IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 22197
20 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Lloyd/Loint's

 
IEF 22195
20 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op woensdag 4 september

 
IEF 10697

Wordt Europa ooit echt één markt?

© Jeroen Bouman

De Commissie van de Europese Unie (EU) streeft naar een zogenaamd unitair octrooi. Er zijn al belangrijke stappen gezet in de richting van een unitair octrooisysteem voor de EU. Het huidige voorstel is bedoeld om het Europese systeem effectiever en minder duur te maken.

Een interview met Ruurd Jorritsma en Paul Clarkson, Nederlandsch Octrooibureau.

Als belangrijke speler op de Europese markt houdt Nederlandsch Octrooibureau continu gelijke tred met vorderingen aan het Europese octrooifront. Twee van onze topspecialisten op het gebied van EU octrooirecht, Ruurd Jorritsma en Paul Clarkson, bespreken de meest recente ontwikkelingen, mogelijkheden, bedreigingen, hindernissen en complexiteiten van het nieuwe ‘EU octrooi’.
 
Wat is het grote voordeel van het voorgestelde unitaire octrooisysteem?
Ruurd Jorritsma: Na de verlening hoeven we maar met één vertaling rekening te houden en het octrooi is altijd in het Engels beschikbaar. Daarnaast is er één instandhoudingstaks voor alle deelnemende landen. Het belangrijkste is echter nog wel, dat we één handhavingsprocedure krijgen in een centraal gerechtshof. Ook voor niet-Europeanen, voor wie ons huidige systeem erg ingewikkeld is, betekent dit een enorme verbetering.
 
Wat schort er nog meer aan de huidige situatie?
Paul Clarkson: De kosten zijn te hoog om in de hele EU bescherming te verkrijgen en als het op naleving aankomt, zijn de complexiteit en de onzekerheid zo groot dat velen aarzelen om volledig van hun intellectuele eigendomsrecht gebruik te maken. Als je een uitvinding wilt beschermen, weet je meestal niet hoe belangrijk of kritiek de situatie zal zijn of waar over tien jaar je concurrentie geografisch  zal zitten. Het huidige systeem lijkt op een spelletje “Slagschip” – je laat een paar dieptebommen vallen op de meest voor de hand liggende locaties en misschien raak je iets! Aan de andere kant is de EU een gemeenschappelijke markt, dus als je het verkeerd inschat, kun je bijna niet voorkomen dat producten uit de ene staat, waar je geen octrooibescherming geniet, worden geëxporteerd naar andere landen waar je wel een aanvraag hebt ingediend.

Wordt het unitaire Europese octrooisysteem veel goedkoper en sneller?
Ruurd Jorritsma: Hopelijk wel! De aanvraagprocedure om octrooiverlening wordt waarschijnlijk niet veel sneller, maar hij wordt wel goedkoper. Wat veel belangrijker is, is dat de handhaving van een octrooi veel meer voorspelbaar zal worden en dat is waar de industrie behoefte aan heeft. Hoe snel het juridische systeem zal werken is in dit stadium moeilijk te voorspellen, maar ik denk dat alle partijen het er over eens zijn dat we er in dit opzicht echt stappen vooruit zullen moeten zetten.
 
Wat verandert er in het werk van de octrooigemachtigden?
Paul Clarkson: Bureaus die zich bezig houden met opposities en inbreukzaken zullen er waarschijnlijk weinig van merken, maar diegenen die de kost verdienen met nationale administratieve en gerechtelijke procedures zullen hun inkomsten meer elders moeten zoeken. Dit zou de prijzen in de gehele sector onder druk kunnen zetten. Daar staat tegenover dat als het gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting goed werkt, er naar verhouding meer zaken gevoerd zullen worden en goede octrooigemachtigden in trek zullen zijn.
 
Verwacht u meer Europese klanten na de invoering van het unitaire octrooi?
Ruurd Jorritsma: Ja, ik verwacht dat de Europese industrie, zowel klein als groot, actiever wordt. Ik verwacht ook meer werk van buiten Europa. Als je een vast budget hebt voor octrooien en je kunt er drie krijgen voor de prijs van twee, dan dien je meer octrooiaanvragen in. Zeker wanneer je ziet dat je ze effectief kunt inzetten om je markt te beschermen.
 
Wat gebeurt er als een paar lidstaten weigeren om verder te werken aan de ontwikkeling van een unitair octrooi? Hoe sluit dat aan bij het idee van een Europese gemeenschappelijke markt?
Paul Clarkson: Het huidige voorstel voorziet dat een groep landen zal besluiten om er samen aan te werken. Tot dusver hebben 25 van de 27 landen aangegeven dat zij akkoord gaan met de voorgestelde regeling. Alleen Spanje en Italië aarzelen.  De landen die uiteindelijk het Unitaire Octrooiakkoord sluiten, zullen een blok vormen waar unitaire bescherming aanwezig is. Voor de landen buiten dit blok zal een traditioneel nationaal octrooi vereist zijn om volledige bescherming in de EU tot stand te brengen. Dit is nog steeds een enorme verbetering in vergelijking met de huidige situatie. Het baart natuurlijk zorgen dat sommige staten niet in staat zijn om deel te nemen, of dat niet willen. Wij zullen echt moeten kijken wat de redenen zijn voor hun reserves.
 
Wat kunnen wij leren van andere octrooisystemen?
Paul Clarkson: Wat betreft een unitair octrooi geloof ik niet dat er precedenten zijn, hoewel we het Benelux Merkenbureau als voorbeeld van goede samenwerking kunnen noemen.
Ruurd Jorritsma: Europa zal zeker moeten kijken naar de positieve kanten van andere octrooi¬systemen zoals die van de VS, China en Japan. Maar het werkstuk van de eenmaking van het octrooisysteem in Europa is voorlopig uniek in de wereld. Wat betreft het administratieve systeem voor octrooiverlening zijn wij beroepsmatig redelijk tevreden over de manier waarop het Europees Octrooibureau werkt. Voor het nieuwe rechtssysteem zullen we het beste wat de verschillende landen qua ervaring, efficiëntie en degelijkheid in zich hebben moeten combineren.
 
Wat is de grootste hindernis? Welke problemen moeten overwonnen worden?
Paul Clarkson: De invoering van het gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting. Misschien is men bezorgd dat het beste werk wordt gelegd bij een klein aantal (Engelstalige) gespecialiseerde advocaten. Achter de schermen speelt dat mogelijk een rol. Ook is het geruzie over de toekomstige distributie van jaartaksen nog niet afgelopen. Spanje en Italië houden hun poot nog stijf over het vertaalregime en zullen er misschien weinig aan gelegen laten om het hele initiatief te torpederen. Zo hebben ze onlangs een klacht ingediend bij het Europese Hof van justitie waarin zij bezwaar aantekenen tegen het voorstel van andere landen om zonder hen verder te gaan.
 
Welke rol speelt Nederlandsch Octrooibureau in deze ontwikkeling?
Paul Clarkson: Wij zijn actief in de Europese beroepsvereniging EPI die met de industrie en de overheden constant werkt aan verbetering van het systeem. Ik zit in het comité voor octrooigeschillenbeslechting dat lobbyt voor de invoering van een gecentraliseerd gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting met daarbij het recht voor octrooigemachtigden om namens hun opdrachtgevers op te treden.
 
Op welke termijn kunnen nieuwe ontwikkelingen worden verwacht?
Ruurd Jorritsma: Ik verwacht dat we na de zomer zullen weten of de vaart erin blijft of niet. Zo ja, dan zou het systeem in 2014 in werking kunnen treden. Als iemand vastbesloten is om een ander te traineren, dan zou dit het proces jaren kunnen vertragen. Vergeet niet dat het Gemeenschaps-Octrooiverdrag al in 1975 is getekend; er zijn dus nog veel groeperingen die het nog steeds niet als prioriteit beschouwen.

IEF 10696

Onbegrensde toegang tot audiovisuele content (verslag)

Kort Verslag CIER-Jubileumcongres, 7 december 2011, CIER.

Op 7 december organiseerde het Centrum voor Intellectueel Eigendomsrecht ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan een jubileumcongres met als centraal thema ‘ACCESS’. In de afgelopen decennia is de informatiemaatschappij tot volle wasdom gekomen. Toegang tot informatie is essentieel voor deelname aan het proces van creativiteit en innovatie dat ten grondslag ligt aan deze dynamische informatiemaatschappij. 

Met dank aan Roeland de Bruin, CIER.

Ten eerste werd door Professor Madeleine de Cock Buning ingegaan op de optimalisering van de randvoorwaarden waarbinnen informatie tot stand komt. Daarbij stond de vraag centraal welke rol de bescherming van de intellectuele eigendom hierin kan spelen. Tweede focuspunt werd gevormd door de toegang tot informatie en informatiebronnen. ‘Toegang tot informatie-infrastructuren’ vormde het derde gezichtspunt van het
CIER-Jubileumcongres.

Keerzijde van de welvaart die het resultaat is van de geïndustrialiseerde en geïnformatiseerde samenleving is dat natuurlijke hulpbronnen op onhoudbare wijze overbelast zijn geraakt. Keynote-spreker Professor Herman Wijffels onderstreepte dat als direct gevolg daarvan de stabiliteit van de ecosystemen in gevaar komt, hetgeen leidt tot klimaatverandering, ontbossing en verwoestijning. Wijffels benadrukte dat alleen op duurzaamheid gerichte samenwerking kan leiden tot een omkering, waarbij het cruciaal is dat alle relevante informatie eenvoudig toegankelijk is. Het proces van creativiteit en innovatie dient gericht te zijn op de ontwikkeling van een duurzame samenleving. Wijffels beschreef dat de ‘Cultural Creatives’, een snelgroeiende groep in de westerse maatschappij, al streeft naar duurzaam samenleven. Deze ‘nieuwe’ groep weet zich niet gebonden aan landsgrenzen, leeft en werkt samen met het oog op de duurzame ontwikkeling van de maatschappij. Bescherming van intellectuele eigendom, waardoor exploitatiemonopolies worden opgeworpen, zou wat hem betreft niet aan het delen van informatie ten behoeve van het stimuleren van duurzame innovatie in de weg moeten staan.

Tijdens het CIER-Jubileumcongres werd vanuit drie invalshoeken belicht hoe de toegang tot informatie – en de infrastructuren ter verspreiding van informatie, kunnen bijdragen aan een duurzaam proces van creativiteit en innovatie; hieronder een greep uit de bijdragen van de twaalf sprekers. Ten eerste werd door Professor Madeleine de Cock Buning ingegaan op de optimalisering van de randvoorwaarden waarbinnen informatie tot stand komt. Daarbij stond de vraag centraal welke rol de bescherming van de intellectuele eigendom hierin kan spelen. Waar het tijdelijk monopolie op de exploitatie van door intellectuele eigendoms-rechten beschermde informatie dient als een belangrijke stimulans voor creativiteit, resulteert de creatie van een dergelijk monopolie tegelijkertijd in een inperking van de vrije toegang tot informatie. Prof. Dick van Engelen stelde dat de drempels tot het IE-rechtelijk beschermen van informatie in de afgelopen jaren lager zijn geworden, waardoor steeds meer informatie IE-rechtelijk wordt beschermd, hetgeen de balans tussen beschermde informatie in het ‘private domein’ en vrij beschikbare informatie in het ‘publiek domein’ dreigt te verstoren. Mr. Frank Eijsvogels stelde vervolgens vast dat het steeds lastiger is geworden om exploitatierechten te handhaven op informatie die via internet beschikbaar is. Nieuwe handhavingsmethoden zoals het laten instellen van filters op informatie die elektronisch wordt uitgewisseld kunnen in strijd zijn met de communicatievrijheid van burgers en daarmee aan creativiteit en innovatie in de weg staan.

De gesignaleerde groei van het private domein en het niet navenant toenemen van vrij beschikbare informatie is op dit moment niet in overeenstemming met het door De Cock Buning gesignaleerde recente nationaal en Europees beleid dat erop gericht is om zoveel mogelijk informatie vrij aan het publiek ter beschikking te stellen om zo creativiteit en innovatie te stimuleren. Mr. Allard Ringnalda gaf hierbij als voorbeeld dat nationale en internationale publieke financiers van wetenschappelijk onderzoek zich steeds meer conformeren aan de Berlin Declaration on Open Access to Knowledge in the Sciences and Humanities, en in dat verband verlangen dat onderzoeksdata die ten grondslag liggen aan met publieke middelen gefinancierd onderzoek, vrij beschikbaar moeten zijn (‘open access’) aan het publiek. 

Tweede focuspunt werd gevormd door de toegang tot informatie en informatiebronnen. Drs. Bas Savenije, algemeen directeur van de Koninklijke Bibliotheek, zette in dit verband uiteen hoe burgers ook langs elektronische weg toegang hebben tot informatie die deel uitmaakt van de collectie. Mr. Michiel Kramer belichtte nieuwe bedrijfsmodellen voor het digitaal uitgeven van kranten, boeken en tijdschriften zoals die op dit moment in binnen- en buitenland worden ontwikkeld. Dr. Eric Daalder verschafte inzage in de ontwikkeling van nationale en Europese toegangsreguleringen, waaronder de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) en het Verdrag van Tromsø. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk overheidsinformatie wordt verstrekt om zo creativiteit en innovatie te bevorderen en dat alleen in bepaalde gevallen verzoeken tot verstrekken van overheidsinformatie kan worden afgewezen. Bijvoorbeeld als de nationale veiligheid in het geding is, persoonsgegevens worden opgevraagd, of er sprake is van stukken die beschermd worden door ‘beleidsintimiteit’, worden zogenaamde WOB-aanvragen afgewezen. Professor Gerard Schuijt zette uiteen op welke wijze het verschaffen van toegang aan journalisten tot ‘nieuwshaarden’ waaronder de (wandelgangen van) de tweede kamer bijdraagt aan de informatievoorziening als onderdeel van de communicatievrijheid van burgers.

‘Toegang tot informatie-infrastructuren’ vormde het derde gezichtspunt van het CIER-Jubileumcongres. Toegang tot de media en infrastructuren via welke informatie wordt uitgewisseld, is voor het proces van creativiteit en innovatie van even groot belang als toegang tot de informatie zelf, betoogde Professor De Cock Buning. In dit verband gingen Dr. Sybe de Vries (UU), Helga Zeinstra (OC&W) en Edgar Lammertse (OC&W) in op de Europese mededingingsregels die zien op de toegang tot de media-infrastructuren en de controle op het goed functioneren van deze markt. De Vries schetste de belangen van publieke- en private mediainstellingen enerzijds, en de informatievrijheid van burgers anderzijds. Het is van belang dat de Europese/nationale overheden een zo veelzijdig mogelijk informatieaanbod stimuleren, zonder dat aanbieders van audiovisuele mediadiensten die met publieke middelen worden gefinancierd, bevoordeeld worden ten opzichte van private aanbieders.

Met dit symposium en zijn werkzaamheden wil het CIER bijdragen aan het vormen van een duurzaam normatief kader voor creativiteit en innovatie. De balans moet worden hervonden tussen het stimuleren van creativiteit en innovatie enerzijds en het beperken van de vrije toegang tot deze creatieve, innoverende informatie anderzijds. Huidige Europese ontwikkelingen en overheidsbeleid dat erop gericht is om zoveel mogelijk toegang tot informatie- en media-infrastructuren te verschaffen kunnen een bijdrage leveren aan dit proces.

IEF 10695

Zuid-Afrika: geen streepje erbij voor Adidas

High Court of South Africa 5 december 2011, zaaknr. 14605/2009 (Adidas tegen Pepkor Retail Ltd.)

Met commentaar in’t kort van Michiel Haegens en Eveline van Beem, Vereenigde.

Merkenrecht. Geen "passing-off". Mits als creatieve uiting neergezet. Onlangs heeft het Zuid-Afrikaanse Western Cape High Court (districtsgerecht) beoordeeld of het gebruik door Pepkor Retail Limited van twee of vier strepen op een aantal schoenen inbreuk maakt op de bekende drie strepen merken van Adidas. De Zuid-Afrikaanse rechter was van mening dat het gebruik van twee of vier strepen geen inbreuk op het merk van Adidas behelst, omdat het drie strepen merk bekend is en daarom het gebruik van twee of vier strepen geen verwarring bij het publiek zal veroorzaken. Via een vergelijkbare redenering heeft zij geoordeeld dat van “passing-off” geen sprake is. 
 
Pepkor Retail Limited is de moederonderneming van de in Zuid-Afrika populaire winkels Pep Stores en Ackermans. Zij bracht een zestal type schoenen op de markt met daarop twee of vier parallel naast elkaar staande strepen aangebracht. Adidas baseerde haar claims op merkinbreuk als gevolg van gevaar voor misleiding en verwarring alsmede op oneerlijke mededinging (“passing-off”). 

De rechtbank citeert het Europees Hof van Justitie waar het de beoordeling van verwarringsgevaar betreft (HvJ EG 11 november 1997, C-251/95 Puma/Sabel, IEF 2824). Opvallend is echter dat het befaamde Adidas/Marca-arrest uit 2008 niet wordt genoemd, waarin is aangenomen dat in het algemeen, het gegeven dat het publiek een teken als versiering opvat, niet direct merkinbreuk uitsluit. Het betrokken publiek kan alsnog menen dat de waren van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn (HvJ EG 10 april 2008, C-102/07, IEF 5955).

Wat het Zuid-Afrikaanse High Court zegt is in feite: het drie strepen merk is een dermate bekend merk dat er geen sprake is van een onvolledig beeld bij de consument. Deze ziet dus zeer goed het verschillend aantal strepen, zonder in verwarring te kunnen raken.
 
Concluderend, de schoenen van Pepkor, die twee of vier strepen dragen zijn onvoldoende overeenstemmend aan het drie strepen merk van Adidas om gevaar voor misleiding of verwarring te veroorzaken. Een teleurstellende uitspraak voor Adidas en het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat zij hiertegen in beroep zal gaan.

Reageren? redactie@ie-forum.nl of in onze gesloten LinkedIn discussiegroep.

IEF 10694

Compromissen

Kamerbrief Verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 5 en 6 December 2011, Unitair octrooi en octrooirechtspraak, Kamerstukken 2011-2012, kenmerk IB/DE/11179002.

Het voorzitterschap lichtte de stand van zaken op het octrooidossier toe. Ten tweede is er het voorstel voor de verordening unitair octrooi. Door deze verordening krijgt een door het Europees octrooibureau verleend octrooi een unitaire octrooibescherming in de 25 lidstaten die aan versterkte samenwerking deelnemen. Deze octrooiverordening ligt voor eerste lezing bij het Europees Parlement, dat in februari plenair zal stemmen. Het derde onderdeel is een ontwerpverdrag voor oprichting van een Gemeenschappelijk octrooigerecht (rechtspraakverdrag). Nederland benadrukte een groot voorstander te zijn van een spoedige totstandkoming.

Tijdens de vergadering legde het voorzitterschap een compromis op tafel. De discussie over dit compromis concentreerde zich met name op de vestigingsplaats van de centrale divisie. Een aantal lidstaten, te weten Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Hongarije en Nederland, heeft voor de vestigingsplaats van deze divisie een claim ingediend. In het compromis van het voorzitterschap is rekening gehouden met de verschillende wensen van de lidstaten. Zo is er aan de Nederlandse wensen ten aanzien van een sterkere centrale divisie en een flexibel talenregime tegemoet gekomen. Dit is belangrijk voor bedrijven om het zogenaamde forumshopping tegen te gaan. Uiteindelijke instemming van Nederland zal afhangen van de uiteindelijke tekst van het compromis. De discussie leidde niet tot een akkoord. Vooralsnog voorziet het voorzitterschap op 22 december a.s. een bezegeling van de uitgangspunten van het rechtspraakverdrag. Het is dan ook ongewis of de door het voorzitterschap voorziene bezegeling van de uitgangspunten van het rechtspraakverdrag op 22 december doorgang zal vinden.

Motie lid Van der Staaij c.s.: Compromisvoorstel schept onduidelijkheid

constaterende, dat de regering zich in de triloog over de Verordening unitair octrooi niet proactief uitgesproken heeft voor verankering van in ieder geval een beperkte kwekersvrijstelling in deze Verordening, en zich aansluit bij het compromisvoorstel van Duitsland;

overwegende, dat Kamer en regering zich eerder hebben uitgesproken voor invoering van een beperkte kwekersvrijstelling en, onder voorwaarden, een brede kwekersvrijstelling in het nationale en Europese octrooirecht;

van mening, dat het compromisvoorstel van Duitsland veel onduidelijkheid schept en de waarde en reikwijdte van de beperkte kwekersvrijstelling kan ondermijnen;

verzoekt de regering zich op passende momenten in ieder geval in EU verband proactief uit te spreken voor verankering van in ieder geval een beperkte kwekersvrijstelling in deze verordening zelf,

en gaat over tot de orde van de dag.

Van der Staaij
Dijkgraaf 
Koopmans

IEF 10693

Kamerbrief: kwekersproblematiek en biotechnologie

Aanbiedingsbrief beantwoording schriftelijk overleg biotechnologie 17 november 2011, Kamerstukken II, 2011-2012, referentie 244465. - Verslag schriftelijk overleg, kamerstukken II, 2011-2012, 32 472, nr. 14.

Uitgebreide beantwoording door Staatssecretaris Bleker, mede namens Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu inzake de kwekersproblematiek en op het onderdeel biotechnologie. Hieronder de inhoudsopgave:

ONDERDEEL KWEKERSPROBLEMATIEK
Stand van zaken sectoroverleg over een licentiegedragscode
Tweesporenbeleid: inzet algemeen
Eerste spoor: beperkte veredelingsvrijstelling
Tweede spoor: uitgebreide veredelingsvrijstelling
Tweede spoor, onderdeel a, de lopende consultatie onder belanghebbende partijen
Tweede spoor: onderdeel b, de internationale sondering
Tweede spoor, onderdeel c, advies van de Raad van State van het Koninkrijk over een uitgebreide veredelingsvrijstelling
Samenloop octrooirecht en kwekersrecht in concrete gevallen
Politieke verantwoordelijkheid

ONDERDEEL BIOTECHNOLOGIE

Voortzetting en financiering (onderzoeks)programma’s
Commissievoorstel inzake teelt van ggo’s
Ggo-vrije regio’s
Onafhankelijkheid EFSA
Co-existentie en Amflora aardappel
COGEM adviezen rechtstreeks aan Tweede Kamer
COGEM en sociaaleconomische aspecten
COGEM en symposium gg dieren
Overzicht wetgevingstrajecten
Cisgenese
Raad van State
Moratorium en sociaaleconomische aspecten
Klonen van dieren
Gentherapie

IEF 10692

Cursieve R-vorm

Rechtbank 's-Gravenhage 16 december 2012, KG ZA 11-1242 (Vopo Pompen- en Machinefabriek B.V. tegen Hertog Polderbemalingen B.V.)

Auteursrecht: technisch effect krooshekreiniger en de banale en triviale vorm en noodstopknoppen. Geen slaafse nabootsing.

Vopo maakt haar bedrijf van het ontwerpen, produceren en in Nederland exploiteren van diverse pompen, roosters, gemalen en bemalinginstallaties. Eén van de door haar ontworpen producten betreft de zogenaamde Vopo roosterreiniger (ook wel krooshekreiniger genoemd). Hertog is een aannemingsbedrijf dat gericht is op oppervlaktewaterbeheersing. Eén van de activiteiten van Hertog daarbij is het vervaardigen, repareren en renoveren van installaties op het gebied van oppervlaktewaterbeheersing, zoals pompen, gemalen en bemalinginstallaties. Vopo heeft een roosterreiniger geleverd aan Hertog voor het gemaal Aderpolder. Onder de naam 'Duke' brengt Hertog nu een krooshekreiniger op de markt.

De grenzen van de auteursrechtelijke bescherming wordt helder uiteengezet (banale/triviale vorm, technisch effect, bepaalde stijl toepassen is geen auteursrechtelijk beschermd werk). De voorzieningenrechter volgt Hertog in het verweer dat geen auteursrechtelijke bescherming toekomt aan de 'cursieve R-vorm' van het krooshek die onder een opstellingshoek van 15 graden ten opzicht van de verticaal is geplaatst, de vingerbalk en de daarop aangebrachte tanden voor de technische werking van een krooshekreiniger. Deze elementen zijn al jaren gemeengoed op de markt. De vormgeving of plaatsing van noodstopschakelaars worden als banaal en triviaal aangemerkt.

Auteursrecht/geschriftenbescherming ontwerptekeningen: "bij gebreke van auteursrechtelijke bescherming van het ontwerp van de driedimensionale machine van Vopo aanstonds niet kan worden ingezien waarom ten aanzien van de tekeningen van dat ontwerp (althans ) dan anders zou moeten worden geoordeeld.". Het ter beschikking stellen in het kader van de Aderpolder-leverantie van ontwerptekeningen met het beroep op de metaalunievoorwaarden, geldt dat deze voorwaarden relevantie missen nu naar voorlopig oordeel geen sprake is van een inbreuk op intellectueel eigendomsrecht.

Een beroep op slaafse nabootsing slaagt evenmin. Omdat er sprake is van technische bepaaldheid kan er geen sprake zijn van onderscheidend vermogen. Vopo wordt veroordeeld in de proceskosten (waarvan 2/3 deel is toe te rekenen aan de IE-grondslag) ad €5.651,52, maar niet uitvoerbaar bij voorraad.

4.2. De voorzieningenrechter neemt tot uitgangspunt dat een product een auteursrechtelijk beschermd werk kan zijn in de zin van artikel 10 van de Auteurswet (hierna te noemen: “Aw”) indien het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Dat een werk een eigen, oorspronkelijk karakter moeten bezitten, houdt, kort gezegd, in dat de vorm ervan niet ontleend mag zijn aan die van een ander werk. De eis dat de modellen het persoonlijk stempel van de maker moeten dragen, betekent dat sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, en die aldus een voortbrengsel is van de menselijke geest1. Daarbuiten valt in elk geval al hetgeen een vorm heeft die zo banaal of triviaal is, dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen2. Daarenboven vindt het werkbegrip van artikel 10 Aw zijn begrenzing waar het eigen, oorspronkelijk karakter enkel datgene betreft wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect3. Ten slotte voert toepassing van een bepaalde stijl als zodanig niet tot auteursrechtelijk beschermd werk.4

4.4. Vopo heeft gesteld dat voorts kenmerkend voor de Vopo roosterreiniger is de beschermkappen aan weerszijden van het krooshek, de vorm daarvan en de noodstopschakelaars aan weerszijden van de roosterreiniger. Wat dit laatste betreft valt naar voorlopig oordeel in ieder geval niet in te zien dat de vormgeving of plaatsing daarvan kan worden toegeschreven aan enige creatieve keuze van de maker zodat deze als banaal en triviaal moeten worden aangemerkt. Het betreft, zoals Hertog heeft aangevoerd, standaard noodstopschakelaars die voor vele toepassingen kunnen worden gebruikt en vrij in de handel verkrijgbaar zijn. De plaatsing daarvan, zo is onweersproken door Hertog betoogd, volgt logisch uit de plaats waar de krooshekreiniger kan worden bediend, i.e. de bordeszijde. Blijft over de beschermkappen en de vormgeving daarvan. Naar voorlopig oordeel heeft Hertog het gelijk aan haar zijde waar zij betoogt dat beschermkappen functioneel bepaalde elementen zijn (zij maakt de vergelijking met de kettingkast van een rijwiel).

4.7. Daarop stuit het beroep op inbreuk op de geschriftenbescherming in de zin van artikel 10 lid 1 sub 1 Aw ten aanzien van de technische (ontwerp)tekeningen reeds af, althans geldt dat, voor zover het beroep is gegrond op artikel 10 lid 1 onder 8 Aw, bij gebreke van auteursrechtelijke bescherming van het ontwerp van de driedimensionale machine van Vopo aanstonds niet kan worden ingezien waarom ten aanzien van de tekeningen van dat ontwerp (althans ) dan anders zou moeten worden geoordeeld.

4.8. Ten aanzien van de ingeroepen algemene (Metaalunie-)voorwaarden (vgl. r.o. 2.4.) geldt dat zij relevantie missen nu naar voorlopig oordeel van inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht geen sprake is. Voor zover die voorwaarden echter, zoals Vopo betoogt, ook zouden zien op andere gegevens, dus ongeacht of daarop rechten van intellectuele eigendom rusten, kunnen zij evenmin tot het slagen van de vordering leiden nu, zoals hiervoor reeds aan de orde kwam, Hertog gemotiveerd heeft betwist technische tekeningen van Vopo te hebben gebruikt of aan derden ter beschikking te hebben gesteld.

IEF 10691

Geen verhandeling anderszins

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 16 december 2011, KG ZA 11-1302 (Pfizer health AB tegen UVIT U.A.) en KG ZA 11-1357 Pfizer Health AB tegen VGZ Zorgverzekeraard N.V.)

Octrooirecht. Verhandeling anderszins 53 ROW, uitlokken octrooi-inbreuk.

In't kort: In dit kort geding ligt in essentie de vraag voor of het organiseren van een couvertprocedure, die inhoudt dat leveranciers worden uitgenodigd een aanbieding te doen voor een (toekomstige) levering van een geneesmiddel dat ten tijde van de uitnodiging, dan wel de aanbieding, onder de beschermingsomvang van een (geldig) aanvullend beschermingscertificaat valt, inbreukmakend of anderszins onrechtmatig is. Er is geen inbreuk ‘anderszins verhandelen’ in de zin van artikel 53 ROW vastgesteld. De vordering onrechtmatig handelen wegens uitlokken van octrooi-inbreuk wordt eveneens afgewezen. Pfizer wordt veroordeeld in de proceskosten ex 1019h Rv ad €5.524,04 (verdeling 50-50).

Uitgebreid: Deze zaken gaan over de rol van zorgverzekeraars in het vergoedingsysteem voor geneesmiddelen. Iedere zorgverzekeraar is verplicht per werkzame stof (of combinatie van werkzame stoffen) minimaal één geneesmiddel aan te wijzen. Onder geneesmiddel wordt in dit verband verstaan één presentatie, ongeacht sterkte, toedieningsvorm of leverancier.

Een zorgverzekeraar heeft er belang bij de kosten van vergoeding te beperken. Een van de manieren om dit te bereiken is het maken van prijsafspraken met geneesmiddelenleveranciers. Een andere methode is het voeren van een preferentiebeleid, wat inhoudt dat een zorgverzekeraar voor een bepaald geneesmiddel één of meer preferente leveranciers aanwijst.

Pfizer is houdster van het Europees octrooi EP 0 364 417 (Prostaglandin derivatives for the treatment of glaucoma or ocular hypertension). Op basis van dit octrooi is aan Pfizer een aanvullend beschermingscertificaat verleend met nummer 970039 (hierna: het ABC), voor het product latanoprost. Het ABC is geldig en van kracht in Nederland tot en met 17 januari 2012.

Een aantal zorgverzekeraars heeft de coöperatie UVIT gevormd en heeft een couvertprocedure georganiseerd met het oog op de aanwijzing voor 2012 een aantal preferente geneesmiddelen. Pfizer heeft UVIT aangeschreven en, stellende dat zij door de couvertprocedure ook voor latanoprost te organiseren inbreuk maakt op haar ABC dat op 17 januari 2012 afloopt, dan wel anderszins onrechtmatig handelt jegens haar, gesommeerd de procedure waar het latanoprost betreft af te gelasten.

Vorderingen worden afgewezen, er is in casu geen sprake van een verhandeling anderzins in de zin van artikel 53 ROW, noch middels uitlokking sprake van onrechtmatig handelen. Omdat er geen enkele generieke producent heeft gereageerd op de uitnodigingen van UVIT in de couvertprocedure om latanoprost te leveren. Een bevel een nieuwe couvertprocedure te organiseren ná verloop van ABC wordt niet toegewezen; generieke leveranciers zijn (na verloop per januari 2012) in de gelegenheid een levering te doen zonder inbreuk te maken op het ABC..

Inbreuk ‘anderszins verhandelen’ in de zin van artikel 53 ROW

4.6. Weliswaar heeft de wetgever met het opnemen van deze handeling in het wetsartikel beoogt de aan de octrooi- (of ABC-)houder voorbehouden handelingen ruim te definiëren, naar voorlopig oordeel is evenwel geen sprake van ‘anderszins verhandelen’ door UVIT / VGZ. De handelingen van UVIT / VGZ zijn, hoewel tot op zekere hoogte bepalend voor de voorwaarden waaronder de geneesmiddelen door de fabrikanten aan apothekers worden geleverd (waaronder levertijd en houdbaarheidsdatum), naar voorlopig oordeel te ver verwijderd van het daadwerkelijk verhandelen van die geneesmiddelen, ook in de brede door Pfizer voorgestane betekenis van ‘daadwerkelijk onder de beschikking van een derde brengen’ of in de woorden van Benyamini4 “a commercial dealing as a result of which the product is brought into the stream of commerce”. Het ten bate van zichzelf bedingen van een korting, gerelateerd aan een in de toekomst tussen een apotheker en een verzekerde buiten UVIT/VGZ om tot stand gekomen overeenkomst tot levering van een product van een preferente fabrikant, kan naar voorlopig oordeel niet worden aangemerkt als een ‘inkoop’ door UVIT/VGZ. Voor zover de vorderingen van Pfizer zijn gebaseerd op de stelling dat sprake is van octrooi-inbreuk dienen ze dan ook te worden afgewezen.

Onrechtmatig handelen: uitlokken van octrooi-inbreuk
4.7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het doen van aanbiedingen voor levering (in de toekomst) van onder octrooi- of ABC-bescherming vallende geneesmiddelen vóór de afloop van die bescherming volgens vaste rechtspraak onrechtmatig is5. Het tijdens de looptijd van een octrooi of aanvullend beschermingscertificaat doen vermelden van een geneesmiddel op de G-standaard is dat evenzeer6. Onder omstandigheden kan het uitlokken van dergelijk aanbieden – ook in het kader van een couvertprocedure waar aanbiedingen niet aan derden bekend worden – als onrechtmatig handelen worden aangemerkt.

4.10. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In het kader van onderhavig kort geding kan in het midden blijven of UVIT en VGZ met de couvertprocedure in de oorspronkelijke opzet, dat wil zeggen met de in het document van 18 augustus 2011 opgenomen planning, onrechtmatig hebben gehandeld jegens Pfizer door het uitlokken van inbreuk door generieke producenten. Zelfs indien UVIT en VGZ zouden hebben geweten dat de ABC bescherming voor latanoprost op 17 januari 2012 zou aflopen en hun uitnodiging tot het doen van een aanbieding daarvoor (te ontvangen voordat de ABC was verlopen) specifiek (mede) was gericht aan de generieke producenten, zodat deze jegens Pfizer inbreuk zouden maken op het ABC en UVIT / VGZ daarvan zou profiteren, dan nog heeft Pfizer onder de gegeven omstandigheden geen belang bij hetgeen zij ten aanzien van die reeds gevolgde couvertprocedure heeft gevorderd.

4.11. UVIT en VGZ hebben immers gesteld dat zij in de gevoerde couvertprocedure op de uiterste datum van de inschrijving – 19 september 2011 – geen aanbiedingen voor de levering van latanoprost hebben ontvangen en dus ook geen aanwijzing voor latanoprost hebben gedaan.

4.12. Naar voorlopig oordeel komt het gevraagde bevel een eventuele nieuwe couvertprocedure voor latanoprost niet eerder te organiseren dan nadat het ABC zal zijn verlopen evenmin voor toewijzing in aanmerking. Het reeds voor afloop van het ABC uitsturen van uitnodigingen voor het aanbieden van latanoprost waarbij de inschrijvingstermijn eindigt ná de afloop van het ABC, dus op zijn vroegst op 18 januari 2012 – zoals UVIT/VGZ heeft aangekondigd te zullen doen – is naar voorlopig oordeel niet onrechtmatig. Generieke leveranciers zijn dan immers in de gelegenheid een aanbieding te doen nadat de bescherming van het ABC is afgelopen en dus zonder daarmee inbreukmakend te handelen.

Proceskosten
4.14. Pfizer zal als de in het ongelijk gestelde partij in beide procedures in de proceskosten worden veroordeeld. UVIT en VGZ maken aanspraak op vergoeding van hun volledige proceskosten overeenkomstig artikel 1019h Rv. Uit de namens hen gezamenlijk ingediende kostenspecificatie is niet op te maken welk deel van de kosten zij afzonderlijk dragen. De voorzieningenrechter zal uitgaan van een evenredige verdeling van de kosten over beide gedaagden, zodat de kosten van iedere gedaagde afzonderlijk kunnen worden begroot op de helft van de gespecificeerde kosten. Zowel de kosten aan de zijde van UVIT als die aan de zijde van VGZ worden aldus begroot op 50% van € 11.048,07, derhalve € 5.524,04, te vermeerderen met vast recht ter hoogte van € 560,-

IEF 10690

De wet van Murphy

Pepijn van Ginneken en Remy Chavannes, De wet van Murphy. Het Premier League-arrest van het Hof van Justitie en de toekomstige exploitatie van uitzendrechten, gepubliceerd in Mediaforum 2011-11/12, p. 329-333.

Mogen voetbaluitzendrechten territoriaal exclusief verkocht worden? Mag de import van buitenlandse satelliettelevisiepakketten en -decoders worden verboden om stadionbezoek te stimuleren? Zit er überhaupt wel auteursrecht op (uitzendingen van) voetbalwedstrijden, of alleen maar op ingemonteerde logo’s en jingles? Dat zijn de belangrijkste vragen die aan de orde komen in dit arrest van het Hof van Justitie dat, afhankelijk van wie je het vraagt, zal leiden tot radicale aanpassingen in de exploitatie van uitzendrechten of alleen tot wat meer muziek en plaatjes in voetbalprogramma’s.

Inhoudsopgave:
Feitelijke achtergrond
Vrij verkeer
   Rechtvaardiging I: bescherming intellectuele eigendom
   Rechtvaardiging II: stimuleren stadionbezoek
Mededinging
Auteursrecht
   Waarop berust auteursrecht
   Pleegt de caféhouder auteursrechtinbreuk?
Gevolgen: de Wet van Murphy

Lees verder hier

IEF 10689

Duinrand Bollenstreek

Rechtbank 's-Gravenhage 16 december 2011, KG ZA 11-1336 (Duinrand Makelaars in Assurantiën B.V. tegen X en Oosterveer advies)

Stukgelopen samenwerking. Merkenrecht. Handelsnaam. Domeinnaam.

De Stalpert C.V. heeft zich circa tien jaar bezig gehouden met bemiddeling bij het afsluiten van verzekeringsovereenkomsten. Dat heeft zij gedaan onder de handelsnamen “Duinrand Financiële Dienstverleners” en “Duinrand Makelaars in Assurantiën”. De Stalpert C.V. heeft kantoor gehouden in ’s-Gravenhage.  Op 7 april 2009 is het Beneluxwoordmerk DUINRAND aangevraagd. Het merk is op 9 april 2009 onder nummer 0861679 ingeschreven op naam van “Stalpert Verzekeringen CV” voor onder meer verzekeringen en financiële zaken in klasse 36. Verder in citaten:

Handelsnaam
4.3. Naar voorlopig oordeel maakt Oosterveer door het voeren van de handelsnaam “Duinrand Bollenstreek” inbreuk op de rechten op de handelsnamen “Duinrand Financiële Dienstverleners” en “Duinrand Makelaars in Assurantiën”.

Overdracht merk
4.14. Ter zitting heeft Duinrand bij repliek verzocht om aanvulling van haar eis met een vordering tot overdracht van het DUINRAND-merk. Het bezwaar van [X] c.s. tegen die late eisvermeerdering is ter zitting gegrond verklaard. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter erop dat de vordering ook niet had kunnen worden toegewezen als die
eerder zou zijn ingediend, alleen al omdat de merkhouder “Stalpert Verzekeringen CV geen partij is in deze procedure.rdquo;

Dictum:
5.1. beveelt [X] c.s. om binnen een maand na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden, iedere inbreuk op de rechten van Duinrand met betrekking tot de handelsnamen “Duinrand Financiële Dienstverleners” en “Duinrand Makelaars in Assurantiën”, waaronder:
a. te staken en gestaakt te houden het gebruik van de handelsnaam “Duinrand Bollenstreek” en de handelsnaam uit te schrijven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel;
b. te staken en gestaakt te houden het gebruik van de domeinnaam www.duinrandbollenstreek.nl en de daaraan verbonden website en de website van het web te verwijderen;
c. te staken en gestaakt te houden het gebruik van het thans door [X] c.s. gebruikte Duinrand-logo;
d. te staken en gestaakt te houden het gebruik van e-mailadressen eindigend op @duinrand-bollenstreek.nl;
5.2. veroordeelt de gedaagde die het hiervoor opgelegde bevel overtreedt tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat de betreffende gedaagde met de gehele of gedeeltelijke nakoming van dat bevel in gebreke blijft, met een maximum van € 250.000,00;

Op de blogs:
DomJur