IEF 22202
26 augustus 2024
Artikel

Entertainment & Recht op 4 september

 
IEF 22200
26 augustus 2024
Uitspraak

Haviltex-criterium in actie: de licentie van Harbour Antibodies ziet alleen op de toepassing van octrooien in muizen

 
IEF 22204
26 augustus 2024
Uitspraak

Onverwachte wending in eerste Amerikaanse rechtszaak over tekst- en datamining voor generatieve AI

 
IEF 8557

Door het gebruik van merk B wordt ook merk A gebruikt

Gerechtshof ’s-Gravenhage, HA ZA 04/3785, Inter Ikea Systems B.V. & IKEA B.V. tegen Serboucom B.V. (met dank aan Gregor Vos & Moïra Truijens, Klos Morel Vos & Schaap)

Merkenrecht. “Over ovalen en kleurcombinaties. In een herkenbare stijl stelt de Haagse Rechtbank dat verwarring uitgesloten moet worden geacht.”, aldus IEF 2431 over de eerste instantie (Rechtbank ‘s-Gravenhage, 2 augustus 2006, IEF 2431). Het hof vernietigt het vonnis in hoger beroep.

Het geel/blauwe beeldmerk van IKEA is een bekend merk, ook zonder het woordelement IKEA. Geen non usus logo zonder woordelement IKEA. Pago-criterium: Benelux (althans Nederland en België) kan worden beschouwd als een aanmerkelijk gedeelte van de Europese Gemeenschap. Inbreuk door MULTIMATE-logo van Serboucom. Het hof acht niet denkbeeldig dat het publiek ervan uitgaat dat het bij de met de logo's aangeduide waren of diensten gaat om waren of diensten van een bepaald onderdeel van IKEA of een daarmee gelieerd bedrijf. Beroep op rechtsverwerking faalt, omdat het  merk in zwart/wit is gedeponeerd en door het gebruik van het logo inbreuk wordt gemaakt omdat het in blauw en geel wordt gebruik. Pan-Europees verbod. 

Bekendheid: 14. Gelet op het bovenstaande gaat het hof ervan uit dat merk B [geel/blauw ovaal met woord IKEA – IEF]  in de Benelux een bekend merk is met een groot onderscheidend vermogen. Dit wordt nog versterkt door het gebruik van dezelfde felgele kleur in combinatie met de kleur blauw op en in haar winkels.  Nu naar het oordeel van het hof het grondgebied van de Benelux (althans Nederland en België) in dit verband kan worden beschouwd als een aanmerkelijk gedeelte van de Europese Gemeenschap (zie HvJEG 6 oktober 2009, C-301107 inzake PAGO) en het merk B herhaaldelijk (in ieder geval in 2005, 2007, 2008 en 2009) door derden is aangemerkt als een van de "most valuable/best/influential (retail) brands" van Europa en/of de wereld, moet het merk ook als bekend merk worden beschouwd in de Europese Gemeenschap.

Gebruik: (…) 19. Gelet op het bovenstaande is het hof is van oordeel dat merk A [geel/blauw ovaal zonder het woord IKEA – IEF] door het relevante publiek wordt gezien als een onderscheidingsteken voor waren en diensten afkomstig van IKEA nu
  -merk B een bekend merk is
  -zowel het beeldelement als het woordelement in merk B naar het oordeel van het hof, mede door de   bekendheid van merk B, elk onderscheidende bestanddelen daarvan zijn;
  - uit de door IKEA overgelegde rapporten valt af te leiden dat een aanzienlijk deel van het relevante publiek bij het zien van merk A aan IKEA denkt.
Het hof is dan ook van oordeel dat door het gebruik van merk B ook merk A wordt gebruikt en door de enkele toevoeging van IKEA aan merk A het onderscheidend vermogen van dat merk niet is gewijzigd. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat ook het merk A een bekend merk is. Het merk A is dm ook niet vervallen wegens non-usus.

(…)

22. Het hof is van oordeel dat, gelet op de grote bekendheid van het merk, zowel het beeldelement als het woord (even) onderscheidende elementen zijn.

(…)

Inbreuk: Gelet op de mate van overeenstemming, de bekendheid van de merken van IKEA, de (soort)gelijkheid van (een deel van) de waren en diensten waarvoor het merk is ingeschreven en waarvoor de tekens door Serboucom worden gebruikt en de omstandigheid dat partijen zelfs deels dezelfde waren en diensten aanbieden, is het hof van oordeel dat de door Serboucom gebruikte logo's zodanig met de merken A en/of B van IKEA overeenstemmen dat door het gebruik van die tekens bij het in aanmerking komende publiek directe of indirecte verwarring kan ontstaan. Wat betreft de inbreuk op merk B geldt bovendien dat het woord MULTIMATE – evenals in het merk van IKEA - is afgebeeld in blauwe blokletters in (vrijwel) hetzelfde lettertype als het woord IKEA. Dat in het oude logo ook nog een wit streepje om de ovaal en een witte balk voorkomt kan aan het verwarringsgevaar onvoldoende afdoen. Deze zijn zo weinig opvallend dat zij het totaalbeeld niet mede bepalen. In het nieuwe logo komen zij bovendien niet voor. Het hof acht niet denkbeeldig dat het publiek ervan uitgaat dat het bij de met de logo's aangeduide waren of diensten gaat om waren of diensten van een bepaald onderdeel van IKEA of een daarmee gelieerd bedrijf. Het hof is van oordeel dat het bovenstaande ook geldt voor de barcode/prijskaartjes, Ook deze bestaan uit voormeld gekleurd beeldelement en een in merkenrechtelijke zin niet onderscheidend bestanddeel (een prijs en een barcode). Serboucom heeft betwist dat daarbij sprake is van merkgebruik. Dat het gaat om prijskaartjes in de winkel staat er niet aan in de weg dat sprake is van merkgebruik. Het is in het algemeen niet ongebruikelijk dat daarop merken worden afgebeeld.

Rechtsverwerking: 24. in eerste aanleg heeft Serboucom zich nog beroepen op rechtsverwerking wegens het Gedurende vijf jaar (bewust) gedogen van het gebruik van het (oude) MULTIMATE-merk, als bedoeld in artikel I4 bis, lid 1, BMW, thans artikel 2.24, lid 1, BVIE. Daar de grieven slagen en tot vernietiging leiden, moet het hof dit verweer nog bespreken. Nu het merk in zwart/wit is gedeponeerd en door het gebruik van het logo inbreuk wordt gemaakt omdat het in blauw en geel wordt gebruik, faalt dit verweer. (…)

Lees het arrest hier (afbeeldingen in vonnis rechtbank)

IEF 8556

De geheimen van de litigieuze bepaling

HvJ EG,  26 januari 2010, conclusie van advocaat-generaal P. Mengozzi in zaak C-48/09 P, Lego Juris A/S tegen OHIM /  MEGA Brands

Merkenrecht. Conclusie A-G m.b.t. nietigheidsactie tegen vormmerk Legoblokje (afbeelding). A-G concludeert tot verwerping van het beroep. Het merk is volgens hem terecht nietig verklaard: het Legoblokje heeft in zijn geheel een functioneel karakter. Vanwege de schaarse jurisprudentie over artikel 7, lid 1, sub e-ii, van verordening nr. 40/94 gaat de A-G er relatief diep op in. “Deze hogere voorziening is voor het Hof de tweede gelegenheid in tien jaar om de geheimen van de litigieuze bepaling te doorgronden.”

Lego en haar grootste concurrente, MEGA Brands, twisten over de mogelijkheid om een fotografische voorstelling van een typisch blokje van het betrokken speelgoed als merk te doen inschrijven, of dat de contouren wezenlijke kenmerken van de vorm van het blokje hebben, die vanwege hun functionele karakter beschikbaar moeten blijven voor alle speelgoedfabrikanten en derhalve niet kunnen worden ingeschreven.

50. In het arrest Philips zijn onmiskenbaar de beginselen voor de uitlegging van de litigieuze bepaling neergelegd, ook al betrof het daar de richtlijn. De feiten van die zaak leidden evenwel tot een relatief strikte uitspraak over de mogelijkheid van inschrijving van tekens die uit functionele vormen bestaan. Uit het arrest blijkt dat een zekere consensus bestond over het volledig functionele karakter van de grafische voorstelling van het bovenstuk van het door die Nederlandse onderneming verhandelde elektrische scheerapparaat.

51. Doordat het Hof zich zo tot de feiten van het geding heeft beperkt, lag in zijn antwoord aan de Engelse Court of Appeal de nadruk op de redenen waarom de inschrijving van een merk met die kenmerken moest worden geweigerd, en reikte het ondernemingen nauwelijks de criteria aan voor de inschrijving van functionele tekens in de merkenregisters. Trouw aan de geest van de bepaling sloot het arrest de inschrijving van merktekens met functionele vormen niet categorisch uit, al maakte het dit niet eenvoudig. Metaforisch gezegd, heeft het Hof de deur van de merkenbureaus voor functionele tekens niet gesloten, maar op een kier gezet. Deze hogere voorziening dwingt ons ertoe te meten hoe groot de opening van die maar net geopende deur is.

52. Lego Juris klaagt namelijk niet alleen over een onjuiste uitlegging van artikel 7, lid 1, sub e-ii, van verordening nr. 40/94 in het bestreden arrest (eerste grief); zij verwijt het Gerecht ook de toepassing van onjuiste uitleggingscriteria voor de vaststelling van de functionele kenmerken van haar blokje of bouwsteen (tweede en derde grief). Bij de beoordeling van de hogere voorziening moet derhalve zowel worden ingegaan op materiële aspecten, de eventuele fouten bij de uitlegging, als op andere, methodologische aspecten, de modus operandi bij de beoordeling van de eigenschappen van de voorwerpen en de identificatie van hun functionele karakter.

53. Er is, zoals gezegd, slechts één eerdere uitspraak en deze hogere voorziening is voor het Hof de tweede gelegenheid in tien jaar om de geheimen van de litigieuze bepaling te doorgronden. Dit rechtvaardigt naar mijn mening de poging om tot een antwoord te komen dat verder gaat dan de grenzen die de door rekwirante aangevoerde middelen opleggen, voordat ik aan hun bespreking toekom. Ik hoop daarmee bovendien tegemoet te komen aan de logische verwachtingen bij het bedrijfsleven – dat reikhalzend uitkijkt naar een verheldering van dit ingewikkelde probleem – met betrekking tot de voorwaarden voor inschrijving van functionele tekens.

(…)

60. Het gevaar bestaat dus dat de door het Hof vastgestelde criteria niet in alle lidstaten op dezelfde wijze worden toegepast, reden waarom ik het nuttig acht naar enkele aanvullende criteria te zoeken die kunnen bijdragen aan een verdieping van de rechtspraak die, met het arrest Philips als enige precedent, te veel overhelt naar de tekens die op grond van artikel 7, lid 1, sub e-ii, van verordening nr. 40/94 van inschrijving moeten worden uitgesloten. De beste manier om het toepassingsgebied van deze bepaling nader te definiëren, is de gevallen te onderzoeken waarin het aangevraagde merk inschrijving verdient ondanks dat het enkele functionele kenmerken heeft.

(…)

65. Uit de formulering van artikel 7, lid 1, sub e-ii, valt af te leiden dat de wezenlijke kenmerken van de vorm moeten worden vastgesteld en met de technische uitkomst in verband moeten worden gebracht, om te beoordelen of een noodzakelijk verband bestaat tussen die kenmerken en die technische uitkomst. In deze context is het onderzoek van die fundamentele aspecten niet bedoeld om na te gaan of het teken de wezenlijke functie van een merk kan vervullen, namelijk de herkomst waarborgen van de waren waarop het is aangebracht(42), maar om het noodzakelijke karakter ervan te bezien ten opzichte van de technische oplossing, waarvan de kenmerken eveneens een exacte definitie behoeven.

(…)

69. In de tweede fase heeft het met het onderzoek van het merkteken belaste orgaan dan een vorm voor zich met wezenlijke kenmerken waarvan slechts enkele gedeeltelijk functioneel zijn. Een strikte interpretatie van het arrest Philips zou leiden tot het buiten toepassing laten van artikel 7, lid 1, sub e-ii, van verordening nr. 40/94, nu in punt 84 daarvan de inschrijving wordt uitgesloten van een teken dat uitsluitend bestaat in de vorm van de waar, „[…] indien wordt aangetoond dat de wezenlijke functionele kenmerken van die vorm uitsluitend aan de technische uitkomst zijn toe te schrijven”. Ik meen evenwel, zoals gezegd, dat het arrest zich te veel beperkt tot de feiten van de zaak.

70. Gezien de twee basispremissen van artikel 7, lid 1, sub e ii, van verordening nr. 40/94, te weten „de legitieme doelstelling niet toe te staan dat uitsluitende rechten op technische oplossingen worden verkregen of bestendigd” en dat de functionele vorm „door eenieder ongestoord moet kunnen worden gebruikt”, is de bepaling volgens mij ook in deze hybride situatie van functionele en niet-functionele wezenlijke kenmerken toepasselijk.

(…)

75. Nadat deze obstakels zijn weggenomen door middel van afstandsverklaringen of door de overtuiging dat de vorm onschadelijk is voor de mededinging, komen de organen die zijn belast met het onderzoek van het functionele karakter van een vorm van een dergelijke hybride aard, gewoonlijk een merkenbureau of een rechterlijke instantie waarbij een reconventionele vordering tot nietigverklaring aanhangig is, uiteindelijk toe aan de derde fase, waarin het onderscheidend vermogen van het merkteken (vorm) wordt onderzocht. Van belang zijn dan de totaalindruk van het teken, de mening van de consument, en de waren of diensten waarvoor het is aangevraagd, overeenkomstig het bepaalde in de rechtspraak.(54)

(…)

96. Vasthoudend aan mijn methodologische uitlegging van artikel 7, lid 1, sub e-ii, van verordening nr. 40/94, is de kritiek op het bestreden arrest niet relevant. Hoewel ik heb aanvaard dat de vergelijking van alternatieve vormen mogelijk relevant is voor een begrip van de mededingingssituatie, heb ik die vergelijkende analyse verplaatst naar de tweede fase. In die fase heeft zij nut, om uit te maken of het monopolie dat een merk aan een waar met bepaalde functionele kenmerken verleent de concurrentie op de markt kan wegvagen. Zoals gezegd, komen na de vaststelling dat het Legoblokje in zijn geheel een functioneel karakter heeft, de volgende fasen niet meer aan de orde.

Lees het arrest hier.

IEF 8555

De breed uitgemeten - maar niettemin geringe – verschillen

Vzr Rechtbank Rotterdam, 22 januari 2010, KG ZA 09-1296, Hasbro Inc. tegen Action Non Food B.V. (met dank aan Onno van Raaij, Ventoux)

Auteursrecht. My Litte Pony is auteursrechtelijk beschermd werk (Voor alle zekerheid stelt de voorzieningenrechter nog even “dat er in ieder geval onderscheid bestaat tussen de niet-natuurgetrouwe speelgoedpaarden en de speelgoedpaarden en -pony's die wel natuurgetrouw zijn”). Discounter Action maakt inbreuk middels de verkoop van “Princess Pony Club” en is daarvoor zelf aansprakelijk en moest ”beseffen dat haar handelswijze mogelijk een auteursrechtelijke inbreuk zou opleveren.”. Matiging proceskosten, o.a. met kosten tweede advocaat (“niet in toga gekleed”).

4.5 Nu aangenomen moet worden dat "My Little Pony" een auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van de Auteurswet is, dient vervolgens de vraag beantwoord te worden of Action door haar handelen inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht op "My Little Pony". Action heeft dit betwist met de stelling dat de "Princess Club Pony" in voldoende mate afwijkt van "My Little Pony". Zo stelt zij dat er bij verschillen waarneembaar zijn in onder meer grootte, draaibaarheid van het hoofd, haar(inplant), mate van gedetailleerdheid van de gezichtsuitdrukking, vorm en stand van de benen, versiering en materiaalkeuze. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt.
Bij een globale visuele vergelijking van de speelgoedpony's van partijen, valt de sterke gelijkenis onmiddellijk op. De door Action breed uitgemeten - maar niettemin geringe - verschillen, doen daar niet aan af. Het gaat er bij de vaststelling of er sprake is van overname van auteurrechtelijk beschermde elementen immers om dat gelet moet worden op de totaalindruk van het beschermde werk. Op hoofdlijnen heeft de maker van "Princess Club Pony" - zonder dat de functionaliteit daartoe dwingt - bij zijn creatie dezelfde karakteristieke kenmerken als die van "My Little Pony" tot uitgangspunt genomen en onvoldoende afstand daarvan genomen. Anders dan Action betoogt zijn binnen het concept van een speelgoedpony verscheidene uitvoeringen denkbaar en mogelijk. Hasbro c.s. heeft zulks, ook weer ter terechtzitting, voldoende aannemelijk gemaakt. Door de grote gelijkenis, die naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op louter toeval kan berusten, is aannemelijk dat de gemiddelde consument die dit soort speelgoed koopt (en die niet op de verschillende details let, maar naar het geheel kijkt) denkt dat de speelgoedpony's bij elkaar horen.
Gelet op het hiervoor overwogene moet worden aangenomen de "Princess Club Pony" inbreuk maakt op het auteursrecht van Hasbro C.S., nu zij vrijwel identiek is aan de "My Little Pony" van Hasbro C.S.

Verwijtbare schuld: 4.6 Waar Action nog heeft betoogd dat er geen sprake is van haar verwijtbare schuld ter zake van de inbreuk nu haar leverancier Toi Toys heeft nagelaten haar te waarschuwen dan wel te vrijwaren, geldt dat dit verweer niet tegen Hasbro c.s. kan worden ingeroepen nu dit slechts relevant is in de rechtsverhouding tussen Action en haar toeleverancier en voorts onverlet laat dat Action in dezen een eigen verantwoordelijkheid heeft. Daarbij komt het zeer onaannemelijk voor dat Action zich niet op de hoogte gesteld zou hebben van de relevante marktsituatie en geldende auteursrechten alvorens zich met "Princess Club Pony” in te laten. Voor zover zij dit heeft nagelaten, komt dit voor haar rekening en risico. Action heeft moeten beseffen dat haar handelswijze mogelijk een auteursrechtelijke inbreuk zou opleveren.

Proceskosten: 4.14 (…) Gelet op het feit dat het her een kort geding procedure betreft van een gemiddelde moeilijkheidsgraad en, onder meer, op het feit dat de kosten voor een tweede advocaat die - niet in toga geldeed - op de zitting verschijnt en daar niet het woord voert in de kostenspecificatie is opgenomen, acht de voorzieningenrechter het redelijk de proceskosten te matigen tot het in het dictum bepaalde bedrag.

Lees het vonnis hier.

IEF 8554

It can be argued

"Fresh off the press from the IPKat's deeply-appreciated old friend Professor Charles Gielen (NautaDutilh) comes a newsflash concerning a ruling [Onel/Omel] last Friday from the Benelux Office for Intellectual Property ("BOIP") (...) Says Charles:

"(…) The judgment is particularly likely to have a huge impact for enterprises that are active locally and have registered a CTM which they use only in one country of the Community.

It can be argued that the BOIP is implicitly also stating that a Benelux trade mark is not genuinely used if it is used in solely one Benelux country. Accordingly, such Benelux trade marks could also be in danger after five years because the BOIP could perceive the use of such trade marks in one country or province as non-use in the Benelux.

(…)  The European Court of Justice has not yet had an opportunity to rule on this issue, but we can expect a decision along similar lines as those discussed above. CTM owners will have to carefully check where their trade mark is being used before opposing later applications".

The IPKat begs to differ. He thinks this decision is wrong in principle and potentially damaging for businesses with trade marks. It would also be strange if the single territory of the Community adopted a different principle from that operating in member states, where the use of a trade mark in just one small corner of a very large jurisdiction is still regarded as genuine if it fulfils other criteria of use. The result may also be that a mark which has been used in the course of business in one member state only will fail to be regarded as genuinely used in revocation proceedings under Article 51.

Lees hier meer.

IEF 8553

How to cope with patent scope

Op 26 februari aanstaande organiseert de Union of European Practitioners in Intellectual Property haar jaarlijkse ronde tafel bijeenkomst in München. De titel van de ronde tafel van dit jaar is: How to cope with patent scope - Literal interpretation of claims throughout Europe.
 
Het onderwerp is bewust beperkt tot de letterlijke interpretatie van conclusies, omdat dit de basis vormt voor elke verleningsprocedure en inbreukgeschil. Daarbij blijkt dat examiners conclusies significant anders interpreteren dan rechters, en dat rechters uit verschillende landen ook tot verschillende interpretaties komen. Presentaties worden daarom gegeven door rechters uit Frankrijk, Duitsland, Engeland en Nederland. Voor Nederland spreekt Peter Blok, rechter bij de rechtbank Den Haag. Verder zijn er presentaties door een lid van de Board of Appeal van het EOB en door academici die de Scandinavische en Zuid-Europese kijk op dit onderwerp zullen geven. Voor Italië is dat Prof. Mario Franzosi, die wordt gezien als de uitvinder van de term "Angora kat effect".

Aspecten waar de sprekers op zullen ingaan zijn de invloed van het beoogde gebruik van een element, van de beschrijvingsinleiding en de uitvoeringsvoorbeelden, van de stand van de techniek, en van het verleningsdossier. Zo interpreteert het EOB een element dat het beoogde gebruik definieert meestal als niet beperkend. In een inbreukprocedure zijn rechters echter wel geneigd een dergelijk element als beperkend te zien. In verschillende landen wordt ook verschillend aangekeken tegen de invloed van de beschrijvingsinleiding. Maakt een produkt inbreuk wanneer het wel letterlijk voldoet aan een octrooiconclusie, maar niet het probleem oplost dat de uitvinding beoogd op te lossen? Deze en andere intrigerende vragen komen aan de orde in drie sessies, met in totaal zeven presentaties. Daarbij is er ruim voldoende gelegenheid om in discussie te gaan met de sprekers. De ochtendsessies worden geleid door Gert Kolle, voormalig Principal Director International Legal Affairs and Patent Law bij het EOB. De middagsessie wordt geleid door Reinier Wijnstra, octrooigemachtigde bij EP&C en lid van de octrooicommissie van de Union.
 
De Roundtable vindt zoals elk voorjaar plaats in München, bij het Deutsches Patent- und Markenamt. Nadere informatie vindt u op de website van de Union. De deadline voor registratie is 12 februari 2010. Eerdere jaren was de opkomst hoog, dus wacht niet te lang met registreren. Een digitale brochure met inschrijfformulier vindt u hier.

IEF 8552

Het BBIE vraagt hierbij uw medewerking

Enquête oppositieprocedure. Het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) vraagt hierbij uw medewerking bij het evalueren van de oppositieprocedure. 

Sinds 2004 bestaat bij het BBIE de mogelijkheid om oppositie in te dienen. Bij de inwerkingtreding van de oppositieprocedure is bepaald dat de werking ervan, en met name de werking van het talenregime, na vijf jaar wordt geëvalueerd.

Binnen de Beneluxraad voor de Intellectuele Eigendom is besloten om een enquête te houden om een zo breed mogelijke respons van gebruikers te verkrijgen. Deze enquête is mede tot stand gekomen dankzij de input van de Beneluxvereniging voor Merken- en Modellenrecht.

Het gaat bij het invullen van de enquête overigens nadrukkelijk niet om de juridische inhoud van de beslissingen (meestal is de winnende partij in een procedure tevreden en de verliezende partij niet), maar om algemene regels (gronden van de oppositie, procedurele aspecten, etc.). Naast een aantal gerichte vragen, is er ook voldoende ruimte voor opmerkingen of suggesties. De enquête kan uiterlijk tot en met 22 februari 2010 ingevuld worden. Het invullen kost ongeveer 20 minuten. Uw deelname wordt zeer op prijs gesteld!

U kunt de enquête hier invullen.

IEF 8551

De VIE prijs

Jonge auteurs tot en met 35 jaar in 2009 die op het gebied van de IE hebben gepubliceerd kunnen in aanmerking komen voor de VIE prijs (EUR 5000), welke wordt uitgereikt tijdens het jaarlijkse Zeist symposium (dit jaar op 10 maart) voor de beste publicatie op voorwaarde dat deze publicatie van voldoende niveau is om de uitreiking van de prijs te rechtvaardigen. U kunt tot 1 februari  a.s. uw artikel inzenden aan de voorzitter van de VIE Mr Willem A. Hoyng.

IEF 8550

Louter het beschrijvende woord ‘agenda’

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 10 december 2009, LJN: BL0178, TheAgenda.NL tegen NL Unlimited B.V. en Newhold. B.V.
 
Handelsnaamrecht. Inbreuk handelsnaamrecht door gebruik generieke domeinnaam. Gedaagde NL Unlimited, uitgever van de stadsmagazines NL10, Nl20 etc, koopt in 2009 de domeinnaam www.agenda.nl . Eiser TheAgenda.nl maakt bezwaar en ziet zich in het gelijk gesteld.

Gedaagde gebruikt www.agenda.nl als handelsnaam. Dat de domeinnaam beschrijvend is, doet daar niet aan af, gedaagde heeft “terwijl zij bekend had moeten of kunnen zijn met de website en domeinnaam van eiser, er zonder noodzaak voor gekozen louter het beschrijvende (en reeds door eiser gebruikte) woord ‘agenda’ in haar domeinnaam en handelsnaam op te nemen, zonder daar nog enig nader element aan toe te voegen. Nu beide partijen (mede) dezelfde bedrijfsmatige activiteiten ontplooien, te weten het verkopen van advertentieruimte op een site waarop aan het (Nederlandse) publiek vrijetijdsinformatie wordt verschaft en een gelijksoortige opzet van de site hebben, ligt (onnodig) verwarringsgevaar hierdoor voor de hand.”

Licentiegever domeinnaam faciliteert handelsnaaminbreuk. 1019h proceskosten hoger dan indicatietarieven door verhuizing na sommatie van de domeinnaam naar de huidige licentiegever.

Gebruik als handelsnaam. 4.5.  NL Unlimited heeft op haar beurt ‘agenda.nl’ wel als handelsnaam geregistreerd. Zij betwist echter dat met de website www.agenda.nl sprake is van handelsnaamgebruik. Ook deze website heeft evenwel een bedrijfsmatig karakter vanwege de verkoop van advertentieruimte onder meer via de site. Op de website staat verder de naam ‘agenda.nl’ duidelijk vermeld, er staat vermeld dat het ‘copyright’ bij ‘agenda.nl’ rust en dat ‘agenda.nl’ een handelsnaam van NL Unlimited is, zodat het gebruik van deze domeinnaam - anders dan NL Unlimited c.s. zelf stelt - tevens als handelsnaamgebruik dient te worden aangemerkt. De handelsnaam wordt aldus gebruikt ter identificatie van haar diensten in het handelsverkeer, onder meer via haar website ‘www.agenda.nl’. Dat de naam ‘agenda.nl’ slechts door het publiek wordt gezien als een productnaam van NL Unlimited, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, is voorshands gelet op het voorgaande niet aannemelijk.

(…)

Onderscheidend vermogen. 4.7.  De vraag is evenwel in hoeverre aan de handelsnaam van [eiser] ‘theagenda.nl’ ook bescherming toekomt. Met NL Unlimited wordt immers geoordeeld dat het gebruik van het woord ‘agenda’, ook in de combinatie met de extensie ‘.nl’, voor de activiteiten die beide partijen ontplooien beschrijvend van aard is. Het woord agenda wordt immers mede gebruikt voor een aankondiging van activiteiten. Aan een handelsnaam wordt door de wet weliswaar niet de eis gesteld dat deze onderscheidend vermogen dient te hebben - ook zuiver beschrijvende handelsnamen kunnen een geldige handelsnaam vormen -, maar daar staat tegenover dat de beschrijvende onderdelen in een handelsnaam in beginsel ook door anderen moeten kunnen worden gebruikt. De bescherming van deze handelsnamen is in zoverre dus zwak.

4.8.  Naar het oordeel van de voorzieningenrechter neemt dit niet weg dat NL Unlimited c.s. in dit geval, terwijl zij bekend had moeten of kunnen zijn met de website en domeinnaam van [eiser], er zonder noodzaak voor heeft gekozen louter het beschrijvende (en reeds door [eiser] gebruikte) woord ‘agenda’ in haar domeinnaam en handelsnaam op te nemen, zonder daar nog enig nader element aan toe te voegen. Nu beide partijen (mede) dezelfde bedrijfsmatige activiteiten ontplooien, te weten het verkopen van advertentieruimte op een site waarop aan het (Nederlandse) publiek vrijetijdsinformatie wordt verschaft en een gelijksoortige opzet van de site hebben, ligt (onnodig) verwarringsgevaar hierdoor voor de hand. Dat [eiser] het Engelse lidwoord ‘the’ aan haar handelsnaam en domeinnaam heeft toegevoegd, maakt niet dat er van verwarringsgevaar geen sprake meer is. Weliswaar kan een enkele toevoeging bij een beschrijvende handelsnaam volgens de jurisprudentie voldoende zijn om geen verwarring aan te nemen, maar het had dan in dit geval eerder op de weg van NL Unlimited c.s. gelegen om een element aan haar handelsnaam (en domeinnaam) toe te voegen. Het enkele weglaten van het door [eiser] gebruikte woord ‘the’ als handelsnaam voor het ontplooien van dezelfde activiteiten wordt gelet op het voorgaande onvoldoende geacht om verwarring te voorkomen. Een verbod voor het gebruik van de handelsnaam ‘agenda.nl’ door NL Unlimited is derhalve toewijsbaar als na te melden. Ook het verbod op het gebruik van de domeinnaam ‘www.agenda.nl’ kan gelet op het voorgaande worden toegewezen. Van een louter informatieve website is bij NL Unlimited c.s. immers geen sprake.

Licentiegever. 4.9.  Ook de vordering onder 2 jegens Newhold wordt toegewezen, een en ander zoals hierna te melden, nu door het (blijven) verlenen van een uitsluitend gebruiksrecht van de domeinnaam www.agenda.nl aan NL Unlimited de inbreuk op de handelsnaam van [eiser] mogelijk kan worden gemaakt en dit onder omstandigheden onrechtmatig jegens [eiser] kan zijn. Newhold heeft daarnaast geen belang meer bij het verlenen van rechten op de domeinnaam aan NL Unlimited, gelet op de in dit vonnis opgelegde veroordelingen.

(…)

Proceskosten. 4.13.  NL Unlimited en Newhold zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten en de beslagkosten. [eiser] heeft veroordeling van NL Unlimited in de kosten ex artikel 1019h Rechtsvordering gevorderd en een specificatie overgelegd van de door hem gemaakte kosten. Deze kosten bedragen volgens de specificatie € 8.759,93 inclusief kantoorkosten, beslagkosten, deurwaarderskosten en griffiegeld. [eiser] stelt dat de kosten hoger zijn uitgevallen dan de indicatietarieven voor (eenvoudige) IE-zaken in kort geding, omdat NL Unlimited, nadat de sommatiebrief was verzonden, de domeinnaam bleek te hebben overgedragen aan Newhold en [eiser] beslag heeft laten leggen op de domeinnaam en producties heeft moeten aanpassen, waarmee volgens [eiser] € 2.355,32 gemoeid is geweest. Voormelde door [eiser] gevorderde proceskosten zullen worden toegewezen nu deze gelet op de aard van de zaak redelijk worden geacht.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 8549

Jong IE Cohen Jehoram Cup 2009

De organisatie van de onregelmatig ergens opduikende ‘Jong IE Borrel’ bericht: “Eigenlijk is het keurige volwassen imago van de advocatuur een façade. Voorbeeldje: zet een paar tafelvoetbaltafels op het witte marmer van The Rock, en opeens gaat het gesprek niet langer over de interpretatie van de laatste uitspraak van het HvJ. Nee, er wordt jolig gedaan en geschreeuwd over “coffeeshopregels”. En zo hoort het ook tijdens een zichzelf respecterend en gegarandeerd PAGO-vrij tafelvoetbaltoernooi: de Jong IE Cohen Jehoram Cup 2009 – gehouden op 10 december 2009. Verpozing, afleiding, kortom: even weg van de IE-snelweg. In een kantoorgebouw langs de A10, dat dan weer wel.

De Cup bleef in het gebouw die avond. Thomas Conijn en Oscar Lamme (beiden De Brauw) mogen zich een vol jaar lang verkneukelen over een glimmend stuk blik. Wordt vervolgd!”

IEF 8548

Vloeiende bewegingen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, Ex part beschikking van 8 januari 2010,  KG RK 10-02,  Street Surfing LLC tegen X

Octrooirecht. Zeldzame octrooirechtelijke ex-parte. Inbreukmakende waveboards.

"2.2. De voorzieningenrechter oordeelt dat voorshands voldoende aannemelijk is gemaakt dat [X] diverse, in het lichaam van het verzoekschrift en hierna aangeduid als waveboards, in Nederland aanbiedt, waarmee inbreuk wordt gemaakt op de conclusies 1, 2, 3, 6 en 9 van EP 1 511 541. Immers, uit de als productie 10 overgelegde foto’s volgt dat het gaat om technisch gelijke producten als de producten die onderwerp waren in een procedure die heeft geresulteerd in het in het verzoekschrift onder 32 genoemde vonnis van 2 december 2009 [IEF 8401-IEF]. In dat kort geding vonnis is geoordeeld dat de conclusies 1, 2, 3, 6 en 9 van genoemd octrooi naar voorlopig oordeel geldig zijn, terwijl voorshands voorts is geoordeeld dat de door de in dat geding betreffende gedaagde partij verhandelde producten op die conclusies van het octrooi inbreuk maken. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift onder 33 is aangevoerd is tevens voldoende aannemelijk dat uitstel ten gevolge van de behandeling van de zaak op tegenspraak onherstelbare schade voor Street Surfing zal veroorzaken. Het verzoek zal gelet op het vorenstaande worden toegewezen en wel op de wijze zoals hierna is verwoord."

Lees het vonnis hier.