IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 9590

Personalia

Marjolein Driessen is per 1 april 2011 als partner verbonden aan Legaltree. Marjolein zal zich volledig richten op het intellectuele eigendomsrecht – met een nadruk op merken, auteursrecht en internet gerelateerde kwesties – en reclamerecht. Daarmee wordt een belangrijke juridische tak toegevoegd aan de vele reeds bestaande rechtsgebieden binnen Legaltree. Marjolein beschikt over ruim 10 jaar ervaring op het gebied van IE en reclamezaken: zij werkte bijna 7 jaar als advocaat IE en reclamerecht bij Leijnse Artz en daarvoor was zij als merkengemachtigde verbonden aan Vereenigde.

IEF 9589

Rechtbank Alkmaar 27 april 2011, LJN BQ2734 (Erven R.W. van de Wint tegen Stichting De Nollen (HA ZA 09-887) en Stichting Pictoright tegen Stichting De Nollen (HA ZA 09-972))

Over natrekking, eigendom, totaalkunstwerken en licenties

Vraag over eigendom en gebruiksrechten op (afbeeldingen van) kunstvoorwerpen die zich bevinden op De Nollen. Natrekking, auteursrecht. “totaalkunstwerk” (plattegrond hieronder): een integratie van beeldende kunst, landschap en architectuur. Kunstenaar R.W. van de Wint heeft stichting opgericht voor de ontwikkeling en exploitatie.

In´t landschap geplaatste sculpturen zijn eigendom van de Stichting. Naar aard en inrichting bestemd om duurzaam te blijven, duidelijk zichtbaar geplaatst om onderdeel van het totaalkunstwerk te vormen (4.24-30). Het “totaalkunstwerk” is onvoldoende bepaald en te zeer geënt op De Nollen toegekende functie.

Geslaagd beroep op natrekking komt aan op relatie tussen objecten en de grond of geplaatst gebouwen (4.31-33). Stilzwijgend overeengekomen gebruiksrecht (4.39-43), licentie ter exploitatie van De Nollen als totaalkunstwerk te bevorderen (4.80-89) en niet rechtsgeldig opgezegde licentie (4.90-92).

Verder moet op grond van de in zoverre onvoldoende weersproken stellingen van de Stichting worden vastgesteld dat de kunstenaar een aantal jaren aangesloten geweest is bij Beeldrecht, de voorganger van Pictoright, maar zich in 2000 heeft uitgeschreven omdat hij het uitdrukkelijk oneens was met het uitgangspunt dat voor ieder serieus gebruik van afbeeldingen van zijn werk toestemming zou moeten worden gevraagd. Ook heeft zich in de loop der jaren bij de uitoefening van de auteursrechten op het werk tussen partijen een patroon uitgekristalliseerd dat inhield dat partijen het (kennelijk) over en weer als normale zaak beschouwden dat de Stichting gebruik maakte van afbeeldingen van het werk van de kunstenaar ter bevordering van haar doelstelling, ongeacht of dit werk betrof dat zich op het terrein van De Nollen bevond of ander werk. Het werk van de Stichting - waarvan de wenselijkheid door de erven wordt onderschreven - lijkt ook niet goed mogelijk zonder dat daarbij op ruime schaal gebruik kan worden gemaakt van afbeeldingen van het werk van de kunstenaar, ook voor zover dit de wettelijk voorziene beperkingen op het auteursrecht te buiten gaat (bijvoorbeeld omdat twijfelachtig is of de Nollen wel onder de exceptie van art art. 23 Aw valt).

Ten slotte kent de rechtbank betekenis toe aan het feit dat niet gebleken is dat zich onder de vergoedingen die Beeldrecht heeft ontvangen in de jaren voor 2001, toen de kunstenaar de aansluiting bij Beeldrecht beëindigde, betalingen door de Stichting bevinden. Ook is van belang dat Pictoright tegenover betwisting door de Stichting na 2000 geen enkel geval heeft kunnen noemen waarin de Stichting toestemming heeft gevraagd of een vergoeding heeft betaald voor gebruik van werk als hiervoor omschreven.

Pictoright meent dat de erven ook auteursrecht hebben op foto's die door [GEDAAGDE 3] van het werk van de kunstenaar zijn gemaakt. Zij stelt daartoe onder verwijzing naar art. 7 Aw dat [GEDAAGDE 3] in dienst was van de kunstenaar (c.q. zijn [EISERES 4]) en in die hoedanigheid in het kader van haar functie in opdracht en onder leiding van de kunstenaar foto's heeft gemaakt van diens werk. [GEDAAGDE 3] heeft dit gemotiveerd betwist. De rechtbank oordeelt als volgt.

De Stichting heeft er onbetwist op gewezen dat uit de copyrightvermeldingen op uitgaven vóór 2005 volgt dat de kunstenaar zelf niet de opvatting had dat de betrokken auteursrechten van zijn bedrijf waren of dat [GEDAAGDE 3] te weinig eigen inbreng had om als fotograaf vermeld te worden. In een door de Stichting uitgegeven nieuwsbrief uit 2005 is vermeld: "([GEDAAGDE 3]) is als fotograaf en documentalist verbonden aan De Nollen", waarmee kennelijk de Stichting wordt bedoeld. In de notulen van de vergadering van het stichtingsbestuur van 15 september 2006 wordt vermeld dat de erven willen komen tot beëindiging van het dienstverband van [GEDAAGDE 3] met de B.V. omdat zij vooral werkzaamheden voor de Stichting verricht.

Pictoright heeft tegenover dit een en ander onvoldoende gesteld om de slotsom te rechtvaardigen dat de [EISERES 4] door de werking van art. 7 Aw auteursrechthebbend is op de door [GEDAAGDE 3] gemaakte foto's.

Lees de uitspraak hier (link en pdf) - excuses voor het ongemak, de overwegingen zijn niet genummerd gepubliceerd

IEF 9588

Vzr. Rechtbank Rotterdam 15 april 2011, LJN BQ1572 (Argene S.A. tegen Argen-X B.V.)

Het verschil tussen diagnostisch en therapeutisch

met gelijktijdige dank aan Jesse Hofhuis, Hofhuis Alkema
 
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Farmaceutica. ARGENE tegen arGEN-X. Bevoegdheid Rechtbank Rotterdam o.g.v. art 103 GMVo. (eiser verwijst naar de bepalingen van het BVIE, maar de vordering is alleen gebaseerd op een Gemeenschapsmerk).

Nu op grond van het Gemeenschapsmerk ARGENE niet kan worden opgetreden tegen de zuivere handelsnaam arGEN-X (geen gebruik voor waren of diensten) en van merkenrechtelijke verwarring daarnaast geen sprake is (diagnostische vs therapeutische toepassingen ander, hoogspecialistisch, publiek), oordeelt de voorzieningenrechter dat inbreuk niet aannemelijk is en wijst de vorderingen af. Geen beroep op art. 5a Hnw mogelijk wanneer uitsluitend Gemeenschapsmerk wordt ingeroepen.

Merkenrecht: “(…) Dat sprake is van een ander gebruik dan het gebruik van de aanduiding "arGEN-X" zuiver als handelsnaam is door Argene onvoldoende gemotiveerd bestreden noch is daarvan op grond van de in dit kort geding overgelegde stukken gebleken. Op grond van het Gemeenschapsmerk komt Argene in de verhouding tussen partijen mitsdien geen bescherming toe. De vordering als hiervoor weergegeven onder 3.1 sub 1 dient reeds daarom te worden afgewezen.

Indien en voor zover met het deponeren van het merk arGEN-X voor de klassen 5 en 42 wel sprake zou zijn van gebruik voor waren of diensten door arGEN-X, dient bepaald te worden of sprake is van inbreukmakend handelen van arGEN-X in de zin van artikel 9 lid 1 GMVo, zoals door Argene betoogd.
 
 (…)  Op de eerste plaats is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat van verwarringsgevaar als bedoeld in artikel 9 lid 1.b GMVo niet is gebleken. Daartoe geldt het volgende. (…) Gelet op de hiervoor omschreven verschillen, waaronder het verschil tussen diagnostische en therapeutische toepassing van antistoffen (dat op dit punt sprake is van een wezenlijk verschil wordt ondersteund door productie 7 van arGEN-X), richten partijen zich logischerwijs ook op een ander - hoogspecialistisch - publiek.(…)   Het antwoord op de vraag of sprake is van visuele, auditieve en begripsmatige gelijkenis, althans overeenstemming, tussen de merken van partijen, zoals door Argene is gesteld, kan in het midden blijven, nu, gelet op het hiervoor overwogene, verwarringsgevaar voorshands niet te duchten valt.

Het vorenstaande leidt ertoe dat een beroep op het bepaalde in artikel 9 lid 1.b GMVo niet had kunnen slagen. In dat verband acht de voorzieningenrechter voorts van belang dat gesteld noch gebleken is dat in de bijna drie jaar dat arGEN-X nu bestaat daadwerkelijk verwarring is opgetreden. Dat geen verwarring te duchten valt, wordt ook onderschreven door de inhoud van de door arGEN-X op vier punten afgegeven onthoudingsverklaring  (…) .
 
Handelsnaamrecht: Blijkens de dagvaarding heeft Argene een expliciet beroep gedaan op het bepaalde in artikel 5a van de Handelsnaamwet (Hnw), maar daar evenwel geen vordering aan verbonden. (…) Indien en voor zover Argene aan haar op artikel 5a Hnw gebaseerde stellingen een vordering had verbonden, zou deze vordering eveneens zijn afgewezen.
 
(…) Zoals hiervoor is overwogen kan op grond van een Gemeenschapsmerk niet worden opgetreden tegen ander gebruik van een teken dan voor waren of diensten. Door ter bescherming van een Gemeenschapsmerk een vordering gebaseerd op artikel 5a Hnw in te stellen wordt juist getracht op te treden tegen een dergelijk ander gebruik zoals het gebruik van een handelsnaam. Dat staat de Gemeenschapsmerkenverordening, gelet op het bepaalde in artikel 14 lid 1, eerste zin, GMVo ("De rechtsgevolgen van een Gemeenschapsmerk worden uitsluitend beheerst door deze verordening. (...)"), niet toe. 

Lees het vonnis hier (link en pdf). 
Regeling: 9 lid 1, 2 en 3, 96 en 103 GMVo, 5 en 5a Hnw, 2.20 BVIE

IEF 9587

Vzr. Rechtbank Almelo 14 april 2011, LJN BQ2076 (Stichting Het Stedelijk Lyceum Enschedé c.s. tegen gedaagde)

publicatie processtukken & samengesteld wel onderscheidend vermogen

Auteursrecht. (geregistreerd) merkenrecht. Uitlatingen op website over medezeggenschap op het Stedelijk Lyceum Enschedé niet onrechtmatig, vanwege publicatie van processtukken wel inbreuk auteursrecht. “Gedaagde heeft aldus door plaatsing van genoemde stukken op de website inbreuk gemaakt op de auteursrechten van eisers dan wel hun raadsvrouwe.” Inbreuk op het teken GMR HSL (boip.int) wordt eveneens aangenomen, althans de voorzieningenrechter is “voorshands van oordeel dat aan Stichting HSL een merkrecht toekomt op het teken GMR HSL.” (…) “Hoewel aan de (beschrijvende) afkortingen GMR en HSL afzonderlijk nauwelijks onderscheidend vermogen toekomt (...) is dit voor de samenvoeging van beide afkortingen niet zonder meer aan te nemen. Om die reden zal de voorzieningenrechter vooralsnog aannemen dat het teken voor merkenrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Dit betekent dat [gedaagde] elk gebruik van het teken dient te staken en gestaakt te houden.” Inclusief gebruik van emailadressen

Onrechtmatig handelen 22. Hoewel de teksten ‘de bestuurder is bezig geweest om de wettelijk voorgeschreven medezeggenschap op HSL monddood te maken’, ‘halve waarheden en leugens te verkondigen’, ‘dat hij in een aantal gevallen toegaf zich ervan bewust te zijn de wet te overtreden’ en ‘het manipulatief gedrag van [eiser sub 2]’ niet van een enkele kritische strekking getuigen, kan het onrechtmatige karakter van deze uitlatingen echter ook niet worden ingezien. De gedane uitlatingen zijn niet van een dermate verregaande aard dat verwacht moet worden dat eisers hierdoor (ernstige) hinder dan wel schade zullen ondervinden. De vorderingen sub a en c dienen derhalve te worden afgewezen.

Auteursrechten 23.  De voorzieningenrechter is met eisers van oordeel dat op de door hun of namens hun opgestelde brieven en processtukken auteursrechten rusten. Deze stukken ontberen niet een oorspronkelijk karakter en om die reden komen zij in aanmerking voor volledige auteursrechtelijke bescherming. Het op de website plaatsen van die stukken kan worden gezien als een openbaarmaking in de zin van artikel 12 Auteurswet (hierna te noemen Aw). Gelet op het bepaalde in artikel 1 Aw is openbaarmaking echter uitsluitend voorbehouden aan de maker. [Gedaagde] heeft aldus door plaatsing van genoemde stukken op de website inbreuk gemaakt op de auteursrechten van eisers dan wel hun raadsvrouwe. Nu het niet meer in [gedaagde] zijn macht ligt om de stukken van internet te verwijderen kan het gevorderde onder sub b niet meer worden toegewezen. Dit laat echter onverlet dat de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande, wel het gevorderde onder sub g kan en zal toewijzen.

Merkenrecht: 24.  De voorzieningenrechter is, gelet op het beperkte beoordelingsmogelijkheden die kleven aan een procedure als de onderhavige, voorshands van oordeel dat aan Stichting HSL een merkrecht toekomt op het teken GMR HSL.

25.  Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat het teken nietig zou zijn omdat het ontbreekt aan enig onderscheidend vermogen. Het onderscheidend vermogen van het teken moet beoordeeld worden aan de hand van de perceptie van het betrokken publiek, waarbij de totaalindruk van belang is. Het relevante publiek zal met name bestaan uit (een deel van) de inwoners van de gemeente Enschede. Door het gebruik van de samenvoeging GMR en HSL zal voor de inwoners van de gemeente Enschede als snel de link gelegd worden naar de Stichting HSL. Voorts zal die samenvoeging gemakkelijk worden begrepen als zijnde de GMR van Stichting HSL. Hoewel aan de (beschrijvende) afkortingen GMR en HSL afzonderlijk nauwelijks onderscheidend vermogen toekomt - zoals [gedaagde] terecht stelt -, is dit voor de samenvoeging van beide afkortingen niet zonder meer aan te nemen. Om die reden zal de voorzieningenrechter vooralsnog aannemen dat het teken voor merkenrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Dit betekent dat [gedaagde] elk gebruik van het teken dient te staken en gestaakt te houden. Zoals reeds door partijen is vastgesteld zit [gedaagde] echter niet meer achter de ‘knoppen’ van de website. Daarvan uitgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de navolgende voorziening te treffen teneinde een stoelendans te voorkomen voor wat betreft het beheer van de website en de daaraan verbonden e-mailadressen.

Rechtdoende Veroordeelt [gedaagde] om per 48 uren na de rechtsgeldige betekening van dit vonnis het beheer van de website www.gmrhsl.nl en de daaraan verbonden e-mailadressen info@gmrhsl.nl en gmrhsl@gmail.com gestaakt te houden en verbiedt [gedaagde] vanaf dat moment om de door of namens eisers opgestelde correspondentie dan wel processtukken te openbaren dan wel te verveelvoudigen.

Lees het vonnis hier (link en pdf

IEF 9585

Gerechtshof ’s-Gravenhage 19 april 2011, 344441 KG ZA 09-1044 (Trendshop BVBA tegen Playgo Limited c.s.)

Ten behoeve van gemeenschappelijke belangen

met dank aan G.L. Kooy, Octrooibureau Vriesendorp & Gaade
 
Merkenrecht. Stukgelopen samenwerking. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 21 augustus 2009, IEF 8113). Voormalig agent en gemeenschappelijk merkhouder Trends2come laat douane een zending speelgoed van voormalig leverancier (en ook gemeenschappelijk merkhouder) Playgo tegenhouden. De voorzieningenrechter concludeerde dat Trends2come haar bevoegdheid hiermee heeft misbruikt: “De gemeenschappelijkheid van de eigendom brengt naar voorlopig oordeel in ieder geval mee dat dergelijke verzoeken alleen kunnen worden ingesteld ten behoeve van de gemeenschap, dat wil zeggen ten behoeve van gemeenschappelijke belangen van PlayGo Limited en Trends2Com.” De inhoud van de containers dient derhalve te worden vrijgegeven. Vorderingen zijn onvoldoende onderbouwt. Het hof volgt dit oordeel.

"9. (…) Uitgangspunt is mitsdien dat de door Trends2Com getroffen douanemaatregel is ingegeven door haar belang om verhaalsmogelijkheden ten laste van Playgo Ltd. te creëren. Trends2Com betwist voorts (begrijpelijkerwijs) niet dat dat doel niet in het belang van Playgo Ltd. is.

10. Dat sluit op zichzelf niet uit dat de douanemaatregel tevens ten doel kan hebben gehad op te treden tegen merkinbreuk. Ook daarvoor geldt echter - ingevolge het in hoger beroep niet bestreden oordeel van voorzieningenrechter - dat de maatregel de gemeenschappelijke belangen van Playgo en TrendQCom moet hebben gediend. Trends2Com heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat ook Playgo Ltd. belang had bij het (op deze wijze) optreden tegen de merkinbreuk. Vaststaat immers dat Playgo Ltd. zich op het standpunt stelt dat van merkinbreuk geen sprake is, nu zij Playgo Toys en Tai Way toestemming heeft verleend voor het gebruik van de Gemeenschapsmerken. Het hof acht het betoog van Playgo Ltd., dat zij, gelet op die toestemming, door Playgo Toys en Tai Way aansprakelijk kan worden gehouden voor een optreden tegen hen wegens merkinbreuk voorshands niet onaannemelijk. De door Trends2Com benadrukte (eigen stellingname van Playgo met betrekking tot de) onderlinge onafhankelijkheid van de in deze procedure optredende Playgo-vennootschappen ondersteunen de betreffende stelling van Playgo juist."

Lees het arrest hier en LJN BQ4582.

IEF 9584

Vzr. Rechtbank Den Haag 26 april 2011, 388094/KG ZA 11-222 (Hoooked BV en Quintaz BV tegen Stam+ VOF, de heer X en mevrouw Y)

Veel garen op deze klos

Modellenrecht en merkenrecht. Conventie. Inbreuk op geregistreerd Gemeenschapsmodel (december 2010). Verweer Stam+: model is nietig wegens gebrek aan nieuwheid en eigen karakter. In juli 2009, meer dan 12 maanden vóór registratie een identiek model voor het publiek beschikbaar gesteld. In februari 2010 deze klossen op de markt gebracht.

Kenmerkend: robuuste vorm van de klos, ontbreken van een kartonnen huls en de draad kan vanuit de kern van de klos worden afgerold. M.n. ontbreken huls is van belang voor algemene indruk model.

Stam+ heeft veel bewijzen aangedragen voor haar stelling en Hoooked kan haar stelling onvoldoende onderbouwen. Niet betwist dat de klos tentoongesteld in september 2009 eenzelfde algemene indruk wekt. Verder stelt Stam+ dat de vormgeving wordt bepaald door technische elementen, waardoor het Gemeenschapsmodel nietig moet zijn. Waarschijnlijk in bodemprocedure zal wegens gebrek aan nieuwheid/ontbreken eigen karakter model nietig worden verklaard. Deze vorderingen afgewezen. Overige vorderingen beeldrechten en onrechtmatig handelen worden afgewezen vanwege onvoldoende ondersteunend bewijs.

Reconventie. Van door Stam+ gestelde dreiging van merkinbreuk is niet gebleken. Afwijzing. Vordering rectificatie van door Hooked gedane mededelingen. Aangezien deze gedaan zijn tijdens het conflict tussen partijen dienen deze ook zo gelezen te worden. Wordt niet onrechtmatig geacht. Afgewezen. Dit zou eventueel anders zijn als Hooked na deze uitspraak deze mededelingen blijft doen.

Verweer overtuigt niet 5.8. Het verweer van Hoooked overtuigt de voorzieningenrechter niet. In ieder geval de in r.o. 2.9. opgenomen foto van de op de beurs in Hardenberg getoonde producten, welke afkomstig is uit de door Stam+ overgelegde productie 5, is naar voorlopig oordeel voldoende duidelijk om aan te nemen dat de daar getoonde klos met wit katoendraad een klos zonder huls betreft. Dat de huls niet zichtbaar zou zijn door omhoogkruipend materiaal wordt voorshands niet aannemelijk geacht. Het ter zitting ook nog gevoerde betoog dat het al dan niet aanwezig zijn van een huls niet valt vast te stellen omdat de klossen van de zijkant zijn gefotografeerd, gaat niet op nu in ieder geval van de genoemde klos met wit katoendraad ook de bovenzijde zichtbaar in beeld is gebracht en een huls in die klos – anders dan bijvoorbeeld in de daarvoor (op de foto rechts) staande klos met donker katoendraad (waar die huls wel goed zichtbaar is) – niet valt waar te nemen. Dit rijmt ook met de ter zitting gegeven toelichting door Stam+ dat in de tweede levering die zij van Hoooked medio september 2009 ontving – en waarvan Stam+ ook een gespecificeerde factuur in het geding heeft gebracht, welke door Hoooked onbestreden is gelaten – al klossen zonder huls waren opgenomen en dat met name deze klossen door haar op de beurs in Hardenberg zijn aangeboden. Deze stelling is door Hoooked niet gemotiveerd weersproken. De enkele blote stelling van Hoooked dat zij tot februari 2010 uitsluitend klossen met huls heeft geleverd omdat de leverancier voor die tijd niet in staat zou zijn geweest dergelijke klossen te produceren, welke – zijdens Stam+ weersproken – stelling niet nader – bijvoorbeeld doordat de leverancier dit punt in de door Hoooked overgelegde verklaring zou bevestigen, hetgeen niet het geval is – is onderbouwd, legt daartegenover te weinig gewicht in de schaal, zodat in dit geding van de stelling van Stam+ ter zake als onvoldoende weersproken dient te worden uitgegaan.

Vorm door technisch element bepaald 5.10. Daarnaast – en zulks is zelfstandig dragend voor de afwijzing van de vorderingen gebaseerd op het Gemeenschapsmodel van Quintaz – geldt dat Stam+ onder verwijzing naar artikel 8 GModVo heeft gesteld dat de vormgeving van de producten in kwestie in hoge mate wordt gekenmerkt door technisch bepaalde elementen. Voor zover er sprake is van vormgeversvrijheid, wekt het Gemeenschapsmodel volgens haar geen andere algemene indruk dan reeds uit het vormgevingsgoed bekende klossen, zoals bijvoorbeeld de klossen met huls zichtbaar in de door Stam+ overgelegde nieuwsbrief van Hoooked (productie 1 Stam+, vgl. r.o. 2.6.), waarvan Hoooked ter zitting heeft erkend dat die al twaalf maanden vóór de registratiedatum van het Gemeenschapsmodel werden verhandeld. Hierin ziet Stam+ eveneens een reden waarom het Gemeenschapmodel nietig is. Zij heeft gemotiveerd gesteld dat het feit dat de katoendraad van binnenuit kan worden afgerold, noodzakelijk is om te voorkomen dat de klos gaat ‘wandelen’ bij gebruik en dat deze functionele eigenschap al jaren wordt toegepast bij vergelijkbare rollen draad of katoengaren, terwijl het ontbreken van een huls noodzakelijk is om de draad van binnenuit te kunnen afrollen. Deze stelling heeft Hoooked in het geheel niet weersproken zodat er vanuit dient te worden gegaan dat het afwezig zijn van de huls functioneel, technisch is bepaald. De resterende uiterlijke kenmerken van het model wekken naar voorlopig oordeel geen andere algemene indruk dan de tot het umfeld behorende klossen, zoals hiervoor besproken.

Nietigheid gemeenschapsmodel 5.11. Dit een en ander leidt tot de conclusie dat een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat het Gemeenschapmodel van Quintaz nietig is wegens gebrek aan nieuwheid, dan wel het ontbreken van eigen karakter. De vorderingen gebaseerd op het Gemeenschapsmodel zullen dan ook worden afgewezen.

Rectificatie 5.16. Ten aanzien van de overige vorderingen, die zien op (rectificatie van) de door Hoooked gedane – volgens Stam+ onrechtmatige – mededelingen (vgl. r.o. 2.13.), overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De mededelingen – die in december 2010 zijn gedaan – dienen naar voorlopig oordeel te worden gelezen en begrepen in de context van de destijds gerezen onenigheid tussen partijen. De mededelingen zijn in zoverre juist dat Hoooked beschikt over een ingeschreven modelrecht ten aanzien van de ten processe bedoelde producten en dat uit dat recht voortvloeit dat het nabootsen van dat model daarop een inbreuk kan vormen. Ook al is, naar nu blijkt, naar voorlopig oordeel geen sprake van inbreuk vanwege het ontbreken van een geldig recht, deze mededeling wordt, gezien ook het tijdstip waarop zij is gedaan, voorshands niet onrechtmatig geacht. Duidelijk voor de lezer is immers dat de mededeling betrekking heeft op een lopend geschil waarvan de uitkomst onzeker is. De vorderingen sub 2, 3 en 4 van het petitum worden dan ook afgewezen.

Lees de uitspraak hier (pdf)

IEF 9583

Rechtbank Amsterdam 20 april 2011, KG ZA 11-554 HJ/TF (Supportersvereniging Ajax (SVA) tegen Guus de Jong Photography)

De dia's van Barry Hulshof ontbraken

met dank aan Kitty van Boven,i-ee.

Auteursrecht.  Executiegeschil (zie IEF 8292).  SVA heeft beslag bij De Jong gelegd omdat De Jong dia’s zou bezitten die op grond van een eerdere koopovereenkomst aan SVA toebehoren. De voorzieningenrechter oordeelde eerder dat (kort gezegd) alle door SVA in beslag genomen dia’s moesten worden beschreven en de dia’s die niet aan de criteria uit de koopovereenkomst voldeden (kleurendia, Ajax-shirt, 1963-1998), aan De Jong dienden te worden geretourneerd, e.e.a. op verbeurte van dwangsommen.

SVA stelt nu ‘dat zij in de onmogelijkheid verkeert een correcte lijst te maken’, maar wordt daarin niet gevolgd.  Het maken van de lijsten mag een bewerkelijke zaak zijn, maar dat wil nog niet zeggen dat er niet een soort minimumverplichting is (r.o. 4.3). De normale zorgvuldigheid brengt bijvoorbeeld met zich mee dat in ieder geval het totaal aantal te beoordelen dia’s wordt vastgesteld en dat gecontroleerd wordt of de totalen op beide lijsten kloppen met dit totaal aantal (r.o. 4.4). Dat is niet gebeurd en SVA is daarmee tekort geschoten in de nakoming van de verplichtingen. 

Op andere punten zijn geen dwangsommen verbeurd en het gevorderde verbod dwangsommen te incasseren is gedeeltelijk toewijsbaar, te weten voorzover die dwangsommen het bedrag van €10.000 te boven gaan.

Lees het vonnis hier.
SHARE|

IEF 9582

World IP day, wereld IE dag

Designing the Future

Design touches every aspect of human creativity. It shapes the things we appreciate from traditional crafts to consumer electronics; from buildings and bicycles to fashion and furniture. Design has been called “intelligence made visible”.

Design is where form meets function. It determines the look and feel of the products we use each day – from everyday household items to the latest tablet computers. Design marries the practical with the pleasing. It brings style to innovation.

This year’s World Intellectual Property Day celebrates the role of design in the market-place, in society and in shaping the innovations of the future.

Meer hierover WIPO.int (incl. video DG Francis Gurry), Facebook

IEF 9581

Rechtbank Utrecht 23 maart 2011, LJN BP9322, 281315 HA ZA 10-237 ("Jay Veeru" - SIFAM tegen gedaagde)

Geringe inbreuk & vorderingen te ruim

Gedaagde heeft inbreuk op auteursrecht gepleegd door verkoop van illegale exemplaren van de film "Jai Veeru". Verweer: geen bevoegdheid om in rechte te vertegenwoordigen (Indiaas recht tegenover Nederlands recht), geen verkoop, maar verhuur en slechts geringe inbreuk (2 dvd's die 6 keer zijn verhuurd). Rechter laat in het midden welk recht van toepassing is op de overdracht van auteursrechten. Volmacht is in voldoende mate aangetoond. Rechtsstreeks of via algemene volmacht en twijfels voor rechtsgeldigheid zijn onvoldoende geëxpliciteerd. (r.o. 4.4).

Dat sprake is van geringe inbreuk en/of goede trouw van gedaagde is voor toewijzing van de vorderingen niet van belang, omdat de Auteurswet daaraan geen gevolgen verbindt. Wel acht de rechtbank de volgende vorderingen te ruim omschreven: kort gezegd dat afnemers worden verzocht inbreukmakend beeldmateriaal af te geven en (reclame)materialen af te geven beiden ter vernietiging en een door een onafhankelijke registeraccountant gecertificeerde schriftelijke opgave te verstrekken met informatie over inbreukmakende beelddragers. Dwangsom en de vorderingen worden door de rechtbank beperkt en omschreven.

4.6 (...) Dat sprake is van een geringe inbreuk en/of dat [gedaagde] te goeder trouw was, zoals [gedaagde] tevens stelt, is voor toewijzing van de vorderingen niet van belang, omdat de Auteurswet daaraan, in ieder geval voor de toewijsbaarheid van de gevorderde bevelen, geen gevolgen verbindt. Afgezien daarvan geldt dat niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] enig onderzoek heeft gepleegd ten aanzien van de legale herkomst van de DVD's. Daarmee kan niet van goede trouw aan de zijde van [gedaagde] worden gesproken en staat dit hoe dan ook niet
aan toewijzing van de vorderingen in de weg.

4.7. [gedaagde] stelt dat hij heeft voldaan aan het in het kort gedingvonnis opgelegde bevel om iedere inbreuk op de rechten van Sifam, in het bijzonder die met betrekking tot de onderhavige film, te staken en gestaakt te houden. Hij verbindt daaraan de conclusie dat Sifam geen rechtens te respecteren belang heeft bij het opnieuw toewijzen van dat bevel.

4.8. De rechtbank stelt vast dat het kort gedingvonnis een geldigheidstermijn heeft van zes maanden (zie overweging 5.5 van dat vonnis). Dit betekent dat, nu [gedaagde] niet tot ondertekening van een onthoudingsverklaring is overgegaan, Sifam genoodzaakt was de onderhavige bodemprocedure aan te spannen, teneinde te voorkomen dat het gebod om iedere inbreuk te staken en gestaakt te houden haar kracht zou verliezen.

Lees de uitspraak hier (link) en hier (pdf)

Vergelijkbare zaken: IEF 9335 (NLs recht van toepassing), IEF 3764 (verdachte filmtitels) en andere SIFAM-zaken

IEF 9580

HvJ EU 5 april 2011, conclusie A-G Mengozzi in Zaak C-406/09 (Realchemie Nederland BV / Bayer CropScience AG)

Kort bericht: Prejudiciële vragen en Conclusie A-G Mengozzi

In navolging van IEF 8276. Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen – Begrip ‚burgerlijke en handelszaken’ – Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissing waarbij ‚civielrechtelijke boete’ is opgelegd – Richtlijn 2004/48/EG – Intellectuele-eigendomsrechten – Maatregelen, procedures en rechtsmiddelen bij inbreuk op dergelijk recht – Kostenveroordeling in kader van exequaturprocedure strekkende tot erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen tot handhaving van intellectuele-eigendomsrecht”

Vraag 1: Moet het begrip "burgerlijke en handelszaken" in artikel 1 EEX-Verordening1 aldus worden uitgelegd dat deze verordening ook van toepassing is op de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing die een veroordeling tot betaling van "Ordnungsgeld" op grond van § 890 Zivilprozessordnung (ZPO) inhoudt?

Vraag 2: Moet artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn aldus worden uitgelegd dat zij ook van toepassing is op een exequaturprocedure met betrekking tot een in een andere lidstaat gegeven beslissing over een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht; een in een andere lidstaat gegeven beslissing waarbij een dwangsom dan wel boete is opgelegd wegens overtreding van een verbod tot inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht; in een andere lidstaat gegeven kostenbeslissingen die voortbouwen op de onder i) en ii) genoemde beslissingen?

conclusie op vraag 1      Een beslissing waarbij de schuldenaar van een in een voorafgaande rechterlijke beslissing opgenomen verplichting, wegens niet-naleving van die verplichting en op vordering van de andere partij in het geding wordt veroordeeld om aan de kas van het gerecht een zogeheten ‚civielrechtelijke’ boete te betalen onder de in § 890 van de Zivilprozessordnung (Duits wetboek van burgerlijke rechtsvordering) bedoelde voorwaarden, valt niet onder het begrip ‚burgerlijke en handelszaken’ in de zin van artikel 1 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. (overwegingen 37 - 79)

conclusie op vraag 2      Artikel 14 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is in het kader van een exequaturprocedure betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake schending van een intellectuele-eigendomsrecht.” (overwegingen 79 - 90)

Lees de vragen en de conclusie hier