IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 10263

BBIE website vernieuwd

Merkenrecht. De website van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom is vernieuwd, zie BOIP.int. We beperken ons voortaan tot een maandelijks overzicht. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard zijn om door te nemen.

In aanvulling op BBIE oppositie september 2011, IEF 10221, met de komst van de nieuwe site een update tot 30 september:

09-23

2004356

ASPIRIN

Anopyrin

999045 (int)

Afgew.

fr

09-23

2005502

NRJ

hard energy

1202727

Toegew.

nl

09-23

2004916

MUTLU

M MUTLUSAN ELECTRIC

1193835

Gedeelt.

fr

09-23

2004839

Garanti

GARANTIE WONEN

1194458

Afgew.

nl

09-22

2003730

ARKO

ARKOTRANSIT

1169219

Gedeelt.

fr

09-22

2005121

METNHBECT

METALLOINVEST.

1025840 (int)

Toegew.

fr

09-22

2004940

ECOWAY

ECONOWAY MY WAY

1192329

Gedeelt.

nl

09-20

2005209

ALBATROS

ALBATROS!

1197529

Toegew.

nl

IEF 10262

Boekenregisseur

Rechtbank Zwolle-Lelystad 29 september 2011, LJN BT6169 (Uitgeverij Waanders B.V. tegen gedaagde)

Arbeidsovereenkomst met beëindigingsovereenkomst met toestemming gebruik merknaam en domeinnaam inclusief mailadressen, onder de naam Uitgeverij Komma, dan wel " ' ", echter wel is verboden boeken uit te geven in de segmenten: beeldende kunst in relatie tot musea, overleden kunstenaars, fotografie, geschiedenis en mode/textiel, tenzij uitdrukkelijk te kennen is gegeven dat men geen zaken met eiser wil doen. Onder last van een boetebeding.

Alle vorderingen worden afgewezen, omdat daarvoor het belang ontbreekt, dan wel niet aannemelijk is gemaakt. In citaten.

Inschrijving handelsregister: 4.4. "De inschrijving van Flevodruk Ideeën B.V. is gewijzigd, zodat de activiteit "Uitgeverijen van boeken" is verwijderd, geen belang bij de vordering meer"

Gebruik naam Uitgeverij in relatie met [A]: afgewezen
4.5.3. "nu [gedaagde] het woord "uitgeverij" terstond na de sommatie van Waanders van de website heeft verwijderd en Waanders niet (voldoende) aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] het voornemen heeft om de term "uitgeverij" in relatie met de naam "[A]" te gaan gebruiken."

Term boekenregisseur: afgewezen
4.6.3.  De voorzieningenrechter is met [gedaagde] van oordeel dat de term "boekenregisseur" niet het uitgeven van boeken impliceert. Volgens het woordenboek van Van Dale is een regisseur, indien daaraan een ander zelfstandig naamwoord zoals "boeken" voorafgaat, een "functionaris met een coördinerende, toezichthoudende functie". Een uitgever daarentegen is een "ondernemer die boeken, tijdschriften, cd's e.d. uitgeeft". Met het gebruik van de term "boekenregisseur" in relatie tot [A] handelt [gedaagde] dan ook niet in strijd met artikel 6.3 van de beëindigingsovereenkomst.
Het verweer van Waanders dat er verwarring te duchten zou zijn omdat het woord "uitgeverij" op de website www.[B] staat en vanwege de vermelding in het handelsregister van "Uitgeverijen van boeken" als activiteit bij Flevodruk Ideeën B.V. gaat niet op nu [gedaagde] aan de sommaties van Waanders tot verwijdering van dat woord en die activiteit reeds heeft voldaan (zie hiervoor onder 4.4. en 4.5.).
De vorderingen sub 1 en 2 zullen worden afgewezen.

Verbod derden aan te zetten tot beëindigen van zakelijke relaties met Waanders: niet aannemelijk
4.7.3.  De voorzieningenrechter is van oordeel dat Waanders niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] [E] heeft aangezet om de relatie met Waanders te beëindigen. Uit genoemde e-mail van [E] aan [gedaagde] van 15 augustus 2011 blijkt immers dat het [E] zelf is die de relatie met Waanders wenst te beëindigen.
In het geval het boek niet van [E] is maar van [H], zoals door [gedaagde] is gesteld en niet door Waanders is weersproken, heeft de e-mail van [E] aan Waanders van 4 augustus 2011 niet geleid tot een beëindiging van de relatie met Waanders, zodat er überhaupt geen sprake van kan zijn dat [gedaagde] een zakelijk contact heeft aangezet tot het beëindigen van de relatie met Waanders.
Nu ten aanzien van het boek "South African Beauty" niet is gebleken van enige onrechtmatigheid van [gedaagde] jegens Waanders ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de daarop ziende algemener geformuleerde vordering sub 3 toe te wijzen.

Aanpassing website in verband met orders: aangepast, geen belang
4.8.2.  [gedaagde] heeft gesteld dat hij de site reeds twee weken voor de zitting zodanig heeft aangepast dat geen boeken meer kunnen worden besteld omdat Waanders, in strijd met de beëindigingsovereenkomst, weigert boeken uit te leveren aan [A]. Verder is er slechts één klacht van één consument die in de periode van het tekenen van de beëindigingsovereenkomst een boek heeft besteld.
4.8.3.  Met de, onweersproken, stelling van [gedaagde] dat hij de website heeft aangepast, komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter het belang van Waanders aan haar vordering sub 10 te ontvallen. De vordering sub 10 zal worden afgewezen.
Verder is de voorzieningenrechter met [gedaagde] van oordeel dat de enige door Waanders naar voren gebrachte klacht ziet op een bestelling die is gedaan in de periode dat de website is overgegaan van Waanders op [gedaagde]. Het lijkt dan ook meer te gaan om een eenmalige fout ontstaan bij die overgang dan om doelbewust handelen.

Achtergrond boekblad (link login).

IEF 10261

Als zodanig kenbaar voor het publiek

Raad voor de Journalistiek 16 september 2011, nr. 2011/60 (X tegen hoofdredacteur TROS Radar)

Als randvermelding. Portretrecht. Journalistieke werkwijze: camera-overvaltechniek, hoor en wederhoor. Privacy: foto's, vermelding persoonlijke gegevens.

Door TROS Radar is aangebeld bij Dokter [X] en hij was niet bereid voor commentaar. De klager stelt dat zijn privacy in ernstige mate is geschaad. In de uitzendingen wordt klager met naam en toenaam genoemd en zijn beeltenis wordt eveneens bij herhaling getoond. (...) Hij stelt dat er geen enkel maatschappelijk belang was gediend bij het openlijk publiceren van zijn naam. De publicatie van zijn naam en beeltenis staat niet in redelijke verhouding tot het maatschappelijk belang van de publicatie, aldus klager. Raad oordeelt anders en verzoekt TROS Radar zelfs om aandacht aan deze beslissing te geven in haar programma

Ad 3. Gelet op hetgeen de Raad hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de maatschappelijke relevantie van de uitzendingen, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder de belangen van klager bij de bescherming van zijn privacy onvoldoende heeft afgewogen tegen het maatschappelijk belang dat met de publicatie is gediend. Klager was destijds een expert op het gebied van orthopedische chirurgie en als zodanig kenbaar voor het publiek. Daarnaast kan de vermelding van de naam van klager van belang zijn omdat verwarring met beroepsgenoten hiermee kan worden voorkomen. Aldus kan niet worden geconcludeerd dat de privacy van klager door het vermelden van zijn naam en de weergave van zijn foto disproportioneel is geschaad. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

De Raad verzoekt verweerder bij voorkeur aan deze beslissing aandacht te besteden in een uitzending van TROS Radar en anders deze beslissing integraal of in samenvatting op zijn website dan wel in een ander daartoe geëigend medium te publiceren.

Lees de uitspraak hier (link / pdf); naar de video (link)

IEF 10236

Octrooi op het maken van een sneeuwpop

US Octrooi 8,011,991:  US Patent and Trademark Office verleent een octrooi op het maken van een sneeuwpop.

Met dank aan Cees Mulder, Maastricht University.

Al in 2006 diende Ignacio Marc Asperas bij het USPTO een 25-pagina octrooiaanvrage in met de titel “Apparatus for facilitating the construction of a Snow Man/Woman”. Begin deze maand heeft het USPTO (uiteindelijk) octrooi verleend voor zijn uitvinding, zodat vanaf deze winter Asperas, in principe, iedereen kan aanklagen die sneeuwpoppen volgens zijn methode bouwt zonder zijn toestemming.

Het octrooi beschrijft  hulpmiddelen voor het vergemakkelijken van de bouw van een sneeuwman of -vrouw. De uitvinder was vooral op zoek naar een methode om een grote sneeuwpop in z’n eentje te kunnen bouwen. In de uitvinding worden holle sneeuwballen gemaakt, die lichter zijn dan gevulde ballen. Daarnaast wordt de buitenkant van de bal voorzien van een hechtingslaag (“adhesion surface”) die het bij elkaar houden van de sneeuw vergemakkelijkt. De hechtingslaag kan een elektrisch geladen oppervlak zijn al dan niet in combinatie met een geschikt gekozen textuur. De elektrische lading kan worden opgewekt door een generator in de sneeuwpop.

Maar de heer Asperas heeft aangekondigd dergelijke plannen niet te hebben. Zijn aanvraag moet vooral worden beschouwd als van het type: “Hoe bouw je nu zo’n sneeuwpop?” en bevat veel tips hoe je symmetrische sneeuwballen kunt rollen en hoe je armen, schouders en ander lichaamsdelen van sneeuw kunt bouwen. De uitvinder pretendeert niet dat dit de ultieme sneeuwman is met een revolutionaire constructie, maar wel dat niemand ooit bedacht heeft dat je het zo zou moeten doen.

Het verleende octrooi heeft als hoofdconclusie:

A building component apparatus for facilitating a construction of a snow man/woman, comprising:
    a spherically-shaped body that provides an interior structure of the snow man/woman that has an outer surface and an interior, the interior substantially lighter than when the interior is filled with snow;
    an adhesion surface provided on the outer surface of the spherically-shaped body that substantially increases the ability of the outer surface to adhere snow to the spherically-shaped body;
    wherein, the spherically-shaped body and adhesion surface form a building component for facilitating the construction of the snow man/woman; and a generator that generates an electric charge, the electric charge coupled to the outer surface.

IEF 10233

auteurscontractenrecht billijke vergoeding presentatie.

Presentatie D.J.G. Visser,  'Auteurscontractenrecht  billijke vergoeding', deLex lunchdebat, 8 september 2011

Zoals gepresenteerd bij het lunchdebat auteurscontractenrecht en billijke vergoeding van 8 september 2011 j.l. (zie IEF 10112) en tevens gisteren bij Leiden Revisited. Professor Vissers standpunt komt beter tot zijn recht wanneer tezamen wordt gelezen met zijn bijdrage in het Nederlands Juristenblad (medegepubliceerd onder IEF 10188) en hier.

 

IEF 10260

Indexeringsdiensten

Rechtbank Amsterdam 28 september 2011, HA ZA 09-2443 (Stichting BREIN tegen News-Service), LJN BU6271

Met dank aan Tim Kuik, Stichting BREIN en News|Service.com stuurde ons een persbericht

Auteursrecht. Verwijderen van content waar Usenet provider News-service geen toestemming voor heeft om deze te plaatsen op straffe van een forse dwangsom.

Uit't persbericht: De rechtbank Amsterdam heeft gisteren vonnis gewezen tegen de commerciële Usenet provider News-service Europe (NSE). Zij moet op straffe van een dwangsom van 50.000 euro per dag bestanden met illegale entertainment content van haar servers verwijderen. NSE was gedagvaard door stichting BREIN die rechthebbenden op films, muziek, games, interactieve software en boeken vertegenwoordigt. 

Het in Nederland gevestigde NSE is naar eigen zeggen Europa's grootste Usenet Service Provider (USP). NSE biedt tegen betaling toegang tot vele honderdduizenden entertainment bestanden die in nieuwsgroepen op haar servers staan. Het gaat daarbij om zogeheten 'binaries' waarin films, televisieseries, muziek, games en e-books zijn opgeslagen. Consumenten kopen die toegang via abonnementen van zogeheten 'resellers' van NSE  zoals bijvoorbeeld NewsXS. De beste illegale bestanden konden gevonden worden via indexeringsdiensten als het eerder al op vordering van BREIN verboden FTD die daarvan lijsten met verwijzingen aanlegde.

"Het verbod dat aan deze zeer grote Usenet aanbieder is opgelegd is een baanbrekende stap in de ontmanteling van de handel in toegang tot illegaal aanbod op Usenet", zegt BREIN directeur Tim Kuik. "Dit trekt de tweede poot onder het illegale deel van het Usenet vandaan. Eerder gebeurde dat met indexeerders als FTD. De derde en laatste poot zijn de resellers."

Het Usenet, een wereldwijd platform voor het uitwisselen van berichten, werd oorspronkelijk gebruikt om korte tekstberichten uit te wisselen. Nadat grotere werken zoals films, muziekalbums of games ook in zulke korte tekstbestanden omgezet konden worden is het Usenet zoals dat door commerciële Usenet aanbieders wordt aangeboden verworden tot een distributiesysteem voor illegale bestanden. De rechtbank Amsterdam concludeert dat sprake is van ongeautoriseerd openbaar maken, verveelvoudigen en onrechtmatig handelen. NSE wordt onder verbeurte van een dwangsom van 50.000 euro per dag met een maximum van 1.000.000 euro veroordeeld binnen vier weken het inbreukmakend en onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden.

Volgens NSE zou sprake zijn van een louter technisch platform waarop zij slechts tijdelijk alfanumerieke bestanden opslaat. Zij zou op een lijn moeten worden gesteld met een ISP en daarom niet aansprakelijk zijn. De rechtbank oordeelt echter dat NSE verder gaat dan het ter beschikking stellen van strikt fysieke faciliteiten maar dat zij beheerskeuzes maakt, weet dat de binaire bestanden overwegend illegale content bevatten en daar geld mee verdient middels het sluiten van contracten met haar resellers.

De rechtbank overweegt verder dat van een Notice & Take Down procedure niet veel valt te verwachten want voordat rechthebbenden er achter zijn dat bepaalde content op de servers van NSE staat is het kwaad al geschied en is die content al gedeeld met andere Usenet aanbieders. Ook het argument van NSE dat zij de binaries niet zou kunnen filteren op ongeautoriseerde content staat volgens de rechtbank niet aan een verbod in de weg. De rechtbank oordeelt: "De grootschalige inbreuk op auteursrechtelijk beschermde werken maakt een dergelijk verbod noodzakelijk, terwijl de beperking tot binaries de maatregel proportioneel doet zijn in het kader van het beoogde doel, de bescherming van de vele auteursrechthebbenden."

De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad omdat de belangen van de bij BREIN aangeslotenen, mede gelet op het feit dat zo'n 80 tot 90% van de binaries illegale content bevat, zwaarder wegen dan de gevolgen die het verbod voor NSE heeft. Teneinde NSE in de gelegenheid te stellen mogelijk passende maatregelen te nemen (zoals wellicht het in overleg met BREIN plaatsen van een filter), stelt de rechtbank de termijn waarbinnen NSE uiterlijk aan dit vonnis dient te voldoen op vier weken na betekening.

Het vonnis ziet niet op korte tekstartikelen waar het oorspronkelijke Usenet voor bedoeld is. Het gaat BREIN dan ook niet om het verbieden van Usenet maar om het stoppen van de grootschalige inbreuk op auteursrechten die nu dagelijks plaatsvindt via de dienst van NSE en andere commerciële Usenet Service Providers.

Lees het persbericht hier (link), News|Service.com persbericht (link), lees het vonnis hie (LJN / pdf)

IEF 10259

Licentiegedragscode

Beleidsnota Biotechnologie; Brief regering; Beantwoording vragen commissie over de octrooiproblematiek van kwekers, Kamerstukken II 2011-2012, 27 428, nr. 204. en de bijlage Overzicht van sectoroverleg over een gedragscode voor de toegang tot plantmateriaal dat wordt beschermd door een octrooi

De stand van zaken. Over de octrooiproblematiek van kwekers is veel te doen, wel dient dit gescheiden te worden van de analyse van haalbaarheid en wenselijkheid van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht. Er zijn twee parallelle acties gestart: 
1.sinds augustus 2010: sectoroverleg van bedrijven in de groenteveredelingssector om te komen tot sectorbreed gedragen afspraken over een gedragscode voor toegang tot biologisch materiaal en het gebruik van octrooilicenties, en
2.sinds 11 april 2011: consultatie van belangenorganisaties VNO-NCW, Plantum, LTO, NIABA en Nefarma, met het oog op analyse van wenselijkheid en haalbaarheid van en alternatieven voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht.

Ad 1) Uit het verslag blijkt dat onder leiding van een Stuurgroep van betrokken bedrijven drie werkgroepen zijn ingesteld die zich respectievelijk buigen over:

  • de voorbereiding van een standpunt over het moment van verlenen van toegang tot biologisch
    materiaal dat is gedeponeerd in het kader van een octrooi(aanvraag);
  • een voorstel dat de toegang tot biologisch materiaal regelt, met in acht te nemen
    uitgangspunten die door de Stuurgroep zijn geformuleerd;
  • de definities van de verschillende soorten te onderscheiden “traits’.

Ad 2) Ik zal de beoogde onafhankelijke voorzitter van deze dialoog ook verzoeken aandacht te geven aan inbreng van maatschappelijke organisaties en hun zienswijzen bij de oplossing van de onderhavige problematiek.

Slotopmerking 
Ik spreek hierbij graag het vertrouwen uit dat het sectoroverleg over de licentiegedragscode en de brede consultatie van belangenverenigingen oplossingen zullen opleveren die de toegang tot biologisch materiaal voor veredelingsdoeleinden zullen vergemakkelijken. Verder verwacht ik van alle bij de brede consultatie betrokken partijen dat zij constructief zullen bijdragen aan de voorbereiding van de standpuntbepaling over eventuele invoering van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het internationale octrooirecht, of passende alternatieven daarvoor.

Complete dossier hier (link)

IEF 10258

Conceptuele vissengraad

Gerecht EU 29 september 2011, zaak T-415/09 (New Yorker SHK Jeans tegen OHIM / Vallis)

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure tegen aanvrage woordmerk FISHBONE. Ouder Grieks beeldmerk FISHBONE BEACHWEAR. Relatieve weigeringsgrond, gedeeltelijke weigering (voor kleding en schoenen, maar niet voor tassen). Bewijs van normaal gebruik van ouder merk, verwarringsgevaar Extra bewijs wordt overwogen.

Algehele indruk (gebaseerd op visuele, fonetische en conceptuele indrukken) brengt ertoe dat er verwarringsgevaar ontstaat, waarbij moet worden aangetekend dat Board of Appeal er juist aan deed niet conceptueel te vergelijken, zie r.o. 93, omdat merendeel van het publiek het woord "fishbone" niet zal begrijpen.

90      Visually, in the view of the applicant, the figurative element of the earlier mark constituted by the fishbone, the term ‘beachwear’ and the additional graphical elements are not negligible and play a significant role in the overall impression of the earlier mark, which make it different from the mark applied for. In the contested decision, it appears that the Board of Appeal analysed, as regards the earlier mark, both the figurative element representing a fishbone and the word elements ‘fishbone’ and ‘beachwear’. In that regard, it correctly took the view that the figurative element representing a fishbone draws the attention of the relevant public because of its size and that the word element ‘fishbone’ is also important in the context of the visual assessment. Having regard to what is set out in paragraph 63 above, the term ‘beachwear’ being descriptive of the goods in question, the term ‘fishbone’ constitutes the only distinctive word element of the earlier mark and will more strongly draw the attention of the relevant public, who will identify it more easily than the first term. As for the ship’s wheel, although the Board of Appeal merely mentioned it without giving other details, the fact remains that, in essence, it forms part of the overall impression of the figurative mark.

91      It follows from the considerations set out in the previous paragraph that the Board of Appeal was wrong to find that there was a visual similarity between the signs at issue. If account is taken of all those elements, and in particular of the term ‘fishbone’, in the overall impression of the earlier mark, which element is the same as the mark applied for, the conclusion must be that there is only a certain degree of visual similarity between those signs.

92      Phonetically, since the term ‘fishbone’ is the distinctive word element of the mark in question which the relevant public will identify as an indication of the commercial origin of the goods, and since it is the same as the mark applied for, the view must be taken that there is aural similarity between the marks at issue.

93      Finally, as the Board of Appeal correctly held, without being challenged by the applicant, there is no need to assess the conceptual similarity between the signs, given that the meaning of the word ‘fishbone’ will not be understood by the majority of the relevant public.

95      The assessment of the likelihood of confusion implies some interdependence between the factors taken into account, and in particular between the similarity of the trade marks and the similarity of the goods or services concerned. Accordingly, a lesser degree of similarity between those goods or services may be offset by a greater degree of similarity between the marks, and vice versa (Joined Cases T‑81/03, T-82/03 and T-103/03 Mast-Jägermeister v OHIM – Licorera Zacapaneca (VENADO with frame and others) [2006] ECR II‑5409, paragraph 74). A likelihood of confusion exists if, cumulatively, the degree of similarity between the trade marks in question and the degree of similarity between the goods or services covered by those marks are sufficiently high (MATRATZEN, paragraph 45).

97      In the present case, having regard to the considerations set out in paragraphs 90 to 94 above, which allow the conclusion to be drawn that there is a certain degree of visual similarity and a high degree of phonetic similarity between the marks at issue, which are strengthened by the fact that the goods in question, in Class 25, are identical or similar, the view must be taken that there is a likelihood of confusion between the marks at issue. Even if the relevant public distinguishes the signs at issue, it may nevertheless believe that the goods in question come from the same undertaking or from economically-linked undertakings.

IEF 10257

‘na’, ‘tu’, ‘ra’, ‘vi’ and ‘va’

Gerecht EU 29 september 2011, zaak T-107/10 (Procter & Gamble Manufacturing Cologne tegen  OHMI / Natura Cosméticos)

Merkenrecht. Oppositieprocedure tegen aanvrage woordmerk NATURAVIVA. Ouder Duits en Gemeenschapswoordmerk VIVA. Relatieve weigeringsgrond, geen verwarringsgevaar. Visuele, fonetische en conceptuele toetsing leidt ertoe dat Board of Appeal juist de tekens NATURAVIVA en VIVA als verschillende tekens ziet. Gezien het verschil in o.m. aantal lettergrepen ‘na’, ‘tu’, ‘ra’, ‘vi’ and ‘va’ 5 lettergrepen tegenover 'vi' en 'va' slechts twee, ziet het Gerecht dit niet anders en de klacht wordt afgewezen.

46      Even if, visually and aurally, the word ‘viva’ is in both signs at issue, they are, however, significantly different.

47      Visually, as the Board of Appeal pointed out in paragraph 24 of the contested decision, the mark applied for NATURAVIVA is longer than the earlier mark VIVA and the beginning of the mark applied for is different to that of the earlier mark. Furthermore, due to its position at the beginning of the mark applied for, the element ‘natura’ is likely to have a greater impact than the rest of the mark applied for and thus to create a significant difference as regards the overall impression created by the earlier mark (see, to that effect, Joined Cases T‑183/02 and T‑184/02 El Corte Inglés v OHIM – González Cabello and Iberia Líneas Aéreas de España (MUNDICOR) [2004] ECR II‑965, paragraph 81, and Case T‑112/03 L’Oréal v OHIM – Revlon (FLEXI AIR) [2005] ECR II‑949, paragraph 64).

49      Phonetically, as the Board of Appeal stated in paragraph 25 of the contested decision, the mark applied for consists of five syllables ‘na’, ‘tu’, ‘ra’, ‘vi’ and ‘va’, whereas the earlier mark is only made up of two syllables ‘vi’ and ‘va’. Those two syllables are, indeed, the same as the last two syllables in the mark applied for. Nevertheless, the first three syllables of the mark applied for, to which the consumer’s attention is normally drawn, are different (see, to that effect, MUNDICOR, paragraph 83). Similarly, the relevant public will have a tendency to sound the beginning of the mark applied for more emphatically than the end, and thereby emphasise the differences between the two signs. It must therefore be considered that the signs at issue display different phonetic sequences.

50      Conceptually, as has been noted in paragraph 38 above, the signs at issue are clearly different for those of the relevant public who understand their meaning, whereas, for the rest of the public, a conceptual comparison of the signs is irrelevant as they do not have a clear and precise meaning.

51      In the light of the foregoing, it must be concluded that the Board of Appeal rightly held, in paragraph 30 of the contested decision, that the signs NATURAVIVA and VIVA are different.

IEF 10256

Functionele complementariteit

Gerecht EU, 29 september 2011, zaak T-150/10 (Telefónica O2 Germany tegen OHIM / Loopia).

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprodedure tegen woordmerkaanvrage LOOPIA (hosting  computersites) op basis eerder gemeenschapswoordmerken LOOP en LOOPY. Relatieve weigeringsgrond, verwarringsgevaar. Vernietiging van Board of Appeal, want er waren geen soortgelijke waren of diensten, maar van functionele complementairiteit.

33 According to settled case-law, in assessing the similarity of the goods or services concerned, all the relevant features of the relationship between them should be taken into account, including, inter alia, their nature, their intended purpose, their method of use and whether they are in competition with each other or are complementary (Case C-39/97 Canon [1998] ECR I-5507, paragraph 23). Other factors may also be taken into account, such as the distribution channels of the goods concerned (Case T‑164/03 Ampafrance v OHIM – Johnson & Johnson (monBeBé) [2005] ECR II‑1401, paragraph 53, and Case T‑443/05 El Corte Inglés v OHIM – Bolaños Sabri (PiraÑAM diseño original Juan Bolaños) [2007] ECR II‑2579, paragraph 37).

44 The Board of Appeal, which described the marks at issue as visually and phonetically similar, was therefore wrong to find that there was a complete lack of similarity between the goods and services in question.

45. It is clear from the contested decision that it is because of the lack of similarity between the goods and services in question that the Board of Appeal held that, despite the similarity between the signs at issue, there was no likelihood of confusion