IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 9423

Evenzeer een soortnaam

Gerecht EU, 17 februari 2011, zaak T-10/09, Formula One Licensing BV tegen  OHIM / Global Sports Media Ltd

Merkenrecht. Oppositieprocedure  tegen aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk F 1-LIVE o.g.v. ouder gemeenschapsbeeldmerk, oudere nationale woordmerken en ouder internationaal woordmerk F 1 en F 1 Formula 1. Oppositie afgewezen:

44. Verder dient erop te worden gewezen dat verzoekster niet opkomt tegen de vaststelling van de kamer van beroep dat „formule 1” in de omgangstaal een gebruikelijke uitdrukking is ter aanduiding van racewagens, en bij uitbreiding, van autoraces, en dat F 1 de algemeen bekende afkorting hiervan is. Verder blijkt ook uit de door verzoekster overgelegde bewijzen, in het bijzonder de stukken die bij de in het vorige punt vermelde verklaring van de getuige zijn gevoegd, dat de afkorting F 1 in een beschrijvende context kan worden gebruikt. Derhalve is de afkorting F 1 evenzeer een soortnaam als de uitdrukking „formule 1”.

49. Gelet op deze overwegingen en rekening houdend met de overgelegde bewijselementen, dient te worden vastgesteld dat het relevante publiek het element „f 1” in het aangevraagde merk niet opvat als een onderscheidend element, maar als een element dat voor beschrijvende doeleinden wordt gebruikt.

50. Derhalve heeft de kamer van beroep op goede gronden geoordeeld dat het element „f 1” in een gewone typografie slechts een zwak onderscheidend vermogen bezat voor de betrokken waren en diensten en dat de eventuele bekendheid van het in de Unie gebruikte gemeenschapsbeeldmerk hoofdzakelijk verbonden was aan het logo zelf.

57. In navolging van de kamer van beroep dient te worden vastgesteld dat er geen gevaar voor verwarring van de conflicterende merken bestaat, aangezien de consument het element „f 1” in het aangevraagde merk niet met verzoekster in verbinding zal brengen doordat het enige teken dat hij heeft leren associëren met verzoekster, het logo van het merk F 1 Formula 1 is, en niet het teken in een standaardtypografie, en doordat de consument F 1 in een gewone typografie als de afkorting van „formule 1” zal beschouwen, dit wil zeggen als een beschrijvende aanduiding.

61. In het kader van de globale beoordeling van het verwarringsgevaar, die wordt gekenmerkt door het ontbreken van visuele overeenstemming en door de beperkte fonetische en begripsmatige overeenstemming, volstaat in casu de vaststelling dat de kamer van beroep op goede gronden heeft gesteld dat er geen gevaar voor verwarring van de litigieuze tekens bestond, daar het relevante publiek het aangevraagde merk niet zal verwarren met dat van verzoekster. Op dit punt dient te worden opgemerkt dat de generieke betekenis die door het publiek aan het teken F 1 wordt toegeschreven, verzekert dat dit publiek zal begrijpen dat het aangevraagde merk op de formule 1 betrekking heeft, maar wegens de volledig andere opbouw geen verband zal leggen met de activiteiten van verzoekster.

Lees het arrest hier. Persbericht hier.

IEF 9422

Van aanzienlijk belang voor de samenleving

Gerecht EU, 17 februari 2011, arresten in de zaken T-385/07, T-55/08 en T-68/08,  FIFA en UEFA / Commissie

Uitzendrechten. Voetbal. Een lidstaat kan op grond van de richtlijn inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten onder bepaalde voorwaarden de exclusieve uitzending van alle wedstrijden van het Wereldkampioenschap en het Europees kampioenschap voetbal op betaaltelevisie verbieden om te waarborgen dat het publiek in die lidstaat deze evenementen op de kosteloze televisie kan volgen

Wanneer deze kampioenschappen in hun geheel van aanzienlijk belang voor de samenleving zijn, vindt deze beperking van de vrijheid van dienstverrichting en de vrijheid van vestiging haar rechtvaardiging in het recht op informatie en de noodzaak de brede toegang van het publiek te garanderen tot televisie-uitzendingen van deze evenementen

Lees het arrest hier. Persbericht hier.

IEF 9421

Een dessin van een dribbelende Takkie

Strijkhoezen, vlnr: Hema, ActionRechtbank ‘s-Hertogenbosch, 15 februari 2011, BP RK 11-196,  Hema B.V. & Fiep Westendorp Foundation tegen Action Non-Food B.V.

Auteursrecht. Ex partebevel m.b.t. namaak Jip & Janneke-strijkplankhoezen. ”De vijfde keer binnen afzienbare tijd dat Action inbreuk maakt op de IE-rechten van HEMA”, aldus het verzoekschrift.

3.1. beveelt gerekwestreerde de in het lichaam van het verzoekschrift van 15 februari 2011 omschreven inbreuken op de auteursrechten van HEMA B.V. en meer in het bijzonder iedere aanbieding en verhandeling van de in het verzoekschrift genoemde strijkplankhoes onmiddellijk na betekening van deze beschikking te staken en gestaakt te houden;   

3.2. beveelt gerekwestreerde om binnen 4 uur na betekening van deze beschikking alle in het verzoekschrift genoemde strijkplankhoezen uit haar filialen verwijderd te hebben alsmede alle reclame-uitingen waarin de strijkplankhoes (-zen) wordt (-en) afgebeeld uit hun vestigingen en - voor zover van toepassing - van internet te verwijderen. 

Lees de beschikking hier

IEF 9420

Een op te leggen beperkt verbod

Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 februari 2011, KG ZA 10-1536, Sunday’s Nederland B.V. tegen X Sunday’s B.V.

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Inbreuk na beëindiging franchiseovereenkomst m.b.t. zonnebankstudio. De “te onbepaalde” vordering wordt in beperkte mate toegewezen.

4.12. Nu X geen onvoorwaardelijke met boete versterkte onthoudingsverklaring heeft willen tekenen, bestaat voldoende belang bij een inbreukverbod op de door Sunday's ingeroepen intellectuele eigendomsrechten voor zover die samenhangen met de uitoefening van de franchise, althans zoals in het dictum verwoord. De voorzieningenrechter is alleen een gecombineerd Gemeenschapswoord/beeldmerk SUNDAY'S (overgelegd als bijlage bij de franchiseovereenkomst) en gebruik als handelsnaam van het teken "Sunday's" gebleken uit de stukken en stellingen. De vordering tot staking van "iedere inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten, waaronder merken, de modellen, het uithangbord, embleem, de buitengevel, de handelsnaam, de statutaire naam, de kleurencombinaties etc. welke deel uitmaken van het franchisesysteem" is te onbepaald om in die vorm te kunnen worden toegewezen. Nu de betreffende vestiging van X inmiddels is "omgebouwd" naar de huisstijl van concurrent Sunpoint met aanpassingen aan gevel en interieur, ziet de voorzieningenrechter in één en ander aanleiding tot een op te leggen beperkt verbod als verwoord in het dictum.

(…)

5.2. verbiedt X met onmiddellijke ingang om inbreuk te maken op het ten processe bedoelde gecombineerde Gemeenschapswoord/beeldmerk SUNDAY's, inschrijfnummer 1690007, alsmede om een handelsnaam (met daarin) "Sunday's" te hanteren, alsmede om zich overigens voor te doen als deeluitmakend van de franchiseorganisatie die Sunday's exploiteert;

Lees het vonnis hier.

IEF 9419

Tot financiële verrijking van de ander

Vzr. Rechtbank Breda, 16 februari 2011, KG ZA 11-61, Appletree B.V. tegen Promotion Design (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE).

Auteursrecht. Executiegeschil na Rechtbank Dordrecht, 25 november 2010, IEF 9256. ( Geen ruimte om dwaling aan te nemen omtrent de auteursrechtelijke beschermingsomvang van de siertaarten van Promotion Design na de eerdere vaststellingsovereenkomst). 

Dwangsommen m.b.t. tot twee niet verwijderde afbeeldingen op de website zijn wel degelijk verbeurd: “Het lag het op de weg van Appletree om geen enkel risico te nemen, voortvarend te werk te gaan en alle mogelijke maatregelen te treffen.” Geen matiging: €460.000.

3.6 (…) Appletree heeft niet betwist dat de afbeeldingen, welke zij op haar website heeft laten staan nadat voormeld vonnis aan haar was betekend, reeds in die kort geding procedure waren overgelegd ten bewijze van de inbreuk van Appletree. Gelet op het dictum, inhoudende dat Appletree het openbaar maken op welke wijze ook diende te staken en het hier om diezelfde inbreuk gaat, lag het op de weg van Appletree om geen enkel risico te nemen, voortvarend te werk te gaan en alle mogelijke maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat zij tijdig aan de veroordeling zou kunnen voldoen om aldus het verbeuren van dwangsommen te voorkomen. Appletree is daarin niet geslaagd. De door Appletree gestelde omstandigheid dat haar belangen niet goed daar haar raadsman, die Appletree tijdens die kort gedingprocedure bijstond, zijn behartigd, is een omstandigheid die speelt in de relatie tussen Appletree en haar toenmalige raadsman, maar is uitdrukkelijk geen omstandigheid die aan Promotion Design kan worden tegengeworpen.

3.7 Uit het hiervoor overwogene volgt dat Appletree niet uit het oog had mogen verliezen dat zij zich strikt, behoudens uitzonderingen zoals in artikel 61 1d Rv omschreven, aan de uitvoerbaarverklaarde rechterlijke uitspraak diende te houden en dat zij tot betaling van - in verhouding tot de prijzen van de decoratieve gebakjes - erg hoge dwangsommen zou kunnen worden gehouden. Die hoge dwangsommen zouden voor Appletree een belangrijke prikkel tot tijdige nakoming van de aan haar bij dat vonnis opgelegde veroordeling moeten zijn. In het vonnis is verdisconteerd dat niet-nakoming van het vonnis leidt tot financiële verrijking van de ander. Dit levert geen misbruik van de bevoegdheid tot de opeising van de verbeurde dwangsommen op. Anders dan Appletree stelt, is de voorzieningenrechter evenmin van oordeel dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat tot matiging van de verbeurde dwangsommen moet worden overgegaan. Tegenover de door Appletree gestelde omstandigheid dat Promotion Design haar eerder dan 18 januari 2011 had kunnen mededelen dat de twee genoemde afbeeldingen zich nog op de website bevonden, staat het feit dat Appletree op grond van het vonnis in kort geding zelf actie had moeten ondernemen en zo had kunnen voorkomen dat de dwangsommen zouden oplopen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9418

Een gemeenschappelijk recht

The European Parliament gave its consent on Tuesday for a common EU patent system to be created using the enhanced cooperation procedure. In December 2010, twelve Member States made a request to launch such a procedure, after it was concluded that not all the Member States could agree on an EU-wide patent system. All the other Member States except Italy and Spain have since indicated they will sign up to the procedure. These two countries can still join in at any time if they wish.

Parliament gave its backing today for the procedure to go ahead by 471 votes to 160, with 42 abstentions. The Council of Competitiveness Ministers is expected to formally adopt the decision authorising enhanced cooperation on 9-10 March.  The Commission will then submit two legislative proposals: one establishing the single patent (under the co-decision procedure) and the other on the language regime (consultation procedure). In today's resolution, drafted by Klaus-Heiner Lehne (EPP-ED, DE), MEPs call on the Council to use the co-decision procedure for both proposals.

(Under the Lisbon Treaty, "enhanced co-operation" can be used to enable a group of Member States to adopt new common rules when a unanimous EU-wide agreement cannot be reached.)

Lees hier meer.

IEF 9417

Voor minder

Vzr. rechtbank ’s-Gravenhage, 15 februari 2011, KG ZA 10-1571, Bed4Less tegen Sleep4Less

Handelsnaamrecht. Bed4Less tegen Sleep4Less. Vorderingen afgewezen:

4.6. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het een onderneming in beginsel moet vrijstaan de toevoeging ‘4less’ te gebruiken om aan te duiden dat hij producten of diensten met concurrerend (laag) prijsniveau aanbiedt. De bescherming die artikel 5 Handelsnaamwet biedt, gaat naar voorlopig oordeel voorts niet zo ver dat door gebruik van het beschrijvende bestanddeel ‘bed’ in een handelsnaam, ook ieder ander beschrijvend woord met weliswaar (grotendeels) dezelfde betekenis, maar dat auditief en visueel daarvan duidelijk afwijkt, zoals ‘sleep’, zou kunnen worden gemonopoliseerd. Dergelijke synoniemen moeten door een ieder vrij kunnen worden gebruikt ter aanduiding van de aard van de onderneming. In dat licht en in aanmerking genomen de beperkte beschermingsomvang van de beschrijvende handelsnaam van Bed4less, oordeelt de voorzieningenrechter voorshands dat de handelsnaam Sleep4less van X in meer dan geringe mate afwijkt van de handelsnaam van Bed4less. Aldus wordt door X niet gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 5 Handelsnaamwet en zullen de vorderingen van Bed4less derhalve worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9416

Louter stellingen

Vzr. rechtbank ’s-Gravenhage, 16 februari 2011, KG ZA 10-1646, Coty Germany GmbH tegen [X] (met dank aan Paul Steinhauser en Marlies Wiegerinck, Arnold+Siedsma)

Merkenrecht. Parallelimport en wijziging verpakking parfumproducten Davidoff en Calvin Klein. Vorderingen toegewezen.

4.10. Het uitputtingsverweer van Tomarco slaagt niet. Degene die zich op uitputting beroept, in het onderhavige geval Tomarco, zal in beginsel moeten bewijzen – of in kort geding aannemelijk moeten maken – dat de merkrechten zijn uitgeput (vgl. HvJEG 8 april 2003, C-244/00 (Stüssy)). Tomarco slaagt daarin niet, nu zij louter stellingen poneert zonder enige onderbouwing.

4.11. Van (dreigende) afscherming van nationale markten is geen sprake, aangezien dépositaires onderling vrij zijn de parfumproducten te verhandelen, ook als die handel plaatsvindt tussen dépositaires in verschillende Lidstaten. (Andere) omstandigheden die aanleiding zouden kunnen vormen voor omkering van de bewijslast zijn door Tomarco evenmin aannemelijk gemaakt. Ook de in dit verband betrokken stellingen heeft zij op geen enkele manier onderbouwd. Er is voorshands dan ook geen aanleiding voor bewijslastomkering. Tomarco bepleit naar zij stelt "principieel" voor "omgaan" met betrekking tot de bewijslastverdeling in zaken als de onderhavige, omdat de volgens vaste rechtspraak bestaande bewijslastverdeling een "miskenning van de economische realiteit" zou betreffen. Daartoe bestaat voorshands geen aanleiding; Tomarco heeft geen begin van aannemelijkheid verschaft van haar beweringen op dit punt.

4.12. Ook ten aanzien van het mededingingsrechtelijke verweer geldt dat Tomarco louter stellingen poneert, maar die stellingen op geen enkele manier adstrueert. Bij gebreke van enige onderbouwing wordt ook dit verweer van de hand gewezen. Voor nader onderzoek hiernaar, zoals door Tomarco bepleit, is in een kort geding als het onderhavige geen plaats. De suggestie van Tomarco om advies aan de Nma te vragen, wordt eveneens als niet passend in dit kort geding gepasseerd.

4.13. Tomarco heeft overigens niet betwist dat de door haar verhandelde Calvin Kleinproducten in de Verenigde Staten van Amerika in de handel zijn gebracht, zoals Coty gemotiveerd heeft gesteld. Mede in het licht van de ondeugdelijke onderbouwing van haar stellingen van het tegendeel, zal voorshands als uitgangspunt worden genomen dat de door Tomarco aangeboden Calvin Kleinproducten zonder toestemming van de merkhouders in de EER in het verkeer gebracht zijn.

4.14. Evenmin is betwist dat de verpakkingen van de Davidoffproducten gewijzigd zijn, zodat de herkomst ervan niet meer is te achterhalen (de barcode is verwijderd). Tegen de verhandeling van dergelijke producten kan Coty zich met een beroep op art. 13(2) GMVo verzetten, zelfs als die producten met toestemming van Coty in de EER in het verkeer gebracht zouden zijn. Of van dat laatste in dit geval sprake is, kan mitsdien in het midden blijven.

Lees het vonnis hier.

IEF 9415

Voornemens vragen te stellen

Gerechtshof ’s-Gravenhage 15 februari 2011, LJN BP7083, HA ZA 08-300, Innoweb B.V. tegen Wegener ICT Media B.V. c.s.  (met dank aan Joris van Manen, Hoyng Monegier).

Databankenrecht. Hoger beroep gaspedaal.nl-zaak (zie: Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 februari 2009, IEF 7570), waarin de rechtbank oordeelde dat de dedicated meta search engine van Gaspedaal.nl inbreuk maakt op het databankrecht van AutoTrack.nl, een website met advertenties voor te koop aangeboden auto’s. Eerst even kort, met alleen de vragen van uitleg die het hof voornemens is te stellen aan Hof van Justitie EU:

1. Moet artikel 7 lid 1 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat sprake is van hergebruik (ter beschikking stelling) van het geheel of een in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van een via een website aangeboden (on line) databank door een derde indien die derde aan het publiek de mogelijkheid biedt via een door hem aangeboden zoekmachine de volledige databank of een substantieel deel daarvan "realtime" te doorzoeken, door een zoekopdracht van een gebruiker "door te voeren" naar het zoekmechanisme van de website waarop de databank wordt aangeboden?

2. Zo nee, is dit anders indien die derde na terugontvangst van de resultaten van de zoekopdracht aan elke gebruiker een zeer klein deel van de inhoud van de databank zendt of toont op en in de opmaak van zijn eigen website?

3. Is het voor de beantwoording van vraag 2 van belang dat die derde deze handelingen voortdurend verricht en in totaal dagelijks honderden duizenden gegevens aan verschillende gebruikers ter beschikking stelt?

4. Moet artikel 7, lid 5 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat niet toegestaan is het herhaaldelijk en systematisch hergebruiken van niet-substantiële delen van de inhoud van de databank, in strijd met de normale exploitatie of waardoor ongerechtvaardigde schade wordt toegebracht aan de rechtmatige belangen van de fabrikant van de databank of is daarvoor voldoende dat sprake is van herhaaldelijk of systematisch hergebruiken?

5. Indien vereist is dat sprake is van herhaaldelijk en systematisch hergebruiken, wat is de betekenis van systematisch? Is daarvan sprake als het hergebruiken via een geautomatiseerd systeem gebeurt?

6. Moet artikel 7, lid 5 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat het daarin neergelegde verbod niet geldt indien door het cumulatief effect van het herhaald en systematisch hergebruiken van niet-substantiële delen een zeer grote hoeveelheid gegevens uit een door het recht sui generis beschermde databank aan het publiek ter beschikking wordt gesteld, maar niet vaststaat om welke gegevens het gaat en evenmin vaststaat dat het steeds om verschillende gegevens gaat?

7. Is bij de beantwoording van vraag 6 van belang dat niet km worden uitgesloten dat ten minste een substantieel deel ven de inhoud van de databank aan hat publiek ter beschikking wordt gesteld of dat dreigt te gebeuren?

8. Moet artikel 7, lid 5, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat het daarin neergelegde verbod niet geldt indien herhaaldelijk aan afzonderlijke leden van het publiek slechts niet-substantiële delen van de inhoud van do databank ter beschikking worden gesteld?

9. Zo Ja, geldt dit ook als door het cumulatief effect van het herhaald hergebruiken van die niet-substantiële delen een zeer grote hoeveelheid gegevens uit een door het recht sui generis beschermde databank ter beschikking wordt gesteld van die afzonderlijke leden van het publiek tezamen?

10. Moet artlkel7, lid 5 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat, in geval sprake is van gedragingen waarvoor geen toestemming is gegeven en die ertoe strekken om door het cumulatief effect van het hergebruik, de gehele inhoud of een substantieel deel van de inhoud van een beschermde databank ter beschikking te stellen van liet publiek, voldaan is aan de vereisten van dit artikel of moet ook nog worden gesteld en bewezen dat deze handelingen in strijd zijn met de normale exploitatie van de databank of ongerechtvaardigde schade toebrengen aan de rechtmatige belangen van de producent van de databank?

11. Wordt verondersteld dat ernstige schade wordt toegebracht aan de investering van de samensteller van de databank indien sprake is van voormelde gedragingen?

12. Moet artikel 8 lid 2 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat daarmee hetzelfde is bedoeld als met artikel 7, lid 5 de richtlijn?

13. Zo neen, welke uitleg moet dan aan artikel 8, lid 2 van de richtlijn worden gegeven?

14. Moet richtlijn 2004/48/EGvan het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (Handhavingsrichtlijn), meer In het bijzonder artikel 14 daarvan, aldus worden uitgelegd dat zij ook van toepassing is bij een vordering op grond van artikel 8, lid 2 van de (databanken)richtlijn?

Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de voorgenomen vragen 1 tot en met 14 aan het Hof van Justitie EU.

Lees het arrest hier en opgeschoond: hier (link en pdf).

IEF 9414

Bevoegd kennis te nemen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 9 februari 2011, HA ZA 10-3834, Gaastra International Sportswear B.V. tegen [X]

Merkenrecht. Bevoegdheidsincident(je). Merkhouder Gaastra maakt bezwaar tegen verhandeling via Marktplaats.nl van gesteld inbreukmakende Gaastra-kleding. [X] beroept zich i.c. op de onbevoegdheid van de rechtbank ’s-Gravenhage. Vordering afgewezen.

4.1. (…) stelt de rechtbank vast dat Gaastra terecht aanvoert dat de inschrijving van haar Gemeenschapsmerk wel degelijk is gepubliceerd. (…)

4.2. Gelet op de woonplaats van [X] in Nederland, is de rechtbank krachtens het bepaalde in de artikelen 95 lid 1, 96 aanhef en onder a en 97 lid 1 GMVo juncto artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-verordening inzake het Gemeenschapsmerk bevoegd om van de vorderingen van Gaastra kennis te nemen voor zover deze gebaseerd zijn op het Gemeenschapsmerkrecht. Aangezien Gaastra stelt dat [X] inbreukmakende producten heeft aangeboden en verkocht op een op Nederland gerichte website, heeft de gestelde inbreuk tevens plaatsgevonden in het arrondissement ’s-Gravenhage, zodat deze rechtbank uit hoofde van artikel 4.6 lid 1 BVIE eveneens bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen voor zover deze gebaseerd zijn op het Beneluxmerkrecht en uit hoofde van artikel 102 Rv voor zover de vorderingen gebaseerd zijn op onrechtmatig handelen van [X].

4.3. Uit het voorgaande volgt dat de incidentele vordering van [X] ongegrond is, zodat die vordering moet worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.