IEF 22187
13 augustus 2024
Uitspraak

IE-klassieker: Football Dataco/Yahoo

 
IEF 22186
13 augustus 2024
Uitspraak

In hoeverre speelt creativiteit een rol in het modellenrecht?

 
IEF 22185
13 augustus 2024
Uitspraak

eOx International c.s. en verweerders in het nauw gedreven: het hof veronderstelt onterechte ontlening aan ATSSE-mengsel

 
IEF 8621

Een drietal vloerlampen

Vzr. Rechtbank Alkmaar, 25 februari 2010, LJN: BL5634, Besselink tegen Gedaagde (afbeeldingen met dank aan Eva Veldhoen, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht. Vloerlampen. Gedaagde stelt dat eiseres Besselink middels de door haar verhandelde lampen inbreuk maken op de auteursrechten van gedaagde. Besselink vordert in het kort geding onder meer een verbod tot het doen van dergelijke mededelingen en vordert een rectificatie. 

De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet voldoende is komen vast te staan dat gedaagde daadwerkelijk als auteursrechthebbende van de lampen is aan te merken. Door desondanks o.a. Trendhopper-filialen aan te schrijven, heeft gedaagde volgens de rechter onrechtmatig gehandeld. (klik hier voor meer afbeeldingen).

4.9 Het voorgaande brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat niet voldoende is komen vast te staan dat [Gedaagde in conventie] daadwerkelijk als auteursrechthebbende van de lampen is aan te merken. Door desondanks een klant van [Eisers in conventie]], Trendhopper, aan te schrijven en mede te delen dat met de verkoop van de lampen van [Eisers in conventie]] inbreuk op de auteursrechten van [Gedaagde in conventie] wordt gemaakt, heeft [Gedaagde in conventie] onrechtmatig jegens [Eisers in conventie]] gehandeld. Het voorgaande klemt te meer nu [Gedaagde in conventie] de klanten van [Eisers in conventie]] heeft aangeschreven zonder zich eerst tot [Eisers in conventie]] te wenden. [Gedaagde in conventie] betoogt weliswaar dat zij [Eisers in conventie]] op de beurs in Hong Kong heeft aangesproken op de verkoop van de lampen, maar gelet op de inhoud van de door [Eisers in conventie]] als productie 33 overgelegde verklaringen van [vennoot jr.] en [vennoot sr.] is de juistheid van het betoog van [Gedaagde in conventie] in dit kort geding niet komen vast te staan.

4.10 Met de constatering dat [Gedaagde in conventie] onrechtmatig jegens [Eisers in conventie]] heeft gehandeld, ligt het in conventie onder I gevorderde voor toewijzing gereed. De gevorderde dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd. Gelet op de in het geding zijnde belangen, ligt ook de onder III in conventie gevorderde rectificatie voor toewijzing gereed.

Lees het vonnis hier.

IEF 8620

De automotive branche

Vzr. Rechtbank Utrecht, 17 februari 2010, KG ZA 09-1377, Aiuto B.V. tegen Allocar Concepts B.V. (met dank aan Lars Bakers, Bingh Advocaten)

Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Handelsnaam Aiuto heeft ‘voldoende onderscheidend vermogen’, handelsnaamrechtelijk verwarringsgevaar is te duchten, ook, in verband met het woordmerk Aiuto, ‘omtrent de herkomst van de waren’. Inbreuk “sub b” eveneens aangenomen. In citaten:

4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat Aiuto de handelsnaam Aiuto sinds 2003 rechtmatig voert, reeds lang voordat Allocar de handelsnaam Ajuto voerde. De handelsnaam Aiuto heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende onderscheidend vermogen. De handelsnamen Ajuto of Ajuto Green, die Allocar tot voor kort bezigde, wijken daar in visueel en auditief opzicht slechts in geringe mate van af. De toevoeging "Green" komt hierbij onvoldoende onderscheidende kracht toe.

4.6. De voorzieningenrechter leidt uit de in het handelsregister opgenomen bedrijfsomschrijvingen van Aiuto en Allocar en de overige door partijen overgelegde stukken af, dat Aiuto en Allocar soortgelijke bedrijfsactiviteiten verrichten. Aiuto en Allocar zijn allebei onder meer werkzaam in de automotive branche en houden zich bezig met commerciële dienstverlening aan autodealers ten behoeve van de verkoop van auto's. (…) Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat, gelet op de aard van de beide ondernemingen en de plaats waar zij gevestigd zijn, bij het publiek - hun klanten - verwarring tussen deze ondernemingen te duchten is en dat Allocar in strijd handelt met het verbod van artikel 5 HNW. De voorzieningenrechter wijst erop dat Aiuto niet hoeft aan te tonen dat bij het publiek daadwerkelijk verwarring is ontstaan. Evenmin is in dit verband relevant, dat Allocar volgens haar eigen opgave nog geen omzet heeft gedraaid.

4.7. In artikel 5a HNW is bepaald dat het verboden is een handelsnaam te voeren, die het merk bevat, waarop een ander ter onderscheiding van zijn fabrieks- of handelswaren recht heeft, dan wel een aanduiding, die van zodanig merk slechts in geringe mate afwijkt, voor zover dientengevolge bij het publiek verwarring omtrent de herkomst van de waren te duchten is.

4.8. Tussen partijen is niet in geschil dat Aiuto haar handelsnaam als Benelux woordmerk heeft geregistreerd. Zoals ten aanzien van artikel 5 HNW al is opgemerkt, wijkt de handelsnaam Ajuto slechts in geringe mate af van het merk Aiuto. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hierdoor ook verwarring bij het publiek omtrent de herkomst van de waren van Aiuto is te duchten. Allocar handelt daarom ook in strijd met het verbod van artikel 5a HNW.

4.9. De voorzieningenrechter is gezien het voorgaande van oordeel dat Allocar tevens in strijd handelt met het bepaalde in artikel 2.20 lid 1 aanhef en sub b BVIE. Ingevolge dit artikelonderdeel geeft het ingeschreven merk de houder een uitsluitend recht en kan de merkhouder op grond van zijn uitsluitend recht iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken verbieden wanneer dat teken gelijk is aan of overeenstemt met het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan, inhoudende het gevaar van associatie met het merk.  4.10. Gezien het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat Allocar in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de artikelen 5 en 5a HNW en artikel 2.20 lid 1 aanhef en sub b BVIE. Zij heeft hierdoor onrechtmatig gehandeld jegens Aiuto.

Lees het vonnis hier.

IEF 8619

Traffic genereren

Vzr. Rechtbank Arnhem, 11 februari 2010, LJN: BL4891, Educatiepartner Doetinchem B.V. tegen Gedaagden.

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Inbreuk door geanonimiseerde domeinnamen gedaagde op geanonimiseerde handelsnamen en domeinnamen eiser. Doorlinken is onvoldoende om gebruik als handelsnaam aan te nemen, maar wel onrechtmatig. “In het onderhavige geval is de voorzieningenrechter echter voorshands van oordeel dat het publiek in verwarring wordt gebracht omtrent de identiteit van de aanbieder van de online dienst. (…) Deze verwarring is nodeloos omdat [gedaagden] geen geldige reden heeft om de gehele domeinnaam van een concurrent in haar eigen domeinnamen op te nemen” (…) Vooralsnog kan dan ook worden aangenomen dat [gedaagden] met het op de geschetste wijze binnenhalen van geïnteresseerden op onrechtmatige wijze profiteert van de bekendheid en de reputatie van de domeinnaam/handelsnaam van ED.”

4.4.  (…) Vooralsnog is niet gebleken dat [gedaagden] onder die namen deelneemt aan het handelsverkeer. De gewraakte domeinnamen worden door [gedaagden] slechts gebruikt - zo staat tussen partijen vast - voor het doorlinken van geïnteresseerden naar haar eigen website, www.[naam site].nl. Zij corresponderen niet met een eigen website en hebben als zodanig dan ook geen bedrijfsmatig karakter. Het kennelijke oogmerk van [gedaagden] bij het doorlinken is om via de geregistreerde domeinnamen zogenaamde ‘traffic’ te generen naar haar eigen website www.[naam site].nl. Dit doorlinken is voorshands evenwel onvoldoende om gebruik als handelsnaam aan te nemen. Dit betekent dan ook dat de vorderingen van ED niet op grond van het handelsnaamrecht kunnen worden toegewezen.

4.5.  ED heeft ook gesteld dat de handelwijze van [gedaagden] onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW. Uitgangspunt bij beantwoording van de vraag of dit het geval is, is dat het profiteren van andermans product, inspanning, kennis of inzicht op zichzelf niet onrechtmatig is, ook niet als dit nadeel aan die ander toebrengt. In het onderhavige geval is de voorzieningenrechter echter voorshands van oordeel dat het publiek in verwarring wordt gebracht omtrent de identiteit van de aanbieder van de online dienst (het aanbieden van cursussen en opleidingen). De geregistreerde domeinnamen van [gedaagden] en de domeinnaam/handelsnaam van ED, respectievelijk www.[naam site].nl en [handelsnaam] wijken namelijk in (zeer) geringe mate van elkaar af. (…) De verwarring bestaat hierin dat iemand die geïnteresseerd is in een opleiding van ED op het gebied van design en styling via een van de domeinnamen van [gedaagden] kan belanden op de website van [gedaagden]. Deze verwarring is nodeloos omdat [gedaagden] geen geldige reden heeft om de gehele domeinnaam van een concurrent in haar eigen domeinnamen op te nemen. Zij doet dit, zoals hiervoor reeds is overwogen, enkel met het doel om ‘traffic’ te generen naar haar eigen website www.[naam site].nl. Bovendien is er geen noodzaak voor [gedaagden] om het bestanddeel ‘[naam site]’ in haar domeinnamen op te nemen, nu niet is gebleken dat [gedaagden] op geen enkele andere wijze de door haar georganiseerde cursussen/opleidingen onder de aandacht van het publiek kan brengen. ED heeft onweersproken gesteld dat zij alleen over het jaar 2009 minimaal € 350.000,00 aan omzet heeft gegenereerd met cursussen van Interieuracademie. Vooralsnog kan dan ook worden aangenomen dat [gedaagden] met het op de geschetste wijze binnenhalen van geïnteresseerden op onrechtmatige wijze profiteert van de bekendheid en de reputatie van de domeinnaam/handelsnaam van ED. De voorzieningenrechter wijst er ten slotte nog op dat [gedaagden] verreweg de meeste domeinnamen heeft geregistreerd nádat zij door ED was gesommeerd om alle domeinnamen waarin [naam site] of soortgelijke handelsnamen voorkomen aan ED over te dragen en iedere link naar de website www.[naam site].nl vanaf de verschillende domeinnamen te verwijderen.

4.6.  Het gevorderde onder 3.1 sub A ziet - kort gezegd - op een verbod om het onderdeel Interieuracademie als handelsnaam te voeren. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagden] naar buiten toe een andere handelsnaam gebruikt dan [gedaagden]. Dat dit in de (nabije) toekomst anders zal zijn, is niet aannemelijk geworden. Het enkel ingeschreven houden van verschillende namen als handelsnaam in het handelsregister is daarvoor onvoldoende. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Het gevorderde onder 3.1 sub B zal wel worden toegewezen. Voorshands geoordeeld bestaat er voor [gedaagden] geen enkele noodzaak om de bewuste handelsnamen ingeschreven te houden in het handelsregister, nu zij slechts onder de handelsnaam [gedaagden] deelneemt aan het handelsverkeer. Bovendien gebruikt zij deze handelsnamen op onrechtmatige wijze in haar domeinnamen. De overige vorderingen zien op het onrechtmatig gebruik van de verschillende domeinnamen en kunnen derhalve worden toegewezen, op de wijze zoals hierna is aangegeven. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om ten aanzien van de toe te wijzen vorderingen één gelijkluidende dwangsom op te leggen, welke zal worden gematigd en gemaximeerd, een en ander zoals hierna is aangegeven.

Lees het vonnis hier

IEF 8618

Mededelingen over abstracte algemene (wereld)beschouwingen

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 14 juli 2009, LJN: BL4887, [Naam] tegen DELL Inc. c.s.

Merkenrecht. Hof bekrachtigt vonnis waarvan beroep (Rechtbank Den Haag, 19 april 2006,  IEF 1953). Dell vordert succesvol de vervallenverklaring wegens non-usus van beeldmerk (liggende E) wederpartij. Geen commerciële activiteit. Geen gebruik voor 11 februari 2005 (merk ingeschreven op 11 februari 2000).

10. Tussen partijen staat vast dat het merk van [appellant] voor 11 februari 2005 (vanaf december 2004 of januari 2005) is afgebeeld op zijn website www.xxell.com.
Dell betwist echter dat daarbij sprake was van normaal gebruik, nu via deze website geen goederen of diensten werden aangeboden. (…)  niet gesteld of gebleken is dat voormelde teksten al voor 11 februari 2005 op de website voorkwamen. Voorts blijkt niet dat hier sprake is van enige commerciële activiteit. Het lijkt veeleer te gaan om mededelingen over abstracte algemene (wereld)beschouwingen. Dat ooit daadwerkelijk aan of voor derden over de genoemde onderwerpen is geadviseerd of geanalyseerd of terzake dienstverlening wordt aangeboden, is gesteld noch gebleken, waarbij het hof nog in het midden laat of hier sprake is van diensten waarvoor het merk is ingeschreven.  Ok is gesteld noch gebleken dat met licentiering van merken enige omzet is verworven en of serieuze pogingen zijn gedaan omzet te verwerven. (…) naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake van normaal gebruik van het merk via deze website.

11. Tenslotte beroept [appellant] zich op gebruik van zijn merk met zijn toestemming door [T] vanaf februari (vóór 11 februari begrijpt het hof) 2005 op onder meer de website www.exxellland.nl. (…)  Uit geen van deze producties, zowel afzonderlijk als in combinatie bezien, blijkt van daadwerkelijk gebruik van het merk voor 11 februari 2005. Dit wordt evenmin aannemelijk. (…)  Het hof gaat er dan ook van uit dat het merk niet op deze website voor 11 februari 2005 is gebruikt. Dat brengt mee dat in het midden kan blijven of het gebruik dat daarna (…) heeft plaatsgevonden, gelet op de geringe omvang van de leveranties en dienstverlening, wel als normaal gebruik kan worden aangemerkt.

Lees het arrest hier.

IEF 8617

Het voor tussenkomst vereiste belang

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 18 augustus 2009, LJN: BL4893, inzake BG Star Productions Inc. in de zaak NCP Marketing Group tegen Silhouette Internationaal c.s.

Merkenrecht. Incident. Na eerdere afwijzing vordering tot voeging wordt vordering tot tussenkomst ex art. 217 Rv toegewezen. “De omstandigheid dat BG Star thans merkrechthebbende is voldoende om het voor tussenkomst vereiste belang aan te nemen.”

2. Ter onderbouwing van haar vordering tot tussenkomst stelt BG Star dat de merkrechten op grond van de Europese merkinschrijving 001126432 en de Benelux merkinschrijving 659945 (van het woordmerk, respectievelijk beeld/woordmerk TAE BO), waarop de onderhavige vorderingen van NCP zijn gebaseerd, enige tijd geleden (op 21 december 2001 volgens haar stellingen in haar incidentele conclusie tot voeging van 23 mei 2002) door NCP aan haar zijn overgedragen, zodat zij als houdster van die merkrechten als enige bevoegd is inbreukvorderingen en aanverwante vorderingen in te stellen. Zij stelt dat zij aldus bij tussenkomst belang heeft, temeer daar de vorderingen van NCP door de overdracht niet meer voor toewijzing in aanmerking komen.

3. (…) Naar het oordeel van het hof blijkt hierdoor in dit kader voldoende dat sprake is van de gestelde overdrachten en kan nader bewijs in dit verband, waarbij het gaat om de beoordeling van een vordering tot tussenkomst (in een kort geding), niet worden gevorderd. Daarmee heeft BG Star belang bij (de toewijzing van) de inbreukvordering en de nevenvorderingen, die tevens zien op de periode na de overdrachten. NCP heeft immers gesteld dat er sprake is van een voortdurende inbreuk en een inbreukverbod voor de toekomst gevorderd. Gelet daarop is voor de beoordeling van de vordering tot tussenkomst niet relevant of NCP ook haar vorderingen heeft overgedragen betreffende vermeende inbreuken vóór de overdracht van de merkrechten. De omstandigheid dat BG Star thans merkrechthebbende is voldoende om het voor tussenkomst vereiste belang aan te nemen.

Lees het arrest hier.

IEF 8616

De vergewissingsplicht

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 februari 2010, HA ZA 09-1261, Cassina S.P.A. tegen Van Roon B.V.

Auteursrecht. Le Corbusier meubelen. Schadevergoeding en proceskosten na onthoudingsverklaring. Toerekenbare schade i.v.m. vergewissingsplicht: gedaagde had niet mogen volstaan met het enkel aannemen dat de meubels niet auteursrechtelijk beschermd zouden zijn. Vorderingen afgewezen, nu gederfde winst en reputatieschade niet kunnen worden vastgesteld aan de hand van de door Cassina gehanteerde formule.

4.3. Van Roon heeft zulks bestreden. In dat verband heeft zij aangevoerd dat de meubels te koop werden aangeboden op een met naam en faam bekende meubelbeurs in Shanghai en dat zij geen enkele reden had om te veronderstellen dat de meubelmodellen auteursrechtelijk beschermd zijn. Dat verweer wordt verworpen. In het kader van haar vergewissingsplicht heeft Van Roon niet mogen volstaan met het enkel aannemen dat de meubels niet auteursrechtelijk beschermd zouden zijn. Als professional in de meubelbranche had zij immers dienen te begrijpen dat het in casu gaat een model, dat dus door iemand ontworpen en vervaardigd is en derhalve een auteursrechtelijke maker zal hebben. Zulks geldt te meer nu de meubels op een beurs in China te koop werden aangeboden, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat de rechten van intellectuele eigendom in dat land minst genomen niet altijd worden gerespecteerd. Van Roon heeft het risico van inbreuk op een auteursrechtelijk beschermd werk van een derde maker derhalve willens en wetens aanvaard en zij kan, indien, zoals hier, dat risico zich verwezenlijkt, zich er niet met succes op beroepen dat de inbreuk haar niet kan worden toegerekend.

4.4. Nu de inbreuk op het auteursrecht aan Van Roon kan worden toegerekend, is zij gehouden de door Cassina ten gevolge van de auteursrechtinbreuk geleden schade te vergoeden. (…)

4.7. Wat de gestelde schade ter zake afbreuk aan de reputatie en goede naam van Le Corbusier betreft, acht de rechtbank op zichzelf aannemelijk dat de waarde van de goodwill van Cassina en de exclusiviteit van het model LC02 door de verkoop van de namaakmeubels, die lager zijn geprijsd, enigszins, zij het, gelet op hetgeen Van Roon heeft aangevoerd, in beperkte mate, is aangetast. Cassina heeft de schadebegroting evenwel slechts in die zin onderbouwd dat zij via een ingewikkelde formule uitgaat van de gederfde winst en vervolgens de reputatieschade met die gederfde winst gelijkstelt. Wat daarvan ook zij, nu de gederfde winst, zoals in het vorenstaande is overwogen, aan de hand van de door Cassina gehanteerde formule niet kan worden vastgesteld, deelt de reputatieschade daarvan het lot, zodat de vordering van Cassina ook in die zin niet voor toewijzing in aanmerking komt.

Lees het vonnis hier.

IEF 8615

Namaakkleding

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 februari 2010, HA ZA 09-2667, Emergo c.s. (kledingmerken McGregor & Gaastra) tegen X

Merkenrecht. Kledingmerken McGregor en Gaastra maken bezwaar tegen verkoop van namaakkleding via marktplaats.nl. Inbreuk aangenomen, verbod en nevenvorderingen toegewezen.

4.4. Uit de vaststelling van de merkinbreuk volgt dat McGregor Finance en X-One als houders van de merkrechten waarop de inbreuk is gemaakt, recht hebben op vergoeding van door hen geleden schade. Ook Emergo en Gaastra kunnen als licentiehouders door hen geleden schade ten gevolge van de merkinbreuk in deze procedure vorderen op grond van artikel 22 lid 4 GMVo en artikel 2.32 lid 4 BVIE. Adam en McGregor Retail zijn echter geen licentienemers van McGregor Finance en X-One, zodat het merkenrecht geen grondslag biedt voor hun schadevergoedingsvordering. Door Emergo c.s. is voorts onvoldoende gemotiveerd waarom de handelwijze van [X] tevens moet worden aangemerkt als een onrechtmatige daad jegens Adam en McGregor Retail. Het enkele feit dat deze vennootschappen de exploitanten zijn van de winkelketens waar Emergo en Gaastra hun producten (onder meer) aan leveren, vormt daarvoor onvoldoende grondslag. De schadevergoedingsvorderingen van de laatstgenoemde twee vennootschappen dienen derhalve te worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8614

Om de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 februari 2010, KG ZA 09-1742, Vredo-Dodewaard B.V. tegen Benedict Technische Handelsonderneming.

Modellenrecht. Eiseres maakt op grond van haar Gemeenschapsmodel m.b.t. een  snijgereedschap voor mestmachines tegen de verhandeling van onderdelen door gedaagde (Gedaagde vermelde aanvankelijk dat het VREDO-onderdelen betrof, maar heeft dat recent  gewijzigd in “passend voor VREDO”).  Vorderingen afgewezen. Op grond van de uitzondering van artikel 110 GModVo is de verhandeling toegestaan van onderdelen ter reparatie van een samengesteld voortbrengsel, omdat het gebruik van die onderdelen ertoe dient om het samengesteld voortbrengsel de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven.

Geen slaafse nabootsing. Geen verwarringsgevaar Relevante publiek bestaat uit een selecte groep uiterst goed ingevoerde loonwerkersbedrijven en de schijven zijn voorzien van eigen logo’s. Ook de behoefte aan standaardisatie (dat in wezen hetzelfde beginsel is dat aan artikel 110 GModVo ten grondslag ligt) is voldoende aannemelijk.

4.3. De uitzondering van artikel 110 GModVo is nog ongewijzigd. Voor zover al sprake is van de in artikel 110 GModVo genoemde voorstellen van de Commissie2, is er naar voorlopig oordeel ook geen aanleiding te veronderstellen dat die voorstellen zullen leiden tot het alsnog in het leven roepen van de krachtens dit artikel uitgesloten modelrechtelijke bescherming – integendeel, zodat – ook in dat licht beschouwd – moet worden uitgegaan van het ontbreken van dergelijke bescherming voor modellen als bedoeld in artikel 110 lid 1 GModVo.

(…)

4.6. Naar voorlopig oordeel is het voor de bezoekers van de website van Benedict, voor zover van belang goed geïnformeerde professionele gebruikers van agrarische machines, door beide partijen aangeduid met "loonbedrijven", voldoende duidelijk dat Benedict slechts onderdelen aanbiedt en niet het afgebeelde snijgereedschap in zijn geheel. Vredo is daar desgevraagd mee bekend. Om die reden is er dan ook naar voorlopig oordeel geen sprake van aan de rechthebbende voorbehouden handelingen in de zin van artikel 19 lid 1 GModVo met betrekking tot het snijgereedschap in het geheel. (…)

4.7. Ten aanzien van handelingen met betrekking tot (vervangings)onderdelen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Voorshands oordelend stelt de voorzieningenrechter vast dat het beroep van Benedict op artikel 110 GModVo slaagt. Benedict biedt vervangingsonderdelen (injecteerschijven en uitloopmonden) aan voor een samengesteld voortbrengsel (de cutting tool voor de betreffende mestmachine van Vredo) die ertoe dienen de snijgereedschappen hun oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, waarbij de uiterlijke kenmerken van de injecteerschijven en uitloopmonden naar voorlopig oordeel bepalend zijn voor het Gemeenschapsmodel (component parts of a complex product upon whose appearance the design is dependent and which is used for the purpose of the repair of a complex product so as to restore its original appearance in de Engelse woorden van de considerans van de verordening). De injecteerschijven en uitloopmonden zijn immers de duidelijkst zichtbare, beeldbepalende onderdelen van elk afzonderlijk snijgereedschap uit het Gemeenschapsmodel. Dit vindt naar voorlopig oordeel steun in het feit dat gebruikers de op enig moment eveneens door Benedict aangeboden afwijkende injecteerschijven met concentrisch geplaatste uitgestanste cirkelvormige openingen (hieronder afgebeeld, prod. 5 Benedict) in plaats van de in geding zijnde drie-spaaks wielenvorm, niet wilden afnemen, maar de voorkeur bleken te geven aan injecteerschijven die (nagenoeg) identiek zijn aan die van Vredo, zoals Benedict – onweersproken – heeft gesteld. Het bestaan van het Gemeenschapsmodel kan Benedict in deze omstandigheden naar voorlopig oordeel dan ook vanwege artikel 110 GModVo niet worden tegengeworpen.

4.8. Gezien het voorgaande kan in het midden blijven de toepasselijkheid van artikel 8 lid 1 en/of lid 2 GModVo, dat ziet op – kort gezegd – de modelrechtelijke consequenties van (uitsluitende) technische bepaaldheid (lid 1) of van must-fit vormgeving (lid 2) – waar een groot deel van het partijdebat zich in dit kort geding op heeft toegespitst. Ook als geen sprake is van de in artikel 8 GModVo neergelegde uitzonderingen – en het Gemeenschapsmodel van Vredo dus geldig zou zijn – staat artikel 110 GModVo in de weg aan een modelrechtelijkverbod jegens Benedict.

Slaafse nabootsing. 4.10. Partijen verschillen niet van mening over het feit dat het relevante publiek bestaat uit een selecte groep uiterst goed ingevoerde loonwerkersbedrijven, bij wie het bekend is dat Benedict uitsluitend niet- originele vervangingsonderdelen levert (vgl. hiervoor in 4.6). Bovendien is de door Benedict aangeboden injecteerschijf voorzien van zijn logo, terwijl op de van Vredo afkomstige schijven het merk Vredo voorkomt. Vredo heeft in het licht van deze omstandigheden naar voorlopig oordeel haar stelling dat sprake zou zijn van verwarringsgevaar niet (voldoende) inzichtelijk gesubstantieerd. Gevaar voor verwarring is naar voorlopig oordeel dan ook niet aannemelijk gemaakt.

4.11. De voorzieningenrechter stelt vast dat bovendien als uitgangspunt heeft te gelden dat een bij afnemers bestaande behoefte aan standaardisering een rechtvaardiging kan zijn voor het verwarringwekkend nabootsen van een product, ook al blijft daarbij evenwel op de nabootser de verplichting rusten alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door de als gevolg van de aanpassing aan de standaard bestaande gelijkheid ten gevaar voor verwarring ontstaat of vergroot wordt. De behoefte aan standaardisatie is, mede gelet op hetgeen is overwogen in 4.7, naar voorlopig oordeel voorshands voldoende aannemelijk geworden. Zelfs als sprake zou zijn van verwarringsgevaar, dat als hiervoor overwogen voorshands niet aannemelijk is, dan zou het Benedict naar voorlopig oordeel op grond van het hiervoor geformuleerde uitgangspunt, dat in wezen hetzelfde beginsel is dat aan artikel 110 GModVo ten grondslag ligt, vrijstaan de onderdelen in kwestie te verhandelen, nu zij gelet op de (modelrechtelijk gezegd) "geïnformeerde gebruiker" waar mogelijk naar voorlopig oordeel voldoende afstand heeft genomen. Ook de subsidiair aangevoerde grondslag biedt zodoende geen basis voor het door Vredo gevorderde.

4.12. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen worden de vorderingen van Vredo afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8613

Professioneel en relatief oplettend

Gerechtshof Amsterdam, 23 februari 2010, zaaknr. 200.018.999/01, Solvay Pharmaceuticals B.V. tegen Novartis Vaccines and Diagnostics  Ltd (met dank aan Marjolein Bronneman, De Brauw Blackstone Westbroek).

Merkenrecht. Geneesmiddelen. Professioneel publiek. Paraplumerk. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank Amsterdam, 9 juli 2008, IEF 6583). Novartis vorderde op grond van haar oudere merk FLUVIRIN de nietigheid en doorhaling van de jongere Benelux merkregistratie en FLURALIN van Solvay (griepvaccins). Vordering alsnog afgewezen.

Zekere gelijkenis, maar geen verwarring, nu het gaat om “een professioneel en relatief oplettend publiek gaat, dat bovendien werkzaam is in een branche waar het niet ongebruikelijk is dat de naam van een product naar eigenschappen daarvan verwijst en derhalve regelmatig sprake is van een zekere gelijkenis van de (niet zelden drielettergrepige) naam waaronder de onderscheidene producten worden verhandeld. Mede in het licht hiervan ligt voor de hand dat - zoals Solvay verdedigt - bij de herkenning/identificatie van het product ook de op de verpakking vermelde naam c.q . het (paraplu)merk van de producent (te weten: SOLVAY) een rol zal spelen.”

4.6. Aan Novartis moet worden toegegeven dat de twee tekens een zekere gelijkenis vertonen. Daar staat echter tegenover dat, zoals Solvay heeft aangevoerd, de geli j kenis vooral woordelementen betreft die beschrijvend van aard zijn ( "f lu" is de Engelse term voor griep; "in" is de eerste lettergreep van injection of injectable) die door het relevante (professionele) publiek als zodanig herkend zullen worden en ook veelvuldig in de benaming van farmaceutische producten worden gebruikt (zie met betrekking tot het gebruik van "flu" onder meer producties l en 2 van Solvay in eerste aanleg) en waaraan, bij de bepaling van de onderscheidende kracht van het merk van Novartis, dan ook slechts beperkte betekenis kan worden toegekend. Voorts is van belang dat het teken FLWIRIN geheel is samengesteld uit dergeli j ke beschrijvende elementen (naast 'flu" en "in", "vir" dat refereert aan het virale karakter van griep). Hoewel het hof het oordeel van de rechtbank deelt dat dit laatste nog niet wil zeggen dat de naam FLWIRIN als (louter) beschrijvend moet worden aangemerkt - en deze naam dus in zoverre meer is dan de som van zijn bestanddelen - is de intrinsieke onderscheidende kracht van het merk daardoor wel beperkt en stelt Solvay zich terecht op het standpunt dat het merk FLWIRIN slechts een relatief geringe beschermingsomvang heeft. 

4.7. Solvay voert voorts terecht aan dat bij de beoordeling van de (mogelijk) verwarringwekkende overeenstemming tussen de twee tekens in aanmerking moet worden genomen dat het om een professioneel en relatief oplettend publiek gaat, dat bovendien werkzaam is in een branche waar het niet ongebruikelijk is dat de naam van een product naar eigenschappen daarvan verwijst en derhalve regelmatig sprake is van een zekere gelijkenis van de (niet zelden drielettergrepige) naam waaronder de onderscheidene producten worden verhandeld. Mede in het licht hiervan ligt voor de hand dat - zoals Solvay verdedigt - bij de herkenning/identificatie van het product ook de op de verpakking vermelde naam c.q . het (paraplu)merk van de producent (te weten: SOLVAY) een rol zal spelen.

4.8. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat, hoewel sprake is van een zekere gelijkenis tussen de twee merken/tekens, FLURALIN door de afwijkende vierde tot en met zesde letters (RAL in plaats van VIR) in de gegeven omstandigheden voldoende afstand houdt van het merk FLWIRIN van Novartis en van een overeenstemming die tot een relevant gevaar voor verwarring leidt geen sprake is.

lees het arrest hier.

IEF 8612

Bloementherapie

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 23 februari 2010, 105.002.481/01, Bach Flower Remedies Ltd tegen Healing Herbs Ltd. (met dank aan Anne Marie Verschuur, NautaDutilh

Merkenrecht. Inburgering. Eindarrest na Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 november 2007, IEF 5215. “Het hof is van oordeel dat Flower Remedies dient te bewijzen dat haar merken zijn ingeburgerd op het moment dat de nietigheid werd gevorderd en dat dit nog steeds het geval is op het moment dat het arrest wordt gewezen. indien een inschrijving nietig wordt verklaard heeft dit terugwerkende kracht. Nietigverklaring is niet mogelijk als de merken na inschrijving zijn ingeburgerd.”

Het hof oordeelde in het tussenarrest dat de aanduidingen BACH, THE BACH REMEDIES en BACH FLOWER REMEDIES beschrijvend soortnamen zijn en ten tijde van de depots/inschrijvingen waren voor waren en diensten bestaande uit of betrekking hebbend op bloesem- en bloemenremedies, vervaardigd volgens de methode van dr. Bach en dat de woordmerken bestaande uit deze aanduidingen in zoverre elk onderscheidend vermogen missen. Deposant Flower Remedies is in gelegenheid gesteld inburgering te bewijzen, maar is daarin volgens het hof onvoldoende geslaagd. Beeldmerken ware reeds in het tussenarrest als niet-nietig aangemerkt.

Inburgering: 9. Partijen twisten over de vraag of de beoordeling van het onderscheidend vermogen in kader van de inburgering na inschrijving (als bedoeld in artikel 2.28, lid 2 BVIE) ex tunc (waarbij verschillende momenten denkbaar zijn) of ex nunc moet geschieden. Het hof is van oordeel dat Flower Remedies dient te bewijzen dat haar merken zijn ingeburgerd op het moment dat de nietigheid werd gevorderd en dat dit nog steeds het geval is op het moment dat het arrest wordt gewezen. indien een inschrijving nietig wordt verklaard heeft dit terugwerkende kracht. Nietigverklaring is niet mogelijk als de merken na inschrijving zijn ingeburgerd. Naar het oordeel van het hof moet dat al het geval zijn op het moment van het inroepen van de nietigheid. Anders zouden de belangen van belanghebbenden die de nietigheid kunnen inroepen en de onderhavige aanduidingen vrij zouden moeten kunnen gebruiken op dat moment indien zij (dan) niet zijn ingeburgerd, niet zijn gewaarborgd. De merkhouder kan, indien de inschrijving nietig wordt verklaard omdat het merk (dan nog) niet is ingeburgerd, bij latere inburgering de desbetreffende aanduiding opnieuw als merk deponeren. De onderhavige vordering tot nietigverklaring is ingesteld bij inleidende dagvaarding van 1 2 november 200 l. Ook the cancellation division of de Office for Harmonization in the internal Market (trademarks and designs) - hierna: OHIM - gaat hiervan uit in zijn, door Healing Herbs bij haar antwoordakte overgelegde beslissing van 9 september 2008 (rechtsoverweging 24).

10 (…) In het licht van het bovenstaande is het hof van oordeel dat hetgeen door Flower Remedies aangevoerd en overgelegd onvoldoende is om inburgering in november 2001 aan te nemen. Nu Flower Remedies, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen nader gemotiveerd bewijsaanbod heeft gedaan, ziet het hof ook geen reden haar toe te laten tot bewijslevering. Het hof gaat er dan ook van uit dat de woordmerken niet waren ingeburgerd in november 2001 .

11. Overigens is het hof van oordeel dat ook onvoldoende is aangevoerd om aan te nemen dat de merken thans zijn ingeburgerd. (…) Het onderzoek /de winkelbezoeken door de advocaat van Flower Remedies geeft slechts de mening weer van 12 personen, werkzaam in (gespecialiseerde) winkels die producten van Flower Remedies verkopen. Deze personen zijn niet representatief voor het relevante publiek dat voornamelijk uit particuliere afnemers bestaat met in het algemeen minder vergaande productkennis.(…)

Beeldmerken / non-usus / belanghebbende: 14. (…) Healing Herbs heeft er belang bij dat Flower Remedies zich niet jegens Healing Herbs met een beroep op die bepalingen, al dan niet ten onrechte, op haar merkrechten kan beroepen. De omstandigheid dat zij ook bloesem- en bloemen remedies, die zijn vervaardigd volgens de methode Bach, aanbiedt en dat kenbaar wil kunnen maken is voldoende om Healing Herbs als belanghebbende in de zin van artikel 2.27, lid 1, BVIE aan te merken. Grief 8 faalt derhalve.

15. Het hof gaat aan de bewijsaanbiedingen van Flower Remedies (…) als onvoldoende onderbouwd voorbij (…) Ook aan het bewijsaanbod van Healing Herbs gaat het hof als niet relevant en/of onvoldoende geconcretiseerd voorbij.

Lees het arrest hier.