IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 9579

C.J.S. Vrendenbarg, Kort commentaar bij conclusie A-G Mengozzi van 5 april 2011 in zaak C-406/09 (Realchemie Nederland BV / Bayer Cropscience AG), IEF 9579

C.J.S. Vrendenbarg, Kort commentaar bij conclusie A-G Mengozzi van 5 april 2011 in zaak C-406/09 (Realchemie Nederland BV / Bayer Cropscience AG), IEF 9579.

Met dank aan Charlotte Vrendenbarg, Universiteit Leiden. Voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 14 van de handhavingsrichtlijn (“de Richtlijn”)  is geen plaats in exequaturprocedures volgend op rechterlijke beslissingen in IE-zaken, aldus A-G Mengozzi in zijn overwegingen aan het HvJ EU van 5 april 2011 in de zaak Realchemie / Bayer (zie het eerdere bericht op IE-forum.nl). Over de (on)toepasselijkheid van artikel 14 Richtlijn in het kader van dergelijke procedures hebben wij niet eerder mogen vernemen uit Luxemburg.

Mengozzi beantwoordt daarmee één van de prejudiciële vragen van de Hoge Raad naar aanleiding van de zaak Realchemie/Bayer . In die zaak ging het onder meer om de vraag of een exequaturprocedure met betrekking tot een zestal beslissingen van een Duitse rechter over inbreuk op octrooirechten van Bayer in Nederland onder de reikwijdte van (art. 14 van) de Richtlijn en art. 1019h Rv valt. Eerder overwoog de rechtbank ’s-Hertogenbosch dat, kort gezegd, artikel 1019h Rv in deze zaak niet van toepassing is omdat het geschil gaat om de erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van Duitse beslissingen, en de in het rechtsmiddel daaromtrent opgeworpen processuele rechtsvraag in een te ver verwijderd verband staat tot de aan de Duitse rechter voorgelegde octrooi-inbreuken (r.o. 3.8)  . Tegen deze beschikking is beroep in cassatie ingesteld.

Lees de volledige bijdrage hier (pdf), lees de conclusie A-G Mengozzi hier (link).

Deel deze kennis via SHARE

 

 

IEF 9576

Rechtbank Rotterdam 20 april 2011, HZ 10-3554 (Fortress Investment group Ltd. tegen Fortress Participations B.V.)

Betekenis van de classificatie van waren en diensten

met dank aan duiding door Joris van Manen, Hoyng Monegier LLP.

Vonnis inzake Fortress Investment Group (FIG)/ Fortress Participation B.V. (FP) over normaal gebruik en non-usus. Voor het eerst (redactie: onder voorbehoud) legt de rechter eens goed uit waar de merkenklassen nu precies voor bedoeld zijn en hoe het met de bewijslast zit bij non-usus. De lat voor normaal gebruik ligt niet hoog vergelijk Ansul/Ajax en La Mer (r.o. 4.4), ook gebruik door derden met toestemming van merkhouder kan gelden als instandhoudend merkgebruik (r.o. 4.5), bewijslast ligt bij eisende partij, in deze heeft FP gebruiksbewijzen overlegd welke zien op groot deel van de (sub)diensten waarvoor de merken zijn ingeschreven (r.o. 4.9 - 4.22). De vorderingen vervallenverklaring en doorhaling van inschrijving van merkrechten worden afgewezen.

4.6. De in artikel 1 Overeenkomst van Nice omschreven classificatie is de internationale classificatie van waren en diensten. Deze overeenkomst omvat een lijst van klassen en een alfabetische lijst van waren en diensten met voor elke waar of dienst de aanduiding van de klasse waarin zij thuishoort. In artikel 2 van de Overeenkomst van Nice wordt bepaald dat de classificatie in elk aangesloten land de betekenis heeft welke daaraan in dat land zal worden toegekend en dat zij de aangesloten landen niet bindt ten aanzien van de bepaling van de aan een merk toe te kennen beschermingsomvang of ten aanzien van de erkenning van merken voor diensten. Veeleer is de classificatie bestemd voor administratieve en fiscale doeleinden. Zij biedt tevens een handleiding voor de bepaling van de waren of diensten die tot eenzelfde klasse kunnen worden gerekend. Artikel 2.5 lid 5 BVIE impliceert dat de in een depot opgegeven waren of diensten conform de Overeenkomst van Nice moeten zijn gerangschikt.

 In artikel 1.1 sub d Uitvoeringsreglement van het BVIE6 is opgenomen dat de  waren of diensten waarvoor het merk is bestemd ‘zoveel mogelijk’ met vermelding van de nummers van de klassen waarin deze waren en diensten volgens de Overeenkomst van Nice vallen moeten worden opgegeven. Het merk kan ook voor andere, meer specifieke waren of diensten worden ingeschreven, welke onder de meest toepasselijke klasse zullen worden geschaard.

4.7. Hieruit volgt dat de indeling van het merk voor bepaalde diensten in een bepaalde klasse niet is gebonden aan stringente regels. Het doel van classificatie is vooreerst administratief. Een merkhouder geeft zelf aan voor welke specifieke diensten hij zijn merk in wil schrijven. Het is ook mogelijk om zelf een subdienst toe te voegen aan de voorgeschreven subdiensten binnen een bepaalde klasse. Deze vrijheid is een indicatie dat wat er exact moet worden begrepen onder een bepaalde subdienst, eveneens ruim dient te worden geïnterpreteerd. Als de merkhouder heeft gekozen voor een algemene dienstenomschrijving, kan het voorkomen dat het merk alleen gebruikt wordt voor een bepaald soort dienst. In beginsel leidt dit tot het aantoonbaar gebruik van het merk voor de gehele dienstenomschrijving. Dit kan anders zijn als er binnen de algemene dienstenomschrijving algemene subcategorieën te onderscheiden zijn en het gebruik dat van het merk wordt gemaakt binnen één van de subcategorieën valt. Het gebruik van het merk voor de overige subcategorieën is dan niet gegeven, zodat het merk in principe vervallen kan worden verklaard voor de overige subcategorieën. De rechtbank dient voor iedere dienst waarvoor het merk is ingeschreven en waarop de vervallenverklaring ziet, te beoordelen of het merk daarvoor normaal gebruikt is. De verdeling in klassen speelt daarbij geen rol; ook binnen één klasse kan het merk voor bepaalde diensten wel en voor andere niet vervallen worden verklaard. Andersom is eveneens mogelijk: normaal gebruik in één klasse kan instandhouding rechtvaardigen voor soortgelijke diensten in andere klassen.  

Lees het vonnis hier

IEF 9575

D.J.G. Visser, Een geciteerde gemonteerde portretfoto, IEF 9575 21 april 2011

 ©Eva-Maria Painer

Geciteerde gemonteerde portretfoto voor opsporing zonder naamsvermelding

door: Dirk Visser, lees de noot hier 

De uitspraak in deze zaak over een 'geciteerde gemonteerde portretfoto voor opsporing zonder naamsvermelding' wordt nogal belangrijk voor de (nieuws)media en in het algemeen voor enkele auteursrechtelijke kernbegrippen als 'werk', 'reproductie', 'bewerking' en 'citaat'. De conclusie van de A-G van 12 april jl. die in bijgaand stuk besproken wordt, is dat eigenlijk ook al.

Zoals bekend zijn er momenteel tientallen zaken aanhangig bij het Hof EU over allerlei aspecten van het auteursrecht. In de serie "het auteursrecht Europees herschreven" zijn we toe aan het onderdeel "citaatrecht", "de opsporings-exceptie", "de portretfoto als werk" en "de montage foto als reproductie of bewerking".

  • Vergeet 'Zienderogen kunst' en 'Damave/Trouw', de criteria voor citaatrecht staan in 'Painer'.
  • Media moeten zoeken naar namen van fotografen.
  • De 'bedoeling' van een werk is niet relevant. 'Endstra' bevestigd.
  • De bedoeling van het reproductierecht is wél relevant.
  • Een portretfoto kan een werk zijn.
  • Een daarop gebaseerde montagefoto hoeft geen inbreuk te zijn.

De conclusie van advocaat-generaal V. Trstenjak van 12 april 2011 in zaak C-145/10 (Eva-Maria Painer, zie ook IEF 9560 ) biedt veel interessants voor auteursrechtelijk geïnteresseerden én voor de IE-procesrechtelijk geïnteresseerden. Hier worden alleen de auteursrechtelijke aspecten besproken. De procesrechtelijke punten hebben te maken met de bevoegdheid van het forum connexitatis, artikel 6 sub 1 Executie verordening en de betekenis van het bekende arrest Roche/Primus (HvJ EU13 juli 2006, C-539/03).

Lees de noot hier

IEF 9573

Rechtbank 's Gravenhage 20 april 2011, zaaknr. 280620 rolnr. HA ZA 07-287 (Mag Instrument Inc. - Volume Trading BV)

Wel inburgering, maar onvoldoende totaalovereenstemming

Benelux en Gemeenschaps (vorm)merk. Modelrecht. Auteursrecht. Zaklampen. Eiser Mag Instrument vervaardigt zaklampen waaronder de zogeheten MINI MAGLITE en SOLITAIRE. Gedaagde Volume Trading importeert in 2002 de zaklampen “MINI” en “MICRO” vanuit China en brengt deze in 2006 in Nederland op de markt.
 
Kort:  Mag Instrument stelt haar vorderingen op basis van (vorm)merkrechten, auteursrechten op de MINI MAGLITE en SOLITAIRE en dat er sprake is van slaafse nabootsing. Daarbij zou MICRO het modelrecht op SOLITAIRE schenden.

Van de gestelde inburgering zal worden uitgegaan van de Gemeenschap zoals die bestond in het jaar 2000, te weten een gemeenschap van vijftien lidstaten, maar van inbreuk is geen sprake: alle vorderingen van Mag Instrument worden afgewezen.

Inburgering Rechtbank handhaaft haar bij het tussenvonnis gegeven oordeel over gebrek aan inherent onderscheidend vermogen van Gemeenschapsmerk MINI. Ogv 7 lid 3 en 52 lid 2 GMVo kan Gemeenschapsmerk niet nietig worden verklaard  indien sprake is van inburgering. r.o. 3.4 Daarbij zal, mede gelet op artikel 6quinquies van het Verdrag van Parijs met name rekening moeten worden gehouden met de duur van het gebruik van het merk. Daarnaast kan ook rekening worden gehouden met het marktaandeel van het merk, de intensiteit en de geografische spreiding van het gebruik van dit merk, de hoogte van de reclamekosten van de onderneming voor het merk, en het percentage van de betrokken kringen dat de waar op basis van het merk als afkomstig van een bepaalde onderneming identificeert. Er is sprake van ingeburgerde merken.

Afwijzing merkrechtvordering Gebrek aan visuele gelijkenis van de totaalindruk (r.o. 3.20 - 3.24):
1. de opbouw bestaat uit een strak cilindrisch gedeelte en een reflectorkop, zoals de meeste zaklampen en dus geen onderscheidend element.
2. De reflectorkop van haar zaklamp heeft niet een diameter die aan de voorzijde groter is dan het cilindrische deel en die afneemt naar de overgang van het cilindrische deel.
3. De afsluitdop heeft namelijk niet dezelfde diameter als de cilindrische batterijhouder, maar bestaat uit een knop met een duidelijk kleinere diameter
4. De cilindervorm heeft nauwkeurig begrensd greep-profiel, de tweede heeft dit niet.
5. Daarbij is de cilindrisch geribbelde rand die reflector omsluit is gedeeltelijk functioneel bepaald.

nieuwe lidstaten voor inburgering 3.5. Wat betreft de geografische omvang van de vereiste inburgering is in deze zaak van belang dat artikel 165 lid 4 GMVo bepaalt dat een Gemeenschapsmerk niet ongeldig kan worden verklaard wanneer de gronden voor ongeldigheid alleen voortspruiten uit de toetreding van een nieuwe lidstaat. Dat brengt mee dat voor zover het Gemeenschapsmerk MINI niet ingeburgerd zou zijn in de twaalf lidstaten die zijn toegetreden na de aanvraag van dat Gemeenschapsmerk op 2 juni 2000, dat enkele feit niet kan leiden tot nietigverklaring van het merk. Bij de onderstaande beoordeling van de gestelde inburgering zal dus worden uitgegaan van de Gemeenschap zoals die bestond in het jaar 2000, te weten een gemeenschap van vijftien lidstaten.

Merkrecht 3.24. Gegeven het feit dat de hiervoor genoemde elementen van de vormmerken – die Mag Instrument zelf omschrijft als wezenlijk en onderscheidend – niet terugkomen in de zaklamp van Volume Trading, moet worden geoordeeld dat de totaalindruk van die zaklamp niet overeenstemt met de vormmerken. De andere punten van overeenstemming die Mag Instrument heeft aangevoerd zijn in het licht van die afwijkingen onvoldoende. Zo heeft Mag Instrument gewezen op “verfijnd afgetekende overgangen” tussen de reflectorkop en de batterijhouder en tussen de batterijhouder en afsluitdop. Voor zover de gemiddelde consument, die niet de mogelijkheid heeft om het Gemeenschapsvormmerk MINI en de zaklampen van Volume Trading rechtstreeks met elkaar te vergelijken, de gestelde overeenstemming zou opmerken, kan dat vanwege het detailkarakter van dit kenmerk niet leiden tot een overeenstemmende totaalindruk.
 
3.26. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de overeenstemming tussen de door Volume Trading verhandelde zaklamp en de vormmerken van Mag Instrument zo gering is dat niet kan worden aangenomen dat er daardoor een gevaar voor verwarring in de zin van artikel 9 lid 1 sub b GMVo en 2.20 lid 1 sub b BVIE bestaat. Het feit dat Volume Trading de vorm gebruikt voor producten die identiek zijn aan de waren waarvoor de vormmerken zijn ingeschreven, kan niet opwegen tegen dat gebrek aan overeenstemming. Het onderscheidend vermogen van de vormmerken kan evenmin tot een ander resultaat leiden. Zoals in het kader van de beoordeling van de geldigheid van het Gemeenschapsmerk MINI al is vastgesteld, hebben de vormmerken van huis uit juist geen onderscheidend vermogen. Gesteld noch gebleken is dat het gebruik van de vormmerken zodanig is geweest, dat zij daaraan een bijzonder onderscheidend vermogen kunnen ontlenen. Ten slotte heeft Mag Instrument in dit verband gewezen op het feit dat de “Mini”, net als de zaklampen van Mag Instrument, worden verkocht in zwarte plastic doosjes. De vergroting van het verwarringsgevaar die hier mogelijk uit voortvloeit, wordt echter weggenomen door het feit dat – zoals Volume Trading onweersproken heeft aangevoerd en blijkt uit productie 2a van Mag Instrument – Volume Trading haar “Mini” aanbiedt met een kartonnen hoesje om het zwarte plastic doosje. Door het gebruik van dat hoesje wijkt de wijze van presentatie van de “Mini” in ieder geval op het moment van aankoop duidelijk af van de wijze van presentatie van de lampen van Mag Instrument. De presentatiewijze draagt dus niet bij aan verwarringsgevaar.

Auteursrecht 3.29. De rechtbank ziet geen aanleiding om terug te komen op het hiervoor genoemde oordeel over het beroep op het auteursrecht. De tegenargumenten die Mag Instrument bij pleidooi van 10 november 2010 heeft aangevoerd kunnen namelijk niet leiden tot een andere eindbeslissing. Ook indien artikel 2 lid 7 van de Berner Conventie niet in de weg zou staan aan een beroep op het auteursrecht, zoals Mag Instrument betoogt, kan het beroep op een auteursrecht niet slagen. De “Mini” van Volume Trading kan namelijk niet worden aangemerkt als een verveelvoudiging van de Mini Maglite van Mag Instrument. De auteursrechtelijk beschermde trekken van de Mini Maglite die Mag Instrument heeft aangevoerd, zijn namelijk gelijk aan de elementen van haar vormmerken waarop zij de gestelde merkinbreuk heeft gebaseerd. Zoals hiervoor in het kader van de beoordeling van de merkinbreuk is vastgesteld, komen die elementen onvoldoende terug in de zaklamp van Volume Trading om te kunnen spreken van een overeenstemmende totaalindruk. Gelet daarop kan ook van een inbreuk op een auteursrecht geen sprake zijn.

Slaafse nabootsing 3.33. Los van een overeenstemmende wijze van presentatie is de overeenstemming tussen de “Mini” van Volume Trading en de Mini Maglite van Mag Instrument te gering om te kunnen aannemen dat er verwarring bij de consument kan ontstaan, althans gelet op de verschillen tussen die lampen moet worden geconcludeerd dat Volume Trading niet tekort is geschoten in haar verplichting om bij dat nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van haar product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat. Voor de gronden van dit oordeel kan worden verwezen naar de overwegingen hiervoor in het kader van de beoordeling van het merkenrecht.

Modelrecht 3.49. De overeenkomsten waar Mag Instrument op wijst zijn ook in het kader van haar beroep op het modelrecht: de staafvorm en de verhoudingen van de “Micro”. Zoals hiervoor is vastgesteld waren die vormgevingselementen voor 1980, en dus ruim voor het depot van het model, al gebruikelijk (zie r.o. 3.37 en 3.38). Overneming van slechts die gebruikelijke elementen kan niet leiden tot een inbreuk op het modelrecht.

Conclusie 3.51. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de vorderingen in conventie moeten worden afgewezen. Mag Instrument zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Zoals hiervoor is overwogen, kan de in het gelijk gestelde partij op grond van richtlijnconforme interpretatie aanspraak maken op vergoeding van haar redelijke en evenredige proceskosten, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Volume Trading vordert een bedrag van € 77.116,14 voor de gehele procedure. Mag Instrument heeft de redelijkheid en evenredigheid van die kosten niet bestreden. Omdat geen van partijen een verdeling heeft aangebracht tussen de procedure in conventie en reconventie, moet de rechtbank die verdeling schatten. De rechtbank gaat ervan uit dat de helft van de kosten kan worden toegerekend aan de conventie en zal Mag Instrument dus veroordelen tot betaling van een bedrag van € 38.558,07.

Lees het vonnis hier (pdf).

IEF 9572

Symposium VvRr en VFenR 26 mei 14u00 - 17u30 Naturalis Leiden

VvRr en VFenR symposium 'onderscheid reclame en informatie'

 

Op donderdagmiddag 26 mei 2011 vindt de volgende bijeenkomst plaats. Samen met de Vereniging voor Reclamerecht organiseert de VFenR het symposium “Betutteling of bescherming? Het onderscheid tussen reclame en informatie bij consumentenproducten”.

Het onderscheid tussen reclame en informatie is een onderwerp dat al vele jaren in verschillende branches de gemoederen bezighoudt. Het is eens te meer actueel gezien de recente ontwikkelingen in de (Europese) rechtspraak en wet- en regelgeving, zoals de recente wijziging van de definitie van "reclame" in de Nederlandse Reclame Code.

Zie de uitnodiging hier (of lees verder)

Tijdens het symposium op 26 mei 2011 wordt aandacht besteed aan het onderscheid tussen reclame en informatie bij consumentenproducten (geneesmiddelen, (bijzondere) voedingsmiddelen, genotsmiddelen, medische hulpmiddelen, cosmetica en gezondheidsproducten). In een inleidende voordracht zal het juridisch kader kort worden toegelicht en vervolgens zal worden ingegaan op de totstandkoming, wijziging en handhaving van de regelgeving. Na de algemene inleiding volgt een paneldiscussie. Tijdens de bijeenkomst zullen onder meer de volgende vragen en onderwerpen aan de orde komen:

  • Is het voor de waardering van de boodschap relevant wie de ontvanger is (consument/professional - wie is de maatman)?
  • Is voor de waardering van de boodschap relevant wie de afzender is? (vgl. Damgaard-arrest, ABPI-arrest)
  • Is voor de waardering van de boodschap het medium relevant? (actief vs. passief medium: is de ontvangst van de boodschap het gevolg van een actieve search of wordt de ontvanger er ongevraagd mee geconfronteerd? vgl. MSD-zaak)
  • Betekenis van het Damgaard-arrest voor de verschillende sectoren
  • Coherentie van bestaande regels (Is er een gemeenschappelijke deler? Stemmen de definities van reclame in de diverse sectoren overeen?)
  • Zijn bepaalde sectoren te streng gereguleerd en andere te soft (bv. verplichte toetsing ex ante in de ene branche versus toetsing ex post in andere branche; nadere (zelf)regulering op het gebied van (en daarmee beperking van de voorwaarden voor) informatieverstrekking (vgl. CGR Leidraad Informatie UR-geneesmiddelen, Gedragscode e-sigaret?)
  • Is een keurmerk voor informatie wenselijk (vb. de “Gesundfuchs” van IQWiG)?

Dagvoorzitter is mevrouw mr. E.M. Polak, raadsheer bij het Gerechtshof Amsterdam en plaatsvervangend voorzitter van de Commissie voor de Aanprijzing van Veterinaire Producten (CAVP). Het discussiepanel bestaat uit vooraanstaande sprekers en deskundigen uit verschillende branches en hoeken (bedrijfsleven, toezichthouders, zelfregulering, advocatuur en overheid).

Deelname aan de bijeenkomst is slechts mogelijk na aanmelding. De bijeenkomst is na aanmelding vrij toegankelijk voor leden van de VFenR en/of de VvRr. Van niet-leden wordt een kostendekkende bijdrage van € 35,- gevraagd voor deelname. U kunt zich aanmelden door het sturen van een e-mail aan secretariaat@vvrr.nl onder vermelding van de volgende informatie:
• naam
• adres
• lid van de VFenR ja/nee?
• lid van de VvRr ja/nee?
• advocaat ja/nee (i.v.m. PO-punten NOvA)
Let op: het aantal beschikbare plaatsen in de zaal is beperkt.

Praktische informatie
Datum: donderdag 26 mei 2011
Aanvang: 14.00 uur (vanaf 13.45 uur ALV VFenR)
Einde: 17.30 uur met na afloop borrel
Plaats: NCB Naturalis, Leiden
Kosten: Leden VFenR/VvRr: gratis, niet-leden: € 35,-
Punten: Voor deze bijeenkomst zullen PO-punten van de NOvA worden aangevraagd. Het precieze aantal voor de bijeenkomst toe te kennen punten wordt later bekend gemaakt.

Zie de uitnodiging hier.

IEF 9571

Rechtbank ’s-Gravenhage 20 april 2011, HA ZA 09-3707 (Stichting Pink Ribbon tegen Globalocity B.V. c.s.)

Verbod tot verrichten van merkdepots

met dank aan Marlou van de Braak, Hoyng Monegier LLP

In navolging van eerdere bericht IEF 7102 (tweede bericht - Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 24 september 2008, KG ZA 08-1024, Stichting Pink Ribbon tegen De Scheffrahn-groep c.s.). De Stichting Pink Ribbons vraagt aandacht voor borstkanker middels het roze lintje en is houder van diverse 'Pink Ribbon'-merken (zie register.boip.int). Zij maakt bezwaar tegen herhaaldelijk deponeren en vervolgens intrekken van ´PINK RIBBON´-merken door gedaagde en vordert o.a. een verbod tot het verrichten van merkdepots. Het verweer, dat PINK RIBBON slechts beschrijvend is voor roze lintjes, slaagt niet.

4.24. Het gevorderde verbod op het verrichten van depots is een vergaande maatregel, gegeven de wettelijke bevoegdheid tot het verrichten van depots. In de gegeven omstandigheden is dat verbod naar het oordeel van de rechtbank wel gepast. Daarbij is, naast het voorgaande oordeel over de onrechtmatigheid van de wijze van depot tot op heden, van belang dat [X c.s.] zelf heeft verklaard dat alle activiteiten met betrekking tot Pink Ribbon International zijn gecontinueerd in Pink Ribbon, Inc. [X c.s.] is naar eigen zeggen niet meer betrokken bij Pink Ribbon International en gesteld noch gebleken is dat [X c.s.] anderszins een belang heeft bij het deponeren van PINK RIBBON merken. Gelet daarop is een verbod om merken met daarin de woordelementen PINK en RIBBON te deponeren niet een ter vergaande inperking van de bevoegdheden van [X c.s.]

Het verbod gaat gepaard met een dwangsom á €10.000 per dag of per keer dat Benelux of Gemeenschapsdepot met daarin "PINK" en/of "RIBBON" en á €2.000 per dag of per keer dat genoemde merkrechten "PINK" en/of "RIBBON" wordt gebruikt

Lees het vonnis hier.

In dit vonnis genoemd: BVIE 2.4 sub f, 2.28 lid 1 sub b, c en d, lid 3, 4.6 lid 4  
SHARE|

IEF 9570

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 27 september 2004, LJN BQ1759 parketnr. 20.003647.03 (Strafrecht toepassing sanctierecht volwassenen)

Toepassing sanctierecht volwassenen

Auteursrecht, aangifte buitenlandse maatschappijen via Stichting, toepassing sanctierecht volwassenen. Pas deze week gepubliceerd hoger beroep uitspraak van kinderrechter uit 2004.

 

Het hof zal, met toepassing van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht, het sanctierecht voor volwassenen toepassen, nu het hof hiervoor grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan.

Voor het bewijs dat inbreuk wordt gemaakt op eens anders auteursrecht dient vast te staan dat een ander dan verdachte rechthebbende ten aanzien van dit auteursrecht is. Uit de bijlagen 11, 12 en 13 van het proces-verbaal van politie -opsporingsdienst Buma/Stemra, met nummer 3500AVM2002- blijkt dat anderen dan verdachte rechthebbenden ten aanzien van het auteursrecht zijn. Het verweer wordt mitsdien verworpen.

Het hof veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van veertig dagen voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht. De strafoplegging is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 77b van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 31, 31a, 33 en 52 van de Auteurswet 1912.

Lees het arrest hier (link) en hier (pdf)

Artikelen 22c, 22d en 77b van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 31, 31a, 33 en 52 van de Auteurswet 1912.

IEF 9569

Vzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage 11 april 2011, zaaknr.387372 rolnr. KG ZA 11-175 (Triumph Motorcycles B.V. en Triumph Designs Limited tegen S. & T. van Noort B.V.)

Na beëindiging dealerovereenkomst het merk blijven gebruiken

Merkenrecht. Stukgelopen dealersamenwerking. S. & T. Van Noort B.V. voldeed niet aan de minimum purchase en sales targets uit de dealerovereenkomst. Ook een royalty-free non-exclusive license voor het gebruik van de Triump merken was hierin opgenomen. Na beëindiging blijft Van Noort B.V. de merken van Triumph gebruiken en vordert zij verbod wegens merkinbreuk.

3.1 (...) Van Noort maakt volgens Triumph echter nog steeds gebruik van de merken van Triumph, onder meer op haar website en op de lichtbak aan de winkelpui, op zodanige wijze dat bij het publiek de indruk wordt gewekt dat Van Noort tot het dealernetwerk van Triumph behoort. Van Noort maakt volgens Triumph aldus inbreuk als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub a en sub c BVIE op de merkrechten van Triumph en handelt in strijd met de bepalingen van de dealerovereenkomst. 

4.11. Daarmee is een einde gekomen aan de aan Van Noort (kennelijk mede namens Triumph Designs) verleende licentie tot  het gebruik van de merken van Triumph Designs. Van Noort heeft niet bestreden dat zij de merken nog altijd gebruikt op de door Triumph aangegeven wijze en dat sprake is van merkinbreuk. Het door Triumph Designs gevorderde verbod op merkinbreuk is daarom toewijsbaar, met dien verstande dat Van Noort een korte termijn moet worden gegeven om aan de veroordeling te voldoen.

Uit r.o. 4.14 (jo. 3.2) volgt dat Triumph het recht heeft om de diagnoseapparatuur en de lichtbak van Van Noort B.V. terug te kopen voor een bedrag van € 1.835 respectievelijk € 446,55.

4.16. Ter voorkoming van executiegeschillen wordt opgemerkt dat, naar Triumph ter zitting ook heeft erkend, het Van Noort vrij staat reeds door Triumph aan haar geleverde producten, waarop de merken zijn aangebracht, verder te verkopen

Lees het vonnis hier.

In deze uitspraak genoemd: Artikel 2.20 lid 1 sub a en sub c,  4.6 lid 1 BVIE, art. 1019h en 1019i Rv
SHARE|

IEF 9568

Rechtbank Alkmaar, sector kanton, 16 maart 2011, Zaaknr/rolnr.: 334382 \ CV EXPL 10-3504 (FZM), (Cozzmoss B.V. tegen Luijt, tevens h.o.d.n. Deeltijdtalent)

Integraal overgenomen artikelen, alleen de titels zijn gewijzigd

met dank aan Maaike Marina Luijt, Deeltijdtalent.nl

Auteursrecht. Cozzmoss handhaaft en exploiteert auteursrechten van de bij haar aangesloten (rechts)personen en maakt bezwaar tegen publicatie van twee artikelen uit de Volkskracht op de site van gedaagde. De inhoud van de artikelen integraal heeft Luijt overgenomen; alleen de titels zijn gewijzigd (r.o. 8). Dit is niet bestreden, zodat de kantonrechter van de juistheid daarvan uitgaat. Hoewel een redelijk schikkingsvoorstel is gedaan (gebaseerd op redelijke tarieven - zie daarvoor site van deeltijdtalent.nl),

9. De gevorderde verklaring van recht is niet nodig omdat de door Luijt gemaakte inbreuk op de auteursrechten van de Volkskrant vaststaat en daaruit krachtens de wet voortvloeit dat Luijt in beginsel verplicht is de dientengevolge door de Volkskrant eventueel geleden schade te vergoeden. De gevraagde staking zal evenmin worden toegewezen. De artikelen waar het hier om gaat staan al geruime tijd niet meer op de website van Luijt. Ook zijn geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd dan wel gebleken op grond waarvan redelijkerwijs zou mogen worden verwacht dat Luijt weer in de fout zal gaan.

(...)

11. Cozzmoss vordert ten deze een bedrag van € 886,32 (excl. btw), zijnde de economische waarde verhoogd met 100%. Luijt heeft de omvang van deze schade betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter is de schade die de Volkskrant door deze schending heeft geleden beperkt en rechtvaardigt deze geen toekenning van een schadevergoeding gelijk aan tweemaal de economische waarde. Immers gesteld noch gebleken is dat als gevolg van de schending haar artikelen iets van hun bruikbaarheid hebben verloren of dat er anderzijds directe schade is geleden. De kantonrechter acht het in dit geval redelijk dat het schadebedrag vast wordt gesteld gelijk aan de economische waarde (€ 443,16 excl. btw) die Luijt verschuldigd zou zijn indien zij voorafgaand aan de plaatsing toestemming had gevraagd aan de Volkskrant. Dit bedrag zal derhalve worden toegewezen.

13. De proceskosten zullen gecompenseerd worden nu partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld.

Lees het vonnis hier (link) en hier (pdf) hier (opgemaakte pdf).

In deze uitspraak genoemd: artikel 1019h Rv, artikel 10 lid 1 onder 1° van de Auteurswet