IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 10498

Uit voortgezet gebruik

Gerecht EU 16 november 2011, zaak T-323/10 (Chickmouza Chbu tegen OHIM/Chalou GmbH)

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure. Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BUFFALO MILKE Automotive Polishing Products. Ouder Duits beeldmerk BÚFALO (beiden: was, ledercrémes, handtassen, zepen, lederwaren). Over het bewijs dat voor het eerst bij kamer van beroep wordt overgelegd en beoordelingsvrijheid die is toegekend bij artikel 76 lid 2 EG-Vo. 207/2009.

Normaal gebruik van ouder merk wordt niet aangenomen op basis van waarschijnlijkheden of vermoeden, het komt eveneens voort uit voortgezet gebruik. Beroep wordt afgewezen.

52. Bovendien heeft het Gerecht gepreciseerd dat normaal gebruik van een merk niet op basis van waarschijnlijkheden of vermoedens kan worden aangenomen, doch moet worden aangetoond aan de hand van concrete en objectieve gegevens die een daadwerkelijk en afdoend gebruik van het merk op de betrokken markt bewijzen [arrest Gerecht van 12 december 2002, Kabushiki Kaisha Fernandes/BHIM – Harrison (HIWATT), T‑39/01, Jurispr. blz. II‑5233, punt 47].

65. Ook moet worden verworpen, verzoeksters argument dat de ongedateerde stukken, of de stukken die een andere datum vermelden dan een datum die binnen het in aanmerking te nemen tijdvak valt, evenmin van belang zijn. Zelfs gesteld dat op basis van deze stukken alleen niet de conclusie kan worden getrokken dat van normaal gebruik sprake is, moet in overweging worden genomen dat, aangezien de commerciële levensduur van een product zich in het algemeen over een bepaalde periode uitstrekt en het voortgezet gebruik maakt deel uit van de aanwijzingen waarmee rekening moet worden gehouden om vast te stellen dat het gebruik er objectief toe stekt om marktaandeel te verkrijgen of te behouden, dit soort stukken, die verre van zonder belang zijn, in casu dus in aanmerking moeten worden genomen en tezamen met andere factoren moeten worden onderzocht, daar zij het bewijs achteraf kunnen leveren dat van een reële en gewone commerciële exploitatie van het merk sprake is.

IEF 10497

De kleding in de mode

Gerecht EU 16 november 2011, zaak T-323/10 (Chickmouza Chbu tegen OHIM/Chalou GmbH) - Computervertaling

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure. Aanvraag van het gemeenschapswoordmerk CHABOU tegenover ouder Duits en internationaal woordmerk CHALOU (beiden kleding). Relatieve weigeringsgrond: verwarringsgevaar. Omdat de betrokken producten tot dezelfde familie behoren, namelijk de kleding in de mode voor vrouwen of jongens en adolescenten. Verwarringsgevaar aannemelijk; beroep afgewezen

Vertaald vanuit het Frans: 54 Echter, zoals de kamer van beroep heeft opgemerkt in paragraaf 32 van de bestreden beslissing, de betrokken producten behoren tot dezelfde familie, namelijk de kleding in de mode. Zoals duidelijk blijkt uit de analyse in de punten 34 en 35 hierboven, sommige van deze producten van belang zijn voor hetzelfde publiek, en zijn daarom concurrenten, terwijl anderen zijn gewoon een familie produkt met betrekking tot de aard, doel en gebruik. Ten aanzien van de tweede categorie, is het redelijk te veronderstellen dat een consument zou kunnen overwegen normaal gesproken geadviseerd dat de aangeboden producten van een bedrijf dat kleding verkoopt voor zowel dames als voor jongens en adolescenten.

55 Bovendien, zoals blijkt uit de punten 40 tot 52 hierboven, de tekenen zijn zeer vergelijkbaar zijn, zowel visueel als auditief. Dit compenseert de sterke gelijkenis gemiddelde soortgelijkheid van de betrokken producten voor de algemene beoordeling van het verwarringsgevaar.

IEF 10496

De exacte geografische omvang

Gerecht EU 16 november 2011, zaak T-484/09 (McLoughney tegen OHIM/Ernst Kern) - Computervertaling

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure. Aanvraag gemeenschapswoordmerk POWERBALL tegenover ouder niet-geregistreerd woordmerk POWERBALL. Relatieve weigeringsgrond. Middelen: niet voldoende gewicht gegeven aan bewijs dat niet goed was ingediend en gewaardeerd en het handelsmerk werd reeds in het ´zakenleven´ gebruik voor de registratie, dit volgt uit een representatieve steekproef. Echter OHIM heeft geen fouten gemaakt en wijst verzoek af.

Vertaald: 25 Op de derde plaats lijkt verzoekster aan te tonen dat hij een commercieel merk eerder gebruikte. Dit betekent echter niet dat te allen tijde, en indien dergelijk gebruik plaatsvond, dit voldoende is om te voldoen aan de eisen op grond van artikel 8, paragraaf 4 van verordening nr. 207/2009. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze bepaling bezien meerdere omstandigheden, zoals de exacte geografische omvang van het merk of teken en de mate van bescherming die merk of teken geeft geniet krachtens de nationale wetgeving, van toepassing is. Echter, het verzoek voldoet aan geen van deze voorwaarden.

IEF 10495

Totaalprijs van de plaatsing

Rechtbank 's-Gravenhage 19 mei 2011, LJN BU3539 (International Business Verlag GmbH tegen Liandyn)

Als randvermelding. Toepasselijkheid Duits recht. Contractrecht. Publicatie promotieartikel in tijdschrift. Onduidelijk aanbod voor wat betreft de kosten. Na goedkeuring van het artikel door een medewerker van Liandyn wordt aan Liandyn op 22 november 2006 de definitieve tekst toegezonden. In dezelfde brief wordt Liandyn verzocht het orderformulier te ondertekenen. Noch in de brief, noch in het orderformulier wordt de totaalprijs van de plaatsing van het artikel, althans van de foto's genoemd. Geen wilsovereenstemming over promotieartikel (advertorial) ad €11.000

 

4.2.Tussen partijen is niet in geschil dat IBV is gevestigd in Duitsland. De vraag naar het toepasselijk recht wordt gevonden door toepassing van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: EVO). Hoofdregel van artikel 3 EVO is dat van toepassing is het recht dat door partijen is gekozen. Door partijen is echter geen rechtskeuze gedaan. Namens IBV is ter zitting uitdrukkelijk medegedeeld dat niet (alsnog) wordt ingestemd met een rechtskeuze voor Nederlands recht. Bij gebreke van een rechtskeuze is op de voet van artikel 4 lid 1 EVO van toepassing het recht waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden . Volgens artikel 4 lid 2 EVO wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, haar hoofdvestiging heeft of, indien de prestatie volgens de overeenkomst door een andere vestiging dan de hoofdvestiging moet worden verricht, het land waar zich deze andere vestiging bevindt. Dit brengt mee dat op de overeenkomst Duits recht van toepassing is, nu IBV in Duitsland is gevestigd. Het bestaan en de geldigheid van de overeenkomst of van een bepaling daarvan worden beheerst door het recht dat ingevolge dit Verdrag toepasselijk zou zijn, indien de overeenkomst of de bepaling geldig zou zijn. Dit betekent dat ook de vraag of sprake is van wilsgebreken dienen te worden beoordeeld naar Duits recht.

4.7.Ten overvloede merkt de rechtbank op dat IBV er in de omstandigheden van dit geval niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de wil van Liandyn en haar verklaring overeenstemden. Daartoe is redengevend dat IBV niet, althans niet voldoende gemotiveerd heeft bestreden dat bij Liandyn de indruk is gewekt dat het artikel tegen vergoeding van geringe kosten geplaatst zou worden. Ten eerste is er nadruk op gelegd dat het artikel zelf gratis zou zijn. De in de correspondentie wel genoemde kosten van de foto's zijn zo opgenomen dat het om geringe bedragen lijkt te gaan. Er wordt immers een klein bedragje per kolom per millimeter genoemd. Dat dit uiteindelijk tot relatief hoge bedragen leidt zal voor de argeloze lezer van de correspondentie niet duidelijk zijn. Van leken op het gebied van de typografie kan immers niet worden verwacht dat zij aan de hand van de - overigens niet uit de door IBV aan Liandyn gezonden correspondentie blijkende - maten van de foto's de prijs berekenen. Gesteld noch gebleken is voorts dat IBV op enig moment zelfs maar bij benadering heeft laten weten wat de kosten van de publicatie zouden zijn. Ook in de overgelegde correspondentie wordt met geen woord gerept over de uiteindelijk aan het artikel verbonden kosten, terwijl dit heel wel mogelijk was geweest. Immers, nog voordat Liandyn het orderformulier tekende was bekend welke foto's geplaatst zouden worden en hadden de kosten door IBV berekend kunnen worden. Niettemin is tot aan de verzending van de factuur nimmer een concreet bedrag genoemd. IBV heeft ook ter zitting niet duidelijk kunnen maken wat de achtergrond van deze handelwijze is. Indien zij ervan uitgaat dat de wil van Liandyn gericht was op het doen plaatsen van een publicatie tegen een bedrag van ongeveer € 11.000,= had er niets aan in de weg gestaan om deze kosten op enig moment te noemen of in ieder geval een indicatie te geven van de aan de plaatsing van het artikel verbonden kosten. IBV heeft evenmin duidelijk gemaakt waarom per foto moet worden betaald en niet - bijvoorbeeld - per bladzijde. Het moet er derhalve voor gehouden worden dat de werkwijze van IBV wordt ingegeven door de wens om bedrijven tot het plaatsen van een artikel te bewegen zonder dat deze bedrijven zich van de daaraan verbonden hoge kosten bewust zijn. Dit klemt te meer nu het initiatief tot het maken en het plaatsen van het artikel afkomstig is van IBV. Een dergelijke handelwijze is wellicht lucratief maar verdient in rechte geen bescherming. Het feit dat een grotere oplettendheid aan de zijde van Lyandin had kunnen voorkomen dat zij "erin was getuind", doet aan het vorenstaande niet af. Degene die beoogt zijn wederpartij tot het sluiten van een overeenkomst te bewegen terwijl hij weet of moet weten dat die wederpartij zich niet van de consequenties van de overeenkomst bewust is, kan zich in rechte niet beroepen op de onoplettendheid van die wederpartij.

4.8.Het bovenstaande brengt mee dat de vordering in conventie zal worden afgewezen. De door Liandyn voorts nog naar voren gebrachte verweren (bedrog en dwaling) kunnen mitsdien onbesproken blijven.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10494

Hergebruik van werkboeken

Evaluatie Wet gratis schoolboeken; Brief regering; Evaluatie 2011 Wet gratis schoolboeken, Kamerstukken II, 2011-2012, 33 088, nr. 1 

Om te blijven volgen. Het eerste kamerstuk in het dossier evaluatie wet gratis schoolboeken. Minister van OCW:

Dat brengt mij op de visie op de toekomst. Het is goed dat scholen kostenbewuster zijn geworden en zorgvuldiger hun boekenpakketten kiezen. Tegelijk hebben die keuzes soms ook geleid tot het schrappen van titels en werkboeken, met name in havo en vwo, waar ook de pakketprijs het sterkst is gedaald. Dit hoeft geen probleem te zijn, zolang dit maar gebeurt vanuit een integrale visie op goed onderwijs. Hergebruik van werkboeken is een goede optie om de kosten te beperken, maar mag niet leiden tot het in strijd handelen met het auteursrecht. Een andere zorg is dat scholen nog terughoudend zijn om over te stappen op een andere lesmethode en nog beperkt gebruik maken van digitaal lesmateriaal in de klas. De bedoeling van de WGS was om scholen met de lumpsumvergoeding per leerling voor het lesmateriaal een middel in handen te geven om hun visie op goed onderwijs verder vorm te geven. Door innovaties als (open) digitaal lesmateriaal integraal hierin op te nemen, gaan de scholen met hun tijd mee en borgen zij hoge onderwijskwaliteit. Gelukkig is er een positieve ontwikkeling zichtbaar; steeds meer scholen werken aan een integraal leermiddelenbeleid waarin hun onderwijskundige visie, de ICT-infrastructuur en het personeelsbeleid in samenhang worden bezien.

IEF 10493

Niet schuilen achter de accountant

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 15 november 2011, KG ZA 11-1141 (Multi Tasking Beheer B.V. tegen Informa Europe B.V.B.A.)

In navolging van eerdere KG-zaken, zie aldaar voor feiten. Executiegeding. Niet volledig voldaan aan bevolen opgave, noch aan bevolen verzending van brieven en dwangsommen zijn verbeurd. Beroep op opheffing of vermindering van de dwangsommen ex 611d Rv slaagt niet. Multi Tasking heeft niet gesteld dat het doen van opgave en versturen van brieven met onaangepast tekst onmogelijk was. Opgave over de een van de drie grootste klanten vergt meer inspanning en zorgvuldigheid, niet is toegelicht hoe dat die klant over het hoofd is gezien. Volledig schuilen achter accountant slaagt eveneens niet, omdat Multi Tasking ook op onvolledige opgave is gewezen door Informa en haar advocaat.

Niet volledig voldaan aan bevolen opgave: Ten eerste missen ten minste twee afnemers in de opgave, waaronder een grote klant. En opgave van de vergoedingen voor de upgrades van de software, in redelijkheid niet kunnen betwijfelen dat zij ook opgave moest doen van die inkomsten.

Niet volledig voldaan aan bevolen verzending brieven Aan 9 (met naam genoemde) kantoren is geen brief gezonden. De tekst van de brieven die zij wel heeft gestuurd, corresponderen niet volledig met de door de voorzieningenrechter bevolen tekst. Door die wijziging is de tekst minder begrijpelijk. 

4.8. Het beroep op opheffing of vermindering van de dwangsommen krachtens artikel 611d Rv kan niet slagen. Multi Tasking heeft in dit verband slechts aangevoerd dat zij heeft geprobeerd binnen de in het vonnis gestelde termijn zo goed als mogelijk uit te zoeken aan wie zij een brief moest sturen en over wie zij opgave moest doen. Multi Tasking heeft echter niet gesteld dat ook het doen van opgave over de upgrades en het versturen van brieven met een onaangepaste tekst onmogelijk was in de zin van die bepaling. Zonder toelichting kan ook niet worden aangenomen dat de nakoming van de bevelen op die punten onmogelijk was, zeker niet vanaf het moment dat Informa Multi Tasking uitdrukkelijk en schriftelijk had gewezen op deze gebreken (e-mailbericht van de advocaat van Informa van 8 juli 2011, productie 4 van Informa). Alleen al op grond van die overtredingen zijn dwangsommen verbeurd tot het bepaalde maximum. Daarom kan in het midden blijven of het onmogelijk was voor Multi Tasking om ook op de overige punten aan de veroordeling te voldoen.

Onmogelijkheid 4.9. Daar komt bij dat, anders dan Multi Tasking meent, in ieder geval het doen van opgave over De Bok niet onmogelijk was in de zin van artikel 611d Rv. De maatstaf in dit verband is of het onredelijk zou zijn van Multi Tasking meer inspanning en zorgvuldigheid te vergen dan zij heeft betracht. Dat is in dit geval niet onredelijk. Vast staat namelijk dat De Bok een van de drie grootste klanten is van Multi Tasking. Gelet daarop moet worden aangenomen dat die klant bij een zorgvuldig onderzoek van de administratie van Multi Tasking naar voren zou zijn gekomen. Multi Tasking heeft ook niet toegelicht hoe het kan dat die grote klant volledig over het hoofd is gezien.

4.10. Multi Tasking kan zich in dit verband ook niet volledig verschuilen achter de door haar ingeschakelde accountant. Voor zover uit het arrest van de Hoge Raad van 21 mei 1999 (LJN ZC2906) volgt dat Multi Tasking in beginsel mag rekenen op de juiste uitvoering van het bevel door de ingeschakelde accountant, geldt dat in ieder geval niet meer vanaf het moment dat Multi Tasking er door Informa op was gewezen dat een kantoor in de opgave ontbrak en Multi Tasking wist of had moeten weten dat De Bok in de opgave moest worden vermeld. Vast staat dat de advocaat van Informa Multi Tasking op 8 juli 2011 schriftelijk heeft gemeld dat een kantoor ontbrak in de opgave. Ook staat vast dat Multi Tasking op 22 juli 2011 Informa een afschrift heeft gestuurd van de rectificatiebrieven die Multi Tasking heeft gestuurd aan drie van haar klanten, waaronder De Bok. Voor zover Multi Tasking zich op dat moment niet daadwerkelijk heeft gerealiseerd dat zij ook nog opgave moest doen over De Bok, had zij zich dat in de gegeven omstandigheden wel moeten realiseren. In ieder geval vanaf 22 juli 2011 was het doen van opgave over De Bok dus niet onmogelijk in de zin van artikel 611d Rv.

IEF 10491

Jurisprudentielunch merken-, modellen en auteursrecht 2011

Naast de octrooirechtlunch nu ook datum terugkerende jurisprudentielunch merken-, modellen- en auteursrecht bekend
Holiday Inn (Station Amsterdam RAI), woensdag 14 december van 11.45 tot 15.00 uur. Lees de volledige uitnodiging hier.

Op woensdag 14 december 2011 organiseert deLex, uitgever van onder meer IE-Forum.nl wederom een intensieve Jurisprudentielunch. Tijdens deze bijeenkomst zullen Joris van Manen, Marlou van de Braak en Christiaan Alberdingk Thijm de belangrijkste uitspraken op het gebied van merken-, modellen- en het auteursrecht behandelen. Van iedere uitspraak zal de essentie en het belang voor de praktijk worden besproken, zodat u in slechts 3 uur volledig op de hoogte bent van de actuele ontwikkelingen in de rechtspraak.

Met o.a. de volgende uitspraken:
• L’Oreal / Ebay
• Interflora / Marks & Spencer
• Viking Gas
• Budweiser / Budvar

• Bang & Olufsen / OHIM
• Apple / Samsung
• Pepsico / OHIM, Grupo Promer Mon Graphic
• Honda / Kwang Yang

• Airfield
• Premier League
• Concl. AG Luksan
• Concl. AG Scarlet Extended / Sabam
• Rb Amsterdam NSE / Brein

Zie ook de overzichten modellenrechtpraktijk HvJ EU en auteursrechtpraktijk HvJ EU.


Kosten 
Deelname € 325,- per persoon (excl. BTW).
Sponsors van onze communities krijgen 10% korting.

Hier aanmelden

IEF 10492

Dit is (nog net) een werk

Vzr. Rechtbank Amsterdam 15 november 2011, KG ZA 11-1602 HJ/TF (Next Team S.R.L. tegen Kawasaki Motors Europe N.V.)

Met dank aan Bas Le Poole en Anne Bekema, Houthoff Buruma.

In't kort. Auteursrecht. Over branding, Corporate Identity dmv drie rechte lime-groene strepen. Dit is (nog net) een werk, er is sprake van inbreuk. Maar omdat Next Team haar ontwerp in opdracht van Kawasaki en tegen betaling door Kawasaki heeft gemaakt, was branding niet het eigenlijke onderwerp van de opdracht, maar de oplevering van het materiaal. Deze omstandigheden maken dat een beroep op het auteursrecht dat jegens een andere inbreukmaker mogelijk zou zijn, juist tegenover Kawasaki naar maatstaven van redelijkheid en billijheid onaanvaardbaar is. Weigert de gevraagde voorzieningen. Proceskostenveroordeling €38.060,00

4.4 (...) De voorzieningenrechter acht een werk bestaande uit enige rechte strepen een creatie die op de grens ligt van het alledaagse, dat niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Immers zoals woorden de basiselementen zijn in de taal, die als zodanig niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen (zie het genoemde Infopax-arrest, rechtsoverweging 45 en 46), zijn basisvormen zoals rechte lijnen, cirkels, driehoeken, vierkanten, veelhoeken, sinusgolven, parabolen, etc. basisvormen in grafische ontwerpen, die evenmin voor auteursrechtelijk beschermin in aanmerking komen. Voor zover de maker van een grafisch ontwerp dergelijke basiselementen verwerkt, kan hij enkel via de keuze, de schikking en de combinatie van dergelijke elementen uitdrukking geven aan zijn creatieve geest en tot een resultaat komen dat een intellectuele schepping vormt. (...) Dit is (nog net) een werk, maar het gaat hier - ook als de stripe studies in ogenschouw worden genomen - wel om een minimun oorspronkelijkheid. Naar mate de mate van oorspronkelijkheid geringer is, zal een gestelde inbreuk een grotere mate van gelijkenis moeten hebben om als inbreuk te gelden.

4.5 (...) De voorzieningenrechter is van oordeel dat de verschillen tussen beide werken zo gering zijn en dat de beide werken een zodanig op elkaar lijkende totaalindruk maken, dat sprake is van een inbreuk.

4.6. Next Team heeft haar ontwerp in opdracht van Kawasaki en tegen betaling door Kawasaki gemaakt. De Branding was niet het eigenlijke onderwerp van de opdracht, dit was het ontwerp en de levering van materiaal voor showrooms; de "branding" was een ondergeschikt onderdeel van die opdracht. Deze omstandigheden bij elkaar genomen maken dat een beroep op het auteursrecht dat jegens een andere inbreukmaker mogelijk zou zijn, juist tegenover Kawasaki naar maatstaven van redelijkheid en billijheid onaanvaardbaar is.

IEF 10490

Betalen voor hergebruik van tweets

mede met dank aan Thijs van den Heuvel, Bird & Bird LLP

Gisteren berichtte Twitternieuws en Hyped dat Twitter geld wil voor hergebruik van tweets en dat zij probeert ‘nieuwe inkomstenbronnen aan te boren’. Onder de meeste IE-juristen trekt dit meteen de aandacht, gaat Twitter (auteursrechtelijk beschermde) Tweets van gebruikers verkopen? Getuige de 140 gekozen tekens van voldoende creativiteit om te voldoen aan het werkcriterium? De koppen van genoemde berichten zijn enigszins misleidend te noemen.
 
Wie twitter-berichten wil gebruiken in een off-line omgeving dient zich ook nu al te houden aan best practices. Dat staat hier. Deze guidelines worden hier verder uitgewerkt.

Overigens, wat betreft het auteursrecht van de gebruikers bepalen de algemene voorwaarden van Twitter dat zij een licentie krijgt om ongeveer alles met een Tweet te doen.

You retain your rights to any Content you submit, post or display on or through the Services. By submitting, posting or displaying Content on or through the Services, you grant us a worldwide, non-exclusive, royalty-free license (with the right to sublicense) to use, copy, reproduce, process, adapt, modify, publish, transmit, display and distribute such Content in any and all media or distribution methods (now known or later developed).

Tip This license is you authorizing us to make your Tweets available to the rest of the world and to let others do the same.

You agree that this license includes the right for Twitter to make such Content available to other companies, organizations or individuals who partner with Twitter for the syndication, broadcast, distribution or publication of such Content on other media and services, subject to our terms and conditions for such Content use.

Dergelijk aanvullend gebruik door Twitter of andere bedrijven, organisaties of personen die partner zijn van Twitter, kan worden gedaan zonder een vergoeding met betrekking tot de door u aangeboden, geposte, overgebrachte of anderszins via de Diensten beschikbaar gestelde Inhoud te betalen.
 
Genoemde berichten zijn (deels) gebaseerd op het bericht dat Twitter partners heeft gevonden waar uit de massa aan twitterberichten relevante data kan worden gevonden. De eerste partner Mass Relevance selecteert de real-time meest relevante tweets voor (door)publicatie op websites, televisie of op een fysieke locatie, zoals dat ook bij The Voice of Holland gebeurt. De tweede partner kent betekenis toe aan de 250+ miljoen tweets die er dagelijks worden gepubliceerd voor specifieke merken, evenementen of bijvoorbeeld nieuwsverslaglegging. Voor deze diensten - het selecteren, filteren en ranken van Tweets - moet worden betaald, niet voor de berichten zelf. 

Conclusie: de koppen zijn wellicht goede aandachtstrekkers, maar er lijkt niets nieuws onder de zon voor wat betreft de exploitatierechten op individuele tweets.
Reactie insturen: redactie@ie-forum.nl.

IEF 10489

Defining the territorial scope of genuine use

Pieter Veeze, Defining the territorial scope of genuine use, Alicante, November 10, 2011

Een transcript van de lezing die Pieter Veeze, BBIE heeft gehouden 10 november j.l. te Alicante inzake ´genuine´ use. Het lijkt een bewerking van wat we eerder zagen in IEF 9892 en wel één die merkenrechtjuristen en -gemachtigden een overzichtelijk toetsingscriterium geeft aan de hand van de ONEL-case, zo blijkt ook uit de inhoudsopgave.

Introductie: I will deal today with a subject, which I think is one (of the view) “unexploited areas” of European trademark law: the territorial scope of genuine use. It is an honour and a pleasure to have been invited to speak on this subject, which is, to my belief, one of the key questions for the future of trademark law in Europe and which has, honestly speaking, become more and more sort of a “personal hobby” for me. I would like to thank the organization for giving me this opportunity.

Inhoudsopgave:
Use in trademark law – some general remarks
ONEL: the fact
ONEL: the arguments
ONEL: the case before the ECJ
Genuine use: predicting the future

1. Is use of a CTM in one country always enough
2. If not, is use of a CTM in one country never enough?
3. If it is never enough, what is needed?
4. Should the assessment of genuine use in the Community be done in the abstract, without reference to the borders of the territory of the individual Member States

(zie complete tekst in de pdf)

As a final thing, I would like to share something with you. Honestly speaking, I was a bit overwhelmed by the amount of attention the ONEL case attracted. The discussion about genuine use of a CTM is, of course, not entirely new 21 , but the ONEL decision really seemed to “boost it up”. Shortly after our decision, OHIM and several national offices issued press statements. Almost every users organization I had ever heard of has expressed an opinion, and the case has even been discussed in European Parliament. Further, the issue plays an important role in the famous Study on the Overall Functioning of the European Trade Mark System by the Max Planck Institute (MPI) 22 . I assume that tomorrow, Mr. Knaak will discuss this Study in detail with you, so I will not comment on that, besides from saying that I find it an extremely interesting and valuable document.

There is, however, one thing I find difficult to understand in the MPI Study, and that is the “second reading” of the Joint Statement, namely that it would not imply that use in one country by definition is enough 23 . In my view the wordings are clear: 

The Council and the Commission consider that use which is genuine within the meaning of Article 15 in one country constitutes genuine use in the Community.

The Joint Statement does not say that use in one country can constitute genuine use, it says that it constitutes genuine use in the Community, which for me implies, in plain English, an automatism.

Interestingly enough, I hear this “second reading” more and more, especially from sources that previously seemed much more radical in expressing their views on the (minimal) amount of use required to maintain a CTM. Suspicious minds might interpret this as an indication that everybody wants to be in the “winning team”. Or is afraid to be in the “loosing team”, and be criticized or even held liable in the future. I tend to look at this development in a positive way: even though the ECJ has not yet decided on the ONEL case, I believe that practically no one any more seems to answer question 1 in the (absolute) affirmative. So the discussions about it, in many different gremia, already seem to have led to a certain extent of convergence.

Lees verder hier / pdf