IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22188
15 augustus 2024
Uitspraak

Alternatieve visolie-behandeling voor kanker is octrooieerbaar

 
IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 9003

Kasteel Almere

Hoge Raad, 9 juli 2010, LJN: BM5712, Greenlir B.V. tegen verweerder

Auteursrecht, althans verbintenissenrecht met een auteursrechtelijke component. Uitleg overeenkomst en licentie. De oorspronkelijke projectontwikkelaar (TBZ) en de architect van het bouwproject "Kasteel Almere" hebben een afspraak gemaakt over de verdeling van de opbrengst bij verkoop van plan en tekeningen voor dit project. Het geschil gaat over de vraag of deze verdelingsafspraak ook ziet op een overeenkomst die de architect heeft gesloten met een opvolgende projectontwikkelaar (Het Pakhuis), die het project verkreeg na uitwinning door de bank van haar zekerheidsrechten op de oorspronkelijke projectontwikkelaar.

De Hoge Raad doet de zaak af op art. 81 RO, geen rechtsvragen, maar de conclusie van A-G Wissink gaat wel in op de auteursrechtelijke kanten van het geschil. Onder andere:

3.34.2 De verdelingsafspraak ziet volgens het hof op de verkoop van het plan/de tekeningen voor de realisatie van projecten elders (buiten Almere). Indien de overdracht van auteursrechten door [verweerder] aan Het Pakhuis deze laatste de bevoegdheid zou geven het plan/de tekeningen te gebruiken voor de realisatie van projecten elders, dan zou de verdelingsafspraak m.i. van toepassing zijn. De overdracht van auteursrechten door [verweerder] aan Het Pakhuis geeft deze bevoegdheid echter niet aan Het Pakhuis, nu deze bevoegdheid naar het oordeel van het hof geconcentreerd was in de licentie (zie hierboven punt 3.21.3). Nu zou het in theorie zo kunnen zijn, dat de overdracht van een auteursrecht aan een derde afbreuk doet aan een eerder gegeven licentie, nu de licentie veelal in verbintenisrechtelijke termen wordt geduid en een derde daarom daaraan niet automatisch is gebonden. Het hof gaat er echter kennelijk van uit dat een overdracht van het auteursrecht door [verweerder] aan Het Pakhuis niet van invloed is op de licentie. Gezien het partijdebat, waarin dit punt niet aan bod is gekomen, behoefde het hof dit niet nader te motiveren. Of Het Pakhuis de bevoegdheid heeft het plan/de tekeningen te verkopen voor projecten elders, hangt er in de visie van het hof dus van af of Het Pakhuis de licentie van TBZ heeft verkregen, niet van de vraag of [verweerder] zijn auteursrechten heeft overgedragen aan Het Pakhuis.

(…)

3.35.2 (…)  Voor zover het betreft de realisatie van het project "Kasteel Almere" was er inderdaad geen reden voor Het Pakhuis om [verweerder] te betalen voor de overdracht van diens auteursrechten. In de bevoegdheid tot realisatie van dit project was immers reeds voorzien door middel van de licentie van TBZ waarover Het Pakhuis volgens het hof kon beschikken. In de visie van het hof ziet de overeenkomst [verweerder]-Het Pakhuis echter niet op de exploitatierechten met betrekking tot de realisatie van het het project "Kasteel Almere". In het vervolg van rov. 4.9 maakt het hof duidelijk waarom er toch een belang was om de auteursrechten van [verweerder] af te kopen. Het hof geeft aan dat Het Pakhuis er zich rekenschap van heeft gegeven dat het verstandig zou zijn een regeling te treffen over het auteursrecht van [verweerder] indien deze niet meer als architect bij het project betrokken zou zijn omdat een opvolgende derde partij niet met hem zou willen samenwerken. Dat oordeel is alleszins begrijpelijk in het licht van het gegeven dat de auteursrechtelijke positie van de architect ten aanzien van een project gezien zijn persoonlijkheidsrechten niet is uitgeput doordat een ontwikkelaar het project bevoegdelijk gaat realiseren. Zou bijvoorbeeld bij de uitvoering van de bouw blijken dat er aanpassingen nodig of wenselijk zijn, dan zou daarmee de auteursrechtelijke positie van de oorspronkelijke architect gemoeid kunnen zijn. In hoeverre de positie van [verweerder] na beëindiging van de samenwerking met de projectontwikkelaar en de overdracht van zijn auteursrechten daadwerkelijk nog in het gedrang zou kunnen komen,(22) behoefde het hof gezien het partijdebat niet verder te onderzoeken.

Lees het arrest hier.

IEF 9002

Met betrekking tot een schaatsframe

Hoge Raad, 9 juli 2010, LJN: BL9293 (Beroepsfout octrooigemachtigde)

Octrooirecht. Art. 43 lid 3 en art. 44 Rijksoctrooiwet (1910). Beroepsfout octrooigemachtigde door geen desbewustzijnsexploot aan inbreukmaker uit te brengen als gevolg waarvan vordering licentienemer op inbreukmaker is afgewezen. Geen beroepsfout jegens licentienemer nu contract niet met hem is gesloten. De octrooihouder heeft in zijn eigen vermogen geen schade geleden gelijk aan gevorderde, doch afgewezen, vergoeding van de schade die de inbreukmaker zonder de beroepsfout aan de licentienemer verschuldigd zou zijn geweest en is dus niet gerechtigd het desbetreffende bedrag in een op die beroepsfout gebaseerde procedure van octrooigemachtigde te vorderen. Afwijzing vordering licentienemer op octrooigemachtigde levert geen schade op voor de octrooihouder. (Met conclusie A-G Verkade).

Lees het arrest hier.

 

IEF 9001

Strijd tegen namaak

Strijd tegen namaak: Commissie publiceert jaarrapport over handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door EU-douane

In 2009 heeft de EU-douane aan de buitengrenzen van de Unie bij 43 500 controles enkele miljoenen goederen in beslag genomen waarvan zij vermoedde dat ze waren nagemaakt of door piraterij waren verkregen. Deze cijfers heeft de Commissie bekendgemaakt in haar vandaag verschenen jaarrapport over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (IER) door de EU-douane. Sigaretten, kleding en merkartikelen vormen het leeuwendeel van de goederen die wegens een vermoedelijke IER-inbreuk door de douane worden tegengehouden. Goederen voor dagelijks gebruik die een risico voor de volksgezondheid inhouden, zoals shampoos, tandpasta, speelgoed, geneesmiddelen of huishoudapparaten, zijn echter ook goed vertegenwoordigd. Het rapport bevat statistisch cijfermateriaal over het soort, de herkomst en de vervoerswijze van IER-inbreukmakende goederen die aan de buitengrenzen zijn tegengehouden.

Lees hier meer.

IEF 9000

Samenwerkende opsluitmiddelen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 23 juli 2010, Lewens Sonnenschutz-Systeme GmbH & Co c.s. tegen Diverse handelaren in zonneschermen (AVZ c.s.).

Octrooirecht. Zomers kort geding betreffende een Europees octrooi voor een ‘armversnelling voor een zonnescherm.’ Conclusies zijn geldig, inbreuk aangenomen.

Lewens en Wolters zijn gezamenlijk gerechtigd tot een Europees octrooi met betrekking tot een zonnescherm met (onder meer) een lagerblok en een behuizing die van samenwerkende opsluitmiddelen zijn voorzien voor het vormsluitend opnemen van dat lagerblok in de behuizing. Die behuizing is bijvoorbeeld boven een raam aan de muur van een huis bevestigd. Om esthetisch het mooiste effect te krijgen moet het lagerblok volledig worden opgenomen in de behuizing. Bovendien wordt het lagerblok op die manier beter beschermd tegen weersinvloeden van buitenaf. Het probleem bij dit soort zonneschermen is echter dat naar loop van tijd door slijtage of door productiefouten de knikarm verzakt, zodat het lagerblok niet meer helemaal in de behuizing kan worden teruggetrokken. Hiervoor biedt de uitvinding een oplossing, namelijk een simpel, goedkoop en gemakkelijk te monteren verstelmechanisme.

Naar de mening van Lewens c.s. brengen AVZ c.s. zonneschermen op de markt die vallen onder de conclusies van het octrooi, welke op 18 mei 2010 zijn gewijzigd door de inschrijving van een akte van gedeeltelijke afstand.

AVZ c.s. beroepen zich op een drietal documenten waaruit zou moeten blijken dat het octrooi van Lewens c.s. niet geldig zou zijn. Deze documenten zijn door het EOB niet betrokken in de beoordeling van de geldigheid tijdens de verlening. De Voorzieningenrechter ziet echter voorshands geen aanleiding in deze drie nieuwe documenten om te oordelen dat er een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat het octrooi tijdens een bodemprocedure onderuit zal gaan. 

Ook het inbreukverweer van AVZ c.s. wordt afgewezen:

5.20. Naar voorlopig oordeel vallen de door AVZ c.s. verhandelde zonneschermen onder de beschermingsomvang van de conclusies 1, 2 en 5 van het Octrooi. AVZ c.s. heeft dat alleen bestreden wat betreft het kenmerk “samenwerkende opsluitmiddelen voor het vormsluitend opnemen van het lagerblok in een richting loodrecht op de verbindingslijn van die einden van die behuizing” uit conclusie 1. Het betoog van Lewens c.s. dat de door AVZ c.s. verhandelde schermen ook dat kenmerk bevatten is naar voorlopig oordeel gegrond.(…)

AVZ c.s. worden derhalve veroordeeld voor inbreuk op het octrooi van Lewens c.s. De kostenveroordeling bedraagt EUR 40.000,-.

Lees het vonnis hier.

IEF 8999

Op vaak ontroerende of schokkende wijze

Vzr. Rechtbank Breda. 14 juli 2010, LJN: BN1238, Verzoekers tegen B&W Bergen op Zoom

Bestuursrechtelijke uitspraak waarin de voorzieningenrechter zicht waagt aan een uitleg van het begrip “kunst(object)”: “Het begrip “kunstobject” is niet nader gedefinieerd in dit bestemmingsplan. Verzoekers hebben aangegeven dat onder dit begrip in het normale spraakgebruik wordt verstaan een standbeeld of sculptuur op een sokkel. Een massale overkapping van de straat - wat de kunstboom in feite is - valt volgens verzoekers niet onder het begrip “kunstobject”.

De voorzieningenrechter stelt vast dat onder “kunst” in het Van Dalen Groot woordenboek der Nederlandse taal wordt verstaan “het creatief en origineel tot uiting of voorstelling brengen van gedachten of gevoelens op vaak ontroerende of schokkende wijze”. De kunstboom valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan te merken als een object van creatieve en originele uiting of voorstelling van gedachten of gevoelens. Daarbij wordt verwezen naar de omstandigheid dat de kunstboom een ontwerp betreft van het kunstenaarscollectief [naam kunstenaarscollectief]. Er is geen aanleiding het begrip “kunstobject” zodanig beperkt uit te leggen dat de onderhavige “kunstboom” daar niet onder zou vallen. Evenmin volgt de voorzieningenrechter verzoekers standpunt dat het begrip “kunstobject” dient te worden uitgelegd als “kunstwerk” in die zin dat daarmee bruggen, tunnels en sluizen worden bedoeld. Voor deze uitleg zijn in het bestemmingsplan geen aanknopingspunten te vinden. Anders dan verzoekers betogen, wordt de kunstboom dan ook aangemerkt als kunstobject in de zin van het bestemmingsplan. De plaatsing van de kunstboom is derhalve niet strijdig met de bestemming “Verkeer”.”

Lees de uitspraak hier

IEF 8998

Geen privérechten

Gerechtshof Amsterdam, 9 maart 2010, LJN: BN1345, Dutch Media Investments B.V. tegen [Y].

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Y was indirect bestuurder van Blue Bopp Productions. Tussen Blue Bopp Productions en DMI. is een overeenkomst gesloten waarbij alle rechten met betrekking tot de naam “Radio Decibel” aan DMI zijn overgedragen. DMI vordert van [Y] staken van het gebruik en overdracht van de domeinnaam decibel.nl.

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep. Voorshands moet het er voor worden gehouden dat [Y], anders dan hij aanvoert, voor de overeenkomst geen privérechten had op de domeinnaam, deze rechten na de overeenkomst ook niet heeft verkregen noch dat de domeinnaam verwijst naar door hem gevoerde handelsnamen. [Y] dient de domeinnaam derhalve over te dragen aan DMI.

Lees het arrest hier.

 

IEF 8997

Eenvoudig herstel

Rechtbank Amsterdam, 16 juni 2010, LJN: BN1626, Stichting BREIN tegen Gedaagden (Pirate Bay)

Auteursrecht. Herstelvonnis van 23 juni 2010. The Pirate Bay wordt geboden haar websites ontoegankelijk te maken voor internetgebruikers in Nederland. "2.1.  De rechtbank is van oordeel dat in het vonnis van 16 juni 2010 sprake is van kennelijke fouten, die zich voor eenvoudig herstel leent. De rechtbank zal het verzoek dan ook toewijzen als volgt:"

3.  De beslissing

De rechtbank

3.1.  bepaalt dat nr. 3.1. van het op 16 juni 2010 tussen eiseres en gedaagden gewezen vonnis, waar staat

“3.1.   gebiedt gedaagden, ieder afzonderlijk en gezamenlijk, de onder sub IV van de dagvaarding van 29 september 2009, waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht, bedoelde inbreuken op de auteurs- en naburige rechten van de aangeslotenen van eiseres, althans het aldaar genoemde aanbieden van haar diensten als tussenpersoon bedoeld in artikel 26d Aw en 15e Wnr (artikel 8 lid 3 Auteursrichtlijn), althans het aldaar genoemde onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden,

-  ten aanzien van gedaagde sub 1 en sub 2: in Nederland;
-  ten aanzien van gedaagde sub 3: in Nederland, vanaf het moment dat zij The Pirate Bay heeft overgenomen,”

wordt gewijzigd in

“3.1.  gebiedt gedaagden, ieder afzonderlijk en gezamenlijk, de onder sub IV van de dagvaarding van 29 september 2009, waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht, bedoelde inbreuken op de auteurs- en naburige rechten van de aangeslotenen van eiseres, althans het aldaar genoemde aanbieden van haar diensten als tussenpersoon bedoeld in artikel 26d Aw en 15e Wnr (artikel 8 lid 3 Auteursrechtrichtlijn), althans het aldaar genoemde onrechtmatig handelen in Nederland te staken en gestaakt te houden,”,

3.2.  bepaalt dat nr. 3.2. van het op 16 juni 2010 tussen eiseres en gedaagden gewezen vonnis, waar staat

“3.2.  gebiedt gedaagden, ieder afzonderlijk en gezamenlijk, de website thepiratebay.org, alsook de bijbehorende (track)servers en databases, waaronder de (track)servers die toegankelijk zijn via domeinnamen eindigend op thepiratebay.org, piratebay.org, piratebay.net, piratebay.org, piratebay.se, thepiratebay.com, thepiratebay.net, thepiratebay.nu, thepiratebay.se of andere variaties daarop voor gebruikers,

-  ten aanzien van gedaagde sub 1 en sub 2: in Nederland;
-  ten aanzien van gedaagde sub 3: in Nederland, vanaf het moment dat zij The Pirate Bay heeft overgenomen,”

wordt gewijzigd in

“3.2.  gebiedt gedaagden, ieder afzonderlijk en gezamenlijk, de website thepiratebay.org, alsook de bijbehorende (tracker)servers en databases, waaronder de (tracker)servers die toegankelijk zijn via domeinnamen eindigend op thepiratebay.org, piratebay.org, piratebay.net, piratebay.org, piratebay.se, thepiratebay.com, thepiratebay.net, thepiratebay.nu, thepiratebay.se of andere variaties daarop ontoegankelijk te maken voor gebruikers in Nederland,”,

3.3.  bepaalt dat deze verbetering onder de vermelding van de datum 23 juni 2010 wordt vermeld op de minuut van het vonnis van 16 juni 2010,

3.4.  gelast elk van partijen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan, de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van het vonnis van 16 juni 2010 na ontvangst van dit herstelvonnis aan de griffie van de rechtbank te retourneren.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2010.

Lees het vonnis hier.

IEF 8996

Voor welk slot de sleutel is bestemd

Rechtbank Amsterdam, 15 juli 2010, KG ZA 10-1145 P/MV, Silca S.P.A. tegen Duitman Hengelo B.V. c.s. (met dank aan Joost Wery, Dijks Leijssen).  

Merkenrecht. Sleutelcodes. Gedaagde is de grootste distributeur van eiser, sleutelfabrikant Silca,  in Nederland en België, maar verkoopt eveneens sleutels van concurrerende merken. Silca maakt bezwaar tegen het gebruik van Silca-codes voor sleutels van die niet afkomstig zijn van Silca en beroept zich hierbij op een aantal Benelux-spoedinschrijvingen (o.a: AKR11R, BAB13, CB6, LP57R, MAZ20R en NSN11). Vorderingen afgewezen, nu de codes niet zozeer de herkomt maar de bestemming van de sleutels aangeven en het “onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de merken van Silca niet nietig verklaard.”

4.4. (…) Uit artikel 2.1 lid 1 onder a BVIE volgt dat een merk onderscheidend vermogen moet hebben in die zin dat het merk de waar als afkomstig van een bepaalde onderneming moet kunnen identificeren (herkomstfunctie). In dit geval kan niet worden uitgesloten dat de bodemrechter zal oordelen dat de merken van Silca niet aan deze voorwaarde voldoen. Het merk "Silca" op een sleutel fungeert in dit geval om de herkomst van de waar aan te geven, de codes (merken) die in dit geding centraal staan fungeren - en dit is niet bestreden door Silca - in eerste instantie om de bestemming van de waar aan te geven, te weten voor welk slot de desbetreffende sleutel is bestemd. De letters van de codes zijn immers een ''afkorting" van het merk slot waar de sleutel voor is bestemd, terwijl de cijfers verwijzen naar het type slot.

4.5. In dit geding kan evenmin worden uitgesloten dat de bodemrechter de nietigheidsgronden genoemd in artikel 2.28 lid 1 sub c en d BVIE van toepassing zal achten. Gezien het door Duitman gevoerde verweer is immers niet op voorhand onaannemelijk dat de bodemrechter de codes zal aanmerken als benamingen die in de handel kunnen dienen tot de aanduiding van de hoedanigheid en/of bestemming van de waar of dat de codes benamingen betreffen die in het bonafide handelsverkeer gebruikelijk zijn geworden.

4.6. Nu gezien het bovenstaande onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de merken van Silca niet nietig verklaart, kunnen de vorderingen in dit kort geding niet op basis van haar merkrechten worden toegewezen. Omdat evenmin kan worden gezegd - gezien het bovenstaande - dat Duitman nodeloos verwarring sticht met het gebruik van de codes - het is immers steeds duidelijk om welk merk sleutel het gaat - is voorshands evenmin sprake van onrechtmatig handelen van Duitman jegens Silca. 

Lees het vonnis hier.

IEF 8995

De gebruikelijke onthoudingsverklaring

Vzr. Rechtbank Breda, 12 juli 2010, KG ZA 10-260, VOF OMM Makelaars tegen VOF Van den Boer & Partners c.s. (met dank aan Luuk Jonker, Holla Advocaten). 
 
Merkenrecht. Domeinnamen. Na sommatie van eisers, houders van woordmerk ‘OMM  Makelaars’, hebben gedaagden diverse door gedaagden geregistreerde domeinnamen met het bestanddeel ‘OMM Makelaar’ opgezegd. Eiser vorderen i.c. een inbreukverbod, omdat gedaagden weigeren een onthoudingsverklaring te tekenen. Vordering toegewezen:

4.6. De vordering sub 1a is inhoudelijk niet weersproken en op de gronden die eiseres heeft aangevoerd is zij toewijsbaar om toekomstige mogelijke nieuwe inbreuken tegen te gaan. Door het gedrag van gedaagden zelf en het weigeren de gebruikelijke onthoudingsverklaring te tekenen bestaat gegronde vrees voor herhaling. 

Lees het vonnis hier.

IEF 8994

VRO herzien per 1 augustus 2010

Rechtbank ´s-Gravenhage: Tekst van het herziene reglement Versneld Regime in Octrooizaken (VRO reglement) dat per 1 augustus 2010 van kracht wordt en onmiddellijke werking heeft, behoudens voor zover uit de door de voorzieningenrechter reeds gewezen beschikkingen anders blijkt.

Regelingen bij octrooizaken

Herziening versnelde bodemprocedure in octrooizaken

In overleg met de balie zijn de regels omtrent de versnelde bodemprocedure in octrooizaken – waaronder mede worden begrepen zaken waarin een beroep wordt gedaan op (de nietigheid van) een aanvullend beschermingscertificaat – laatstelijk gewijzigd per september 2008, op een aantal punten aangepast. De aanpassingen zijn na overleg met de voorzitter van de Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld door het bestuur van de Rechtbank ’s-Gravenhage. De hierna weergegeven regeling is voortaan van toepassing op versnelde bodemprocedures in octrooizaken (onmiddellijke werking), behoudens voor zover uit de door de voorzieningenrechter reeds gewezen beschikkingen anders blijkt.  

1. Een eisende partij die toegelaten wenst te worden tot het versneld regime in octrooizaken dient daartoe een verzoek in bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank ’s-Graven¬hage, zonodig (met name in geval van in het buitenland gevestigde gedaagden) tevens een verzoek in de zin van artikel 117 Rv. behelzend.

2. Bij het onder (1) bedoelde verzoek moeten worden overgelegd:
- een concept van de dagvaarding, die voldoet aan de vereisten van artikel 111 Rv. en waarin, in geval het een inbreukprocedure betreft, is vermeld dat en waarom op welke octrooiconclusie(s) (uitgesplitst per kenmerk) inbreuk wordt gemaakt met welk(e) product(en) en/of werkwijze(n) dan wel, indien het een nietigheidsprocedure betreft, waarin nauwkeurig en gemotiveerd is vermeld op welke literatuurplaatsen en/of feitelijke gebeurtenissen eisende partij zich te dien einde beroept;
- het octrooischrift of de octrooischriften waar eisende partij zich op beroept, alsmede bij niet in het Nederlands gestelde octrooien de Nederlandse vertaling daarvan;
- een opgave van verhinderdata voor pleidooi (indien bekend is door wie de wederpartij(en) zich zullen laten bijstaan: van procespartijen en raadslieden aan beide zijden) in de zin van artikel 5.1 van het Landelijk procesreglement in een periode van ongeveer 34 tot 44 weken later;

3. Indien de voorzieningenrechter het onder (1) bedoelde verzoek honoreert – in zoverre volgens een procedure die afwijkt van artikel 5.2 van het Landelijk procesreglement –, wordt in de daartoe gegeven beschikking verlof verleend om op uiterlijk een bepaalde dag te dagvaarden met bepaling van de in de dagvaarding te noemen eerste roldatum waartegen wordt gedagvaard en wordt in beginsel het hele verdere tijdschema van de procedure vastgelegd. Op de voor dagvaarding bepaalde datum dient eiser de tekst van de dagvaarding en van de beschikking tevens per aangetekende post rechtstreeks aan de wederpartij(en) toe te zenden. 

4. Het verdere verloop van de versnelde bodemprocedure in octrooizaken volgt in hoofdlijn en behoudens afwijking daarvan in bedoelde beschikking het hierna volgende stramien.

5. Op de eerst dienende dag dient eisende partij, zo nodig onder verdere toelichting van de feiten en stellingen waarop een beroep wordt gedaan, alle producties waarop deze zich wenst te beroepen in het geding te brengen (waaronder in elk geval begrepen de op grond van artikel 70 lid 2 of artikel 76 ROW 1995 vereiste stukken in geval het (de geldigheid van) een Nederlands octrooi betreft) conform de artikelen 2.1 en 3.1 van het Landelijk procesreglement, terwijl eisende partij deze tevens op dezelfde dag rechtstreeks in het bezit dient te hebben gebracht van de wederpartij(en). Stukken die ten tijde van de hier bedoelde datum beschikbaar waren en toch niet in dat stadium zijn overgelegd, kunnen in een later stadium door de rechtbank worden geweigerd.

6. Ingevolge artikel 2.7 juncto artikel 2.8 aanhef en onder b van het Landelijk procesreglement wordt de zaak vervolgens aangehouden tot een in beginsel 10 weken later gelegen rolzitting voor het nemen van de conclusie van antwoord, waartoe geen verder uitstel zal worden verleend. Op de roldatum bepaald voor antwoord dient gedaagde partij alle producties waarop deze zich wenst te beroepen in het geding te brengen (waaronder in elk geval begrepen de op grond van artikel 70 lid 2 of artikel 76 ROW 1995 vereiste stukken in geval het (de geldigheid van) een Nederlands registratieoctrooi betreft) conform artikel 2.1 van het Landelijk procesreglement, terwijl gedaagde partij deze tevens op dezelfde dag rechtstreeks in het bezit dient te hebben gebracht van eisende partij. Stukken die ten tijde van de hier bedoelde datum beschikbaar waren en toch niet in dat stadium zijn overgelegd, kunnen in een later stadium door de rechtbank worden geweigerd.

7. Eveneens ingevolge artikel 2.7 juncto artikel 2.8 aanhef en onder b van het Landelijk procesreglement wordt in geval gedaagde partij een eis in reconventie instelt (die voor het overige moet voldoen aan het hiervoor onder (2) eerste gedachtestreepje gestelde, alsmede, voor wat de producties betreft, aan het hiervoor onder (5) dienaangaande gestelde) de zaak aangehouden tot een in beginsel 8 weken later gelegen rolzitting voor het nemen van de conclusie van antwoord in reconventie, waartoe geen verder uitstel zal worden verleend. De voorzieningenrechter stelt deze datum in zijn beschikking vast, ongeacht of daadwerkelijk een eis in reconventie wordt ingesteld. Eisende partij kan in het geval geen eis in reconventie is ingesteld waarbij vernietiging van het octrooi wordt gevorderd, maar wel als verweer een beroep wordt gedaan op nietigheid van door eisende partij ingeroepen octrooien, uiterlijk op de dag die in de beschikking is bepaald voor antwoord in reconventie, derhalve in beginsel 8 weken na antwoord, bij akte reageren op uitsluitend de bij antwoord gebezigde nietigheidsargumenten, zodat ook dan aan de eisen van hoor en wederhoor en de goede procesorde in voldoende mate recht wordt gedaan. Aan na antwoord opgeworpen nietigheidsverweren zal de rechtbank voorbij kunnen gaan, indien eisende partij daar gelet op de beginselen van hoor en wederhoor en de goede procesorde onvoldoende op kan reageren.

8. In de versnelde bodemprocedure in octrooizaken wordt geen roldatum gelegen 2 weken na antwoord bepaald. Evenmin wordt een comparitie van partijen gelast, aangezien zaken in dit regime bij voorbaat ongeschikt geacht worden voor comparitie na antwoord. Eisende partij die is toegelaten te procederen volgens de versnelde bodemprocedure in octrooizaken ziet tevens bij voorbaat af van conclusie van repliek, onder de voorwaarde dat zijn bij voorbaat gedane verzoek om pleidooi wordt toegestaan, welke voorwaarde bij honorering van het onder (1) bedoelde verzoek is vervuld.

9. Indien partijen voorafgaand aan de pleidooizitting nog nadere producties in aanvulling op de onder (5), (6) en (7) bedoelde producties in het geding willen brengen, geldt het volgende. Nadere producties moeten worden ingediend met een korte toelichting waarin (i) de relevante passages in de producties worden aangewezen (voor zover dat niet reeds in de desbetreffende productie(s) zelf is gebeurd), en (ii) summier wordt aangeduid in verband waarmee de producties worden overgelegd. Deze toelichting dient niet het karakter van een akte of conclusie te hebben. Wat betreft het moment van indienen is het uitgangspunt in verband met de goede procesorde dat nadere producties steeds in een zo vroeg mogelijk stadium rechtstreeks aan de (raadslieden van de) wederpartij en in viervoud aan de rechtbank (buiten de rol om) dienen te worden ingezonden. De uiterlijke termijn waarbinnen nadere producties nog kunnen worden ingezonden is, in afwijking van artikel 2.9 van het Landelijk procesreglement, in beginsel 6 weken na de datum die is bepaald voor de conclusie van antwoord in reconventie. Na deze datum kunnen uitsluitend nog producties worden overgelegd in reactie op de door de wederpartij overgelegde nadere producties. De uiterlijke termijn waarbinnen deze reactieve nadere producties kunnen worden ingezonden is 4 weken voorafgaand aan de pleidooizitting, eveneens voorzien van een toelichting als hiervoor bedoeld. Een in dit kader overgelegde deskundigen-verklaring mag maximaal drie pagina’s in leesbare opmaak en lettergrootte beslaan. Nadere producties die, hoewel eerder beschikbaar, toch niet in een eerder stadium zijn toegezonden kunnen op instigatie van de wederpartij of ambtshalve door de rechtbank worden geweigerd, in welk geval deze niet tot de processtukken zullen worden gerekend. In afwijking van het in artikel 2.9, laatste zin, van het Landelijk procesreglement bepaalde kunnen deze producties niet per telefax (of e-mail) worden ingezonden. Dit dient te geschieden per post of koerier aan de civiele griffie van de rechtbank.

10. Conform artikel 5.3 van het Landelijk procesreglement dient de eisende partij uiterlijk vier weken voor de datum van het pleidooi extra procesdossiers ten behoeve van pleidooi voor de meervoudige kamer over te leggen. In afwijking van artikel 5.3 van het Landelijk procesreglement dienen 3 extra procesdossiers overgelegd te worden. Voor procesdossiers, met inbegrip van het griffiedossier, gelden de volgende regels:
a. De in de extra procesdossiers overgelegde producties (met name foto's, prints van internetsites en andere afbeeldingen) dienen dezelfde kwaliteit te hebben als die van het griffiedossier;
b. Een bepaald als productie overgelegd stuk dient (ook in het griffiedossier) niet nogmaals elders in de procedure te worden overgelegd, tenzij daar een goede reden voor is;
c. Indien een bepaalde kleurstelling van de producties in het griffiedossier van belang is, dient in de extra procesdossiers ook voor deze kleur te worden gezorgd (kleurkopieën, kleurenfoto's, enzovoorts);
d. Partijen dienen zich te realiseren dat producties in een buitenlandse taal, niet zijnde Engels, mogelijk niet de aandacht van de rechtbank krijgen die deze zouden hebben gekregen, indien deze zouden zijn voorzien van een vertaling in het Nederlands;
e. Alle aan te leveren procesdossiers dienen voorzien te zijn van duidelijke, doorgenummerde en hanteerbare tabbladen tussen de verschillende producties;
f. Alle processtukken van enige omvang moeten tezamen zijn gebonden in ordners die stevig gebruik kunnen doorstaan en zowel op de rug als op de voorkant zijn voorzien van duidelijke en inzichtelijke (door)nummering en tevens voorzien zijn van inhoudsopgaven in het begin van elke bundel;
g. Nieuwe in te voegen documenten dienen te worden aangeleverd voorzien van perforaties en (doorgenummerde) tabbladen teneinde in de al verschafte bundels te kunnen worden opgenomen, in voorkomend geval voorzien van extra doorgenummerde ordners die voldoen aan de criteria onder f., indien de nieuwe in te voegen documenten niet in de al verschafte bundels kunnen worden opgenomen.

11. Partijen dienen ieder voor zich, uiterlijk vier weken voor de datum van het pleidooi, ten behoeve van de voorbereiding van de zaak en het schrijven van het vonnis door de rechtbank, 3 dvd’s aan de rechtbank te zenden, met daarop de door die partij ingediende processtukken in Word format, alsmede – voor zoveel mogelijk – van de producties, bij voorkeur eveneens in Word format en, indien dat niet mogelijk is, in PDF format. Partijen dienen gelijktijdig een dvd met dezelfde inhoud aan de andere partij(en) toe te sturen. 

12. Indien partijen niet een onderlinge regeling met betrekking tot de proceskosten overeenkomen, dient door partijen uiterlijk twee weken voor de zitting rechtstreeks aan de (raadslieden van de) wederpartij en de rechtbank (buiten de rol om) een kostenopgave en een specificatie daarvan te worden ingezonden van de tot dat moment gemaakte kosten. Op dezelfde manier dient een dag voor de zitting een nadere opgave en specificatie met betrekking tot de in de laatste twee weken gemaakte kosten te worden gestuurd.

13. Pleidooi wordt in de beschikking van de voorzieningenrechter bepaald op in beginsel 14 - 22 weken na de roldatum die is bepaald voor antwoord in reconventie.

14. De rechtbank kan een partij verzoeken een partij-deskundige van wie die partij een verklaring heeft overgelegd, mee te nemen naar de pleidooizitting en/of kan partijen voorafgaand aan de zitting aankondigen dat op de pleidooizitting bepaalde vragen aan de orde zullen komen.

15. Als een partij voornemens is om een of meer partij-deskundigen mee te nemen naar de pleidooizitting, dient deze partij zulks – uiterlijk vier weken - voorafgaand aan de pleidooizitting per brief of e-mail aan te kondigen bij de rechtbank en de wederpartij, onder toezending van een curriculum vitae van de desbetreffende partij-deskundige(n), voor zover dat nog niet tot de stukken behoort. Indien de aanwezigheid ter zitting van een partijdeskundige niet (tijdig) is aangekondigd, dan kan de rechtbank op instigatie van de wederpartij, of ambtshalve, weigeren deze deskundige het woord te geven.

16. De rechtbank kan ter zitting een partij-deskundige vragen stellen naar aanleiding van de processtukken of hetgeen ter zitting is aangevoerd. De vragen hebben niet het karakter van een getuigenverhoor in de zin van artikel 177 Rv of partij-deskundigenverhoor in de zin van artikel 200 Rv. De aan een partij-deskundige gestelde vraag zal, indien dat voor de inachtneming van het beginsel van hoor- en wederhoor dienstig wordt geacht, eveneens ter beantwoording worden voorgelegd aan de partij-deskundige ter andere zijde – indien aanwezig. Voorts zullen de advocaten in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.

17. In afwijking van artikel 5.4 van het Landelijk procesreglement wordt voor de pleidooizitting aan ieder der partijen (waarbij meerdere eisers respectievelijk gedaagden als één partij worden beschouwd en desnodig meerdere raadslieden aan dezelfde zijde de verdeling van de pleittijd per partij tevoren in onderling overleg dienen vast te stellen) een eerste termijn van maximaal 90 minuten gegund en een tweede termijn van maximaal 20 minuten. Tussen de eerste en tweede termijn zal de zitting minimaal 30 minuten worden geschorst. De rechtbank zal slechts korter schorsen als beide partijen daarmee instemmen.

18. De rechtbank staat een partij op verzoek toe een stenografisch verslag of bandopname van de zitting te (laten) maken. Op een gezamenlijk verzoek van partijen zal de rechtbank het verslag of de opname als gezamenlijk processtuk toevoegen aan het dossier, mits het verslag of de opname binnen twee weken na de zitting bij de rechtbank is ingediend.

19. Na afloop van de pleidooizitting dienen partijen ieder voor zich, ten behoeve van het schrijven van het vonnis door de rechtbank, één dvd aan de rechtbank te overhandigen, met daarop de nog niet eerder ingevolge het bepaalde onder (11) elektronisch ingezonden processtukken in Word format, alsmede - voor zoveel mogelijk – van de producties, bij voorkeur eveneens in Word format en, indien dat niet mogelijk is, in PDF format. Partijen dienen gelijktijdig een dvd met dezelfde inhoud aan de andere partij(en) te overhandigen. 

20. Op incidenten, waaronder mede begrepen op artikel 843a jo. 1019a Rv gebaseerde vorderingen, wordt in beginsel tegelijk met het eindvonnis in de hoofdzaak beslist. Uitsluitend indien gedaagde partij in conventie een incident - anders dan een op artikel 843a jo. 1019a Rv gebaseerde vordering - opwerpt op de eerst dienende dag en de wens te kennen geeft dat daarop voorafgaand aan de voor conclusie van antwoord bepaalde termijn wordt beslist, zal de rechtbank zo mogelijk binnen twee weken na de laatste proceshandeling in het incident vonnis wijzen in het incident. De termijn voor antwoord in een incident is in alle gevallen (of het incident nu op de voor antwoord (in conventie of reconventie) bepaalde dag wordt opgeworpen of in een eerder stadium) op straffe van akte niet dienen in het incident conform artikel 2.7 van het Landelijk procesreglement in beginsel 2 weken. Ook bij pleidooi kan daar vervolgens niet op worden teruggekomen. Het opwerpen van een incident ontslaat een partij niet van de verplichting ten gronde te antwoorden (in conventie of reconventie) op de voor dat antwoord bepaalde termijn, op straffe van akte niet dienen.

21. Procedurele geschillen waarop voorafgaand aan de pleidooizitting in de hoofdzaak moet worden beslist, waaronder mede begrepen incidenten als bedoeld onder (20) tweede volzin, zullen in de regel worden behandeld en beslist door een lid, in beginsel de voorzitter, van de kamer die de hoofdzaak zal behandelen. Indien de samenstelling van de kamer nog niet bekend is, zullen de geschillen worden behandeld en beslist door de voorzitter van de afdeling IE of door een door die voorzitter aangewezen rechter, die zoveel mogelijk deel zal uitmaken van de nog samen te stellen kamer die de zaak zal behandelen. Een en ander geldt ook voor bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank ingestelde vorderingen op grond van artikel 843a en 1019a Rv die verband houden met het geschil in de versnelde bodemprocedure.

22. Indien een eisende partij niet (tijdig) voldoet aan het gestelde onder (5) hiervoor, wordt de zaak ambtshalve uit de versnelde procedure in octrooizaken verwijderd. Een verzoek om een zaak uit de versnelde procedure in octrooizaken te verwijderen, waartegen door de andere partij bezwaar wordt gemaakt, zal slechts in uitzonderlijke gevallen worden gehonoreerd. 

23. Voor de wijze van indiening van het onder (1) bedoelde verzoek en overige stukken wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent is vermeld op de pagina’s van de afdeling IE van de civiele sector van de rechtbank ’s-Gravenhage op de website www.rechtspraak.nl.

’s-Gravenhage, 1 augustus 2010
 
Klik hier voor de tekst in PDF-formaat.