IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 11113

De betekenis van herhaaldelijk en systematisch hergebruiken?

Hof 's-Gravenhage 27 maart 2012, LJN BW2216 (Innoweb tegen Wegener)

Uitspraak ingezonden door Joris van Manen, Hoyng Monegier LLP.

Databankenrecht. Gaspedaal. Autotrack. Hergebruik bij realtime doorzoeken en doorvoeren van een zoekopdracht. Herhaaldelijk en/of systematisch gebruik. Het cumulatieve effect. Stellen en bewijzen van normale exploitatie.

Het hof was reeds voornemens om vragen te stellen [IEF 9415] aan het HvJ EU. Bij deze negen vragen over het databankenrecht, let daarbij op de accenten die door het hof zijn gelegd:

1.  Moet artikel 7, lid 1 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat sprake is van hergebruik (ter beschikking stelling) van het geheel of een in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van een via een website aangeboden (on line) databank door een derde indien die derde aan het publiek de mogelijkheid biedt via een door hem aangeboden zoekmachine de volledige databank of een substantieel deel daarvan “realtime” te doorzoeken, door een zoekopdracht van een gebruiker “door te voeren” naar het zoekmechanisme van de website waarop de databank wordt aangeboden?

2. Zo nee, is dit anders indien die derde na terugontvangst van de resultaten van de zoekopdracht aan elke gebruiker een zeer klein deel van de inhoud van de databank zendt of toont op en in de opmaak van zijn eigen website?

3. is het voor de beantwoording van vragen 1 en 2 van belang dat die derde deze handelingen voortdurend verricht en in totaal dagelijks 100.000 zoekopdrachten van gebruikers via haar zoekmachine "vertaald" doorvoert en de ontvangen resultaten daarvan op een wijze als hiervoor omschreven aan verschillende gebruikers ter beschikking stelt?

4. Moet artikel 7, lid 5 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat niet toegestaan is het herhaaldelijk en systematisch hergebruiken van niet-substantiële delen van de inhoud van de databank, in strijd met de normale exploitatie of waardoor ongerechtvaardigde schade wordt toegebracht aan de rechtmatige belangen van de fabrikant van de databank of is daarvoor voldoende dat sprake is van herhaaldelijk of systematisch hergebruiken?

5. Indien vereist is dat sprake is van herhaaldelijk en systematisch hergebruiken, wat is
a. de betekenis van systematisch?
b. Is daarvan sprake als het hergebruiken via een geautomatiseerd systeem gebeurt?
c. Is relevant dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een dedicated meta-zoekmachine op een wijze als hiervoor beschreven?

6. Moet artikel 7, lid 5, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat het daarin neergelegde verbod niet geldt indien herhaaldelijk aan afzonderlijke gebruikers van een meta-zoekmachine van die derde per zoekopdracht slechts niet-substantiële delen van de inhoud van de databank ter beschikking worden gesteld?

7.  Zo ja, geldt dit ook als het cumulatief effect van het herhaald hergebruiken van die niet-substantiële delen is dat een substantieel deel van de inhoud van de databank ter beschikking wordt gesteld aan die afzonderlijke gebruikers tezamen?

8.  Moet artikel 7, lid 5 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat, in geval sprake is van gedragingen waarvoor geen toestemming is gegeven en die ertoe strekken om door het cumulatief effect van het hergebruik, de gehele inhoud of een substantieel deel van de inhoud van een beschermde databank ter beschikking te stellen van het publiek, voldaan is aan de vereisten van dit artikel of moet ook nog worden gesteld en bewezen dat deze handelingen in strijd zijn met de normale exploitatie van de databank of ongerechtvaardigde schade toebrengen aan de rechtmatige belangen van de producent van de databank?

9.  Wordt verondersteld dat ernstige schade wordt toegebracht aan de investering van de samensteller van de databank indien sprake is van voormelde gedragingen?

Lees het arrest hier (LJN BW2216, grosse 200.033.595/01)

IEF 11112

Niet-vertaald octrooi en toegevoegde materie

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 27 maart 2012, KG ZA 12-136 (Truma Gerätetechnik GmbH & Co tegen Tradekar)

Uitspraak ingezonden door Willem Hoorneman, C'M'S' Derks Star Busmann.

Octrooizaak. Kort geding. Met begeleidend schrijven van de inzender: Zie hier een aardig kort geding vonnis in een octrooizaak. "Aardig", omdat de Voorzieningenrechter een beroep op niet-vertaling van een in oppositie gewijzigd Europees octrooi heeft gehonoreerd. Daar bovenop is een beroep op "toegevoegde materie" door de VzR gehonoreerd, wat ook een zeldzaamheid is.

Het gaat om octrooi op een hulpaandrijving voor een aanhanger / caravan mover.

4.8. (...) Of daar voldoende aan af kan doen dat in het octrooiregister is (blijven) aangetekend staan dat het octrooi gelding heeft voor Nederland en dat taxen zijn betaalde n geaccepteerde n bij het wel op tijd indienen van de Nederlandse vertaling van de gewijzigde conclusies niet door het Bureau is aangegeven dat daarbij een vertaling van de gewijzigde beschrijving ontbrak zoals Truma nog aanvoert, valt zeer te bezien.

4.9. Naar voorlopig oordeel is er een gerede, dat wil zeggen serieuze, niet te verwaarlozen kans dat de bodemrechter zal oordelen dat dit geen vormgebrek is, maar een materieel gebrek met als (verdragsrechtelijk doorgesijpelde) wettelijke sanctie dat aan het octrooi voor Nederland geen rechten kunnen worden ontleend.

Toegevoegde materie
4.14. voorshands wordt dit standpunt van Truma niet gevolgd. Lezing van de passage uit de oorspronkelijke aanvrage leert niets over de aard van ¿ã koppeling en figuur l0 evenmin. De passage leert alleen dat middels een schroefspil de drager heen en weer kan bewogen kan worden (kenmerk 9 derhalve). D at wordt voorshands onvoldoende basis gevonden. D at geen hefboomkoppeling bedoeld kan zijn in de aanvrage, maar een koppeling zonder aanvullende overbrengingsmiddelen is niet duidelijk en ondubbelzinnig te halen uit de geciteerde passage in combinatie met figuur 10, dat eventueel te gering informatiegehalte heeft daarvoor.

4.15. Er bestaat derhalve naar voorlopige oordeel een gerede, dat wil zeggen serieuze, te verwaarlozen kans dat niet conclusie I vanwege het toegevoege karakter nietig wordt geoordeeld door de bodemrechter wegens toegevoegde materie.

IEF 11111

Een ander distributiestelsel

Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad 23 maart 2012, KZ ZA 12-37 (Lubbers Wonen tegen Koninklijke Auping) - LJN BW1035

Uitspraak ingezonden door Diederik Stols, Boekx advocaten.

Merkenrecht. Overgang naar een ander distributiestelsel. Opzegging. Auping zal worden geboden om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis, Lubbers een distributieovereenkomst aan te bieden van het type Select. Auping is gehouden de distributieovereenkomst na aanvaarding door Lubbers onverkort na te komen door het leveren van de collectie tegen de gebruikelijke margeafspraken.

4.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de overgang naar een ander distributiestelsel als zodanig een voldoende zwaarwegende belang kan zijn om een bestaande distributieovereenkomst te beëindigen, mits daarbij aan een aantal voorwaarden is voldaan. Auping heeft besloten over te gaan op een selectief distributiestelsel en heeft daarbij kwantitatieve eisen gesteld. Het stellen van dergelijke eisen is toegestaan, mits een en ander op objectieve criteria berust en niet door willekeur wordt gekenmerkt.

4.9. De voorzieningenrechter komt al met al tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat de door Auping aangevoerde opzeggingsgrond voldoende zwaarwegend is om tot beëindiging van de distributieovereenkomst te leiden.

Op andere blogs:
DeGier|Stam blog (Ik wil mijn distributienetwerk wijzigen. Mag ik in dat geval de overeenkomst met een distributeur beëindigen?)

 

IEF 11110

Thuiskopie-AMvB's onrechtmatig jegens NORMA

Hof 's-Gravenhage 27 maart 2012, LJN BV9880 (Stichting Norma c.s. tegen Staat der Nederlanden)

Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm en Douwe Linders, SOLV.

In navolging van IEF 8934. Heffing op hardware. Auteursrecht. De ongewijzigde vaststelling van de voorwerpen van de Thuiskopie-AMvB´s zonder toevoeging van nieuwe voorwerpen zoals mp3-spelers en harddiskrecorders, is onrechtmatig jegens NORMA.

Uitvoerend kunstenaars hebben recht op een billijke vergoeding voor die apparaten waarmee voor een meer dan verwaarloosbaar gedeelte thuiskopieën worden gemaakt. Zolang de Staat de regelgeving niet aanpast, dient hij de schade die de kunstenaars daardoor lijden te vergoeden.

Het Hof verklaart voor recht dat het uitvaardigen van AMvB's zonder dat daarin digitale audiospelers en digitale videorecorders die zijn uitgerust met een harde schijf die bestemd zijn voor en in substantiële mate gebruikt worden voor het kopiëren van auteursrechtelijk en/of nabuurrechtelijk beschermd materiaal, zijn aangewezen als vergoedingsplichtig onder art. 16c Aw jo art. 10 sub e WNR, onrechtmatig is jegens Norma c.s.

Het Hof veroordeelt de Staat tot betaling van de schade die Norma c.s. door dat onrechtmatig handelen hebben geleden en nog zullen lijden, welke schade is op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

3.11 Het hof acht ten slotte van belang dat de (onafhankelijke) voorzitter van Sont reeds bij brief van 24 oktober 2005 "qua denkrichting" tot het voornemen kwam dat digitale adiospelers en digitale videospelers met geïntegreerde harde schijf voor een vergoeding in aanmerking kwamen.

3.12 Op basis van deze gegevens is het hof van oordeel dat de Staat reeds in amvb I digitale audiospelers en digitale videorecorders had behoren aan te wijzen als voorwerpen waarover een heffing verschuldigd werd en deze aanwijzing in de amvb's II tot en met V had moeten handhaven. Uit de hiervoor aangehaalde cijfers blijkt immers dat in ieder geval vanaf begin 2007 digitale audiospelers en digitale videorecorders een niet verwaarloosbaar aandeel op de Nederlandse markt innamen en dat zij voor een substantieel deel voor het maken van thuiskopieën werden gebruikt. Het is zonder meer aannemelijk dat de rechthebbenden van dit kopiëren op deze voorwerpen schade ondervinden die zij niet zouden hebben ondervonden indien Nederland geen uitzondering voor het thuiskopiëren had gemaakt. Daar komt bij dat op basis van de hiervoor genoemde bevindingen van Bureau Veldkamp blijkt dat het kopiëren op cd-recordables en dvd-recordables, waarop wel een heffing rust, afneemt terwijl het kopiëren op digitale audiospelers en digitale videorecorders toeneemt, zodat aannemelijk is dat in ieder geval deels het kopiëren op eerstgenoemde media wordt vervangen door het kopiëren op laatstgenoemde.

3.15 Het voorgaande leidt tot de volgende conclusie. De Staat heeft onrechtmatig - want in strijd met hogere regelgeving (de Auteursrechtrichtlijn en de in overeenstemming daarmee uit te leggen Auteurswet en WNR) - gehandeld jegens Norma c.s. door in de amvb's I tot en met V digitale audiospelers en digitale videorecorders niet als voorwerpen waarover een heffing verschuldigd is aan te wijzen. De gevorderde verklaring voor recht is in zoverre toewijsbaar. Ook de vordering om de Staat te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat is toewijsbaar, aangezien de mogelijkheid dat Norma c.s. schade hebben geleden aannemelijk is. Daarbij begrijpt het hof de stellingen van Norma c.s. aldus dat zij van mening zijn dat de Kroon niet alleen digitale audiospelers en digitale videorecorders had moeten aanwijzen, maar tevens de hoogte van de daarover verschuldigde heffing had moeten bepalen. Dat standpunt acht het hof gegrond, aangezien de enkele aanwijzing van voorwerpen nog niet kan leiden tot een billijke compensatie. Partijen zullen in de schadestaatprocedure kunnen debatteren over de hoogte van de heffingen die de Kroon had moeten vaststellen. Uit de overwegingen van het hof volgt dat de heffing in ieder geval niet nul had mogen zijn.

Lees het arrest hier (LJN BV9880, grosse zaaknr. 200.074.515/01).

Op andere blogs:
Bits of Freedom (Thuiskopieheffing uit de koelkast na uitspraak rechter)
Dirk Visser, IEF 11115 (Heffing of hardware is gevolg keuze van de politiek)
ICTRecht (Ontdooit de thuiskopieheffing)
ICT~Office (Rechter zet deur wagenwijd open voor heffingen op hardware)
SOLV (Acteurs en musici winnen zaak over downloadvergoeding)

IEF 11109

Wel, geen, wel overeenstemming

Gerecht EU 27 maart 2012, T-420/10 (Armani tegen OHMI/Del Prete) - dossier

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk met woordelement "AJ Amici Junior" de houdster van het oudere Italiaans beeldmerk met woordelement "AJ Armani Jeans" en Italiaans woordmerk "ARMANI JUNIOR" tegen. De oppositie wordt toegewezen, vervolgens wordt het beroep toegewezen. Het aangevoerde middel: verwarringsgevaar tussen merken en de waren.

De kamer van beroep heeft een fout begaan in de beoordeling van de visuele overeenstemming. Het Gerecht EU vernietigt het beroep.

33      À cet égard, il y a lieu de rappeler que la renommée d’une marque est un élément qui doit être pris en compte pour apprécier si la similitude entre les signes ou entre les produits et les services est suffisante pour donner lieu à un risque de confusion [arrêt du Tribunal du 27 octobre 2005, Éditions Albert René/OHMI – Orange (MOBILIX), T‑336/03, Rec. p. II‑4667, point 84]. En effet, la renommée d’une marque antérieure peut contribuer au caractère distinctif élevé de celle-ci et, dès lors, augmenter le risque de confusion entre cette marque et une marque demandée [voir, en ce sens, arrêt du Tribunal du 4 novembre 2003, Díaz/OHMI – Granjas Castelló (CASTILLO), T‑85/02, Rec. p. II‑4835, point 44].

34      Ainsi qu’il résulte du point 33 de la décision attaquée, la chambre de recours a estimé, tout en déclarant ne pas avoir examiné le matériel probatoire soumis par la requérante à cet égard, que le caractère distinctif élevé des marques antérieures invoquées à l’appui de l’opposition est lié à l’élément « armani », qui constitue le principal élément de différenciation visuelle, phonétique et conceptuelle des marques en conflit. Toutefois, la chambre de recours n’a pas exposé sur quel fondement elle a pu arriver à cette conclusion. Or, un tel exposé était d’autant plus essentiel que, comme il résulte du même point de la décision attaquée, la requérante a fait valoir la renommée des marques invoquées à l’appui de l’opposition dans leur ensemble et non en tant qu’elles comportent le terme « armani ».

35      Dans ces conditions, et compte tenu de l’erreur constatée s’agissant du degré de similitude visuelle entre la marque demandée et la marque figurative antérieure, la décision attaquée doit être annulée.

IEF 11108

DomJur update maart 2011

Op Domjur.nl staan Nederlandse uitspraken en rechtspraak met betrekking tot domeinnamen. In het bijzonder .nl-domeinnamen. De meest recente uitspraak die nog niet hier is gepubliceerd.

WIPO geschillenbeslechting 6 februari 2012,, DNL2011-0060, (inzake eva-solo.nl, Eva Solo A/S tegen Intrec B.V., geschillenbeslechter: Paul Reeskamp) - DomJur 2012-821

Eiser is een in Denemarken gevestigde, internationaal opererende onderneming die onder meer bestek, servies, bloemenvazen en – meer in het algemeen – decoratieve producten voor binnen en buiten ontwikkelt, ontwerpt en verhandelt. De aanvullende voorwaarden voor legitiem gebruik, zijn ook van toepassing op wederverkopers die geen onderdeel maken van het (officiële) distributienetwerk van een rechthebbende.

Aangezien verweerder niet voldoet aan deze voorwaarden, en bekendheid met het merk, dat de domeinnaam identiek is hieraan en het logo prominent is afgebeeld zonder in afdoende bewoordingen afstand wordt genomen van de onderneming van Eiser, ontstaat de onjuiste indruk dat tussen partijen een relevante band ontstaat. Kwader trouw wordt aangenomen en de domeinnaam wordt overgedragen.

 

Onder B. Ook de enkele mededeling op de disclaimer pagina (“Via deze website worden alleen originele producten van Eva Solo A/S te Denemarken te koop aangeboden. Intrec B.V. is wederverkoper van deze Eva Solo producten. Intrec B.V. heeft geen enkele relatie met het distributienetwerk van Eva Solo A/S te Denemarken”) kan naar het oordeel van de Geschillenbeslechter niet leiden tot de conclusie dat daarmee in afdoende mate de (afwezigheid van een) relatie tussen partijen duidelijk wordt gemaakt.

Onder C. Voldoende aannemelijk is dat Verweerder met het gebruik van de Domeinnaam commercieel voordeel tracht te behalen door internetgebruikers naar zijn website te leiden. Dit is op zichzelf evenmin een omstandigheid op grond waarvan kwade trouw kan worden vastgesteld. Kwade trouw kan in geval van een wederverkoper evenmin worden vastgesteld enkel op basis van het feit dat een merk onderdeel uitmaakt van een domeinnaam.

In de onderhavige zaak is Verweerder echter reeds sinds de registratie van de Domeinnaam bekend met het Merk, is de Domeinnaam identiek aan het Merk en worden het Merk en het logo van Eiser prominent afgebeeld op de ontwerpen van de website onder de Domeinnaam, zonder dat er in afdoende duidelijke bewoordingen afstand wordt genomen door Verweerder van (de onderneming van) Eiser. Hierdoor ontstaat – zoals hiervoor besproken – de onjuiste indruk dat tussen partijen een rechtens relevante band bestaat.

Voorgaande DomJur Update december 2011.

IEF 11107

Europees procesrecht

Reglement voor de procesvoering van het HvJ EU Raad van de EU 22 maart 2012, doc. 8020/12, COUR 10 INST 231 JUR 164.

European Court of JusticeVoor de Europese ambities: Europees procesrecht. De definitieve versie van het ontwerp van het reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie, toegestuurd door het Hof van Justitie van de Europese Unie. Inwerkingtreding volgt (eerste dag van de derde maand na bekendmaking in PbEU).

Praktische aanwijzingen voor de partijen voor het Gerecht EU, PbEU 2012 L 68/23 e.v.

Onder andere over het gebruik van technische communicatiemiddelen, opmaak van processtukken en bestanden via e-Curia, de structuur en inhoud van memories, overlegging van bijlagen, over de versnelde procedure, voorlopige maatregelen in kort geding. Deze aanwijzingen zijn 8 maart 2012 in werking getreden.

IEF 11106

Het aangehaalde 'hydra' effect bestaat niet

Een bijdrage van Tim Kuik, Stichting BREIN in de eerdere discussie.

Ik waardeer Bernt's gedrevenheid maar we moeten de realiteit inderdaad onder ogen blijven zien. Het aangehaalde 'hydra' effect (dat er voor elke gesloten site tien terugkomen) bestaat niet. BREIN haalde vorig jaar meer dan 600 sites neer en er zijn er nu geen 6000 voor in plaats gekomen. Integendeel, geen enkele site kan meer zo groot groeien als The Pirate Bay en als elk land zo zou handhaven als Nederland dan hoefde BREIN niet eens aan access providers te vragen om te blokkeren. Het file sharen neemt wel af, zeker nu er naast handhaving ook steeds meer legale platforms komen. De legitimatie van handhaving neemt enkel af indien er tezamen met handhaving geen legaal alternatief geboden zou worden en het is inmiddels gelukkig achterhaald om te stellen dat dit nog onvoldoende het geval is. Bovendien handhaaft BREIN niet tegen gebruikers, maar tegen sites.

Het 'downloadverbod' (dwz het opheffen van de uitzondering voor privé downloaden van evident illegaal aanbod) rechtvaardigt niet het afschaffen van de thuiskopieheffing die bovendien helemaal niet over downloaden gaat (want enkel op blanco cd's en dvd's geheven wordt). Ik gun het IViR een lang leven en veel subsidie maar de genoemde toekenning van een subsidie voor onderzoek naar een alternatief vergoedingssysteem is helaas mede gebaseerd op de onjuiste aanname dat het auteursrecht niet zou zijn te handhaven op het internet. Gelukkig lees ik dat het nog drie jaar duurt voordat het onderzoek is afgerond. Dus tegen die tijd moet de markt het ongelijk van Bernt's premisses maar bewezen hebben. Dat lijkt me een schone taak.

Eerder:
Interview met professor Bernt Hugenholtz in Het Amsterdams Balie Bulletin [IE-Forum kort nieuws 21 maart 2012]
Op verzoek geschreven reactie door Tim Kuik (RE: Beroemdsheidseconomie niet voor de meerderheid, IEF 11100)
Reactie door professor Bernt Hugenholtz, (Illegaal uitwisselen van bestanden zal niet verdwijnen, IEF 11104).

IEF 11105

Behoren te weten

Rechtbank Haarlem 15 februari 2012 (bij vervroeging), LJN BV9607 (Medec Benelux en Encomed tegen Medicare Uitgeest)

Merkenrecht. Te goeder trouw. Op normale wijze gebruikt. Wetenschap van gebruik.

Sinds 1994 is Medec Benelux opgericht als ten behoeve van de doorstart van het gefailleerde Medec Holland, waar A werkzaam was. Medec is ontwikkelaar en fabrikant van anesthesieapparatuur. In 1996 heeft A met zijn broer B Medicare opgericht voor onderhoud en verhandelen van anesthesieapparatuur. Door een niet tijdige verlenging is het beeldmerk van en met woordelement MEDEC zoals hiernaast (boven) vervallen. Medicare registreert het beeldmerk zoals hiernaast (onder).

Er volgt nietigverklaring en doorhaling van het Benelux merk. Op grond van artikel 2.4 sub f onder 1° BVIE wordt geen recht op een merk verkregen door de inschrijving van een merk waarvan het depot te kwader trouw is verricht, met name het depot dat wordt verricht terwijl de deposant weet of behoort te weten, dat een voorgebruiker binnen de laatste drie jaren in het Benelux-gebied een overeenstemmend merk voor soortgelijke waren of diensten te goeder trouw en op normale wijze heeft gebruikt, en die derde zijn toestemming niet heeft verleend. Rechtbank concludeert dat aan alle voorwaarden van artikel 2.4 sub f onder 1° BVIE is voldaan, zodat gedaagde geen recht op het merk van eiseres heeft verkregen door de inschrijving van dat merk.

4.2.  Op grond van artikel 2.4 sub f onder 1° BVIE wordt geen recht op een merk verkregen door de inschrijving van een merk waarvan het depot te kwader trouw is verricht, met name het depot dat wordt verricht terwijl de deposant weet of behoort te weten, dat een derde (hierna: de voorgebruiker) binnen de laatste drie jaren in het Benelux-gebied een overeenstemmend merk voor soortgelijke waren of diensten te goeder trouw en op normale wijze heeft gebruikt, en die derde zijn toestemming niet heeft verleend.
Tussen partijen is niet in geschil dat het door Medicare gedeponeerde beeldmerk in zeer hoge mate overeenstemt met de door Medec Benelux van Medec Holland overgenomen en thans vervallen beeldmerken voor dezelfde waren en diensten. Beantwoording behoeven derhalve slechts de vragen (1) of Medec c.s. het (beeld)merk Medec in de periode van drie jaar vóór 21 mei 2010 te goeder trouw en op normale wijze heeft gebruikt in het Benelux-gebied, en (2) of Medicare van dit gebruik wist of behoorde te weten. De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt.

Te goeder trouw
4.4. Blijkens de door Medicare als productie overgelegde overeenkomst met de curator in het faillissement van Medec Holland heeft Medec Benelux in 1994 de volle en vrije onbezwaarde eigendom over de rechten op het gebruik van onder meer de merknaam Medec verkregen. Vast staat daarmee dat Medec Benelux die rechten eerder heeft verworven dan Medicare die op 21 mei 2010 heeft gedeponeerd. Daarmee is Medec Benelux bij ieder gebruik van dat merk voorafgaand aan het depot daarvan door Medicare te goeder trouw. Dat het merk in 2005 is vervallen, doet daaraan niet af, nu de aanwezigheid van goede trouw bij de voorgebruiker wordt voorondersteld (vgl. Benelux Gerechtshof 21 november 1983, NJ 1985, 333) en Medicare heeft gesteld noch aangetoond dat Medec Benelux niet te goeder trouw was.

Op normale wijze

4.5. Bij de beoordeling of van een merk een ‘normaal gebruik’ is gemaakt is onder meer van belang of het merk wordt gebruikt teneinde voor die waren of diensten een afzet te vinden of te behouden, met uitsluiting van symbolisch gebruik dat enkel ertoe strekt, de aan het merk verbonden rechten te behouden (HvJ EG 11 maart 2003, NJ 2004, 339). Op grond van de in 4.3 bedoelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat deelname aan vakbeurzen en afbeelding van het merk op de geproduceerde c.q. gedistribueerde apparatuur en accessoires duidt op een reële commerciële exploitatie ervan, zodat de rechtbank van oordeel is dat Medec c.s. het merk op normale wijze heeft gebruikt.

Wetenschap van gebruik?
4.7. Maar zelfs als veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat Medicare daadwerkelijk niet wist van het voorgebruik van het door haar gedeponeerde merk Medec door Medec Benelux, dan had zij dit naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval wel behoren te weten. Op het moment dat Medicare werd opgericht door één van de ex-werknemers van Medec Holland, beschikte Medec Benelux immers reeds over de – exclusieve – gebruiksrechten van het merk Medec, welk gebruik Medec Benelux op dat moment ook van het merk maakte en waarvan gesteld noch gebleken is dat zij dit gebruik in België ooit heeft gestaakt. Gezien de hoog specialistische branche waarin partijen opereren, moet het gebruik van het merk Medec door Medec Benelux in de belanghebbende kringen dan ook als algemeen bekend worden verondersteld, terwijl niet gebleken is van een discontinuïteit in de bedrijfsvoering van Medec Benelux op basis waarvan Medicare gerechtvaardigd zou hebben kunnen aannemen dat Medec Benelux niet langer actief is op de markt, althans dat zij het gebruik van het merk Medec zou hebben gestaakt in de Benelux. [red. accent]

IEF 11104

Illegaal uitwisselen van bestanden zal niet verdwijnen

Een reactie van Bernt Hugenholtz, IViR op de reactie van Tim Kuik, Stichting BREIN [IEF 11100].

Al jaren roep ik tijdens conferenties en symposia dat de rechtshandhaving van het auteursrecht online, ook al levert dat incidenteel successen op, structureel weinig oplost. (Meestal zit Tim Kuik dan naast mij in een panel; dus echt verrast over wat ik onlangs tegen het Amsterdams Balie Bulletin gezegd heb, kan hij niet zijn.)

De omvang van het file sharen is in 2012 niet kleiner dan eind vorige eeuw toen Brein en andere piraterijbestrijders aan hun campagnes begonnen. Voor iedere kop die Brein de digitale draak heeft afgeslagen, zijn er – in Nederland of elders ter wereld – tien bijgekomen. Erger: de sociale legitimatie van het auteursrecht lijkt door al deze handhavingsacties eerder ondermijnd dan versterkt te zijn.

Dat is allemaal heel onrechtvaardig; dat ben ik met Tim graag eens. En ik ben de laatste om voor Mininova, Megaupload en de andere piratennesten die door een rechterlijk verbod ten onder gaan ook maar een traan te laten. Maar we moeten de realiteit wel onder ogen zien. Het grootschalig illegaal uitwisselen van bestanden zal niet verdwijnen. En de digitale consument wil kunnen blijven down- en uploaden.

Ondertussen zijn de inkomsten die (muziek)auteurs en artiesten aan het Internet ontlenen, alle rechtshandhaving ten spijt, nog altijd minimaal. Ook dit ben ik met Tim eens: niet iedere auteur kan leven van beroemdheid. Des te tragischer dat die inkomsten nog zullen teruglopen als het door Brein gewenste downloadverbod er komt, waardoor de Thuiskopieheffing feitelijk wordt afgeschaft.

Vandaar dat ik (ook al jaren) pleit voor een andere benadering: legaliseren van file sharen in combinatie met een eerlijke vergoeding voor muziekauteurs en artiesten. Dat zou op allerlei manieren kunnen: door een wettelijke licentie, door subsidiemaatregelen of – heel simpel – door een vrijwillige collectieve licentie. Aan het IViR is onlangs door NWO een ‘TOP-subsidie’ toegekend om de verschillende modaliteiten van een alternatief vergoedingssysteem vanuit juridisch, economisch en sociologisch te onderzoeken en door te rekenen. Over drie jaar weten we meer.