IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 8754

Het gaat om een soortaanduiding

Vzr. Rechtbank Arnhem, 12 april 2010, KG ZA 10-191, Energy Circle B.V. tegen Essent N.V.

Merkenrecht. Eiser maakt op grond van haar beeldmerk EnergieAPK bezwaar tegen de aanduiding Essent Energie-APK. Vorderingen afgewezen. Geen onderscheidend vermogen woordbestandeel. Geen inburgering.

1.1. Dat beide elementen van het woord Energie-APK voorlopig geoordeeld onderscheidend vermogen missen, sluit niet uit dat het woord als geheel wel onderscheidend vermogen kan hebben. (…) De indruk die in dit geval met de combinatie Energie-APK wordt gewekt is dat het gaat om een (algemene periodieke) keuring op het gebied van energieverbruik, waarmee aan de combinatie geen onverwachte of ongebruikelijke wending wordt gegeven. Het woord Energie-APK is, voorlopig geoordeeld, als geheel ook beschrijvend voor de dienst waarvoor het gebruikt wordt en heeft als geheel ook geen onderscheidend vermogen.

1.2. (…). Dat zij de naam al sinds haar oprichting op 2 oktober 2007, en haar rechtsvoorganger EnergyMatch sinds 2005, gebruikt in adviezen, rapporten en advertenties, is vooralsnog onvoldoende om die conclusie te kunnen rechtvaardigen. Door de door partijen overgelegde producties, waaruit blijkt dat gesproken wordt van ‘een’ of ‘de’ Energie-APK, ook door Energy-Circle, wordt de indruk dat het gaat om een soortaanduiding zelfs versterkt. Dat enkele bedrijven en instanties, na een daartoe strekkende sommatie van Energy Circle, het gebruik van deze aanduiding hebben gestaakt, maakt het voorgaande niet anders.

1.3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet worden geconcludeerd dat de benaming Energie-APK, voorlopig geoordeeld, geen onderscheidend vermogen heeft (gekregen) en dus niet geschikt is om als merk te dienen. Energy Circle kan zich op basis van het bestanddeel EnergieAPK in haar beeldmerk niet met succes verzetten tegen het gebruik van het woord Energie-APK of Energie APK door Essent. Er is daarom geen sprake van merkinbreuk in de zin van artikel 2.20 lid 1 BVIE. (…)

1.4. Nu hiervoor is overwogen dat het woord Energie-APK vanwege het beschrijvende karakter daarvan in beginsel door eenieder vrijelijk gebruikt moet kunnen worden, valt niet in te zien dat Essent door het gebruik van deze naam onrechtmatig jegens Energy Circle zou handelen. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 8753

Het meest gebruikte apparaat

Vzr. Rechtbank Arnhem, 12 april 2010, KG ZA 10-182, Switch Automatisering B.V. tegen Switchit V.O.F. c.s. (met dank aan Gert Jan van de Kamp, CS Advocaten).

Handelsnaamrecht. Handelsnamen en domeinnamen Switchit maken inbreuk op handelsnaamrecht van eiser Switch.

4.4. De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat de handelsnaam switchit slechts in zeer geringe mate afwijkt van de handelsnaam Switch. Behoudens de toevoeging 'it' - waaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt - is het dominerende en kenmerkende deel van beide handelsnaam (Switch) identiek.

4.6. (…) Volgens vaste jurisprudentie wordt de grens van de bescherming van beschrijvende handelsnamen echter bereikt als de gevraagde bescherming zou leiden tot monopolisering van algemeen beschrijvende woorden, zodanig dat anderen die niet meer zouden kunnen gebruiken als aanduiding van hun onderneming. Voorshands geoordeeld is daarvan in dit geval geen sprake. Het woord Switch is niet zuiver beschrijvend voor de soort onderneming die Switch voert. Ook als, naar Switchit stelt, een 'switch' het meest gebruikte apparaat is in de ICT-branche (een apparaat in de infrastructuur van een computernetwerk), maakt dat niet dat in het kader van het Handelsnaamrecht de handelsnaam Switch voor een ICT-onderneming niet onderscheidend zou zijn. (…)

4.8. Gelet op de geringe mate waarin de handelsnaam Switchit afwijkt van de handelsnaam Switch, in verband met hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de aard van beide ondernemingen en het feit dat Switch ook feitelijk actief is in de omgeving van de vestigingsplaats van Switchit, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in voltooide mate aannemelijk dat bij het relevante publiek verwarring is te duchten tussen Switch en Switchit. Het relevante publiek kan gemakkelijk in de veronderstelling komen dat er een bedrijfsmatige band bestaat tussen Switch en Switchit.

4.1 1. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.8 is overwogen. is de voorzieningenrechter vervolgens voorshands van oordeel dat door het als handelsnaam gebruiken van de domeinnaam www.switchit.nl bij het publiek verwarring is te duchten tussen de onderneming van Switch en die van Switchit. (…) Dit heeft tot gevolg dat Switchit ook de domeinnaam www.switchit.nl voert in strijd met het bepaalde in artikel 5 Hnw.

Lees het vonnis hier.

IEF 8752

Tot de laatste man

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 2 maart 2010, LJN: BL9874, [Naam] tegen MAN Truck & Bus B.V.

Merkenrecht. Geen lijfsdwang in executiegeschil. Metatags. Geïntimeerde MAN stelt dat [naam] na vonnis Rechtbank Rotterdam (DomJur 2005-217) weliswaar de website www.mylastman.com heeft gesloten, maar middels de nieuwe website www.mylastmaninfo.com toch dwangsommen heeft verbeurd. Omdat deze volgens MAN niet verhaalbaar zijn gebleken, zou er voldoende grond zijn voor uitvoerbaar verklaring bij lijfsdwang. Hof: domeinnaam valt onder verbod, ‘doorslaggevend belang en/of doorslaggevende zeggenschap’ in B.V. domeinnaamhouder, maar geen grond (meer) voor lijfsdwang. In citaten:

Reikwijdte voorziening: 6. Het onderhavige geval kenmerkt zich hierdoor, dat aan de overtreding van de voorzieningen een aanzienlijke dwangsom is verbonden. In een dergelijk geval brengt een redelijke uitleg van de voorzieningen mee de draagwijdte ervan beperkt te achten tot handelingen, waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop de voorzieningen zijn gegeven, daarmee in strijd zijn. Bovendien moeten de voorzieningen worden uitgelegd in het licht van de daarvoor gegeven motivering, dat wil zeggen: bij de vaststelling van de reikwijdte van die voorzieningen moet niet alleen het dictum in aanmerking worden genomen, maar ook de overwegingen die daartoe hebben geleid. In dit verband is de bedoeling van de voorzieningenrechter niet doorslaggevend, nu met name voor de geadresseerde van de getroffen voorzieningen duidelijk zal moeten zijn waaraan hij zich te houden heeft.

9. (…) Anderzijds heeft [appellant] niet betwist dat de website MyLastMANinfo.com aanvankelijk dezelfde inhoud had als de website MyLastMAN.com, waarvan de voorzieningenrechter de staking heeft bevolen. Dat betekent dat een website met dezelfde (uitgebreide) inhoud als waarop de Voorziening is gegrond gedurende een beperkte periode in de lucht is geweest.

10. Op grond van het voorgaande is het hof voorshands van oordeel dat het openen en in stand houden van de website met de domeinnaam MyLastMANinfo.com met de inhoud die deze tot 27 februari 2005 had, onder de Voorziening valt. Anderzijds is het hof (voorshands) van oordeel dat het in stand houden van de website zoals deze er vanaf 27 februari 2005 uitzag, níet onder (de strekking van) de Voorziening valt, nu niet (zonder meer) gezegd kan worden dat de woorden MyLastMANinfo.com (in combinatie met de woorden "Information Board" en zoals afgebeeld op twee vrachtwagens) ook op zichzelf beschouwd (dus: zonder dat de website verder inhoud heeft) afbreuk doen aan de reputatie van het merk MAN.

Middellijk of onmiddellijk belang of zeggenschap: 14. (…) Ook hier geldt de in r.o. 6 weergegeven maatstaf, inhoudend dat de voorzieningen zo moeten worden uitgelegd dat alleen handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij een overtreding opleveren, eronder vallen. Gelet op de ratio van de toerekening van gedragingen van een vennootschap of onderneming aan [appellant], te weten dat niet kan worden getolereerd dat [appellant] buiten schot blijft door gebruik te maken van vennootschappen of andersoortige ondernemingen, moet de voorwaarde van "middellijk of onmiddellijk belang of zeggenschap" aldus worden uitgelegd dat het gaat om een zodanig belang of een zodanige mate van zeggenschap dat [appellant] het in zijn macht heeft overtreding van de getroffen voorzieningen te bewerkstelligen of te voorkomen. In dat kader is wel degelijk van belang dat [appellant], hoewel het hof voorshands aannemelijk acht dat hij als voorzitter van de raad van bestuur stemrecht had, de drie andere stemmen tegen zich moest laten gelden. De omstandigheid dat de andere leden van het bestuur zijn echtgenote en kinderen waren doet daaraan niet (zonder meer) af. Ook het hebben van 40% van de aandelen rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat [appellant] beslissingsmacht had.

15. Dit leidt echter nog niet tot de door [appellant] gewenste conclusie. Hij heeft immers niet bestreden dat hij (als enig aandeelhouder en bestuurder) ten tijde van het openen van de gewraakte website wél een doorslaggevend belang en/of doorslaggevende zeggenschap had in NHG Trans International B.V. (…)

16. De conclusie uit het voorgaande is dat [appellant] de Voorziening heeft overtreden. (…) Het hof is voorshands van oordeel dat het beschikbaar komen van de website (19 februari 2005) als het aanvangsmoment van de bestreden gedraging moet worden aangemerkt. Dat betekent, gelet op hetgeen in r.o. 10 is overwogen, dat [appellant] naar 's hofs voorlopig oordeel gedurende de periode van 19 tot en met 26 februari 2005 dwangsommen heeft verbeurd.

18. (…) Gelet op het in r.o. 16 bereikte oordeel dat [appellant] de Voorziening (met zijn bijdrage aan het openen en in stand houden van de website MyLastMANinfo.com) gedurende (niet meer dan) één week heeft overtreden, is thans geen sprake meer van het niet nakomen van een verplichting tot een doen of nalaten anders dan de betaling van een geldsom, als bedoeld in artikel 585 Rv. Reeds om die reden is geen grond meer aanwezig voor uitvoerbaar verklaring bij lijfsdwang De grief, voor zover gericht tegen het in conventie gewezen vonnis slaagt derhalve.

19. In reconventie vordert [appellant] staking van de executie op de grond dat geen dwangsommen zijn verbeurd. Uit het voorgaande blijkt dat naar 's hofs voorlopig oordeel wél dwangsommen zijn verbeurd, zij het beperkt tot de periode van 19 tot en met 26 februari 2005. Nu het mindere in het meerdere begrepen moet worden geacht zal het hof MAN gelasten de executie te staken voor zover deze betrekking heeft op de periode nadien. (…)

Lees het arrest hier.

IEF 8751

Groen Links & Zombies

Bert Natter (oud-uitgever en schrijver) in de Volkskrant, 9 april 2010: Moderner auteursrecht maakt schrijvers niet rijker.

"Het gaat bij het auteursrecht niet alleen om geld. In hun stuk prijzen Halsema en Peters de ‘prachtige digitale bewerking’ van een roman van Jane Austen tot Pride and Prejudice and Zombies, die alleen tot stand kon komen doordat op het oorspronkelijke boek uit 1813 geen auteursrechten meer gelden. Ik juich het toe dat Jan Siebelink zelf kan bepalen of hij toestemming geeft voor de ‘prachtige digitale bewerking’ Knielen op een bed violen en zombies".

“GroenLinks schiet zijn doel voorbij met het verkorten van het auteursrecht. Alsof vernieuwende kunstenaars nu niet aan de bak komen. GroenLinks is van plan het auteursrecht te ‘moderniseren’, wat er op neerkomt dat dit auteursrecht moet worden verkort.”

“De plannen van GroenLinks komen voort uit het feit dat de partij ‘vernieuwende kunstenaars’ wil ‘omarmen’, daarbij de indruk wekkend dat die nu niet aan de bak komen. Natuurlijk valt er nu en dan een nieuwe Vincent van Gogh buiten de boot, maar zou dat voorkomen worden als we de Auteurswet aanpassen?”

“Halsema en Peters stellen onomwonden vast dat voor ‘miljoenen internetgebruikers onmiddellijke digitale beschikbaarheid normaal’ is. ‘Ook het huidige auteursrecht biedt daar geen bescherming tegen.’ Tja, als wetten ons konden beschermen, dan zouden er geen moorden meer worden gepleegd.”

“Ik ben geen jurist, maar het is de vraag of deze aanpassing uitvoerbaar is, gezien de internationale verdragen die Nederland heeft ondertekend – wat dat betreft biedt dit plan hetzelfde soort utopische, maar praktisch onuitvoerbare vergezichten dat de PVV ons regelmatig voorspiegelt. GroenLinks is bezig aan een mission impossible en het lijkt mij goed dat dit ondoordachte plan uit het verkiezingsprogramma wordt geschrapt”

Lees het volledige artikel hier.

IEF 8750

Gereguleerde afgifte

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 7 april 2010, zaaknr. / rolnr: 340373 / 09-2029, Mundipharma Pharmaceuticals B.V. tegen Sandoz B.V.  

Octrooirecht. Controlled release OxyContin.  Toegevoegde materie; (undisclosed) disclaimer. Niet nawerkbaarheid. De Rechtbank acht Mundipharma’s octrooi zoals verleend geldig. Sandoz maakt inbreuk met de 10 en 20 mg doseringen. Provisioneel inbreukverbod toegewezen. Schorsing van de hoofdzaak totdat in oppositie in kracht van gewijsde is beslist. 

Mundipharma is houdster van het Nederlandse deel van het Europese octrooi EP 0 722 730 (hierna: EP 730 of het 730-octrooi). EP 730 heeft betrekking op formuleringen voor gereguleerde afgifte van (pijnstiller) oxycodon of een zout daarvan, zoals oxycodon hydrochloride.  De Oppositie-Afdeling heeft EP 730 gewijzigd in stand gehouden. Tegen die beslissing is beroep ingesteld. De behandeling van die zaak is door de Technische Kamer van Beroep geschorst in afwachting van de beslissing van de Grote Kamer van Beroep (hierna: GKB) in de zaak G2/08, in verband met een van de door Mundipharma ingediende auxiliary requests.

Een aan Mundipharma verbonden onderneming, Purdue Pharma LP, brengt sinds 1996 door haar ontwikkelde oxycodonformuleringen op de markt onder de naam OxyContin. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen heeft bij besluiten van 19 juni 2008 aan Sandoz drie vergunningen verleend voor de verhandeling in Nederland van generieke (matrix-)formuleringen voor gereguleerde afgifte van oxycodon hydrochloride.

Mundipharma vordert (kort gezegd) een (provisioneel) inbreukverbod met nevenvorderingen. In voorwaardelijke reconventie – onder de voorwaarde dat de Technische Kamer van Beroep in de aanhangige oppositieprocedure die conclusies nog niet heeft herroepen – vordert Sandoz de nietigheid van de door Mundipharma ingeroepen conclusies van het Nederlandse deel van EP 730 wegens toegevoegde materie, niet nawerkbaarheid en gebrek aan nieuwheid / inventiviteit.

Toegevoegde materie; (undisclosed) disclaimer

Sandoz stelt zich op het standpunt dat in conclusie 1 van EP 730 (en daarvan afhankelijke conclusies) materie is toegevoegd ten opzichte van de oorspronkelijke aanvrage WO 765 omdat daarin de disclaimer ‘other than an acrylic resin matrix ’ (hierna: ‘de disclaimer’) niet of in elk geval niet duidelijk en ondubbelzinnig zou zijn geopenbaard.

Naar het oordeel van de rechtbank in WO 765 aan de gemiddelde vakman voldoende duidelijk geopenbaard dat ten behoeve van het verkrijgen van de gewenste formulering met verlengde afgifte een controlled release matrix kan worden gebruikt waarin – uitsluitend of onder meer – acrylhars is toegepast. De vakman zal inzien dat in EP 730 zo’n (door middel van een disclaimer van bescherming uitgesloten) matrix kortweg is aangeduid met de term ‘acrylic resin matrix’. Voor de gemiddelde vakman is derhalve duidelijk welke materie door de disclaimer van de beschermingsvang van EP 730 is uitgesloten en daarmee welke materie nog wel door conclusie 1 wordt beschermd.

Of de toevoeging van de disclaimer in het uiteindelijk verleende 730-octrooi al dan niet strijd met het in artikel 84 EOV neergelegde vereiste van duidelijkheid opleverde stond ter beoordeling van de verlenende instantie in München, maar kan volgens de rechtbank thans niet in de beoordeling van de geldigheid van EP 730 worden betrokken nu het niet voldoen aan dat vereiste (in de Rijksoctrooiwet 1995 neergelegd in artikel 25) geen grond voor vernietiging door de nationale rechter kan opleveren.

Anders dan Sandoz heeft betoogd, kan volgens de rechtbank ook niet als juist worden aanvaard dat de GKB in G1/03 met de overweging ‘In any case, the requirements of conciseness and clarity of Article 84 EPC are also applicable to claims containing claims’ heeft beoogd artikel 84 EOV toe te voegen als grond voor vernietiging van een octrooi in een procedure voor de nationale rechter, hoewel geen deel uitmakend van de in artikel 138 EOV limitatief opgesomde nietigheidsgronden. Veeleer dient deze zinsnede te worden beschouwd in de context van de verwijzingszaken die hebben geleid tot G1/03.

Undisclosed disclaimer?

Naar het oordeel van de rechtbank is van een ‘undisclosed disclaimer’ zoals bedoeld in G1/03 alleen sprake indien voor de disclaimer noch voor de materie van de disclaimer (dat wil zeggen datgene wat wordt uitgesloten) een basis kan worden gevonden in de oorspronkelijke aanvrage.  Alleen indien de materie van de disclaimer in negatieve noch positieve zin is geopenbaard in de oorspronkelijke aanvrage kan de disclaimer worden aangemerkt als ‘undisclosed’. Volgens de rechtbank geldt dat de disclaimer niet moet worden aangemerkt als ‘undisclosed’ in de zin van G1/03 en dat deze niet dient te worden beoordeeld aan de hand van de in G1/03 neergelegde vereisten.

Wel ter beoordeling is volgens de rechtbank de vraag of de omstandigheid dat de materie van de disclaimer, die in WO 765 nog in positieve zin was opgenomen, thans in negatieve zin in de vorm van een disclaimer in EP 730 wordt opgenomen, doordat deze materie van bescherming wordt uitgesloten, in strijd komt met artikel 123 (2) EOV. Het is immers denkbaar dat de technische leer van het octrooi daardoor is veranderd. Echter, zoals de gemiddelde vakman volgens de rechtbank zal onderkennen is de disclaimer uitsluitend opgenomen om een juridische reden, namelijk ter voorkoming van dubbele octrooiering. Een technische betekenis kan daaraan niet worden toegekend; de technische leer van het octrooi wordt er niet door gewijzigd. Derhalve valt niet in te zien dat Mundipharma door het opnemen van de disclaimer enig ongerechtvaardigd voordeel zou hebben genoten of dat derden daardoor in hun belangen zouden kunnen zijn geschaad. Aldus acht de rechtbank de in conclusie 1 van EP 730 opgenomen disclaimer toelaatbaar. 

Niet-nawerkbaarheid

Volgens Sandoz is conclusie 1 van EP 730 niet nawerkbaar, omdat de beschrijving niet leert hoe de daarin omschreven plasmaniveaus kunnen worden bereikt. De rechtbank wijst dat standpunt van de hand. Mundiphama heeft – met rapporten van partij-deskundigen onderbouwd – gesteld dat controlled release matrix formuleringen als zodanig op de prioriteitsdatum tot de stand van de techniek behoorden en dat de gemiddelde vakman, op grond van de informatie uit het octrooischrift, waaronder de in de beschrijving en conclusie 9 gegeven correlatie tussen de in vitro dissolutiewaarden en het in vivo plasmaprofiel, en zijn algemene vakkennis, zonder undue burden tot een controlled release matrix kon komen waarmee het in conclusie 1 beschreven in vivo plasmaprofiel kan worden bereikt.

Sandoz heeft – eerst bij pleidooi – nog de stelling naar voren gebracht dat de in het octrooischrift gegeven correlatie tussen het in vitro afgifteprofiel en de te bereiken in vivo plasmawaarden de gemiddelde vakman niet kan helpen om te komen tot het gewenste in vivo profiel, omdat de in vitro dissolutiewaarden niet voldoende nawerkbaar zouden zijn beschreven. De rechtbank gaat daar niet in mee en komt tot de slotsom dat de in vitro waarden voldoende nawerkbaar zijn beschreven. 

Gebrek aan nieuwheid

Het niet-nieuwheidsverweer van Sandoz treft volgens de rechtbank geen doel. De gebruikte hoeveelheid actieve stof van voorbeeld II valt niet binnen de waarden van conclusie 1 en EP 104 bevat evenmin een directe en ondubbelzinnige openbaring van oxycodonzout.

Gebrek aan inventiviteit

Mundipharma heeft aangevoerd – en Sandoz heeft niet gemotiveerd bestreden – dat voor de gemiddelde vakman die zich op de prioriteitsdatum van EP 730 voor een dergelijk (te weten: het vinden van een effectieve pijnstiller voor de behandeling van matige tot hevige pijn met een lagere variabiliteit in de benodigde dosering van patiënt tot patiënt en (inherent daaraan) betere titratie (het instellen van een patiënt op de juiste dosering) probleem gesteld zag, vele wegen openstonden om naar een oplossing te zoeken. EP 193 bevat geen enkele aanwijzing welke weg de gemiddelde vakman zou moeten inslaan om tot de oplossing van zijn probleem te komen. Oxycodon wordt in EP 193 niet genoemd. Niet kan worden aangenomen volgens de rechtbank dat op de prioriteitsdatum oxycodon bij de gemiddelde vakman bekend stond als bruikbaar alternatief voor hydromorfon (of morfine) voor toepassing in een controlled release formulering. Daarom kan evenmin worden geoordeeld dat de keus voor oxycodon in een controlled release formulering voor de gemiddelde vakman die op zoek was naar een oplossing voor het hiervoor geformuleerde probleem voor de hand lag.

Inbreuk op conclusie 1 van EP 730 zoals verleend?

Sandoz heeft niet bestreden dat haar 10 mg en 20 mg formuleringen vallen binnen de beschermingsomvang van conclusie 1 van het 730-octrooi. Sandoz is van mening dat dit echter niet geldt voor haar 5 mg formulering omdat daarmee niet wordt voldaan aan het kenmerk oxycodone salt in an amount equivalent to 10 mg to 160 mg of the oxycodone hydrochloride salt. Het standpunt van Mundipharma (dat de 5 mg formulering, indien gebruikt in combinatie met een andere formulering, inbreuk maakt en voorts dat met de 5 mg formulering indirecte octrooi-inbreuk wordt gepleegd) wordt verworpen. De rechtbank stelt voorop dat een formulering van 5 mg buiten de range valt als opgenomen in voormeld kenmerk van conclusie 1 zodat deze buiten de beschermingsomvang van (conclusie 1 van) het octrooi valt. Slechts in door Mundipharma te stellen (en bij betwisting te bewijzen) bijkomende omstandigheden inhoudende dat de 5 mg formulering geschikt is en ook door Sandoz bestemd wordt om te gebruiken in degeoctrooieerde range kan van indirecte inbreuk sprake zijn.

Aanhouding beslissing inzake geldigheid en inbreuk

Terzake van EP 730 is een oppositieprocedure aanhangig waarin het 730-octrooi door de Oppositie-Afdeling niet ongewijzigd in stand is gelaten. Mundipharma is van die beslissing in beroep gegaan en heeft verschillende hulpverzoeken ingediend. Aldus is thans minst genomen in enige mate onzeker of en zo ja met welke conclusies de verlenende instantie in München EP 730 uiteindelijk in stand zal laten. De rechtbank acht het daarom opportuun om de beslissing terzake van de geldigheid van en inbreuk op dit octrooi aan te houden en gebruikmakend van haar discretionaire bevoegdheid ingevolge artikel 83 lid 4 ROW de hoofdzaak in zoverre te schorsen, totdat in oppositie tegen EP 730 in kracht van gewijsde is beslist.

Provisionele vorderingen

Het gevorderde provisionele inbreukverbod wordt toegewezen. 

Lees het vonnis hier.

IEF 8749

Verkiezingstijd: Geen gezeik, iedereen rijk

Dirk Visser, Universiteit Leiden, Klos Morel Vos & Schaap: De spagaat van GroenLinks (opinie).

GroenLinks: Archaïsch auteursrecht afschaffen (= geen gezeik) én alle kunstenaars financieel onafhankelijk (= iedereen rijk).

"Het is zonder meer te prijzen dat politici als Femke Halsema en Mariko Peters een standpunt innemen over de complexe vraag hoe het verder moet met het auteursrecht op internet (De Volkskrant, vrijdag 2 april, p. 19). Het is echter ook belangrijk dat mensen die daar al iets langer over nadenken wijzen op de onduidelijkheden en de tegenstrijdigheden in hun standpunten.

GroenLinks wil o.a. het auteursrecht verkorten van 70 na de dood van de auteur tot 10 jaar na het moment waarop het werk is gemaakt en het auteursrecht op internet niet meer handhaven. GroenLinks wil ook de financiële onafhankelijkheid van kunstenaars versterken.

“In het dagelijks leven van miljoenen internetgebruikers is onmiddellijke digitale beschikbaarheid normaal”.

Veel internetgebruikers zijn er inderdaad aan gewend dat veel nieuws, muziek en films onmiddellijk én gratis beschikbaar is op internet, ongeacht of het aanbod er van met of zonder toestemming van of vergoeding aan de creatieve makers ervan plaatsvindt.

Na deze feitelijke constatering moet de vraag worden gesteld of dit wenselijk is. Die vraag stelt GroenLinks echter niet. Zij stelt:

Lees hier verder (Webwereld.nl).

IEF 8748

Verkiezingstijd: Auteursrecht in verkiezingsprogramma's

Lex Bruinhof, Wieringa Advocaten: Auteursrecht in verkiezingsprogramma's

Het moet niet gekker worden. Terwijl het land in crisis is gedompeld en partijen over elkaar heen buitelen met plannen voor noodzakelijke bezuinigingen, is zowaar ook het auteursrecht een heus verkiezingsthema. Dat kan ik mij toch van eerdere verkiezingen niet in die mate herinneren.

Het zou natuurlijk kunnen dat de opkomst van De Piratenpartij hieraan debet is. Vermoedelijk is deze echter eerder een gevolg dan een oorzaak. Feit is dat het auteursrecht gewoon meer dan vroeger in de belangstelling staat. Dat komt natuurlijk weer vooral door het internet en de nog altijd wat gebrekkige wijze waarop het auteursrecht daar kan worden gehandhaafd. Dat leidt onvermijdelijk tot standpunten over hoe dat anders zou kunnen of moeten.

En dus hebben naast de Piratenpartij ook veel grotere, gevestigde politieke partijen in hun verkiezingsprogramma een heuse paragraaf over het auteursrecht opgenomen. De Volkskrant heeft een aantal programma’s nageplozen en biedt ook wat commentaar van politici en betrokkenen. Ik beperkte mij even tot de programma's zelf. Onderstaand een kort overzicht (leve CTRL-F!)

Lees hier verder.

IEF 8747

Personalia

Persbericht: "Nichekantoor Hoogenraad & Haak advocaten te Amsterdam heeft zich versterkt met advocate Eva den Ouden. Eva komt van Allen & Overy, waar zij zich sinds 2008 richtte op het intellectuele eigendom, privacykwesties en contractenrecht. Bij Hoogenraad & Haak zal Eva op alle aandachtsgebieden van het kantoor werkzaam zijn: reclamerecht, intellectuele eigendom en productinformatie (‘wat zit erin, waar is het goed voor ?’)."

IEF 8746

Feitelijk slechts refererend gebruik

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 7 april 2010, KG ZA 10-502, European Aeronautic Defence and Space Company EADS N.V. en Airbus Operations GMBH tegen Stichting EADS Investors Compensation Foundation  (met dank aan Annemieke Kappert, Kennedy Van der Laan).

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Refererend merkgebruik. Eisers maken bezwaar tegen de naam van gedaagde, een stichting die namens verschillende investeerders een collectieve actie start tegen EADS. Vorderingen afgewezen. Geen inbreuk ‘sub d’, geen gebruik als handelsnaam (geen oogmerk van materieel voordeel), geen onrechtmatige daad.

Merkenrecht: 4.5. Vooralsnog is aannemelijk dat de stichting - in tegenstelling tot hetgeen eiseressen hebben gesteld - een geldige reden heeft om het teken EADS op in haar naam te gebruiken. Er is een geldige reden voor de stichting om een teken te gebruiken dat aan haar publiek duidelijk maakt wat haar doel is. De stichting zal in haar naam een verwijzing mogen gebruiken om duidelijk te maken waar zij voor staat teneinde mogelijk gedupeerde investeerders te bereiken. Zij heeft in eerste instantie gekozen daarvoor de naam stichting EADS AIRBUS COMPENSATION FOUNDATION te gebruiken en nadien de naam gewijzigd in stichting EADS INVESTORS COMPENSATION FOUNDATION. Door deze wijziging heeft zij al een concessie gedaan. Het gebruik van de term EADS kan als enigszins refererend worden beschouwd en dient ertoe een link te leggen met haar doelstelling. Van het bestaan van een gelijkwaardig alternatief is vooralsnog niet gebleken. Dat er in de praktijk stichtingen van belangenbehartigers bestaan zoals de Stichting Hypotheekleed of Stichting Leaseverlies die een meer generieke omschrijving in haar naam gebruiken, doet niet af aan het belang van de stichting het teken EADS te gebruiken. Aannemelijk is dat de stichtingen met een meer generieke omschrijving immers gemeen hebben dat de belangen waar zij voor opkomen in het algemeen al meer bekendheid genieten zodat een verwijzing naar het betreffende product of de onderneming niet nodig is. Ook de omstandigheid dat er andere wijzen zijn om publiek te informeren en deelnemers te werven zoals het gebruik van een website doet niet aan af aan de omstandigheid dat de stichting belang heeft bij het gebruik van het teken EADS in haar huidige naam.

4.6. De stichting maakt met het gebruik van het teken EADS feitelijk slechts refererend gebruik van dit teken om aandacht te trekken van mogelijk gedupeerde investeerders. Er wordt geen concurrentie-voordeel uit getrokken. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesproken van een ongerechtvaardigd voordeel dat door de stichting door dit gebruik wordt behaald.

4.7. Vooralsnog is ook niet voldoende aannemelijk geworden dat het publiek een verband zal leggen tussen het merk EADS en de diensten van de stichting. (…) In die zin wordt geen afbreuk gedaan aan het onderscheidend vermogen.

4.8. Eiseressen stellen vervolgens dat het gebruik van het teken EADS in combinatie met het woord "Compensation" in de naam van de stichting op een negatieve wijze aan de zintuigen van het publiek appelleert en dat daarmee de aantrekkingskracht van het merk EADS vermindert. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Het gebruik van het merk EADS in combinatie met woord "compensation" heeft niet per definitie de door eiseressen gestelde negatieve uitstraling. Uit deze combinatie van woorden kan immers niet worden afgeleid dat EADS heeft erkend onrechtmatig te hebben gehandeld en een schadevergoedingsverplichting heeft geaccepteerd. De naam Stichting EADS Investors Compensation Foundation suggereert dat vooralsnog niet. Ook wordt met deze naam niet de indruk gewekt dat EADS de stichting heeft opgericht, dan wel dat dit in samenspraak is gebeurd. Juist door het gebruik van het teken EADS in samenhang met de andere in de naam gebruikte temen wordt duidelijk wat het doel van de stichting is. Niet aannemelijk is dat door dit gebruik de aantrekkingskracht en de goodwill van het merk EADS vermindert. De stichting verwijst zoals zij heeft aangevoerd met het woord "investors" ook duidelijk naar de investeerders van EADS hetgeen beter aansluit bij de doelstelling van de stichting. Door het weglaten van het teken Airbus is het gevaar voor eventuele reputatieschade aan het Airbus concern, dat niet direct in de statuten van de stichting wordt genoemd, geweken. Een en ander leidt tot de slotsom dat de stichting door het gebruik van het teken EADS geen afbreuk doet aan de reputatie van EADS en niet handelt zoals in artikel 2.20, eerste lid sub d BVIE vermeld. Er derhalve geen sprake is van merkinbreuk op grond van dit artikel.

Handelsnaamrecht: 4.10. De stichting handelt volgens eiseressen tevens in strijd met artikel 5 en 5a HNW. Dat standpunt wordt niet gevolgd. Op grond van artikel 1 HNW wordt onder handelsnaam verstaan de naam waaronder een onderneming wordt gedreven. Van een onderneming is volgens de wet sprake indien in een georganiseerd verband het oogmerk om materieel voordeel te behalen aanwezig is. Er is weliswaar sprake van een georganiseerd verband, maar nu de stichting handelt met het doel vergoeding te verkrijgen om de beweerde door de investeerders geleden schade te compenseren, kan niet worden gezegd dat de stichting handelt met het oogmerk van materieel voordeel. Dat laatste impliceert immers dat er een commercieel voordeel wordt behaald. Op grond van het voorgaande kan niet worden gesproken van het voeren van een handelsnaam in de zin van de HNW. De hierop gegronde vordering wordt dan ook afgewezen.

Onrechtmatige daad: 4.1 1. Vervolgens is de vraag aan de orde of het handelen van de stichting door het gebruik van het teken EADS in haar naam als onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW is aan te merken. De stichting is in principe vrij een naam te kiezen waarmee zij kan verwijzen naar haar doelstelling. Zij mag daarbij, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn, geen inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten van derden. Uit het voorgaande volgt dat vooralsnog niet is komen vast te staan dat sprake is van reputatieschade of een andere inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht van eiseressen. Daarnaast is ook niet aannemelijk dat eiseressen op enigerlei wijze schade hebben geleden door het handelen van de stichting. De stichting heeft slechts een klein bereik en het aantal gedupeerde investeerders die zij wil bereiken en zal bereiken, inmiddels zijn dat er in totaal 15, is relatief gering.

Lees het vonnis hier.

IEF 8745

Reden om andere en verder gaande maatregelen op te leggen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 april 2010, KG ZA 10-0261, Coty Prestige Lancastère Group GmbH tegen tegen FM Group Nederland B.V. c.s. (met dank aan Milica Antic, Arnold & Siedsma).

Merkenrecht. Vergelijkingstabellen parfum. Haagse L'Oréal/Bellure-variant, deel II. “Met betrekking tot hoofdzakelijk hetzelfde geschil is tussen partijen een eerder kort geding gevoerd voor deze zelfde voorzieningenrechter”( Vzr. Rechtbank ‘s- Gravenhage, 14 oktober 2009, IEF 8266). Eiser Coty vordert en krijgt i.c. uitbreiding van het eerdere gegeven inbreukverbod. Geen matiging 1019h proceskosten i.v.m. “bovengemiddeld inzet van recherche”.

4.6. Coty stelt in dit tweede kort geding dat haar van nieuwe omstandigheden is gebleken die indiceren enerzijds dat FM Group zelf vergelijkingslijsten verspreidt en anderzijds, voorzover FM Group haar distributeurs al enig verbod oplegt, dat dit verbod in elk geval niet wordt gehandhaafd op een wijze die effectief is. (…)
 
4.8. (…) Nu dit feiten zijn die Coty in het eerste kort geding niet heeft gesteld en ook niet kon stellen omdat ze haar onbekend waren of zich nog niet hadden voorgedaan, zijn deze feiten in dit tweede kort geding als nieuwe feiten aan te merken. (…) Het gezag van gewijsde kan hier niet worden ingeroepen reeds omdat een vonnis in kort geding - als voorlopige voorziening - geen gezag van gewijsde heeft.

(…) 4.15. Samengevat betekent dit dat Coty binnen de grenzen van de bewijsmogelijkheden van het kort geding voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat FM Group zelf de vergelijkingslijst verspreid en dat FM Group een door haar opgelegd verbod tot verspreiding onder haar distributeurs niet handhaaft op een wijze die effectief is.

4.16. Dit zijn feiten en omstandigheden die onvoldoende vast stonden ten tijde van het eerste kort geding. Nu dat thans anders is geworden is er nu reden om andere en verder gaande maatregelen op te leggen tegen FM Group dan in het eerste kort geding. Wat betreft de vorderingen van Coty betekent dat het volgende.

(…)

4.21. De door Coty opgegeven kosten zijn hoger dan het bedrag voorzien volgens het indicatietarief voor een modaal kort geding. Gelet daarop en de betwisting zijn zij te toetsen aan de maatstaf van evenredigheid en redelijkheid voorzien in artikel 1019h Rv. De voorzieningenrechter heeft er acht op geslagen dat deze zaak een bovengemiddeld inzet van recherche heeft gevergd. In dat licht is de declaratie zijdens Coty niet als onevenredig of onredelijk aan te merken. Het gevorderde bedrag zal dan ook worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.