IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 10474

Merk van de dag

Merkenrecht. Gekkengetal. Vrijdagmiddag.

Merk van de dag is van de Koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging - 11.11.11, een privaatrechtelijke vereniging zonder winstoogmerk: 11.11.11 jij vecht tegen onrecht"

Geregistreerd in de klassen 36, 41 en 45:

Liefdadigheidscollectes; fondsenvorming; kapitaalbelegging en - investering; financieel beheer van geld uit contributies voor liefdadigheid; financiële en monetaire diensten; financiële diensten inzake beheer en toewijzing van liefdadigheidsfondsen; voornoemde diensten in bijzonderheid ten behoeve van wereldwijde humanitaire hulp op het gebied van gezondheid, sociale voorzieningen, opvoeding en opleiding en inzake ontwikkeling van kennis en vaardigheden van hulpbehoeftige gemeenschappen. Kl 41 Opvoeding; opleiding; (informeel) onderwijs, al dan niet ter ontwikkeling van vaardigheden voor hulpbehoeftige gemeenschappen; onderwijs ter bevordering van het intercultureel leren bij hulpbehoeftige gemeenschappen; educatie ten behoeve van mensen die hulpbehoeftige gemeenschappen financiële en materiële steun bieden. Kl 45 Persoonlijke en maatschappelijke diensten verleend door derden om aan individuele behoeften te voldoen.

Voor de toepassing, lees hierna

IEF 10468

Samen met een bepaalde grafiek

Gerecht EU 10 november 2011, zaak T-143/10 (Ben-Ri Electrónica SA tegen OHIM/Sacopa SAU) - computervertaling

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure. Aanvrage gemeenschapsbeeldmerk LT LIGHT-THECNO. Ouder gemeenschapsbeeldmerk LT en spaanse beeldmerken. Relatieve weigeringsgrond: soortgelijke tekens. Het relevante publiek zal echter de tekens op dezelfde manier uitspreken en het is verkeerd dat de Kamer van beroep geen overeenstemming vond tussen de merken op fonetisch vlak. Conceptueel zijn het twee tekens met de letters L en T, enigzins abstract, samen met een bepaalde grafiek. Vernietiging van de beslissing van  Board of Appeal van het OHIM volgt; oppositie alsnog toegewezen:

Computervertaalde citaten:
37 Hieruit volgt dat, voor een deel van het relevante publiek de merken zal op dezelfde manier worden uitgesproken en het is daarom verkeerd dat de kamer van beroep geen overeenstemming vond tussen de merken op het fonetische vlak.

38 Conceptueel, moet worden opgemerkt, zoals de kamer van beroep, dat de combinaties van letters geen idee over te brengen. Daarom zal waarnemen, zelfs voor een deel van het relevante publiek dat het oudere merk als een combinatie van letters "L" en "t", dit merk zal geen betekenis hebben. Met betrekking tot de aangevraagde merk, het element 'licht-THECNO "is geplaatst net onder de letters" L "en" t ", zodat het relevante publiek gemakkelijk kan begrijpen dat deze letters zijn de initialen van de woorden" licht "en" THECNO "waarop zij betrekking hebben.

39 Zelfs indien, met betrekking tot het merk, de letters "L" en "t" kan worden opgevat als een afkorting van 'light-THECNO, "aangezien, in het geval van het oudere merk, de combinatie van de letters "L" en "t" heeft geen betekenis, moet worden geconcludeerd dat de tekens begripsmatig verschillend.

40 De kamer van beroep heeft geoordeeld dat "de conflicterende tekens te produceren [d] een algemene indruk duidelijk anders, omdat het [was] niet duidelijk dat het merk [eerder] in het abstracte, [FU] t waargenomen door het relevante publiek als de combinatie van letters ['l' en de 't'] samen met een bepaalde grafiek. " Zij concludeerde dat de conflicterende tekens vergelijkbaar moet zijn overwogen, noch op de visuele of auditief of begripsmatig.

41 Echter, deze conclusie is onjuist zoals blijkt uit het voorgaande dat het oudere merk kan worden waargenomen door een deel van het relevante publiek als een combinatie van de letters "L" en "t" en dat daarom deze deel van het publiek, zullen de merken worden gezien als vergelijkbaar in zowel visueel als auditief.

IEF 10467

Tekens voor meerdere interpretaties vatbaar

Gerecht EU 10 november 2011, zaak T-22/10 (Esprit International LP tegen OHIM/Marc O'Polo international GmbH) - computervertaling

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure. Aanvraag gemeenschapsbeeldmerk bestaat uit een letter "e" op een broekzak. Ouder Duits beeldmerk representatie van een letter "c". Relatieve weigeringsgrond: verwarringsgevaar. Het publiek zal de twee tekens als gelijke letters zien, sommige als gestileerde abstracte vormen. Dat in dit verband de tekens voor meerdere interpretaties vatbaar zijn, betekent dat het verwarringsgevaar aannemelijk is. Afwijzing klacht.

Computervertaalde citaten:
117     In dit verband moet worden opgemerkt dat elk van de twee tekens staat voor meerdere interpretaties.

118     In dit geval, moet worden geconcludeerd dat er onder het publiek, zijn er een aantal belangrijke groepen consumenten, met name degenen die het oudere merk te interpreteren als de letter "c" en het aangevraagde merk als de letter "e "degenen die de twee tekens interpreteren als de letter" e ", degenen die de twee tekens interpreteren als de letter" c ", degenen die een van de tekenen als een abstract patroon en de andere tekenen te interpreteren als een van de letters" c "of" e "en degenen die de twee tekens interpreteren als een abstract patroon.

119     In een dergelijke situatie, alleen dat er gevaar van verwarring voor een van deze groepen zijn niet te verwaarlozen.

120     Ervan uitgaande dat het deel van het publiek het oudere merk interpreteert als de letter "c" en het aangevraagde merk als de letter "e" niet verwarren ze, het feit blijft dat er een gevaar voor verwarring voor het deel van het publiek interpreteert de twee tekens als vertegenwoordiger van dezelfde letter en voor het deel van het publiek die van oordeel is dat de twee merken als abstracte patronen. Voor het bepalen van het bestaan ​​van een verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, paragraaf 1, onder b), van Verordening nr. 207/2009, is het niet nodig om te zien dat dit risico bestaat voor alle de doelgroep (zie, in die zin, RESPICUR, paragraaf 32 supra, punten 73 en 74.)

121     De vondst van een gevaar van verwarring voor deze groepen consumenten zijn belangrijk genoeg om de oppositie tegemoet te komen, is er geen noodzaak om het bestreden besluit te vernietigen op de enkele grond dat de kamer van beroep ten onrechte beschouwd dat het hele publiek zou ofwel interpreteren de twee tekens als vertegenwoordiger van dezelfde letter of twee borden naar abstracte patronen vertegenwoordigen. In feite hebben deze fout door de kamer van beroep geen invloed op het resultaat.

IEF 10466

De sanctie is een vrijwel dode letter

Bijlage bij Kamerstukken II 30 928, nr. 17 Rapport P.G.F.A. Geerts e.a., "Oneerlijke handelspraktijken: praktijkervaringen in België met de sanctie van artikel 41 WMPC", juni 2011 - hier

Paralelle publicatie van Reclameboek 1195. Oneerlijke handelspraktijk en de bijzondere sanctie van artikel 41 WMPC, rechtsvergelijking. Uit het rapport.

Het Belgische recht kent met artikel 41 WMPC een bijzondere sanctie ten behoeve van de consument jegens wie een oneerlijke handelspraktijk is gepleegd. De centrale doelstelling van dit onderzoek was te achterhalen hoe de Belgische sanctie van artikel 41 WMPC in de praktijk werkt. Meer bijzonder diende de vraag beantwoord te worden of zij doeltreffend was in de zin dat zij jegens handelaren afschrikwekkende werking had en dat het voor consumenten aantrekkelijk was om daarvan gebruik te maken.

Ter beantwoording van deze vragen werden de remedies geanalyseerd die consumenten naar Nederlands en Belgisch recht ter beschikki ng staan wanneer zij slachtoffer zijn geworden van een oneerlijke handelspraktijk. De conclusie luidt dat artikel 41 WMPC met name door zijn punitieve strekking verschilt van het bestaande Nederlandse verbintenissenrecht waarin schadevergoeding en herstel centraal staan. Dit wil niet zeggen dat een dergelijke sanctie niet zou passen in het Nederlandse verbintenissenrecht, maar wel dat zij daaraan een nieuw element zou toevoegen.

Door middel van rechtspraakonderzoek en interviews werd de praktische werking van artikel 41 WMPC in kaart gebracht. Aanschrijving van alle tot toepassing van artikel 41 WMPC bevoegde Belgische gerechten (246 in totaal) leverde geen uitspraken op en evenmin werden gepubliceerde uitspraken gevonden. Interviews met 9 personen die werkzaam zijn in verschillende sectoren (advocatuur, bedrijfsleven, consumentenorganisaties en overheid) genereerden een aantal mogelijke verklaringen voor het ontbreken van rechtspraak.

De uitkomst van het onderzoek is dat de sanctie van artikel 41 WMPC een vrijwel dode letter lijkt te vormen. Er is geen rechtspraak gevonden waarin artikel 41 WMPC wordt toegepast en uit de interviews is evenmin gebleken dat deze sanctie in het kader van onderhandelingen tussen consumenten en ondernemingen vaak wordt ingeroepen door of namens consumenten. Evenmin lijken ondernemingen zich bij hun optreden te laten afschrikken door artikel 41 WMPC. Niet uitgesloten kan worden dat de sanctie van artikel 41 WMPC toch af en toe wordt ingeroepen, maar dat dit gebruikelijk zou zijn, is onaannemelijk.

De oorzaken die hiervoor mogelijkerwijs verantwoordelijk zouden kunnen zijn, hangen niet samen met de aard van de sanctie als zodanig, maar zijn vermoedelijk in belangrijke mate toe te schrijven aan de redactie van artikel 41 WMPC (onduidelijke toepassingsvoorwaarden), aan het feit dat consumentengeschillen veelal een gering financieel bedrag betreffen in combinatie met de kosten van een procedure en het risico om in geval van verlies in een gedeelte van de kosten van de wederpartij te worden veroordeeld, aan het feit dat ondernemingen uit commerciële overwegingen (reputatie is los van eventuele juridische sancties van belang) zullen schikken of zich zullen onthouden van oneerlijke handelspraktijken, aan handhaving door concurrenten en de Belgische Consumentenautoriteit en aan de geringe bekendheid die artikel 41 WMPC geniet, mede door een onlogische plaatsing in de wet.

IEF 10465

Meer dan een stofzuiger

HvJ EU 10 november 2011, zaak C-88/11 P (LG Electronics Inc. tegen OHIM) - computervertaling

Hogere voorziening. Gemeenschapswoordmerk 'KOMPRESSOR PLUS'. Weigering vanwege het beschrijvend karakter. Behandeling van nieuwe vorm van bewijs door het Gerecht EU, verdraaiing van feiten en bewijzen: een document dat een stofzuiger beschrijft als "meer dan een stofzuiger, een echte kleine compressor. " is niet een beschrijving van de feitelijke functionaliteit van het product in kwestie, maar slechts een zeer lovend formule reclame en overdrijft de werkelijke mogelijkheden van het product. Het kon niet letterlijk worden genomen door het Tribunaal als een compressor zou eigenlijk een zware industriële apparatuur en een hoog vermogen, meestal voorzien van jet turbines of pijpleidingen. Hogere voorziening wordt afgewezen.

Computervertaalde citaten: 42 Volgens LG Electronics, heeft het Hof vervormde de inhoud van het document van het Bureau in de bijlage bij haar memorie van antwoord in het bedrijf, in paragraaf 19 van het arrest, dat dit document een stofzuiger beschrijft als "meer dan een stofzuiger, een echte kleine compressor. " Deze zin is niet een beschrijving van de feitelijke functionaliteit van het product in kwestie, maar slechts een zeer lovend formule reclame en het overdrijven van de werkelijke mogelijkheden van het product. Het kon niet letterlijk worden genomen door het Tribunaal als een compressor zou eigenlijk een zware industriële apparatuur en een hoog vermogen, meestal voorzien van jet turbines of pijpleidingen.

45 In dit geval moet het zeker worden opgemerkt dat verzoekster zich beroept formeel, een verdraaiing van de feiten door het Tribunaal in de interpretatie van het document vermeld in paragraaf 19 van de bestreden beslissing. Het is echter blijkt uit de argumenten waarop deze industrie is gebaseerd, in werkelijkheid de aanvrager wil de beoordeling van de feiten uitdaging door het Hof in de interpretatie van het document in kwestie en wil Hof zijn eigen beoordeling van het document vervanger aan het Tribunaal.

46 Hieruit volgt dat het tweede deel van het tweede middel moet worden afgewezen als niet-ontvankelijk.

IEF 10464

Geen erkende afkorting

Gerecht EU 10 november 2011, zaak T-313/10 (Three-N-Products private Ltd. tegen OHIM/Shah c.s.)

Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure aanvrage gemeenschapswoordmerk AYUURI NATURAL. Ouder Gemeenschapsbeeldmerk AYUR. ‘Ayur’ wordt niet erkend als een afkorting voor ‘Ayurveda’, traditionele Indische geneeswijze. Relatieve weigeringsgrond: uiteindelijk toch verwarringsgevaar toegekend. Gelijkende tekens. Article 8(1)(b) of Regulation (EC) No 207/2009. Vernietiging van de beslissing van  Board of Appeal van het OHIM volgt; oppositie alsnog toegewezen:

Regarding the distinctive character of the earlier marks, it follows from paragraphs 47 to 51 above that only a part of the relevant public will readily associate the terms ‘Ayurveda’ and ‘ayur’ for the relevant products. (r.o. 60)

Belangrijkste overwegingen r.o. 54, 56, 58, 65.

IEF 10463

Bijgevolg van de incidentele vordering

Rechtbank Almelo 9 november 2011, HA ZA 11-613 (Kaltenbach Shotblast and Painting Systems B.v. tegen Bora Borgh c.s.)

Met dank aan Bert Jan van den Akker, Dijkstra Voermans Advocatuur & Notariaat.

Bevoegdheidsincident. Merkenrecht. Relatieve bevoegdheid in hoofdzaak en dus ook in incidentele vordering ex 118 Rv, oproeping van derden, en verwijzing naar rechtbank 's-Gravenhage. Kaltenbach wordt veroordeeld in de kosten: €425.

2.4 De Nederlandse rechter heeft in deze zaak rechtsmacht krachtens het bepaalde in artikel 97 lid 1 van de Gemeenschapsmerkenverordening aangezien Bora Borgh en Shotblastersupport in Nederland zijn gevestigd en Van Doesburg in Nederland woonplaats heeft. Op grond van artikel 98 lid 1 GMVo geldt die rechtsmacht voor de gestelde inbreuk op het grondgebied van alle lidstaten van de Europese Unie. Ten aanzien van het geschil is de rechtbank 's-Gravenhage exclusief relatief bevoegd krachtens het bepaalde in artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-Verordening inzake het Gemeenschapsmerk juncto artikel 96 aanhef en onder a GMVo.

In de hoofdzaak en het incident ex artikel 118 Rv.
2.7 Gelet op hetgeen is overwogen in het bevoegdheidsincident is de rechtbank niet bevoegd van de vorderingen in de hoofdzaak en bijgevolg van de incidentele vordering ex artikel 118 Rv kennis te nemen.

 

IEF 10462

Uitvoerbaarverklaring van Franse vonnis

Rechtbank Utrecht 26 oktober 2011, LJN BU3778 (Roucar Gear Technologies B.V. tegen gedaagde)

In navolging van IEF 9033. Procesrecht. Internationaal privaatrecht en intellectuele eigendomsrecht. Verzet tegen exequatur moet worden ingesteld bij verzoekschrift; herstel ex artikel 69 Rv; Frans vonnis niet onverenigbaar met Nederlands vonnis. verzoek tot intrekking uitvoerbaarverklaring van Franse vonnis wordt afgewezen. Roucar c.s. worden veroordeelt in de kosten

2.5.  Intrekking van een uitvoerbaarverklaring is wel mogelijk op de grond dat de uitvoerbaar verklaarde beslissing onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing (artikel 34 sub 3 EEX-Vo).

2.6.  Roucar c.s. heeft in dit kader aangevoerd dat van een dergelijke onverenigbaarheid sprake is, omdat de beslissing in het Franse vonnis dat de aan de orde zijnde intellectuele eigendomsrechten toekomen aan [verweerder] onverenigbaar is met toewijzing door de rechtbank Utrecht van de in de hoofdzaak gevorderde verklaring voor recht dat deze intellectuele eigendomsrechten toebehoren aan Roucar c.s. Omdat artikel 34 sub 3 EEX-Vo beoogt te voorkomen dat beslissingen die onverenigbaar zijn met een in een andere lidstaat gewezen beslissing ten uitvoer gelegd kunnen worden, dient de rechtbank in de onderhavige procedure te anticiperen op de mogelijke uitspraak van de rechtbank in de hoofdzaak, aldus Roucar c.s.

2.7.  De rechtbank kan Roucar c.s. niet volgen in zijn standpunt. Artikel 34 sub 3 EEX-Vo spreekt over een “gegeven beslissing”. Deze zinsnede kan niet anders worden begrepen dan dat deze weigeringsgrond alleen opgeld doet op het moment dat er een rechterlijke beslissing in de aangezochte lidstaat is genomen die onverenigbaar is met de uitvoerbaar te verklaren buitenlandse beslissing. In dat licht is geen plaats voor anticipatie op een mogelijk in de aangezochte lidstaat nog te nemen rechterlijke beslissing. In een dergelijk geval is immers nog mogelijk dat de rechter van de aangezochte lidstaat voor het nemen van de beslissing rekening houdt met de in een andere lidstaat gegeven beslissing. Artikel 34 sub 3 is niet voor een dergelijk geval geschreven.
De beslissing van de rechtbank Utrecht in de hoofdzaak van 30 juni 2010 houdt enkel een beslissing in op de vraag of de rechtbank bevoegd is om van de ingestelde vorderingen kennis te nemen. Een dergelijke bevoegdheidskwestie vormt geen grond die bij de toets of sprake is van onverenigbaarheid in de zin artikel 34 sub 3 EEX-Vo, in aanmerking mag worden genomen (vlg. Hof van Justitie 6 juni 2002, C80/00, overweging 44). Nu het vonnis van de rechtbank Utrecht van 30 juni 2010 overigens geen beslissing inhoudt omtrent de vraag aan wie de genoemde intellectuele eigendomsrechten toekomen, moet de slotsom zijn dat dat vonnis en het Franse vonnis geen rechtsgevolgen hebben die elkaar uitsluiten. Van onverenigbaarheid in de zin van het genoemde artikel 34 sub 3 is daarom geen sprake. Dit betekent dat het beroep van Roucar c.s. op artikel 34 sub 3 EEX-Vo faalt.

2.8.  Het voorgaande betekent dat het verzoek om de uitvoerbaarverklaring van het Franse vonnis in te trekken moet worden afgewezen.

Meer Roucar-uitspraken

IEF 10461

De terugbetaling van de inleg op de einddatum

Rechtbank 's-Gravenhage 2 november 2011, LJN BU3900 (eiser tegen Staalbankiers N.V.)

Als randvermelding, parallel gepubliceerd RB 1194. Misleidende informatie over bankproduct. Bodemzaak. Aansprakelijkheid Bank voor schade die cliënt lijdt als gevolg van een garantieproduct, waarbij het debiteurrisico werd gelopen op Lehman Brothers. Bank niet zelf als garant aansprakelijk voor dit product en er is ook geen sprake van misleidende informatie over dit product. De bank heeft wel haar bijzondere zorgplicht geschonden, omdat het in dit geval ging om pensioengelden van cliënt. Staalbankiers wordt veroordeeld in proceskosten ad €9.306,93.

Onjuiste of misleidende informatie / dwaling?
4.3.De rechtbank is, anders dan [eisers c.s.], van oordeel dat de aan [eisers c.s.] verstrekte informatie over het product Staalbankiers Garantiebeheer ten aanzien van de werking van de note en de aan de note verbonden risico's correct, duidelijk en niet misleidend is. Uit deze informatie volgt dat ten aanzien van de terugbetaling van de inleg op de einddatum een garantie is afgegeven door Lehman Holding. Dat aan de door Lehman Holding verstrekte garantie het risico verbonden is dat zij kan failleren en dat zij in dat geval niet (geheel) zal kunnen uitkeren, behoeft geen uitdrukkelijke vermelding, maar spreekt voor zich. In de verstrekte informatie is ook vermeld dat men een debiteurenrisico op Lehman Holding liep. Voorts is in de verstrekte informatie opgenomen dat Lehman Holding een A+ rating had en dat dit stond voor een uitstekende kredietwaardigheid. Dit is juist en niet misleidend. Weliswaar zou uit de aanduidingen "100% van de hoofdsom retour " en "de zekerheid van een hoofdsomgarantie op einddatum" in de toelichting "Staalbankiers Garantiebeheer" op zichzelf genomen afgeleid kunnen worden dat de belegger steeds zijn inleg terug zou ontvangen, maar indien deze aanduidingen worden bezien in het licht van de rest van de in deze toelichting opgenomen informatie, moet ook voor een niet professionele belegger het bij lezing duidelijk zijn geweest dat het een door Lehman Holding verstrekte garantie was, waarvan de aard en omvang van de daarmee verstrekte zekerheid één op één samenhing met de kredietwaardigheid van die bank. Verder hebben [eisers c.s.], zoals hiervóór al is overwogen, ook niet redelijkerwijs mogen aannemen dat de hoofdsomgarantie door Staalbankiers werd afgegeven.

4.4.Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat Staalbankiers onjuiste dan wel misleidende informatie over het product Staalbankiers Garantiebeheer heeft verstrekt. Bijgevolg kan het beroep van [eisers c.s.] op dwaling op deze grond niet slagen. [eisers c.s.] hebben ook geen andere feiten en omstandigheden gesteld die een beroep op dwaling kunnen rechtvaardigen. De subsidiaire vorderingen zijn dus evenmin toewijsbaar.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10460

Besluit aftrek R&D

Belastingplan 2012: Research & development-aftrek en intellectueel eigendom

Met analyse in't kort van Pieter Drubbel en Mees Bernhagen, Sajet Telting & Partners.

Fiscale aftrek van R&D en intellectuele eigendom het belastingplan 2012 is een nieuwe belastingaftrek aangekondigd voor kosten en uitgaven die verband houden met speur- en ontwikkelingswerkzaamheden. De nieuwe regeling draagt de naam RDA (Besluit houdende regels voor de aanvullende aftrek voor Speur- en Ontwikkelingswerk, oftewel Research & Development Aftrek ) en zal, naast de reeds bestaande Innovatiebox en de Afdrachtvermindering Loonbelasting, vanaf 1 januari 2012 van kracht worden met als doel innovatie binnen het Nederlandse bedrijfsleven te stimuleren. Overigens zal de regeling zowel voor IB ondernemers als voor Vpb-belastingplichtigen (zoals BV’s en NV’s) openstaan.

1. Conceptbesluit
2. Welke kosten en uitgaven aftrekbaar
3. RDA beschikking
4. Algemene beperkingen
5. Conclusie

1. Conceptbesluit
In het concept besluit RDA (27 oktober jl.) heeft de regering een voorlopige uitwerking van de nieuwe regeling openbaar gemaakt. In genoemd besluit wordt onder andere uiteengezet hoe belastingplichtigen toegang kunnen krijgen tot de RDA en welke kosten en uitgaven van de RDA zullen worden uitgesloten. Nog vóór de openbaarmaking van genoemd besluit, heeft de NOB (Nederlandse Orde van Belastingadviseurs) stevig commentaar geleverd op het wetsvoorstel. Alhoewel enige vragen van de NOB door het concept besluit worden beantwoord, blijven er vragen onbeantwoord en blijven de meeste punten van kritiek overeind.

2. Welke kosten en uitgaven aftrekbaar
Op de aftrek van welke kosten en uitgaven mag de ondernemer zich verheugen? Duidelijk is dat de nieuwe regeling zal voorzien in een aftrek voor R&D ontwikkelingskosten en uitgaven (niet zijnde loonkosten). Echter, vooralsnog lijken de kosten en uitgaven die voor de aftrek in aanmerking zullen komen, te worden beperkt door de vormgeving van de toegang tot de faciliteit. Op dit element richt zich ook de kritiek van de NOB, welke voor het intellectueel eigendomsrecht van belang is.

3. RDA beschikking
Toegang tot de RDA zal afhankelijk zijn van een zogenaamde RDA beschikking. De toekenning van de RDA beschikking zal afhangen van de toekenning van een zogenaamde S&O verklaring. S&O verklaringen worden afgegeven door Agentschap NL en geven thans ook al toegang tot de Afdrachtvermindering Loonbelasting en de Innovatiebox. De S&O verklaring ziet op zogenaamde speur- en ontwikkelingswerkzaamheden die plaatshebben binnen de onderneming die de aanvraag voor de verklaring doet. De faciliteit van de innovatiebox staat open voor inkomsten die toerekenbaar zijn aan immateriële activa die zijn ontwikkeld d.m.v. werkzaamheden waarvoor een S&O verklaring is afgegeven en inkomsten die toerekenbaar zijn aan octrooien. De NOB kritiseert dat de RDA aldus, naar het zich laat aanzien, niet open zal staan voor kosten die toerekenbaar zijn aan de ontwikkeling van een octrooi in het geval voor die kosten geen S&O verklaring is of kan worden verleend. De S&O verklaring ziet immers op loonkosten en niet op andere ontwikkelingskosten. De ontwikkeling en/of vestiging van octrooien zal in sommige gevallen veel geld kosten maar geen of weinig arbeidskosten vergen.

4. Algemene beperkingen
Verder zijn er algemene beperkingen voor wat betreft de in aanmerking komende kosten en uitgaven. Om te beginnen zal slechts een percentage van de kosten onder de RDA vallen. Aftrek van ‘indirecte kosten’ zal nog meer worden beperkt. Zoals gezegd vallen loonkosten momenteel onder de afdrachtvermindering loonbelasting en dat blijft zo. Tot slot zullen kosten van uitbesteed onderzoek, kosten van marktonderzoek, financieringskosten, afschrijvingskosten, en kosten van investeringen die in aanmerking komen voor de energie-investeringsaftrek of milieu-investeringsaftrek van de RDA zijn uitgesloten.

5. Conclusie
Of de regering het commentaar van de NOB op de in het belastingplan 2012 gepresenteerde RDA ter harte zal nemen is onzeker. Wel zeker is dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de exacte inhoud en werking van de regeling. Voor het intellectueel eigendomsrecht is in dit kader vooral van belang of de S&O verklaring, ondanks de terechte kritiek van de NOB, het enige toegangskaartje tot de RDA beschikking blijft. In dat geval zouden kosten en uitgaven waarvoor geen S&O verklaring is of kan worden verleend maar die wel in verband staan met de ontwikkeling van intellectuele eigendomsrechten, niet voor de RDA in aftrek komen. Daarmee zou de RDA geen volledig sluitstuk vormen op de fiscale maatregelen die de innovatie in Nederland beogen te stimuleren.