IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 7754

Via het kopje ´Is de naam nog vrij?´

Vzr.Rechtbank Arnhem, 23 februari 2009, LJN: BH7477, Eiser tegen The Bubbles Factory C.V.

Executiegeschil. Handelsnaamrecht.De vraag of eiser dwangsommen heeft verbeurd door nog niet te voldoen aan de veroordeling in het eerdere kortgedingvonnis (verbod tot gebruik domeinnaam) wordt ontkennend beantwoord. Geen handelsnaamgebruik waardoor verwarring te vrezen valt.

 2.1.  Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding van 29 september 2008 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem op vordering van TBF [eiser] verboden om, na de betekening aan hem van dat vonnis, de domeinnaam www.[naam].nl te gebruiken.

2.2.  Blijkens de door TBF overgelegde aktes van constatering van 6 oktober, 10 oktober, 14 oktober, 16 oktober, 27 oktober, 10 november, 20 november en 27 november 2008 heeft de door hem benaderde toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder op die data door raadpleging van de website van de Stichting Internet Domeinnaam Registratie (SIDN), via het kopje ‘Is de naam nog vrij?’, geconstateerd dat ‘[naam].nl’ op dat moment de status ‘actief’ had en dat [eiser] nog steeds als houder daarvan stond geregistreerd. De betekenis van de status ‘actief’ wordt door de SIDN op haar site als volgt uitgelegd: ‘de .nl-domeinnaam is reeds geregistreerd’
 
4.3.  Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de enkele registratie, tot 8 december 2008, bij de SIDN van de domeinnaam ‘[naam].nl’ als digitaal internetadres op naam van [eiser] niet worden gekwalificeerd als handelsnaamgebruik waardoor verwarring te vrezen valt in de zin van artikel 5 Hnw. Daarvoor is blijkens vaste rechtspraak méér vereist, te weten dat [eiser] zijn onderneming en bedrijfsactiviteiten op de onder die naam te vinden website aan het publiek presenteert. De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar de uitspraak van het Hof Amsterdam van 19 oktober 2006, BIE 2007, 116 (Quikprint).

Dat [eiser] vanaf 3 oktober 2008 zijn onderneming nog op de website met de domeinnaam www.[naam].nl heeft gepresenteerd, zoals TBF betoogt, is in dit kort geding nergens uit gebleken. De door TBF overgelegde aktes waarin via de website van de SIDN wordt geconstateerd dat [eiser] nog steeds houder is van de domeinnaam en dat de status van de domeinnaam ‘actief’ is rechtvaardigen voorshands deze conclusie van TBF niet. Voor het overige heeft TBF geen enkel bewijs overgelegd van gebruik door [eiser], na betekening van het vonnis, van de domeinnaam ‘[naam].nl’ als handelsnaam in de zin van artikel 5 Hnw. Nu dwangsommen alleen worden verbeurd voor gedragingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, een overtreding op dat verbod opleveren (vgl. HR 5 april 2002, RvdW 2002, 66, Euromedica/Merck), zal de vraag of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd in dit kort geding ontkennend worden beantwoord. Daarmee komt de grondslag te ontvallen aan het door TBF gelegde executoriale beslag en zal de vordering onder 3.1 a) worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7753

Naar analogie van de vaatwasdoseerinstallatie

Rechtbank Almelo, 23 maart 2009, LJN: BH7563, Eiseres tegen Gedaagde

Bedrijfsgeheimen. Indirect pleidooi voor octrooiregistratie. Nadat gedaagde door eiseres was ontslagen, is gedaagde voor zichzelf begonnen. Daarbij heeft hij echter niet het geheimhoudingsbeding geschonden als opgenomen in de arbeidsovereenkomst die gedaagde met eiseres had. Vordering(en) eiseres afgewezen.

“Daarbij tekent de voorzieningenrechter aan dat eiseres heeft nagelaten het door haar ontwikkelde product door middel van octrooi te beschermen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7752

In de herkansing

GvEA 25 maart 2009, T-402/07, Kaul GmbH tegen OHIM/Bayer AG.

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure op grond van ouder gemeenschapsmerk CAPOL van Kaul tegen aanvrage CTM woordmerk ARCOL. Gerecht verwerpt beroep van Kaul. Feit dat ouder merk groot onderscheidend vermogen heeft verkregen is irrelevant wanneer wordt geconcludeerd dat dit oudere merk niet overeenstemt met aangevraagde merk in de zin van art. 8 lid 2 GMVo.

Minder spectaculair vervolg (en vermoedelijk einde) van 13 jaar oud geschil tussen Bayer en Kaul, dat bekendheid kreeg door de omweg langs het HvJ. Dat besliste in 2007 dat het OHIM rekening mag houden met nieuwe feiten en bewijzen die pas voor het eerst bij de Kamer van Beroep van het OHIM worden aangedragen (zie C-29/05 P).

Nadat in 2000 het OHIM de oppositie van Kaul had verworpen, betoogde Kaul in beroep voor het eerst dat haar oudere merk een groot onderscheidend vermogen had verkregen ten gevolge van het gebruik ervan. De Kamer van beroep nam dit argument echter bij haar beoordeling van de oppositie niet mee, aangezien zij met een beroep op haar discretionaire bevoegdheid neergelegd in art. 74 lid 2 GMVo kon oordelen dat dit bewijs te laat was ingebracht. Hiertegen kwam Kaul in beroep, wat leidde tot het eerdergenoemde HvJ arrest.

Het feit dat het bewijs van Kaul inzake de bekendheid van haar merk nu wel in aanmerking kon worden genomen, baat Kaul niet:

"44. In elk geval kan verzoeksters grief inzake schending van artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 niet slagen. Aangezien de tweede kamer van beroep had geconcludeerd dat het aangevraagde merk en het oudere merk niet overeenstemden, moest zij immers geen rekening houden met de beweerde algemene bekendheid van het oudere merk, daar zij op goede gronden kon concluderen dat er geen enkel verwarringsgevaar bestond, hoe groot het onderscheidend vermogen van het oudere merk ook was [zie, in die zin, arrest Gerecht van 25 juni 2008, Otto/BHIM – L’Altra Moda (l’Altra Moda), T-224/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 50]."

Kaul stelt draagt voorts vergeefs aan dat het arrest van het HvJ een nieuw juridisch gegeven was waarover zij diende te worden gehoord voor de vaststelling van de bestreden feiten (61):

"65. Aangezien volgens de in punt 55 supra aangehaalde rechtspraak het recht om te worden gehoord, dat in artikel 73 van verordening nr. 40/94 is geformuleerd, onder meer betrekking heeft op de juridische gegevens op basis waarvan de beslissing wordt genomen, was de tweede kamer van beroep niet verplicht om verzoekster te horen met betrekking tot de toepassing van artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94. De feiten en bewijzen inzake de algemene bekendheid van het oudere merk die in het kader van laatstgenoemde bepaling worden aangevoerd, zijn immers geen gegevens op basis waarvan de bestreden beslissing is genomen."

Tot slot gaat het GvEA uitvoerig in op de door de Kamer van Beroep gemaakte vergelijking tussen CAPOL en ARCOL (r.o. 79-91), waarbij de conclusie dat de merken zowel auditief, visueel als begripsmatig duidelijk van elkaar verschillen, wordt bevestigd.

Het beroep van Kaul wordt verworpen.

Lees het arrest hier.

IEF 7750

Dat er een scala aan varianten mogelijk is

Klik op afbeelding voor vergrotingVzr Rechtbank Alkmaar, 26 maart 2009,  LJN: BH8021, Tierlantijn B.V. tegen K.S. Verlichting B.V. (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE Advocatuur).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. De buitenlampen (klik op afbeelding voor vergroting) zijn weliswaar auteursrechtelijk beschermde werken, maar de vordering op basis van schending van het auteursrecht afgewezen, omdat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat eiseres de auteursrechthebbende is. De vordering op basis van slaafse nabootsing wordt wel toegewezen. Aangenomen wordt dat KS de door Tierlantijn op de markt gebrachte lampen heeft nagebootst, nu KS weliswaar gesteld heeft dat haar lampen eerder verkrijgbaar waren dan die van Tierlantijn maar dat zij er niet in is geslaagd de juistheid van haar standpunt voldoende aannemelijk te maken. Liquidatietarief.

Tierlantijn verkoopt onder meer lampen van het type "Lucce" en stelt dat de lampen 7248 Bordeaux (met schuin staande kap) en 7244 Provence (met horizontale kap) van gedaagde KS inbreuk maken op het aan haar toekomende auteursrecht.  De voorzieningenrechter stelt vast dat de lamp inderdaad een werk is, maar dat onvoldoende zeker is dat eiser Tierlantijn de auteursrechthebbende is.

Auteursrecht: 4.4 (…) Niet wordt weersproken dat Tierlantijn haar lampen sinds 2002 op de markt brengt. Tierlantijn heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat er diverse lampen zijn die vergelijkbare, klassieke stijlkenmerken in zich hebben en dat zij niet de bescherming van die stijl als zodanig inroept. Uit de door KS overgelegde producties, in het bijzonder productie 1, blijkt evenwel dat de door Tierlantijn op de markt gebrachte lampen een eigen, afzonderlijke plek op de markt van de klassieke buitenlampen innemen. Uit de desbetreffende productie blijkt immers dat er een scala aan varianten mogelijk is op de diverse onderdelen van een lamp. Zo kan en wordt er gevarieerd met het uiterlijk en vorm van de rozet, de beugel en de lampenkap. Hierdoor ontstaan er vele verschillende lampen met van elkaar verschillende totaalindrukken.

Op basis van het voorgaande moet worden aangenomen dat de keuzes die Tierlantijn stelt gemaakt te hebben ten aanzien van de diverse onderdelen van de lampen, berusten op persoonlijke, creatieve keuzes, in het bijzonder ten aanzien van het rozet en de lampenkap, vooral daar waar de arm in de kap "verdwijnt"(de verbinding aan de kap). Aldus kunnen beide lampen van Tierlantijn worden aangemerkt als werken met een voldoende eigen, persoonlijk karakter die daarenboven het persoonlijk stempel van de maker dragen. Dit brengt met zich dat de lampen als auteursrechtelijk beschermde werken in de zin van de Auteurswet moeten worden aangemerkt.

4.5 Het verweer van KS, inhoudende dat alle onderdelen van de lampen vrij verkrijgbaar zijn, doet aan het voorgaande niet af. Het gaat immers om de totaalindruk van de lamp en niet om de onderdelen afzonderlijk. Bovendien ontstaat juist door de persoonlijke keuzes ten aanzien van die onderdelen oorspronkelijk, voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komende, lampen.

Auteursrechthebbende: 4.7 (…) Vooropgesteld wordt dat niet gesteld of gebleken is dat Tierlantijn op de lampen zelf als maker wordt aangeduid. Dat Tierlantijn bij de openbaarmaking van de lampen als maker wordt aangeduid, is evenmin komen vast te staan. Of Tierlantijn op basis van voormeld artikel als maker en auteursrechthebbende moet worden aangemerkt, kan in dit kort geding niet worden vastgesteld.
Daar staat tegenover dat KS vooralsnog niet kan worden geacht te zijn geslaagd in het aannemelijk maken van het tegendeel. KS betoogt dat het auteursrecht bij haar leverancier uit Polen berust en wijst in dit verband op de door haar als productie 2 overgelegde verklaring van Casting K.S. Poland. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt die verklaring onvoldoende steun voor die stelling. Dat de bewuste lamp reeds in 1998 door Casting K.S. Poland zou zijn gemaakt wordt immers op geen enkele wijze nader onderbouwd.

4.8 Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij de auteursrechthebbende is, heeft Tierlantijn verder verwezen naar de door haar overgelegde ontwerptekening van de lamp met de schuine kap en de vermelding 'eigen ontwerp' op haar website. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan hieruit niet worden afgeleid dat het auteursrecht daadwerkelijk bij Tierlantijn berust, nu op de tekening de naam van Tierlantijn niet voorkomt, noch enige verwijzing naar Tierlantijn. Ter zitting heeft Tierlantijn (aanvullend) gesteld dat zij een schets van de lamp heeft gemaakt en dat een aan haar gerelateerde onderneming in Tsjechië er vervolgens de in het geding gebrachte ontwerptekening van heeft gemaakt. Bij gebreke van een nadere onderbouwing wordt die stelling evenwel buiten beschouwing gelaten. Verder heeft zij aangevoerd dat de onderdelen van de lampen eveneens in Tsjechie worden vervaardigd en dat de assemblage in Nederland plaatsvindt. Ter onderbouwing van haar betoog wijst Tierlantijn op de door haar als productie 9 overgelegde verklaring van [werknemer 1], werkzaam bij Amplius.
Deze verklaring kan Tierlantijn evenwel niet baten. KS heeft gemotiveerd betwist dat Amplius over een eigen fabriek beschikt. Op grond hiervan kan de juistheid van de desbetreffende verklaring in dit kort geding niet worden vastgesteld.

4.9 Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt het beroep van Tierlantijn op artikel 4 Aw niet en kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat Tierlantijn daadwerkelijk als auteursrechthebbende op de lampen moet worden aangemerkt. Daarom moeten haar vorderingen, voor zover gebaseerd op een inbreuk op het auteursrecht, worden afgewezen.

Slaafse nabootsing: 4.10 (…) Op basis van de ter zitting getoonde lampen is de voorzieningenrechter echter van oordeel dat de lamp van KS nagenoeg identiek is aan die van Tierlantijn. (…) De verschillen waarop KS wijst, zijn van zodanig ondergeschikt belang voor het totaalbeeld van de lampen, dat niet aannemelijk is dat die verschillen door de gemiddelde consument worden opgemerkt.
Weliswaar verschillen de kleuren van de lampen, maar de kleur is in deze - in tegenstelling tot de vormgeving van de lampen - niet van doorslaggevend belang. Daarbij komt dat Tierlantijn gesteld heeft dat haar lampen dezelfde kleur als de lampen van KS krijgen, indien de lampen enige tijd buiten worden opgehangen. Dit is door KS onvoldoende gemotiveerd bestreden.

Op basis van het voorgaande faalt het verweer van KS. Bovendien moet worden aangenomen dat KS de door Tierlantijn op de markt gebrachte lampen heeft nagebootst, nu KS weliswaar gesteld heeft dat haar lampen eerder verkrijgbaar waren dan die van Tierlantijn maar dat zij er niet in is geslaagd de juistheid van haar standpunt voldoende aannemelijk te maken.

4.11 Bij de verdere beoordeling van de vraag of er sprake is van slaafse nabootsing, staat voorop dat de nabootsing in beginsel dan ongeoorloofd is, indien KS zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van de lampen af te doen, op bepaalde onderdelen met haar lampen een andere weg had kunnen inslaan. Op KS rust voorts de verplichting om alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door de gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring te duchten is.

Zoals hiervoor onder 4.4. reeds werd overwogen, zijn er diverse lampen op de markt verkrijgbaar die bestaan uit dezelfde basiscomponenten maar die wat de vormgeving betreft wezenlijk afwijken van de lampen van Tierlantijn. KS heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij die lampen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk is gedaan. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat het voor haar onmogelijk was om een andere lamp op de markt te brengen, zonder aan voormelde deugdelijkheid en bruikbaarheid af te doen.
Verder is van belang dat Tierlantijn, anders dan KS heeft betoogd, gesteld heeft dat er als gevolg van de slaafse nabootsing verwarring bij het publiek te duchten is. Zij heeft ter zitting verklaard dat die verwarring niet enkel te duchten is, maar dat die verwarring zich ook daadwerkelijk bij een van haar klanten heeft voorgedaan. Hiertegen heeft KS onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd.

4.12 Op grond van het voorgaande is in het kader van dit kort geding genoegzaam komen vast te staan dat het nabootsen van de lampen door KS ongeoorloofd en dus onrechtmatig jegens Tierlantijn is. De subsidiaire vordering van Tierlantijn is derhalve toewijsbaar, in die zin dat het KS verboden zal worden om de vormgeving van de onder 2.3. genoemde lampen van Tierlantijn na te bootsen en naar de voorzieningenrechter begrijpt: te (doen) verkopen. Aan KS zal na te melden termijn worden gegund om aan deze veroordeling te voldoen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7749

Door het tijdelijk wegvallen van deze AMvB

Persbericht Stichting Sont: “Thuiskopieheffingen blijven gelijk. Uit perspublicaties blijkt dat enige onduidelijkheid is ontstaan door het feit dat de Algemene Maatregel van Bestuur waarin de Thuiskopieheffingen voor het jaar 2009 waren vastgelegd (“bevroren”) achteraf niet rechtsgeldig tot stand blijkt te zijn gekomen.

Door het – tijdelijk – wegvallen van deze AMvB geldt voor informatiedragers waarop een heffing rust (o.a. CD en DVD) het in november 2006 genomen besluit van de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoeding (SONT). De bedragen in dit besluit zijn identiek aan de  bedragen die in de AMvB waren opgenomen, zodat er voor deze dragers niets verandert. Dat geldt ook voor MP3 speler en DVD recorder met harde schijf waarvoor de heffing nihil is.

In de laatst gehouden vergadering van de SONT op 27 februari 2009 is door betalingsplichtigen en rechthebbenden een route uitgezet die zou moeten leiden tot nadere besluitvorming omtrent de situatie na 1 januari 2010. Op dat moment zal immers de looptijd van de “bevriezings-AMvB” zijn afgelopen, hetgeen zowel geldt voor de thans ongeldige AMvB,  als voor de komende reparatie-AMvB. Het ligt, in het zicht van de komende reparatie-AMvB en de gemaakte afspraken niet voor de hand dat partijen in het SONT-overleg op korte termijn andere tarieven zouden willen invoeren dan thans gelden.
De voorzitter van de SONT heeft op korte termijn een vergadering van de SONT bijeengeroepen om de thans ontstane situatie te bespreken.

IEF 7748

Spatherapie

GvEA, 25 maart 2009,  zaak T-109/07, L’Oréal SA tegen OHIM / Spa Monopole, compagnie fermière de Spa SA/NV

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure op grond van ouder Beneluxwoordmerk SPA (van Spa Monopole) tegen aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SPA THERAPY (van L’Oréal). Gerecht verwerpt het beroep van L’Oréal. Gevaar voor verwarring in de zin van artikel 8, lid 1 sub b, van verordening nr. 40/94; ouder nationaal woordmerk SPA.

Ter ondersteuning van haar oppositie voert Spa Monopole met name aan dat er verwarringsgevaar bestaat ten aanzien van haar oudere woordmerk SPA, dat sinds 1981 in de Benelux is ingeschreven voor cosmetica (klasse 3). Het gerecht overweegt dat het oudere merk SPA binnen het aangevraagde merk SPA THERAPY een zelfstandige onderscheidende plaats behoudt, zonder dat het het dominerende bestanddeel ervan vormt. Het aangevraagde merk bestaat uit twee duidelijk van elkaar gescheiden woorden “spa” en “therapy”. Het woord “spa”, dat zowel het oudere merk als het gemeenschappelijk element van beide merken vormt, bezit een normaal onderscheidend vermogen voor cosmetica (punten 22-24).

L’Oréal betoogt tevergeefs dat het woord “spa” beschrijvend of algemeen is voor cosmetica. Het gerecht neemt aan dat de term “spa” eventueel een beschrijvende en algemene aanduiding vormt voor waterkuuroorden, zoals Turkse baden of sauna’s, doch niet voor cosmetica. Het gegeven dat cosmetica worden gebruikt in het kader van waterkuuroorden doet daar niets aan af (punten 25, 26 en 28).

“33. Uit al het voorgaande volgt dat de verschillen tussen de tekens, doordat het woord „therapy” voorkomt in het aangevraagde merk, niet kunnen opwegen tegen de hoge mate van overeenstemming van de conflicterende tekens, doordat het oudere merk aan het begin van het aangevraagde merk voorkomt en daarin een zelfstandige onderscheidende plaats inneemt. Aangezien de door de conflicterende merken aangeduide waren dezelfde zijn, dient bovendien te worden geconcludeerd dat het relevante publiek zal aannemen dat deze minstens van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn.”

Het gerecht oordeelt dat er sprake is van gevaar voor verwarring en verwerpt het beroep.

Lees het arrest hier.

IEF 7747

Geen Sanitas Per Aqua

GvEA, 25 maart 2009,  zaak T-21/07, L’Oréal SA tegen OHIM / Spa Monopole, compagnie fermière de Spa SA/NV (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar) 

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure op grond van ouder Beneluxwoordmerk SPA (voor mineraalwater) tegen aanvraag voor gemeenschapswoordmerk SPALINE (door L’Oréal voor cosmetica). Gerecht verwerpt het beroep van L’Oréal. Ongerechtvaardigd profiteren van de bekendheid van het oudere woordmerk SPA; geen geldige reden.

Overeenstemming tussen de merken SPA en SPALINE. Volgens het gerecht zal de consument meer aandacht hebben voor het element “spa”, het eerste gedeelte van het merk, dan voor het element “line”. Daar komt volgens het gerecht bij dat het Engelse woord “line” in de cosmeticabranche vaak wordt gebruikt om daarmee te wijzen op een reeks, een lijn, van producten (punten 24-26). 

L’Oréal meent dat het woord “spa” beschrijvend en algemeen is voor cosmetica. Het gerecht verwerpt dit en neemt aan dat de term “spa” eventueel een beschrijvende en algemene aanduiding vormt voor waterkuuroorden, zoals Turkse baden of sauna’s, doch niet voor cosmetica. Het gegeven dat cosmetica worden gebruikt in het kader van waterkuuroorden doet daar niets aan af (punten 28, 29 en 31).

Het feit dat het merk SPALINE één woord betreft, is volgens het gerecht niet relevant: “(…) the word created by the combination of the two elements ‘spa’ and ‘line’ does not have a meaning independent from that of its component parts.” Evenmin gaat het gerecht mee in het betoog van L’Oréal dat het woord “spa” meerdere betekenissen heeft (als acroniem van ‘Sanitas Per Aqua’). Volgens het gerecht zal de gemiddelde consument in de Benelux het element “spa” als eerste associëren met het mineraalwater van Spa Monopole (punten 33-34).
 
Het gerecht meent dat het relevante publiek een verband zal leggen tussen de merken SPA en SPALINE en overweegt daarbij dat cosmetica en bronwater gelijksoortig zijn: bronwater en cosmetische producten worden gezamenlijk gebruikt voor de huid en schoonheidsbehandelingen. Het mineraalwater en de minerale zouten in het water kunnen worden gebruikt bij de productie van zepen en andere cosmetische producten. Daar komt bij dat mineraalwaterproducenten soms cosmetica verkopen op basis van mineraalwater (punt 35).

“39. Moreover, it must also be pointed out that the stronger the link which the relevant public can make between the two marks, the greater will be the risk that the use of the mark applied for will take unfair advantage of the reputation of the earlier mark.”

“40. The risk of such a transfer has been established in the present case. First, as was noted in paragraph 21 above, the two marks target the same type of public, which, in so far as the earlier mark is registered in the Benelux countries, consists of average consumers in those Member States. Second, it has been shown in paragraph 35 above that the goods covered by the mark applied for are not so different from those covered by the earlier mark. Finally, the image of the earlier mark and the message that it conveys relate to health, beauty, purity and mineral richness. That image and that message can apply also to the goods in respect of which registration has been sought by the applicant, since they are used to preserve and improve health or beauty. Consequently, the applicant could take unfair advantage of the image of the earlier trade mark and the message conveyed by it in that the goods covered by the trade mark applied for would be perceived by the relevant public as bringing health, beauty and purity. Accordingly, the risk of a free-riding transfer of the advertising effort made by the proprietor of the earlier mark to the mark applied for has been established (…)”

Volgens L’Oréal dient rekening te worden gehouden met het feit dat zij op haar beurt een onbetwiste bekendheid geniet op het gebied van cosmetica. Maar het gerecht gaat daar niet in mee: “(…) Suffice it to observe in that regard that the applicant’s business name (L’Oréal, IEF) is not part of the mark applied for, which precludes the relevant public from associating that mark with that ostensibly well-known name.” (r.o. 41).

Het beroep van L’Oréal op een geldige reden faalt eveneens. Het gerecht acht het gebruik van het woord “spa” niet noodzakelijk voor de marketing van cosmetica. 

Lees het arrest hier

IEF 7746

Substantiële verlaging

De Europese Commissie heeft aangegeven dat de geplande kostenreductie van 40% op de registratie van Gemeenschapsmerken begin mei 2009 zal worden geïntroduceerd. Het systeem van separate depottaksen en registratietaksen zal worden losgelaten en worden vervangen door één taks van €900,- voor een online depot (€1.050,- voor een ‘papieren’ depot).
 
Het voorstel voor de kostenreductie zal binnenkort aan de Commissie worden voorgelegd. De dag volgend op de publicatie zullen de nieuwe tarieven in werking treden. In hoeverre een dergelijk substantiële verlaging zal bijdragen aan de populariteit van het Gemeenschapsmerk (en wellicht een vermindering van nationale depots in de Europese landen) en het aantal ingediende opposities, valt nog te bezien.
 
Lees hier meer.

IEF 7745

De geografische omvang van het handelsnaamrecht

Voorzieningenrechter Rechtbank ’s-Gravenhage, 26 maart 2009, 329321 / KG ZA 09-115, X Horeca Beheer B.V., Einstein Exploitatie B.V. en X tegen IJssalon Van Bokhoven h.o.d.n. Café Einstein, Y en Z.

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Partijen worden gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard. Vorderingen voor het overige afgewezen. Dominerende bestanddelen samengesteld merk. 

Geen van de afzonderlijke bestanddelen als zodanig is dominant: geen sprake van een grote mate van visuele overeenstemming "enkel en alleen omdat in de tekens van Van Bokhoven het woordbestanddeel Einstein terugkomt." Geografische omvang van het handelsnaamrecht. Vordering tot vergoeding van € 102,00 ter zake van ‘honorarium secretariaat’ berust op een vergissing. Veroordeling in de kosten van de procedure ad € 6.530,21.

Niet ontvankelijkheid:

4.3 (…) Dat verweer slaagt. Einstein heeft in reactie op het verweer ter zitting slechts gesteld dat X Beheer en Einstein Exploitatie een ‘gebruiksrecht’ hebben, doch niet gebleken is dat er door X een licentie is verstrekt aan beide vennootschappen in de zin van artikel 2.32 BVIE.

4.12 Ook hier heeft Van Bokhoven het verweer gevoerd dat, nú, X en X Beheer niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen aangezien de handelsnamen Einstein en Etablissement Einstein slechts worden gevoerd door Einstein Exploitatie. Ook dit verweer slaagt aangezien alleen laatst genoemde vennootschap daadwerkelijk bedoelde handelsnamen voert. Dat X Beheer volgens de stellingen van Einstein voorheen wel de handelsnamen voerde, doet aan het bovenstaande niet af.

De vorderingen voor zover gebaseerd op artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE worden afgewezen:

4.8 (…) Nu geen van de afzonderlijke bestanddelen als zodanig dominerend zijn, kan niet gezegd worden dat sprake is van een grote mate van visuele overeenstemming, enkel en alleen omdat in de tekens van Van Bokhoven het woordbestanddeel Einstein terugkomt. Een samengesteld merk, zoals hier aan de orde, kan immers slechts worden geacht overeen te stemmen met een ander teken, dat gelijk is aan of overeenstemt met één van de bestanddelen van het samengestelde merk, indien dit het dominerende bestanddeel is in de totaalindruk die door het samengestelde merk wordt opgeroepen. Dat sprake is van een zekere auditieve en begripsmatige overeenstemming, doet er naar voorlopig oordeel niet aan af dat slechts in beperkte mate sprake is van overeenstemming.

Ook het beroep op artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE faalt:

Kennelijk in verband met dat eerste heeft X gesteld dat Van Bokhoven in een telefoongesprek met de raadsman van X heeft verklaard dat zij bekend was met Etablissement Einstein in Leiden voordat zij haar handelsnaam Café Einstein ging voeren, doch deze stelling, die door Van Bokhoven ter zitting gemotiveerd is betwist, wordt gepasseerd. Immers, ook als met Einstein zou moeten worden aangenomen dat Van Bokhoven heeft gekeken naar het merk van Einstein, is de voorzieningenrechter niet gebleken dat zij daarvan voordeel heeft genoten en al helemaal niet dat dit ongerechtvaardigd was. Ook vermag de voorzieningenrechter zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom met de door Van Bokhoven gebruikte tekens voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van het beeldmerk.

De voorzieningenrechter gaat ook in op de geografische omvang van het handelsnaamrecht

De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De geografische omvang van het handelsnaamrecht wordt bepaald door de omvang van het gebruik dat van de handelsnaam wordt gemaakt. Van Bokhoven heeft betwist dat Einstein Exploitatie buiten Leiden voldoende beschermingswaardige bekendheid geniet. (…) Ten aanzien van het gestelde gebruik van de handelsnaam van Einstein Exploitatie op de domeinnaam einstein.nu, geldt dat, anders dan bijvoorbeeld in het geval dat een website die blijkens de inhoud daarvan daadwerkelijk is gericht op het verwerven van klanten in geheel Nederland of in het geval van online verkopen op een website, dat gebruik bij lokale horecagelegenheden, niet wezenlijk bijdraagt aan de bekendheid van de handelsnaam buiten de eigen locatie. De aard van een horeca-onderneming brengt immers met zich dat zij in beginsel een lokaal verzorgingsgebied zal hebben. Het feit dat de horeca-gelegenheden van partijen beide op restaurant-sites als www.iens.nl en www.dinnersite.nl worden genoemd, doet aan het vorenstaande niet af.

Lees het vonnis hier.

IEF 7744

Een reeks hexagonale coin pushers

Treasure IslandRechtbank Groningen, 25 maart 2009, HA ZA 08-576, VDW International SPRL-BVBA tegen Bosman (met dank aan Douglas Mensink, Dorhout Advocaten). 

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Kermisattracties. Vonnis in bodemprocedure tussen exploitanten van pushers. Inbreuk op auteursrecht afgewezen. Geen sprake van slaafse nabootsing en ook voor het overige aanbieden niet onrechtmatig. Na beslaglegging en kort geding opheffing beslag nu een inhoudelijk oordeel in bodemprocedure welke weer in het voordeel uitpakt van beweerdelijke inbreukmaker. Geen inbreuk op het auteursrecht, geen slaafse nabootsing en ook voor het overige niet onrechtmatig. Proceskostenveroordeling 'gematigd' tot € 25.000,- :'Voor een IE zaak is het een beetje een gemiddeld geval'.

De pusher  "Fun City" van eiser ligt in het verlengde van oudere coin pushers, en heeft daarom geen eigen oorspronkelijk karakter, het is er "één in de traditie van coin pushers" . De pusher 'Treasure island'  geen slaafse nabootsing, ondanks de gelijkenis. 

4.3.2.  De rechtbank moet het ervoor houden dat de onderscheidene coin pushers – ondanks de vanwege functionaliteit geboden grote mate van gelijkenis, zie hiervoor – door potentiële kopers afdoende zijn te onderscheiden. Nu het enkel aanbieden van een goedkopere variant van een in hoge mate vergelijkbaar product niet onrechtmatig is, kan de vordering van eiseressen ook niet slagen op de grondslag dat ook om andere redenen dan dat inbreuk op een auteursrecht wordt gemaakt, het op de markt brengen van de ‘Treasure Island’ jegens haar onrechtmatig is.

Lees het vonnis hier. Zie voor kort geding: Vzr. Rechtbank Groningen 27 augustus 2008, IEF 7020.

Afbeelding Fun City hier. Treasure Island hier. Prior art hier.