IEF 22202
23 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22201
22 augustus 2024
Uitspraak

Beroep op uitputting mislukt: verkoop van inbreukmakende (namaak)sjaals moet worden gestaakt

 
IEF 22196
22 augustus 2024
Uitspraak

Orchid Gardens maakt geen inbreuk op de octrooirechten van HE Licenties

 
IEF 9518

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 31 maart 2011, KG ZA 11-15 P/LO, WE Brand S.A.R.L. tegen Mexx Europe

\"\"Vzr. Rechtbank Amsterdam, 31 maart 2011, KG ZA 11-15 P/LO, WE Brand S.A.R.L. tegen Mexx Europe (met dank aan Maarten Schut, Kennedy Van der Laan)

Merkenrecht. Eiser WE, houdster van o.a. de woordmerken ME en WE is Me, maakt bezwaar tegen het gebruik door Mexx van het teken ME+XX. Vorderingen afgewezen. Geen verwarringsgevaar. Eerst even voor jezelf lezen:

4.3: Vervolgens is aan de orde de vraag of Mexx met het gebruik van de ME-tekens inbreuk maakt op de gedeponeerde merken van WE Brand WE, ME en WE IS ME. De voorzieningenrechter overweegt daaromtrent het volgende. Van het gebruik van ME door Mexx is onvoldoende gebleken, zodat het gevorderde verbod op grond van artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE in die zin niet toewijsbaar is. Het teken ME+ is door Mexx in twee gevallen gebruikt, namelijk op haar Facebook-pagina en op een prijslabel m een tas. Mexx heeft echter reeds in januari 201 1 een onvoorwaardelijke toezegging gedaan dat zij het teken ME+ in de toekomst niet (meer) zal gebruiken en gesteld noch gebleken is dat Mexx zich niet aan haar toezegging zal houden. Ook in die zin heeft: WE Brand dus geen belang meer bij haar vordering. Het gebruik van Mexx beperkt zich derhalve tot het teken ME+XX en de vraag is of dat gebruik een inbreuk opleven in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub b, dan wel sub c, en/of sub d BVIE, op de merken WE, ME of WE IS ME.

4.5: Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wijkt het gebruik van het teken ME+XX zowel visueel, auditief als begripsmatig in zodanige mate dat van de merken ME, WIE IS ME en WE dat niet aannemelijk is dat verwarringsgevaar te duchten is. daarbij in aanmerking nemende dat MEXX eer zeer bekend merk is, dat - zoals onbetwist gesteld - een grotere bekendheid geniet dan het eveneens bekende merk WE, en zeker een grotere bekendheid geniet dan de nog niet normaal gebruikte merken WE IS ME en ME. Hoewel een overeenkomst bestaat in die zin dat in alle merken en het teken een persoonlijk voornaamwoord wordt gebruikt, zijn de verschillen zodanig dat het relevante publiek, gelet op de grote bekendheid van het merk MEXX, bij het zien van het teken ME+XX zal begrijpen dat het hier om een reclame-uiting van MEXX gaat en is niet aannemelijk dat het publiek het teken zal verwarren of associëren met de merken van WE Brand. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 9517

personalia

Diverse personalia

\"\\"\\\\"\\\\"\\"\"\\\\\\\'In Alkmaar opende het nieuwe merken- en modellenbureau Signfield gisteren haar deuren met een presentatie door Annette Mak en Jort Kelder van drie spraakmakende en verhelderende cases.
 
Stuwende krachten achter Signfield zijn M.A. (Annette) Mak en J. (Jacob) van Rhijn. De gerespecteerde advocaten op het gebied van intellectueel eigendomsrecht zijn verbonden aan Schenkeveld Advocaten N.V., het kantoor waar Signfield onderdeel van uitmaakt. Door deze combinatie biedt Signfield tevens maximale juridische bijstand in elke zaak. “Wij horen bij de creativiteit, nuchterheid, het doorzettingsvermogen en de kwaliteit van de ondernemer boven het kanaal. Zij hoeven niet naar de Randstad voor kundige begeleiding rond hun intellectuele eigendommen.”

\"\\"\\\\"\\\\"\\"\"Roelie Kingma terug (in dienst) bij Octrooi- en Merkenbureau EP&C. Kingma versterkt het Life Sciences team in Utrecht. Roelie heeft haar opleiding genoten bij EP&C en is Nederlands en Europees octrooigemachtigde. In 2006 vertrok ze naar OctoPlus waar ze als IP Manager bij de afdeling Business Development is gaan werken. Vanaf 2008 was ze werkzaam bij een ander octrooibureau. Roelie heeft Levensmiddelentechnologie richting Biotechnologie gestudeerd aan de Universiteit Wageningen, waarna ze promoveerde in de Biochemie aan de Universiteit van Utrecht. “De bundeling van krachten en kennis in het nieuwe Life Sciences-kantoor in Utrecht, alsmede de persoonlijke bedrijfsvoering en professionele attitude van EP&C zijn voor mij reden geweest om terug te keren”

\"\\"\\\\"\\\\"\\"\"Judith Krens in dienst getreden als advocaat-medewerker bij Hoyng Monegier. Judith is zowel in rechten als in scheikunde afgestudeerd aan de Universiteit Utrecht. Zij heeft een LLM aan de Columbia University in NY gedaan en heeft ruim vijf jaar als octrooi-advocaat gewerkt bij Stibbe en Lovells en anderhalf jaar op de sectie M&A van het Amerikaanse kantoor Debevoise & Plimpton gewerkt. Vanaf 2008 was zij als Corporate Counsel Europe werkzaam bij het IT bedrijf Cognizant Technology Solutions. Judith zal zich bij Hoyng Monegier voornamelijk richten op de octrooipraktijk.

IEF 9516

P. Geerts, E.Vollebregt, Het toepassingsgebied van de art. 6:193a-j BW, art. 6:194 BW en art. 6:194a BW:misleidende wetgeving die tot verwarring leidt en/of verwarrende wetgeving die tot misleiding leidt? IEF

Misleidende wetgeving veroorzaakt verwarring

Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen en Erik Vollebregt, Greenberg Traurig

"Sinds de implementatie van de Richtlijn OHP (in de art. 6:193a-j BW) is onduidelijkheid ontstaan over het toepassingsgebied van zowel art. 6:194 BW (misleidende reclame) als art. 6:194a BW (vergelijkende reclame).

Wij hebben (in 2009) verdedigd dat de art. 6:193a-j BW van toepassing zijn op oneerlijke handelspraktijken van handelaren gericht op consumenten (B2C), art. 6:194 BW van toepassing is op misleidene reclame van handelaren gericht op handelaren (B2B) en art. 6:194a BW van toepassing is op vergelijkende reclame van handelaren gericht op consumenten (B2C) en vergelijkende reclame van handelaren gericht op handelaren (B2B).

In deze bijdrage willen wij een overzicht geven van hetgeen sinds begin 2009 over deze problematiek is geschreven en wat de stand van zaken in de jurisprudentie is. Tot slot vragen wij nog bijzondere aandacht voor art. 6:194a lid 2 sub d BW.

(…) Wij blijven verdedigen dat de art. 6:193a-j BW van toepassing zijn op oneerlijke handelspraktijken (waaronder begrepen (misleidende) reclame) van handelaren gericht op consumenten (B2C), en art. 6:194 BW van toepassing is op misleidende reclame van handelaren gericht op handelaren (B2B).

Wij nuanceren echter ons standpunt over het toepassingsgebied van art. 6:194a BW: art. 6:194a BW is van toepassing op vergelijkende reclame van handelaren gericht op handelaren (B2B) en vergelijkende reclame van handelaren gericht op consumenten (B2C), met die aantekening dat art. 6:194a lid 2 sub d BW niet van toepassing is op B2C vergelijkende reclame.

En nu maar hopen dat er niet nog meer genuanceerd hoeft te worden, want wij vinden het zo al ingewikkeld genoeg."

Lees het volledige artikel hier.

IEF 9515

Een gezamenlijk creatief product

Rechtbank Amsterdam 30 maart 2011, LJN BR1985 (RVP Publishers B.V. tegen Ambo/Anthos Uitgevers B.V. &  X)

met dank aan Jan-Kees Govers, GoversvanZoest

Auteursrecht. Overeenkomst to uitgave. Eiser, uitgeverij RVP, stelt dat gedaagde, schrijfster  X. in strijd heeft gehandeld met een met haar gesloten overeenkomst tot uitgave van haar boek door niet mee te werken aan een verficatieproces m.b.t. de in het boek gestelde feiten. Eiser beroept zich ook op het auteursrecht op het geredigeerde, bewerkte manuscript. Het boek is uiteindelijk verschenen bij eveneens gedaagde uitgeverij Artemis, onderdeel van Ambo/Anthos.

De vorderingen worden afgewezen. Zelfs als  X. uit hoofde van de overeenkomst  gehouden was mee te werken aan het verificatieproces, dan is nog is niet komen vast te staan dat zij deze verplichting heeft geschonden.  X. mocht er daarnaast vanuit gaan dat het haar onder de gegeven omstandigheden vrijstond een andere uitgever te benaderen.

Met betrekking tot het auteursrecht oordeelt de rechtbank dat op het door een redacteur van eiser bewerkte versie van het manuscript een zelfstandig auteursrecht rust, dat niet kan worden aangemerkt als opdrachtgeversauteursrecht van de schrijfster, maar wel als een gezamenlijk auteursrecht, nu er sprake is van een onscheidbaar gezamenlijk werk (“een gezamenlijk creatief product”). De auteursrechtelijke vordering van RVP stranden echter geheel, nu deze gebaseerd zijn op de stelling dat RVP enig eigenaar is. 

Overeenkomst: 4.4. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat RVP als uitgever in dit geval gehouden was tot het doen van verificatie (hetgeen door RVP wordt gesteld en door Artemis c.s. wordt betwist), volgt uit het voorgaande niet dat  X. RVP niet in staat heeft gesteld het verificatieproces uit te voeren. Het enkele feit dat  X. heeft geweigerd om toestemming te geven M2 aan haar ex-schoonfamilie voor te leggen, is daartoe onvoldoende. (…) Tussen partijen is immers niet langer in geschil (zie proces-verbaal van comparitie) dat  X. bewijsmateriaal aan RVP wel onder voorwaarden is aangeboden. Nu niet is gesteld of gebleken dat die voorwaarden dusdanig waren dat dit gelijk moet worden gesteld aan een weigering, wordt daaraan voorbij gegaan. 

4.5. Het voorgaande leidt ertoe dat voor zover  X. uit hoofde van de overeenkomst al jegens RVP gehouden was mee te werken aan het verificatieproces, niet is komen vast te staan dat zij deze verplichting heeft geschonden, zodat de vordering van RVP voor zover deze is gebaseerd op toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door  X. niet toewijsbaar is.

Onrechtmatig handelen: 4.7. Vast staat dat  X. Artemis begin 2009 heeft benaderd. Dit is ruim een half jaar nadat  X. RVP (bij brief van 13 juni 2008) had bericht dat de overeenkomst was beëindigd en zij zich vrij voelde om naar een andere uitgever te gaan. Uit hetgeen door partijen is gesteld volgt niet dat RVP zich na die datum daartegen nog heeft verzet. Zo blijkt niet van een schriftelijke reactie, evenmin blijkt van handeling waaruit dit verzet kan worden afgeleid. RVP stelt alleen dat zij op 15 december 2008 heeft laten weten dat zij zich bereid houdt tot overleg, mocht een andere uitgever geïnteresseerd zijn en dat zij zich alle rechten voorbehoudt. Voor zover al moet worden aangenomen dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd, hetgeen RVP kennelijk betoogd, mocht  X. er onder deze omstandigheden wel van uitgaan dat het haar vrijstond een andere uitgever te benaderen. (…)

Auteursrecht: 4.14. In M2 [geredigeerde versie-IEF] zijn stukken en aspecten uit M1 [manuscript-IEF] overgenomen, maar -anders dan Artemis C.S. betoogt- is aan de bewerking ook een eigen karakter gegeven. Het gaat immers om meer dan een tekstcorrectie. Zo is er een indeling in hoofdstukken gemaakt en zijn stukken herschreven. De bewerking draagt als zodanig een eigen persoonlijk karakter en een persoonlijk stempel van de maker. De bewerking geniet dan ook auteursrechtelijke bescherming.

4.15. Artemis c.s. stelt zich vervolgens op het standpunt dat  X. de rechthebbende is van de auteursrechten op de bewerking omdat zij als maker van de bewerking moet worden aangemerkt, nu de bewerking onder haar leiding en toezicht tot stand is gekomen. Het beroep van  X. op artikel 6 Auteurswet faalt. (…) Volgens  X. zijn alle veranderingen met haar toestemming tot stand gekomen en hebben zij daarbij nauw samengewerkt, maar daarmee is nog niet voldaan aan het vereiste van artikel 6 Aw. Onvoldoende is gesteld of gebleken dat Den Drijver alleen uitvoerder was.

4.16. Ter beoordeling staat dan nog de vraag of met de bewerking sprake is van een gezamenlijk werk. Van een gemeenschappelijk (gezamenlijk) werk is sprake als de verschillende elementen niet scheidbaar zijn. Van onscheidbaarheid wordt gesproken als de samenwerking zo ver gaat dat de auteurs (in overleg) elkaars concepten aan elkaar aanpassen en corrigeren, waardoor onderdeel voor onderdeel van een gezamenlijk creatief product gesproken kan worden. Volgens  X. was de samenwerking tussen [redacteur] en haar zodanig dat gesproken kan worden van een gezamenlijke bewerking. Alles werd aldus X. in overleg tussen [redacteur] en X. veranderd. (…) Nu RVP heeft nagelaten feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit volgt dat sprake is van scheidbaarheid en RVP evenmin voldoende heeft weersproken dat X. ook zelf stukken heeft herschreven en bijgeschreven, is niet komen vast te staan dat ten aanzien van de bewerking sprake is van één creatie door [redacteur], en gaat de rechtbank ervan uit dat sprake is van een gemeenschappelijk werk.

4.17. Het voorgaande leidt ertoe dat [redacteur] en X. gezamenlijk eigenaar zijn van het auteursrecht op de bewerking. Voor zover [redacteur] zijn aandeel daarin al rechtsgeldig heeft overgedragen aan RVP, zijn zij alleen mede eigenaar van het auteursrecht op de bewerking en alleen al om die reden stranden de door RVP ingestelde vorderingen. Deze zijn immers gebaseerd op de stelling dat RVP (enig) eigenaar is van het auteursrecht op de bewerking.

Lees het vonnis hier en LJN.

IEF 9513

Kamerstukken I, 32 137, 2010/11, nr. C, blz. 14, 17 maart 2011. Vaststellings- en Invoeringswet Boek 10 Burgerlijk Wetboek.

De planning ten aanzien van boek9 Burgerlijk Wetboek

\\De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten: “De leden van de CDA-fractie vragen hoe de planning ten aanzien van boek9 eruit ziet. De codificatie van het recht inzake intellectuele eigendom (IE-recht) in een boek 9 ligt al enige tijd stil en staat op dit moment niet op het wetgevingsprogramma. Europese wetgeving is de laatste jaren van grote invloed geweest op het nationale IE-recht en heeft tevens geleid tot belangrijke verschillen tussen het octrooirecht, het merkenrecht en het auteursrecht. Nu er niet is gebleken van een sterke behoefte aan codificatie in de praktijk, zie ik geen aanleiding om dit project opnieuw ter hand te nemen. Ik geef er de voorkeur aan om de komende tijd prioriteit te geven aan andere belangrijke projecten zoals het toezicht op collectieve beheersorganisaties en voorstellen die onderdeel van de aangekondigde IE strategie van de Europese Commissie.

Lees het volledige kamerstuk hier, en hier (pdf)

IEF 9512

Rechtbank ’s-Gravenhage, 30 maart 2011, HA ZA 10-169, Gaastra International Sportswear B.V. X-One B.V. & Tommy Hilfiger Licensing LLC c.s. tegen Gedaagde

Geen kennis of bewustheid vereist

\"\"\"\\"\\"\"(met dank aan Maarten Rijks, Banning

Merkenrecht. Aanbod nagemaakte merkkleding (Gaastra, Hilfiger) via Marktplaats.nl. ‘Niet weten’-slaagt niet. Merkinbreuk aangenomen.  Voorschot op schadevergoeding toegewezen.

4.2. Gaastra c.s. beroept zich primair op haar Gemeenschapsmerken. Gaastra c.s. heeft gemotiveerd gesteld dat [gedaagde] kleding heeft verhandeld die zonder toestemming van X-One en THL is voorzien van de Gemeenschapmerken GAASTRA respectievelijk TOMMY HILFIGER. Deze stelling is door [gedaagde] niet betwist. [Gedaagde] stelt zich enkel op het standpunt dat hij niet wist dat het om namaakkleding ging. Ook als dit juist zou zijn, hetgeen gemotiveerd is betwist door Gaastra c.s., dan kan dit niet leiden tot het oordeel dat geen sprake is van merkinbreuk omdat artikel 9 GMVo geen kennis of bewustheid van merkinbreuk vereist.

4.3. De rechtbank stelt dan ook vast dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op de Gemeenschapmerken van X-One en THL op grond van artikel 9 lid 1 sub a GMVo. Het gevorderde verbod om inbreuk tv maken op de Gemeenschapsmerken van deze merkhouders is dientengevolge toewijsbaar.

Lees het vonnis hier.

IEF 9511

Rechtbank ’s-Gravenhage, 30 maart 2011, HA ZA 08-3488, Hauni Maschinenbau A.G. tegen Spikker Specials

Het ‘Frei ist Frei’ standpunt

(met dank aan Paul Steinhauser, Arnold & Siedsma)

 

Octrooirecht. Eindvonnis na Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 november 2009, IEF 8381. EP Hauni m.b.t.  ‘Inrichting voor het afschrapen van tabaksdeeltjes vanaf een transporteur’. Stukgelopen samenwerking. Gestelde inbreuk door schrapers gedaagde. Gedaagde Spikker slaagt in bewijslevering: rechtsverwerking aangenomen. Nederlands recht van toepassing: “De relevante rechtsverhouding tussen Hauni en Spikker wordt derhalve niet beheerst door een contractuele aanspraak van Hauni maar op een (octrooi)wettelijke aanspraak (…) het rechtskeuzebeding in de beëindigingsovereenkomst is voor die uit de wet voortvloeiende rechtsverhouding tussen patijen daarom niet relevant.” In citaten:

Tussenvonnis: 4.10. (…) Aan het hiervoor genoemde samenstel van feiten heeft in dat veronderstelde geval Spikker het vertrouwen kunnen ontlenen dat zij met haar schrapers gevrijwaard zou zijn van octrooirechtelijke aanspraken zijdens Hauni. Niet moet worden vergeten dat zij vervolgens ook daadwerkelijk 9 jaar ongemoeid is gelaten door Hauni. Dat tijdsverloop in combinatie met de aldus als erkenning van de afwezigheid van octrooirechtelijke aanspraken op te vatten feiten levert rechtsverwerking op.

4.11. Voorwaarde daarvoor is evenwel dat Spikker, op wie de bewijslast ter zake rust, bewijst dat Hauni in maart 1998 toen zij de in 2.8 geciteerde fax schreef, wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat Spikker vervangingsonderdelen voerde die onder de beschermingsomvang zouden (gaan) vallen van EP 136 en/of van het Duitse prioriteitsdocument. Zij zal worden toegelaten dit te bewijzen – bijvoorbeeld middels stukken uit de periode van samenwerking tussen partijen en/of middels het horen van getuigen.

Eindvonnis: 2.16. De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze door Spikker overgelegde documenten moet worden aangenomen dat Hauni op 13 maart 1998 wist, of in ieder geval redelijkerwijs moet hebben aangenomen, dat Spikker vervangingsonderdelen voerde die onder de beschermingsomvang zouden (gaan) vallen van (de aanvrage voor) EP 136. Dat Hauni niet zou hebben geweten dat Spikker deze ook rechtstreeks leverde aan derden, hetgeen de rechtbank overigens niet geloofwaardig voorkomt gelet op de vele leveringen van die onderdelen aan afnemers van machines van Hauni - doet daar niet aan af. Onder de samenwerkingsovereenkomst stond het Spikker immers wel vrij dat te doen, omdat Hauni daar wel redelijkerwijs rekening mee had behoren te houden.

2.17. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat Spikker erin geslaagd is het haar bij tussenvonnis opgelegde bewijs te leveren, Aldus moeten zowel vraag a) als vraag b) (zie het hierboven onder 2.l. geciteerde tussenvonnis) bevestigend worden beantwoord. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van rechtsverwerking waar het gaat om de octrooirechtelijke aanspraken van Hauni in Nederland met betrekking tot de door Spikker geleverde PKD-schrapers.

Lees het vonnis hier en hier (doorzoekbare pdf).

IEF 9510

Over de grenzen (boekrecensie)

Waar een klein land groot in kan zijn. Drie min of meer recente omvangrijke Engelstalige publicaties van Nederlandse auteurs.

\"\"Trade mark Registrations in Bad Faith. Alexander Tsoutsanis. Nieuw volumineus  boek van Tsoutsanis dat aansluit bij zijn eerder verschenen proefschrift over dit onderwerp en dat een goed actueel beeld geeft van alle aspecten van merkenkaping en de nietigheidsgrond van \'kwade trouw\', inclusief de meest recente rechtspraak van het HvJ EU.

"First major treatment and analysis of "bad faith" trade mark registrations, including counterfeiting branded products and wrongful registration of a trade mark belonging to another party. Comparative examination of the relevant rules and registrations in 15 EU Member States. Practical coverage of protecting trade marks against trade mark grabbing and abusive registrations. (504 pagina\'s).

Lees hier meer (Oxford University Press).

\"\"International Copyright. Bernt Hugenholtz & Paul Goldstein. Tweede druk, “combines all the important key developments in the field, including more coverage of the four major systems-- US, UK, France, Germany. A complete and exhaustive analysis of international copyright that serves as a unique and reliable tool to practitioners. "

The authors have eloquently written the treatise in a way that any practitioners with only a working knowledge of copyright law could understand. The best part of this book is that the treatise provides a survey of copyright practice around the world in transactional settings and litigation settings. Better still, the analysis provides insight regarding protecting foreign works in the United States and protecting United States works abroad.” (608 pagina\'s).

Lees hier meer (Oxford University Press).(728 pagina\'s)

\"\"European Trademark Law: Community Trademark Law and Harmonized National Trademark Law. Tobias Cohen Jehoram, Constant Van Nispen & Tony HuydecoperGeen vertaling van ‘De Blauwe Tobias’, maar verwantschap valt ook weer niet te ontkennen. “Heretofore practitioners have had no easily accessible and comprehensive description and analysis of this regime to rely upon in their work, despite the existence of commentaries of the Directive and Regulation on trademarks.

Now, European Trademark Law describes all relevant developments in both legislation and case law, in particular of the Court of Justice. As the authors note, their book provides an ‘overview of trademark law rather than an overview of trademark legislation.’ The authors view the law from different perspectives; they take both the European perspective and the perspective from harmonised national trademark law, in particular as it is in the Benelux countries.”(728 pagina\'s).

Lees hier meer (Kluwer Law International).

IEF 9509

Sprake van betalingsonwil

\Gerechtshof ’s-Gravenhage 29 maart 2011,  LJN BP 9443 (Stichting De Thuiskopie tegen Gedaagde) met dank aan Hanneke Holthuis, Griffiths Advocaten.

Auteursrecht. Thuiskopiezaak. Bestuurdersaansprakelijkheid in geval van import van blanco dragers, zonder afdracht thuiskopievergoeding. 1019h niet van toepassing, maar wel toewijzing begrote (onbetwiste) proceskosten: “Het \'gewone\' liquidatietarief is immers niet bindend.”

6. (…) Dit betekent dat als vaststaand moet worden aangenomen dat [gedaagde] bewust geen thuiskopievergoeding heeft afgestaan en dat dus van het begin af aan sprake was van betalingsonwil. Aangezien de enige natuurlijke persoon binnen [bedrijf x] was en hij blijkens zijn verklaring ter comparitie in de eerste aanleg \'zelf alles binnen [bedrijf x] heeft gedaan\' moet die betalingsonwil van hem afkomstig zijn. Meewegend dat het - naar Thuiskopie onweersproken heeft gesteld onder 7 MvG - hier ging om maar liefst 48 importen betreffende in totaal 110.000,- blanco informatiedragers, is naar het oordeel van het hof sprake van een zodanig onzorgvuldig handelen van [gedaagde] jegens Thuiskopie dat hem daarvan persoonlijk een voldoende ernstig verwijt valt te maken, ongeacht of hij wist of behoorde te begrijpen dat [bedrijf x] geen verhaal zou bieden. (…) [gedaagde] is dus op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor het in rov. 3 omschreven nadeel van Thuiskopie. (€56.403,27)

1019h proceskosten: 6. Thuiskopie heeft haar kosten begroot op basis van artikel 1019h Rv. [gedaagde] heeft die begroting als zodanig niet betwist, zodat - ook al is artikel 1019h Rv hier niet van toepassing nu het hier een vordering uit onrechtmatige daad betreft-  het hof van die begroting zal uitgaan. Het \'gewone\' liquidatietarief is immers niet bindend. De begroting van de proceskosten van Thuiskopie zal plaatsvinden op basis van de niet-betwiste opgaven van Thuiskopie (…). (€11.420,91)

Lees het arrest hier (link en pdf)

IEF 9508

Parasitisme

\"\"Hof van Beroep te Brussel 21 maart 2009, 2008/AR/2318, John Players & Sons Ltd tegen Savelux BVBA (met dank aan Jeroen Muyldermans en Paul Maeyaert, Altius)

Merkenrecht. ‘Parasitisme’ (slaafse nabootsing). Inbreuk op eisers hemelsblauwe kleurmerk (PMS 2915) voor sigarettenpapier (vloeitjes) en filtertips. De voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel kende de vorderingen eerder al toe (zie hier). Het hoger beroep ziet enkel nog op de toegewezen inbreuk- en parasitaire mededingingvorderingen m.b.t. de bekende Rizla blauwe verpakking voor filtertips (art. 2.20 lid 1 sub c BVIE). Het beroep faalt. Naast de merkenrechtelijke grondslag gaat het nabootsen van de look and feel gepaard met begeleidende omstandigheden die indruisen tegen eerlijke marktpraktijken. (Ongekalibreerde afbeeldingen: v.l.n.r. kleurmerk, Rizla, Pure en filtertips).

“Door het gebruik voor verpakkingen van filter tips van een identieke blauwe tint als deze die het Beneluxmerk met nummer 666.826 uitmaakt, eigent appellante zich het imago en de reputatie van de geïntimeerde toe. Appellante teert zodoende op de investeringen en inspanningen die geïntimeerde heeft geleverd op de reputatie en het imago van haar merk op te bouwen, zonder dat appellante in enige mate bijgedragen heeft tot die investeringen en inspanningen.
 
(…)
 
Appellante put, zodoende, door het gebruik voor verpakkingen van filter tips van de look and feel die door geïntimeerde gecreëerd werd, en daarvan deel uitmakend, een identieke blauwe tint als deze die het Beneluxmerk met nummer 666.826 uitmaakt, in casu uit haar nabootsen een voordeel om een andere reden dan het louter nabootsen. Zoals geïntimeerde aanvoert, eigen appellante zich door dit gebruik het imago en de reputatie van geïntimeerde toe. Appellante leidt de faam en de goodwill met betrekking tot de producten van geïntimeerde, die door deze laatste opgebouwd werd, naar haar eigen producten af.
 
Het door geïntimeerde gelaakte nabootsen door appellante, in de hiervoor omschreven omstandigheden, maakt een vorm van onrechtmatig gedrag uit.”

Lees het arrest hier.