoegde of tussenkomende partij kunnen leiden – indien tussen hen een rechtsverhouding bestaat die het rechtens noodzakelijk maakt dat de beslissing ten aanzien van alle bij die verhouding betrokkenen in dezelfde zin luidt. Boston Scientific heeft onvoldoende onderbouwd dat dit het geval is. Het is Boston Scientific geweest die eiseressen 1. tot en met 4. (in de door Boston Scientific tegen OrbusNeich gestarte procedure, zie rov. 1.8) gezamenlijk in rechte heeft betrokken, omdat zij alle tot de OrbusNeich-groep behoren en niet duidelijk is wie wel en wie niet betrokken is bij de verhandeling van de (volgens Boston Scientific inbreukmakende) producten (inleidende dagvaarding onder 2 in de procedure tussen Boston Scientific en OrbusNeich, productie 1 bij de incidentele memorie). De omstandigheid dat OrbusNeich zich niet tegen deze aanpak heeft verzet brengt niet mee dat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding tussen de vier rechtspersonen, die tot gevolg heeft dat zij– ook in de onderhavige procedure – slechts gezamenlijk zouden kunnen optrekken. Dat zij dat aanvankelijk wel hebben gedaan en daarbij ter onderbouwing van hun vordering tot toelating als gevoegde of tussenkomende partij hebben gesteld dat dit tot een finale geschilbeslechting tussen hen en Boston Scientific zal leiden, ligt voor de hand, maar maakt niet dat het ook rechtens noodzakelijk is dat voeging dan wel tussenkomst ten aanzien van alle vier wordt toegelaten of afgewezen.

3.4.    Artikel217 Rv. bepaalt dat ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen (of daarin te mogen tussenkomen). Voor het aannemen van dat belang is, althans voor zover het gaat om voeging, voldoende dat een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij, aan wier zijde de derde zich voegt, de rechtspositie van de derde nadelig kan beïnvloeden. Daarbij is niet noodzakelijk dat sprake is van een juridische aantasting van de rechten of de rechtspositie van de derde (door een ongunstige uitkomst van de procedure waarin de derde zich wenst te voegen). Voldoende moet worden geacht dat de derde belang heeft bij de uitkomst van de procedure, omdat deze rechtens of feitelijk gevolgen voor hem kan hebben.

IEF 11122

Een geblokkeerde forumgebruiker

Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad locatie Zwolle 12 januari 2012, LJN BV3553 (Wirozo beheer tegen gedaagde)

In't kort: Domeinnaamrecht. De vraag of een geblokkeerde deelnemer van porscheforum.nl met het gebruik van de domeinnaam hetporscheforum.nl onrechtmatig handelt. De domeinnaam is anoniem geregistreerd bij SIDN. Het forum dient binnen 24 uur offline gehaald te worden (vordering 1). En gedaagde dient een domeinnaam met daarin een combinatie van de woorden "porsche" en "forum" te staken (vordering 2). De machtiging tot overschrijving van de SIDN-registratie dient binnen 72 uur te worden verstrekt.

Anonieme registratie
4.2.  De domeinnaam "hetporscheforum.nl" is anoniem geregistreerd bij de SIDN, waardoor op grond van deze registratie niet kan worden achterhaald wie de houder van de domeinnaam is. [gedaagde] is door Wirozo gesommeerd om het gebruik van de domeinnaam te staken. [gedaagde] heeft inhoudelijk gereageerd op deze sommaties en heeft verklaard dat hij de domeinnaam van het forum niet zal gaan veranderen. [gedaagde] heeft daarbij nimmer opgemerkt dat hij geen houder is van de domeinnaam of dat Wirozo zich dient te wenden tot zijn besloten vennootschap. Gelet op hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid mocht Wirozo aannemen dat [gedaagde] houder is van de domeinnaam. [gedaagde] heeft eerst in het kader van onderhavig kort geding aangevoerd dat hij geen rechthebbende van de domeinnaam is, doch deze stelling is op geen enkele wijze onderbouwd. Nu voor bewijslevering door [gedaagde] in dit kort geding geen plaats is, gaat de voorzieningenrechter er voorshands vanuit dat [gedaagde] houder is van de domeinnaam "hetporscheforum.nl".

Verschil leidt tot verwarring
4.3.  Het verweer van [gedaagde] dat sprake is van verschillende domeinnamen en dat zijn domeinnaam is geaccepteerd door de SIDN, waardoor er volgens hem geen sprake is van onrechtmatig handelen, faalt. Een als misbruik van recht te kwalificeren onrechtmatig handelen kan immers ook bestaan in het gebruik van een domeinnaam die een dermate grote gelijkenis vertoont met een reeds in gebruik zijnde domeinnaam dat argeloze bezoekers die op zoek zijn naar de website van de eerder geregistreerde domeinnaam terecht komen bij de website van een later geregistreerde domeinnaam. Voldoende aannemelijk is geworden dat daarvan in dit geval sprake is. Het verschil tussen de twee domeinnamen betreft enkel het aan de domeinnaam van [gedaagde] toegevoegde lidwoord "het". [gedaagde] heeft ter zitting ook erkend dat de grote gelijkenis tussen de domeinnamen tot verwarring leidt.

Om internetgebruikers te lokken
Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] zijn domeinnaam heeft geregistreerd en onderhouden met de bedoeling internetgebruikers die op zoek zijn naar het forum van Wirozo naar zijn eigen forum te lokken. Hiertoe is van belang dat [gedaagde] niet heeft weersproken dat beide fora zich richten op dezelfde doelgroep en dat beide fora wat betreft uiterlijk en indeling een sterke gelijkenis vertonen. [gedaagde] heeft bovendien ter zitting verklaard dat hij in samenspraak met andere deelnemers van "porscheforum.nl" uit onvrede over de gang van zaken op dat forum een eigen forum heeft opgericht. Dat op het internet verschillende fora aanwezig zijn met een domeinnaam waarin de woorden "porsche" en "forum" voorkomen en waartegen Wirozo niet optreedt, doet aan de onrechtmatigheid van het handelen van [gedaagde] niet af.

Waarde (mede) afhankelijk van aantal bezoekers
Voorts wordt overwogen dat de waarde die een domeinnaam vertegenwoordigt (mede) afhankelijk is van het aantal bezoekers. Voldoende aannemelijk is dat Wirozo schade lijdt door het op onrechtmatige wijze weglokken van internetbezoekers die op zoek zijn naar het forum van Wirozo.

Overdracht bevolen
4.5.  De voorzieningenrechter ziet eveneens aanleiding om het gevorderde onder 3 toe te wijzen, waarbij [gedaagde] een termijn wordt gegund van 72 uur. Hiertoe is van belang dat [gedaagde] de domeinnaam "hetporscheforum.nl" aan een derde zou kunnen overdragen en dat het forum dan kan worden voortgezet. Wirozo zou zich dan opnieuw moeten inspannen om het litigieuze gebruik van deze domeinnaam te doen staken. [gedaagde] heeft ter zitting bevestigd dat het overdragen van de domeinnaam aan een ander of aan Wirozo slechts een eenvoudige administratieve handeling is. Het standpunt van [gedaagde] dat het niet gebruikelijk is om tot overdracht van een domeinnaam te worden veroordeeld is niet nader onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter daaraan voorbij gaat.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (Weglokken internetters via domeinnaam verboden)

IEF 11121

Keuze voor Thuiskopieheffing is onvermijdelijk

Reactie van Erwin Angad-Gaur (muzikant en secretaris/directeur van de Ntb) op zowel het interview met Hugenholtz in't Amsterdams Balie Bulletin en de discussie met Tim Kuik [zie hier] als het opiniestuk van Dirk Visser [IEF 11115].

Begin december 2007 begonnen acteurs en musici een kort geding tegen de Nederlandse staat. Doel was het besluit van de minister van Justitie om “vooralsnog” geen heffing toe te staan op MP3-spelers en DVD-harddiskrecorders terug te draaien. Dinsdag kwam aan de procesgang een voorspelbaar einde door middel van het arrest van het Hof Den Haag [IEF 11110], waarin geoordeeld werd dat op de Nederlandse staat een resultaatsverplichting rust. Zoals, volgens recente Europese rechtspraak, op alle lidstaten die kiezen voor een thuiskopie-exceptie. De overheid is verplicht een deugdelijke vergoeding aan rechthebbenden te garanderen voor het recht dat de consument van de overheid krijgt om voor eigen gebruik te kopieren. Een helder en logisch gegeven. De Nederlandse staat zal de ontstane schade over de afgelopen jaren dan ook aan uitvoerend kunstenaars, maar logischerwijze ook aan andere rechthebbenden, volledig moeten vergoeden.

Het arrest werd door zowel rechthebbenden als door consumentenorganisaties met instemming begroet.

In zijn reactie op het arrest stelde professor Dirk Visser (advocaat van de betalingsplichtigen van de thuiskopieheffing) dat de, nu onvermijdelijke, heffing op hardware het gevolg is van de keuze van de politiek. Dat is op zich juist. Die keuze is er overigens een tussen een verbod op thuiskopiëren en een vergoedingensysteem en niet een, zoals opnieuw door Visser gesuggereerd, tussen een downloadverbod en een heffing. Op zich bestaat derhalve (zoals Tim Kuik onlangs opmerkte) ook de keuze voor een downloadverbod naast een heffingensysteem, een keuze die in de meeste landen om ons heen gemaakt is.

Visser stelt dat de heffing niet bij enkele euro’s per apparaat zal blijven, een merkwaardige stelling voor wie de tarieven in de ons omringende landen bekijkt. Het Belgische systeem bijvoorbeeld kent een heffing van tussen 1 en 3 euro, afhankelijk van geheugencapaciteit, op MP3-spelers en mobiele telefoons met MP3/MP4-functie.
Hij motiveert echter zijn stelling middels de bewering dat zonder downloadverbod de schade van rechthebbenden exponentieel zal stijgen, terwijl de verplichting op de overheid rust zorg te dragen voor een volledige vergoeding van die schade. Daardoor zal de keuze voor een heffing in zijn ogen wel moeten leiden tot draconische heffingen, uiteindelijk uitmondend in de vaak door hem geciteerde denkbeeldige universele geheugenchip, met een miljoenenheffing. De realiteit is uiteraard een andere.

Allereerst is de premisse voor zijn stelling dat een downloadverbod effectief handhaven mogelijk zou maken onjuist, zoals ook prof. Bernt Hugenholtz onlangs terecht opmerkte (lees hier) (“De omvang van het file sharen is in 2012 niet kleiner dan eind vorige eeuw toen Brein en andere piraterijbestrijders aan hun campagnes begonnen. Voor iedere kop die Brein de digitale draak heeft afgeslagen, zijn er – in Nederland of elders ter wereld –  tien bijgekomen. Erger: de sociale legitimatie van het auteursrecht lijkt door al deze handhavingsacties eerder ondermijnd dan versterkt te zijn.”). Zelfs het in opdracht van de NVPI vervaardigde rapport “Feiten om te delen” vermeld (in appendix II) terecht dat het downloadverbod in Zweden dat niet bij consumenten werd gehandhaafd (en daarmee goed vergelijkbaar is met het door Fred Teeven vorig jaar voorgestelde verbod) niet werkte, zoals nergens aantoonbaar is vastgesteld dat zwaardere vormen van downloadverboden (verboden die wel bij consumenten gehandhaafd worden) wel zouden werken. Zoals ook Hugenholtz vaststelde: uiteraard slaagt BREIN er in elk jaar een groot aantal illegale sites te sluiten en zoals Hugenholtz zal ook ik daar geen traan om laten. Het blijft echter dweilen met de kraan open, zolang niet gekozen wordt voor werkelijke oplossingen, die passen bij de aard van het internet en het digitale tijdperk.

De werkelijke politieke keuze voor de toekomst zal daarom zijn de keuze tussen het volledig dichtmetselen van het internet, een vrijwel onmogelijke, maar vooral onwenselijke richting, enerzijds en een keuze voor vergoedingsstructuren (in het verlengde van de thuiskopieregeling) anderzijds.

Zoals ooit de politieke keuze werd gemaakt dat het onwenselijk en ondoenlijk is bij mensen thuis te controleren of en wat zij voor eigen gebruik kopieren, zal de politiek moeten inzien dat het in een moderne informatiemaatschappij even onwenselijk en onuitvoerbaar is bij mensen op de computer te controleren of en wat zij up- of downloaden. Bij dat inzicht hoort de keuze voor vergoedingssystemen die rechthebbenden op een goede, eenvoudige en transparante wijze vergoedingen voor het gebruik van hun presaties garanderen. Vormen van (gedwongen) collectief beheer zoals het thuiskopiestelsel, de kabelvergoedingen en het “radiomodel” (collectieve incasso voor on demand streaming bij websites via Buma en Sena, zoals dat ook offline bij de radio gebeurd) vormen de logische toekomst van het rechtenbeheer online.

Uiteraard zal daarnaast handhaving nodig blijven: zowel individuen als de eigenaren van commerciele websites betalen niet altijd uit zichzelf een nette vergoeding. Een website die niet betalen wil, zal net als een radiostation dat weigert voor auteurs- en naburige rechten te betalen onder geen enkel auteursrechtensysteem een lang leven beschoren zijn. Het maakt wel dat de maatschappelijke regel weer het betalen van vergoedingen kan worden, in plaats van de uitzondering.
Dat verbieden van kopiëren in een democratische maatschappij zinloos en onwenselijk is, is een oude waarheid; dat geldt voor het kopiëren van bronnen online en bronnen offline. Die waarheid accepteren is wellicht een politieke, maar vooral een onvermijdelijke keuze.

Te hopen is daarom dat de Nederlandse politiek geconfronteerd met de heldere juridische boodschap dat het garanderen van redelijke inkomsten voor het gebruik van beschermd materiaal een verplichting is van de overheid, verstandige en daadwerkelijk houdbare keuzes zal maken.

Handhaving van een volwaardig thuiskopiestelsel is daartoe de eerste stap.

Erwin Angad-Gaur is muzikant en secretaris/directeur van de Ntb, de vakbond voor musici en acteurs. https://www.ntb.nl

IEF 11120

Voorgenomen bedrijfsactiviteiten

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 27 maart 2012, KG ZA 12-138 (Merck tegen Teva)

In 't kort: Octrooi HIV-remmers, te vroeg op de markt komen met een marktvergunning.

Octrooi EP 0 582 455 stelt onder meer de stof Efavirenz en Stocrin onder bescherming en wordt gebruikt bij de antivirale combinatiebehandeling van HIV-1 infectie (benzoxazinonen als remmers van HIV omgekeerde transcriptase), met een aangevraagde ABC nr 300032  die vanaf november 2013 zal lopen. De geldigheid van het octrooi is niet aan de orde. Merck stelt dat door marktintroductie "at risk" door Teva de prijs van Efavirenz onmiddelijk aanzienlijk zou doen dalen.

Het enkele feit dat Teva een marktvergunning heeft voor een product dat onder de bescherming van een octrooi of ABC valt, is volgens vaste rechtspraak niet voldoende om aan te nemen dat een reële inbreukdreiging bestaat. Op Teva rust naar voorlopig oordeel niet een algemeen geldende verplichting om Merck op de hoogte te stellen van haar (voorgenomen) bedrijfsactiviteiten. Het belang dat Teva heeft bij het geheimhouden van dergelijke bedrijfsgevoelige informatie weegt zwaarder dan het belang van Merck om, met het oog op het nemen van (rechts)maatregelen, tijdig geïnformeerd te worden over een aanstaande inbreuk. De gevraagde vorderingen worden afgewezen.

4.7. Het enkele feit dat Teva een marktvergunning heeft voor een product dat onder de bescherming van een octrooi of ABC valt is volgens vaste rechtspraak niet voldoende om aan te nemen dat een reële inbreukdreiging bestaat. Dat volgens Merck de marktvergunning door Teva ongebruikelijk vroeg is aangevraagd, zodat aannemelijk is dat Teva voornemens is vroegtijdig op de markt te komen, is door Teva gemotiveerd weersproken. Ook het feit dat een marktvergunning lang voor het einde van de octrooibescherming is aangevraagd (en verkregen) doet een dergelijke dreiging overigens niet zonder meer ontstaan. Aanvragers dienen immers rekening te houden met mogelijke vertragingen in de verleningsprocedure.

4.10. Ook de in het verleden door Teva uitgevoerde marktintroducties “at risk” – die aanleiding waren tot rechterlijke uitspraken1 – dragen niet voldoende bij aan de inbreukdreiging, nu niet is gebleken dat een dergelijke benadering door Teva als gebruikelijke strategie wordt toegepast. Teva heeft gesteld dat het om twee incidenten ging, waartegenover vele marktintroducties staan die zonder problemen – in het bijzonder: zonder inbreuk op een geldig octrooi of ABC – zijn verlopen. In ieder geval is niet gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat Teva voor de introductie van Efivarenz Teva reële plannen heeft voor een marktintroductie “at risk”.

4.11. Het feit dat Teva weigert toe te zeggen dat zij zal afzien van een marktintroductie “at risk”, dan wel dat zij Merck (tijdig) zal informeren over een dergelijke introductie, leidt naar voorlopig oordeel niet tot het aannemen van een reële dreiging. Merck heeft er in dit verband op gewezen dat de houding van een partij de vrees voor toekomstig onrechtmatig handelen zijnerzijds wettigt als die partij de geoorloofdheid van zijn handelwijze staande houdt, althans de onrechtmatigheid niet ronduit erkent (vgl. Van Nispen, Het rechterlijk verbod en bevel, Kluwer: 1978, p. 188). Als evenwel geen sprake is (geweest) van een concrete inbreuk of reële inbreukdreiging, is die vrees op zich voorshands onvoldoende om het uitblijven van enige toezegging ter zake te beschouwen als onrechtmatig. Als dit anders zou zijn, dan zou dat betekenen dat een octrooihouder eenzijdig reële inbreukdreiging kan creëren zodra een marktvergunning is verleend door om een dergelijke toezegging te vragen, wat in strijd zou zijn met het hiervoor onder 4.7. besproken uitgangspunt dat het enkele feit dat een marktvergunning is verkregen niet voldoende is om aan te nemen dat een dergelijke dreiging bestaat.

4.12. Op Teva rust naar voorlopig oordeel niet een algemeen geldende verplichting Merck op de hoogte te stellen van haar (voorgenomen) bedrijfsactiviteiten. Het belang dat Teva heeft bij het geheimhouden van dergelijke bedrijfsgevoelige informatie weegt zwaarder dan het belang van Merck om, met het oog op het nemen van (rechts)maatregelen, tijdig geïnformeerd te worden over een aanstaande inbreuk.

IEF 11119

Bij dezelfde fabriek in China gemaakt

Vzr. Rechtbank Amsterdam 22 maart 2012, KG ZA 12-92 (Barts B.V. tegen Ferro c.s. )

Uitspraak ingezonden door Hein-Piet van Boxel, Novagraaf Nederland.

Auteursrecht op sneeuwlaarzen.

Barts is producent en handelaar in voor de winter(sport) bestemde producten. Nu door Barts ontworpen sneeuwlaarzen een combinatie vormen van reeds op de markt beschikbare elementen (die vanwege het feit dat Barts en Ferro een gemeenschappelijke leverancier hadden ook aan Ferro ter beschikking stonden), terwijl die elementen naar het oordeel van de voorzieningenrechter op een voor de hand liggende wijze met elkaar zijn gecombineerd, bezig die combinatie onvoldoende oorspronkelijkheid om te kunnen spreken van een werk in de zin van de Auteurswet (r.o. 4.8).

4.9 Ten overvloede wordt opgemerkt dat zowel Barts als Ferro hun sneeuwlaarzen zoals die in dit geding aan de orde zijn, bij dezelfde fabriek in China hebben laten maken. (...) Aannemelijk is dat de maker van samples indien de instructies op elkaar lijken zal putten uit reeds eerder gebruikte vormen, materialen en methoden, teneinde het ontwerp zoals dat uit Nederland is ontvangen te realiseren. Derhalve is niet uit te sluiten dat om die reden ook zonder dat de ontwerpers in Nederland van elkaars ontwerp hebben kennis genomen resultaten zouden kunnen ontstaan die een gelijkenis met elkaar vertonen.

De voorzieningenrechter weigert de gevraagde voorzieningen. Het gevorderde bedrag van €21.656,70 wordt niet toegewezen, er wordt aansluiting gezocht bij het IE-indicatietarief voor een kort geding ad €15.000,-.

Op andere blogs:
De Gier|Stam & advocaten (Auteursrecht en mode: geen auteursrecht op de sneeuwlaarzen Barts BV)

IEF 11118

Kind van de rekening

Vzr. Rechtbank Leeuwarden 28 maart 2012, LJN BW0128 (Van Rhijn tegen De Jong Producties)

Uitspraak ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur en Peter Schouten, Schouten Legal

In't kort: Filmscripts over echtscheidingsverhalen "Janey, kind van de rekening".

Van Rhijn is schrijver van autobiografische boeken en heeft een treatment geschreven voor een filmbewerking van de boeken "Weg van Lila" en "Vaderstad". Van Rhijn heeft, op aanvraag, aan De Jong bevestigd dat de filmrechten nog beschikbaar zijn. Na communicatie over "veel eigen geld en energie [om] een film te kunnen realiseren", verfilmt De Jong liever zijn eigen echtscheidingsverhaal onder het mom ´maak daar een scenario van en heb dan ook geen rechten perikelen...`.

De voorzieningenrechter gebiedt De Jong directe en indirecte inbreuk te staken op de auteursrechten en persoonlijkheidsrechten van Van Rhijn ter zake van de boeken. Eveneens wordt een rectificatie in De Telegraaf bevolen. Dit onder last van een dwangsommen.

Rectificatie:

 Bij vonnis van 28 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden in kort geding geoordeeld dat het in opdracht van Steven Dejong Producties BV gemaakte filmscript "Janey, kind van de rekening" inbreuk maakt op de auteursrechten en persoonlijkheidsrechter van auteur Patrick van Rhijn op zijn boeken "Weg van Lila" en "Vaderstad" en dat dit script daarom niet verfilmd mag worden.

Lees het vonnis hier (grosse KG ZA 12-38, LJN BW0128).

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak (Janey, niet te filmen)
VZB blog (verbod op film wegens inbreuk op auteursrecht)

IEF 11117

Geen auteursrechtverbod naast ex parte modelrechtinbreuk

Beschikking Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 2 maart 2012, KG RK ongenummerd (T tegen S)

Beschikking ingezonden door Laurens Kamp en András Kupecz, Simmons & Simmons.

Ex parte beschikking met betrekking tot een Gemeenschapsmodellenrecht op een vuurkorf. Verzoek tot verbod op auteursrechtinbreuk wordt geweigerd naast het bovenvermelde verbod. Staken van auteursrechtinbreuk op website wordt binnen 24 uur bevolen.

In citaten:

2.2. Voorshands uitgaande van de geldigheid van Gemeenschapsmodel heeft verzoeker voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een inbreuk. De onder randnr. 1.7 van het verzoekschrift afgebeelde vuurkorf van gerekwestreerde wekt naar voorlopig oordeel geen andere algemene indruk dan het Gemeenschapsmodel. Met betrekking tot het auteursrecht is voorshands voldoende aannemelijk dat de door gerekwestreerde gebruikte afbeeldingen verveelvoudigingen zijn van werken waarvan het auteursrechte bij verzoeker berust. De voorzieningenrechter ziet derhalve voldoende aanleiding voor toewijzing van het verzoek voor zover het beslag en bewaring van de inbreukmakende vuurkorven betreft, alsmede voor een verbod op modelrechtinbreuk en een verbod op auteursrechtinbreuk op de afbeelding. Niet valt in te zien welke belang verzoeker heeft bij een verbod op auteursrechtinbreuk met betrekking tot de vuurkorven, naast het toe te wijzen verbod op modelrechtinbreuk. Dat deel van het verzoek zal daarom worden geweigerd.

2.4. Aan het bevel tot staken van de auteursrechtinbreuk op de website van gerekwestreerde zal omwille van de praktische uitvoerbaarheid een termijn van 24 uur worden verbonden. Daarnaast ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de dwangsommen te matigen en te maximeren als in het dictem te melden.

IEF 11116

Niet het gereedschap in de koffer

OHIM derde Kamer van Beroep 25 januari 2012, R 284/2011-3 (Schafstein tegen OHIM)

Met samenvatting van Laurens Kamp, Simmons & Simmons.

Modellenrecht. Voorwaarden voor indiening van een Gemeenschapsmodel (neutrale achtergrond). Registratie van een model voor een gereedschapskoffer strekt zich niet automatisch uit tot het gereedschap in de koffer.

De aanvrage voor een Gemeenschapsmodel voor een gereedschapskoffer wordt geweigerd door het OHIM, omdat het gereedschap (in tegenstelling tot de koffer) niet tegen een neutrale achtergrond is weergegeven en daardoor niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 4(1)(e) van de Uitvoeringsverordening. Het bezwaar van de deposant dat de koffer en het gereedschap een "eenheid" vormen aangezien beiden niet los van elkaar worden verkocht, wordt gepasseerd.

De Board of Appeal is het niet eens met de onderzoeker en stelt op basis van de aangegeven Locarno klasse vast dat de aanvrage alleen ziet op gereedschapskoffers. Volgens de Board of Appeal is de gereedschapskoffer wel degelijk afgebeeld tegen een neutrale achtergrond en dient het gereedschap slechts ter illustratie van de uitsparingen die daarvoor in de koffer zijn aangebracht.

2. Mit einer als Prüfungsbericht bezeichneten Mitteilung vom gleichen Tag wies das Amt den Beschwerdeführer auf Mängel der Geschmacksmuster Nr. 1 und Nr. 2 hin und setzte eine Frist zur Behebung der Mängel. Die Anmeldung enthalte keine Wiedergabe der Geschmacksmuster gemäß Artikel 4 Absatz 1 Buchstabe e) GGDV, weil die Werkzeuge nicht auf einem neutralen Hintergrund wiedergegeben seien. Sofern der Beschwerdeführer den Mangel nicht behebe, werde die Anmeldung nicht als Anmeldung zur Eintragung eines Geschmacksmusters behandelt. Alternativ weise die Anmeldung einen Mangel dahingehend auf, dass die Angabe des Erzeugnisses nicht der Wiedergabe des Geschmacksmusters entspreche. In diesem Fall sei die Anmeldung zu teilen in Geschmacksmuster Nr. 1 und Nr. 2 für „Werkzeuge (Satz von -)“ und Geschmacksmuster Nr. 3 und Nr. 4 für „Werkzeugkoffer“.

3 In seiner Erwiderung vom 23. September 2010 teilte der Beschwerdeführer mit, dass die Sammelanmeldung ein und denselben Gegenstand darstelle, nämlich einen Werkzeugkoffer in geöffnetem und geschlossenem Zustand, jeweils in Farbe und in Schwarz-Weiß. Werkzeugkoffer und Werkzeuge bildeten eine untrennbare Einheit. Der Koffer werde nicht ohne Werkzeuge verkauft und die Werkzeuge nicht ohne Koffer. Eine Teilung der Sammelanmeldung komme nicht in Betracht. Hilfsweise werde beantragt, anstelle der Bezeichnung „Werkzeugkoffer Locarno-Klasse 03.01“ die Bezeichnung „Werkzeuge (Satz von -) Locarno Klasse 08.05“ zu verwenden. Zu Gunsten des Beschwerdeführers seien bereits zahlreiche Gemeinschaftsgeschmacksmuster für Werkzeugkoffer eingetragen worden, deren Wiedergaben auch die Werkzeuge zeigten. Eine Liste von Voreintragungen war beigefügt.

13 Artikel 4 Absatz 1 Buchstabe e) GGDV bestimmt, dass das Geschmacksmuster auf neutralem Hintergrund darzustellen ist, von einer Qualität sein muss, die alle Einzelheiten, für die Schutz beansprucht wird, klar erkennen lässt und eine Verkleinerung oder Vergrößerung auf ein Format von höchstens 8 cm in der Breite und höchstens 16 cm in der Höhe zulässt. Die Vorschrift soll gewährleisten, dass die Wiedergabe das zu schützende Geschmacksmuster eindeutig identifiziert. Nach den Prüfungsrichtlinien des Amtes wird ein Hintergrund als neutral betrachtet, solange das Geschmacksmuster auf ihm deutlich erkennbar ist (vgl. Ziffer 4.4.). Das Erfordernis eines neutralen Hintergrunds verlangt daher weder eine „neutrale“ Farbe noch einen „leeren“ Hintergrund. Ausschlaggebend ist vielmehr, dass sich das Geschmacksmuster so deutlich vom Hintergrund absetzt, das es identifizierbar bleibt.

14 Der Anmelder beantragt ein Geschmacksmuster für das Erzeugnis „Werkzeugkoffer“. Werkzeugkoffer sind Koffer zur Aufnahme von Werkzeugen, deren Innenraum durch entsprechende Aussparungen an die Form der jeweiligen Werkzeuge angepasst ist. Zutreffend hat der Anmelder daher die Klasse 03.01. der Locarno Klassifikation (Koffer, Handkoffer, Mappen, Handtaschen, Schlüsseletuis, Etuis, die dem Inhalt angepasst sind, Brieftaschen und gleichartige Waren“) angegeben. Entgegen der Annahme des Prüfers ist die Anmeldung damit auf ein einziges Erzeugnis, nämlich Werkzeugkoffer und nicht auf Werkzeugkoffer einerseits und Werkzeuge andererseits gerichtet.

15 Hinsichtlich des beanspruchten Erzeugnisses „Werkzeugkoffer“ ist auch das Erfordernis einer Wiedergabe auf neutralem Hintergrund im Sinne von Artikel 4 Buchstabe e) GGDV erfüllt.

16 Die beanstandeten Wiedergaben zeigen auf weißem Hintergrund vier verschiedene Ansichten des Werkzeugkoffers in geöffnetem Zustand, und zwar in Farbe (Geschmacksmuster Nr. 1) und in Schwarz-Weiß (Geschmacksmuster Nr. 2). Abbildung 1 zeigt den geöffneten Koffer in seiner Gesamtheit, Abbildungen 2 bis 4 zeigen die einzelnen Teile. Sowohl die Einzelheiten des Koffers als auch die Anordnung der Werkzeuge sind klar erkennbar. Die abgebildeten Werkzeuge verdeutlichen lediglich die zu ihrer Aufnahme vorgesehenen Aussparungen und beeinträchtigen nicht die Identifizierbarkeit des für „Werkzeugkoffer“ beanspruchten Geschmacksmusters. Die Wiedergaben genügen damit in jeder Hinsicht den Anforderungen des Artikels 4 Absatz 1 Buchstabe e) GDV.

IEF 11115

Heffing op hardware is gevolg keuze van de politiek

D.J.G. Visser, ‘Heffing op hardware is gevolg keuze van de politiek’, IEF 11115.

Een bijdrage van Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap en Universiteit Leiden.

Op 26 maart 2012 schreef professor Bernt Hugenholtz van het Instituut voor Informatierecht dat hij drie jaar lang juridisch, economisch en sociologisch onderzoek gaat doen naar wat een wenselijk regime is voor auteursrecht op internet. Hij schreef: “Over drie jaar weten we meer”. [IEF 11104]

Drie jaar wachten bleek niet nodig. Eén dag later, op 27 maart 2012, besliste het Gerechtshof in Den Haag dat de Staat der Nederlanden de afgelopen vier jaar onrechtmatig heeft gehandeld door geen thuiskopieheffing op mp3-spelers en digitale videorecorders in te voeren. De Staat is daarvoor aansprakelijk en moet mogelijk een schadevergoeding van tientallen miljoenen euro’s betalen. En zo snel mogelijk de heffing drastisch uitbreiden. [IEF 11110, na IEF 10377]

Er moet volgens het Haagse Hof een heffing komen op alle geheugenmedia waarvan blijkt dat ze in de praktijk voor een meer dan verwaarloosbaar deel voor kopiëren van beschermd materiaal worden benut. Dat betekent een heffing op van alles en nog wat: mobiele telefoons, harde schijven, usb-sticks, externe harddisks etc. Die heffing moet, alweer volgens het Haagse Hof blijkens een eerder arrest, alle schade die het gevolg is van privé-kopiëren uit illegale bron compenseren. Dus die heffing zal niet bij een paar euro blijven.

De enige manier om dit te voorkomen is door het thuiskopiëren te verbieden of drastisch te beperken door kopiëren uit illegale bron toe te verbieden. Voor die maatregel is echter op dit moment geen Kamermeerderheid. In een motie hebben PVV, D66, GroenLinks en PvdA zich recent tegen een dergelijke maatregel uitgesproken (Motie nr. 33 in dossier 29 838 (Auteursrechtbeleid)).

De juridische consequentie daarvan wordt nu glashelder: geen verbod op kopiëren uit illegale bron betekent onvermijdelijk een forse uitbreiding van de auteursrechtelijke heffingen naar allerlei geheugendragers. De praktische consequentie daarvan zal weer zijn dat alle gebruikers die weten dat ze al zo’n heffing betalen, zich, niet onbegrijpelijk, gelegitimeerd voelen om alles wat los en vast zitten gratis uit illegale bron te downloaden en te uploaden. Ze hebben daar immers toch al voor betaald via een heffing?

Dit betekent dat het draagvlak voor het handhaven van auteursrecht op internet nog veel sneller zal afnemen. De politieke keuze lijkt te zijn gemaakt en de gevolgen zijn nu ook duidelijk.

Waar dit uiteindelijk toe zal leiden, voorspelde Hugenholtz al in 2007: een miljoenenheffing op een universele geheugenchip. Zie B. Hugenholtz, 'Memento' in de spoorbundel Een eigen oorspronkelijk karakter, uitgeverij deLex 2007.

Hugenholtz voorspelde in deze publicatie overigens ook dat we in 2042 zijn teruggekeerd naar de gulden. En daar zou hij ook wel eens gelijk in kunnen krijgen.

Mogelijk krijgen we per 1 juli a.s. al een forse heffing op hardware, dus wie nog zonder heffing wil kopen moet snel zijn.

 

Dirk Visser
Advocaat van de betalingsplichtigen van de thuiskopieheffing
Hoogleraar Intellectuele Eigendomsrecht in Leiden

IEF 11114

Een aantal goede modellen

Een resumé en bijdrage van Caroline de Vries, SOLV advocaten in de eerdere discussie.

Hugenholtz is het met Kuik eens dat dit allemaal erg onrechtvaardig is tegenover de auteurs, die inkomsten mislopen. Maar, zo stelt hij, we moeten wel realistisch zijn: hoe streng de handhaving door partijen als Brein ook is, de huidige digitale consument wil (en zal) blijven up- en downloaden. Het grootschalig uitwisselen van films en muziek via het internet zal niet verdwijnen.

Verder is Hugenholtz (vanzelfsprekend) met Kuik eens dat iedere auteur recht heeft op inkomsten. In dat licht is het volgens hem des te tragischer dat die inkomsten nog verder zullen teruglopen als het door Brein gewenste downloadverbod er komt, waardoor de thuiskopieheffing feitelijk zal worden afgeschaft.

Om die reden pleit Hugenholtz al jaren voor een andere oplossing: het legaliseren van filesharing in combinatie met een eerlijke vergoeding voor muziekauteurs en artiesten. Dit kan bijvoorbeeld worden vormgegeven door een wettelijke licentie, door subsidiemaatregelen of door een vrijwillige collectieve licentie.

Ik ben het volledig met professor Hugenholtz eens. Ook ik ben geen voorstander van de invoering van een downloadverbod, eveneens omdat ik niet denk dat het voor auteursrechthebbenden het beoogde (positieve) effect zal hebben. Zij zullen niet meer verdienen door strengere handhaving. En, zoals Hugenholtz ook al stelt, iedere poging om filesharing te bestrijden is tot nu toe mislukt en heeft zelfs geleid tot de ontwikkeling van nieuwe technologieën, die moeilijker aan te pakken zijn. Filesharing hoort – ongeacht de vraag of dit wenselijk is – tot de onmiskenbare realiteit van het internet.

Het wordt tijd dat de entertainmentindustrie dit erkent en haar toevlucht zoekt in andere, serieuze oplossingen en betaalmodellen die tegemoet komen aan de auteursrechtproblematiek op internet, in plaats van hardnekkig vast te houden aan steeds strenger wordende auteursrechthandhaving. Hugenholtz suggereert al een aantal goede modellen. Ook andere partijen dragen oplossingen aan. Zo stelde Bits of Freedom voor om een “entertainmentbundel” (een vrijwillige bijdrage die internetters betalen aan hun internet provider ) in te voeren, of “stream-en downloadgeld” te vragen (een verplichte bijdrage die internetters moeten betalen, te verdelen via collectieve beheersorganisaties). Het is tijd dat dergelijke alternatieven gehoord en besproken worden.

Caroline de Vries,
SOLV advocaten

Eerder:
Interview met professor Bernt Hugenholtz in Het Amsterdams Balie Bulletin [IE-Forum kort nieuws 21 maart 2012]
Op verzoek geschreven reactie door Tim Kuik (RE: Beroemdsheidseconomie niet voor de meerderheid, IEF 11100)
Reactie door professor Bernt Hugenholtz, (Illegaal uitwisselen van bestanden zal niet verdwijnen, IEF 11104).
Bijdrage door Tim Kuik (Het aangehaalde 'hydra' effect bestaat niet, IEF 11106)