IEF 22194
19 augustus 2024
Uitspraak

Onduidelijkheid over geclaimde intellectuele eigendomsrechten leidt niet tot schadevergoeding

 
IEF 22192
19 augustus 2024
Uitspraak

Artiest mocht muziek-exploitatieovereenkomst opzeggen

 
IEF 22193
19 augustus 2024
Uitspraak

Aanpassing van memorie van antwoord na afwijzing van verzoek tot vertrouwelijkheid

 
IEF 6345

De ontwerper vogelvrij

fs.gifFloortje Smits, Pellicaan Advocaten (als jurist gelieerd aan Fatboy the Original): De ontwerper vogelvrij. Kort commentaar bij Fatboy / Sitting Bull.

De voorzieningenrechter miskent hier dat zowel de vraag naar ontlening als de inbreukvraag beoordeeld wordt door te kijken naar de overeenstemming tussen de producten.

In de recent gewezen uitspraak tussen Fatboy the Original B.V. en Sitting Bull Gmbh (Vzr. Rb ’s-Hertogenbosch 17 juni 2008, KG ZA 08-212, IEF 6301) stond de vraag centraal of het ontwerp van de FATBOY THE ORIGINAL auteursrechtelijke bescherming geniet en of de zitzak van Sitting Bull daar inbreuk op maakt. De voorzieningenrechter brak met eerdere rechtspraak (Vzr. Rb. Haarlem 21 september 2007, KG ZA 07-435 en Rb. ’s-Hertogenbosch 6 juni 2007, HA ZA 06-718) en oordeelde dat FATBOY THE ORIGINAL geen auteursrechtelijke bescherming geniet. Een van de eerste ontwerpschetsen zou “overgetekend” zijn van een eerder product: de AIRBAG. Belangrijk is hier te vermelden dat Fatboy de (auteurs)rechten op de AIRBAG heeft.

Het is interessant op basis van welk materiaal de voorzieningenrechter tot dit oordeel is gekomen en welk onderscheid (niet) wordt gemaakt tussen ruwe schets en uiteindelijk ontwerp.

Centraal stond een eerste ruwe ontwerpschets van ontwerper J. Setäla. Deze schets diende om het ontwerpproces van FATBOY THE ORIGINAL in stappen weer te geven. De eerste werkelijk aantoonbare verschijningsvorm dateert van 1999, met een fotoreportage in een Fins blad. Deze eerste ruwe schets is door Sitting Bull c.s. gekopieerd en over een van het internet gehaalde foto van de Airbag geplaatst. 

De Airbag doet volgens de voorzieningenrechter dus af aan de originaliteit van de FATBOY THE ORIGINAL. Maar: tegelijkertijd oordeelt de voorzieningenrechter, bij behandeling van de inbreukvraag, dat de Airbag slechts minimale gelijkenis vertoont met de werkelijke uitvoering van FATBOY THE ORIGINAL! (rov. 4.5): “ (…) de (uiteindelijke) uiterlijke verschijningsvorm van de Airbag door zijn karakteristieke banden en de gestikte naad in het midden, waardoor meer de vorm van een stoel ontstaat en de rug door de banden de functie van rugleuning vervult, [is] zo afwijkend van de Sitzsack van Sitting Bull c.s, dat reeds hierom niet kan worden gezegd dat de FATBOY THE ORGINAL en/of de Sitzsack inbreuk maken op eventuele auteursrechten op de Airbag.”

Enerzijds oordeelt de rechter dus dat de FATBOY THE ORIGINAL niet auteursrechtelijk beschermd is, doordat die zou zijn ontleend aan de AIRBAG. Volgens de rechter stemmen de AIRBAG en de FATBOY THE ORIGINAL dus sterk overeen. Anderzijds oordeelt de rechter echter dat de zitzakken van Sitting Bull (die op hun beurt weer zeer sterk overeenstemmen met de FATBOY THE ORIGINAL) geen inbreuk maken op die AIRBAG. Dat lijkt tegenstrijdig: óf de AIRBAG stemt overeen met de FATBOY THE ORIGINAL (wat maakt dat de FATBOY THE ORIGINAL niet origineel is), óf de AIRBAG stemt niet overeen met de FATBOY THE ORIGINAL en de Sitting Bull producten (maar dan is de FATBOY THE ORIGINAL dus wel origineel). De voorzieningenrechter miskent hier dat zowel de vraag naar ontlening als de inbreukvraag beoordeeld wordt door te kijken naar de overeenstemming tussen de producten.

Aan een eerste ontwerpschets is zeer zwaar in deze procedure gehecht en die schets bleek voor Fatboy fataal. Ontwerpers kunnen maar beter gewaarschuwd worden: neem pas het potlood ter hand zodra je zeker bent van de precieze uiterlijke kenmerken, details en maatvoering van het product… 

FS

Afbeeldingen Airbag en Fatboy hier.

IEF 6344

Kronieken der Lage Landen

JDeene.gifJoris Deene,Universiteit Gent & Storme, Leroy, Van Parys: Kroniek Intellectuele Rechten 2007, zoals verschenen in het Belgische Nieuw Juridisch Weekblad, NjW 2008, 185.

“Er werd uitspraak gedaan over sterrenplukkers, St-Andries kruisen, vislogo’s, Kidibull en Fébrèze luchtverfrissers. Viennetta ijstaarten namaken is uit den boze doch pornografische versies van Kuifje kunnen dan wel weer door de beugel. Hoewel Maltesers en Kitkat Balls even lekker zijn, bestaat er geen verwarring tussen beiden merken. Opel en Céline doen het merkenrecht daveren en ook Adidas is weer van de partij. Fosamax is een geldig ABC of toch weer niet…”

Lees de gehele kroniek hier.

dvk.gifDirk Visser,Universiteit Leiden & Klos Morel Vos & Schaap: Kroniek Van De
Intellectuele Eigendom 2007, zoals verschenen in Nederlands Juristen Blad, NJB 2008/16.

“De volledige proceskostenveroordeling en het ‘ex parte-verbod’ zijn de procesrechtelijke nieuwigheden die de IE-praktijk het meest bezighouden. In het octrooirecht blijkt het grensoverschrijdende verbod inderdaad grotendeels verleden tijd. In het merkenrecht werd het seriemerk- argument erkend. In het auteursrecht is het wachten op de uitspraak van de Hoge Raad over de vraag of de ‘achterbankgesprekken’ van Endstra auteursrechtelijk beschermd zijn. Op het materiële IE-gebied gebeurde er het afgelopen jaar verder niet zo veel belangrijks. Daarom in deze kroniek wat aandacht voor het altijd gestaag voortkabbelende en voor de dagelijkse (algemene) praktijk belangrijke handelsnaamrecht.”

Lees de gehele kroniek hier.

IEF 6343

BBIE Oppositiebeslissingen

boip.logo.115x100.gif- PASSOA tegen PASSA (toegewezen)
- YELLOW PAGES tegen EURO YELLOW PAGES (afgewezen)
- YELLOW PAGES tegen EU YELLOW PAGES (afgewezen)
- YELLOW PAGES tegen EUROPEAN YELLOW PAGES (afgewezen)
- PAGES JAUNES tegen EU PAGES JAUNES (afgewezen)

Lees de beslissingen hier

IEF 6342

Vers uit Arnhem

vntnl.gifGerechtshof Arnhem, 24 juni 2008, zaaknr. 200.002.754, Openbareverkopen.nl B.V. tegen Internetnotarissen B.V. (met dank aan Mark Jansen, Dirkzwager).

Databankenrecht. Geschriftenbescherming. Auteursrecht. Hof vernietigt  kort- gedingvonnis Rechtbank Almelo in databankenzaak (zie IEF 5599). Objectbeschrijvingen op veilingsite en veilingvoorwaarden komen wel in aanmerking voor bescherming op grond van de Databankenwet.

“5.16 Internetnotarissen heeft onbetwist gesteld dat zij per maand 150 veilingadvertenties aan haar website toevoegt. Gelet op de omvang van de hiervoor in rechtsoverweging 5.15 vermelde overname door Openbareverkopen van de veilingadvertenties van Internetnotarissen, in verhouding tot de door Internetnotarissen per maand op haar website geplaatste veilingadvertenties en mede gelet op de eerder vermelde omvangrijke investeringen die Internetnotarissen zowel in technisch, financieel en menselijk opzicht met betrekking tot haar databank heeft gepleegd, is het hof van oordeel dat Openbareverkopen zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht een substantieel deel van de databank van Internetnotarissen heeft opgevraagd dan wel heeft hergebruikt. Daarbij is van belang dat, gelet op de door de Notarissen te betalen - geringe - bijdrage voor het gebruik van de website, de door Internetnotarissen gepleegde investeringen pas geruime tijd na de exploitatie van de databank kunnen worden terugverdiend. Openbareverkopen daarentegen heeft met haar handelwijze in korte tijd en op eenvoudige wijze geprofiteerd van de commerciële waarde van de databank van Internetnotarissen waardoor zij schade heeft toegebracht aan de door Internetnotarissen verrichte investeringen.

5.17 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen heeft Internetnotarissen zich dan ook terecht beroepen op de in artikel 2 lid 1 sub a Dw bedoelde bescherming. “

Lees het arrest hier.

IEF 6341

ACI / Thuiskopie - Solatube / Atlas - Sun Company / Sol - Izumi / Philips

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 juni 2008,  HA ZA 05-2233, ACI Adam B.V. c.s. (20 eisers) tegen Stichting De Thuiskopie c.s.

Auteursrecht. “4.4.3. De rechtbank stelt voorop dat het maken van een privé-kopie van illegaal materiaal een illegale handeling is. Deze handeling valt niet onder de werkingssfeer van artikel 16c Aw. In de parlementaire geschiedenis zijn weliswaar aanknopingspunten te vinden voor een andere uitleg, maar de door de minister voorgestane en door de regering onderschreven uitleg, waarbij ervan wordt uitgegaan dat een privé-kopie van een illegale bron legaal is, is in strijd met de drie-stappen-toets van artikel 5 lid 5 van de Richtlijn."

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 juni 2008, KG ZA 08-492, Solatube International Inc. tegen Atlas-Acomfa B.V.

Merkenrecht, vergelijkende reclame, onrechtmatige mededelingen. Daglichtsystemen.

“4.9. Atlas-Acomfa kan zich niet beroepen op de in artikel 12 lid 1 sub b GMeVo genoemde beperking van de aan het Gemeenschapsmerk verbonden rechtsgevolgen, alleen al omdat voorshands aannemelijk is dat geen sprake is van gebruik volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel. Het teken wordt immers primair aangewend om potentiële klanten van Solatube, die bij het invoeren van het merk in een zoekmachine een kennelijke verschrijving hebben gemaakt, naar de website van Atlas-Acomfa te leiden. Deze intentie blijkt uit de oorspronkelijke tekst: “De naam Solartube, die bestaat niet. Maar uw ‘tikfoutje’ heeft u toch mooi op het spoor gezet van Solarspot”. Het feit dat deze zinnen inmiddels zijn verwijderd, verandert niets aan de intentie van Atlas-Acomfa.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 juni 2008, HA ZA 06-3533, The Sun Company Benelux B.V. tegen Sol de Mallorca B.V.

Merkenrecht, handelsnaamrecht, auteursrecht huisstijl. Zo te zien het 6e vonnis in dit zonnestudiofranchisegeschil.

“4.41. Sol de Mallorca c.s. (…) vorderen daarom in reconventie primair een verklaring voor recht dat zij binnen twee weken na de betekening van voormeld vonnis het gebruik van de handelsnaam, het merk en de huisstijl van Sun hebben gestaakt en gestaakt hebben gehouden.

(…) 4.44. Hierboven onder 4.8 heeft de rechtbank al overwogen dat de kwestie van de inbreuk in 2006 juist door Sol de Mallorca c.s. in reconventie aan de orde is gesteld. Sun kan zich daaraan niet onttrekken door te stellen dat zij dat debat gaarne in een andere door haar nog te initiëren procedure had gevoerd. Het dient dan ook voor rekening van Sun te komen dat zij geen of summier verweer heeft gevoerd in reconventie.

4.45. Zodanig verweer lag in het bijzonder op de weg van Sun nu de voorzieningenrechter al het voorlopig oordeel had gegeven dat de verbeurde dwangsommen hooguit zouden kunnen zien op een tweetal cadeaubonnen met het beeldmerk. In het licht van hetgeen hierboven met betrekking tot het beeldmerk is overwogen ligt het niet in de rede deze bonnen als inbreukmakend, dat wil zeggen inbreukmakend op enig recht van Sun, aan te merken.

4.46. Bij gebreke aan onderbouwd verweer zal dan ook de primair gevoerde verklaring
voor recht worden gegeven.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 juni 2008, HA ZA 05-447, Izumi Products Company tegen Philips Electronis N.V. c.s.

Octrooirecht. EP elektrisch scheerapparaat. ‘Verjongde messen’. GAT/LuK, Roche /Primus.

“4.3. Het feit dat Philips de nietigheid inroept van EP 043 brengt, ondanks het gegeven dat de buitenlandse rechter op grond van artikel 22 lid 4 EEX-Vo exclusief bevoegd is tot kennisneming van geschillen betreffende de geldigheid van de buitenlandse delen van EP 043 (HvJ EG 13 juli 2007, C04-03, Jur. 2006 I-06509, GAT/LuK), niet mee dat de Nederlandse rechter zijn voornoemde grensoverschrijdende bevoegdheid verliest (HR 30 november 2007, LJN BA9608, Roche-Primus).

4.4. Aanhouding van het oordeel over de inbreuk op de buitenlandse delen van EP 043 totdat de bevoegde buitenlandse rechter over het nietigheidsverweer heeft geoordeeld, is in deze zaak ook niet nodig. Zoals hierna zal blijken, kan de Nederlandse rechter in dit geval namelijk over de vorderingen van Izumi beslissen zonder te hoeven oordelen over de geldigheid van EP 043.

4.5. De Nederlandse rechter heeft geen rechtsmacht ten aanzien van gedaagden 4, 5, 7 en 8. Deze gedaagden zijn niet in Nederland gevestigd.

(…) 4.16. Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de scheerapparaten van Philips waarin verjongde messen zijn aangebracht, niet alle elementen van conclusie 1 van EP 043 bevatten, en daarmee evenmin van de van die conclusie afhankelijke volgconclusies 2 en 3.

4.17. De scheerapparaten van Philips kunnen ook niet worden beschouwd als equivalenten. Voor zover met de verjongde messen van Philips al hetzelfde resultaat kan worden bereikt als het resultaat dat de uitvinding beoogt, te weten de vermindering van de ophoping van scheerafval, wordt dat resultaat in ieder geval niet bereikt door een equivalente maatregel. Zoals hiervoor reeds is geoordeeld, is volgens het octrooischrift de specifieke wijze van aanbrenging van de uitsparing immers wezenlijk voor de uitvinding. Een op die wijze aangebrachte uitsparing ontbreekt in de verjongde messen van Philips. Sterker nog, het octrooischrift leert de vakman dat met een uitsparing zoals die is aangebracht in de verjongde messen van Philips, het beoogde resultaat juist niet wordt bereikt. Gelet daarop kan niet worden volgehouden dat de uitsparing in de verjongde messen van Philips in wezen dezelfde functie vervult op in wezen dezelfde wijze.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6340

Moda

altraalba.gifGvEA, 25 juni 2008, zaak T-224/06, Otto GmbH & Co. KG tegen OHIM / L’Altra Moda SpA (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar)

Oppositieprocedure. Aanvraag gemeenschapsmerk beeldmerk "l'Altra Moda" (kleding), oppositie o.g.v. Duits nationaal beeldmerk "Alba Moda" (kleding). Oppositie afgewezen. Aan de feitelijke uitkomst kan, zoals wel vaker, getwijfeld worden, maar verder betreft het een weinig boeiend zaak.

“46. Eu égard à l’absence de similitude visuelle, phonétique ou conceptuelle, c’est à juste titre que la chambre de recours a conclu que les marques en conflit n’étaient ni identiques ni similaires, et que, partant, l’une des conditions d’application de l’article 8, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 40/94 n’était pas remplie en l’espèce.”

Lees het vonnis hier

IEF 6339

Oraal onderhandeld

cicar.gifGvEA, 25 juni 2008, Zipcar, Inc tegen OHIM / Canary Islands Car, SL (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar).

Oppositieprocedure. Aanvraag gemeenschapsmerk woordmerk ZIPCAR, Oppositie o.g.v. nationaal woordmerk CICAR. Weinig interessante zaak. Verwarringsgevaar aangenomen, oppositie toegewezen voor de betrokken diensten van klasse 39 (autoverhuur). Zoveelste zaak waarbij de gebrekkige kennis van het Engels in Spanje een rol speelt (“even on the assumption that an average Spanish consumer is able to recognise, in the conflicting marks, the English word ‘car”).

47. It is true that the level of attention of the average consumer is likely to vary according to the category of goods or services in question. However, in the present case, there is no basis for the inference that the degree of attention of the relevant public is particularly high when a car rental supplier is being chosen. There are no factors present which encourage a high degree of attention, such as a high price or the technological nature of the service. Consequently, the applicant’s argument that the relevant public is particularly attentive because of the nature of the services covered in the present case must be rejected.

48.  In addition, the applicant claimed that the earlier mark was not distinctive, by arguing that it was the abbreviation of ‘Canary Islands car’. However, as was stated in paragraph 45 above, the earlier mark will not be perceived by the relevant public as being the abbreviation of ‘Canary Islands car’. Accordingly, it cannot be maintained that the earlier mark has limited protection.

49. The Board of Appeal states in the contested decision that the majority of motor vehicle rental contracts are entered into by telephone. While there is no doubt that the services in question may be chosen by sight, it is equally undeniable that a not insignificant proportion of car rental contracts are negotiated orally. Moreover, on any view of the matter, it must be pointed out that car rental suppliers are recommended and chosen orally in a significant number of cases. Consequently, while it is true that the potential customer of the services in question may encounter the visual representation of the mark first, the phonetic element may play a decisive role in his choosing the services in question, in particular as regards services, amongst those covered by the mark applied for, which are not limited to car rental in the strict sense.

50. In the light of all those considerations, the Board of Appeal was fully entitled to conclude in the contested decision that there was a likelihood of confusion within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94. “

Lees het arrest hier.

IEF 6338

Een omvangrijk geschil

kwa-ap.gifVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 juni 2008, KG ZA 08-591, Livius Beheer B.V. tegen Fewmore Holding B.V.

Stukgelopen samenwerking. Partijen hebben de franchiseformule “Kwaliteits Apotheek” een gezamenlijke vennootschap opgericht, Bwana B.V. Gedaagde Fewmore heeft hieraan voorafgaand op eigen naam de revelante domeinnamen en merk geregistreerd. De samenwerking loopt uit op een ‘omvangrijk geschil’ en eiser Livius vordert i.c. dat gedaagde de domeinnamen, websites en merken overdraagt aan de gezamenlijk vennootschap. Gedaagde weigert dit omdat er sprake zou zijn van wanbeheer en openstaande vorderingen op eiser en de gezamenlijke B.V.

Het oordeel van de voorzieningenrechter is met recht voorlopig: nu het onduidelijk is of de gezamenlijke B.V. nog voortgezet kan worden, kan het niet zo zijn dat dat door een IE-blokkade ommogelijk wordt gemaakt. Gebruiksrecht voor de merken, overdracht van de domeinnamen en websites. Gedeelde proceskosten.

“4.1. Naar voorlopig oordeel hangt de gevorderde overdracht van het merk en de website dermate samen met andere aspecten van het omvangrijke geschil tussen Sloothaak en Van Ulden over hun mislukte samenwerking, dat het niet goed mogelijk is die vordering afzonderlijk te beoordelen.(…) Gelet daarop past terughoudendheid bij de beantwoording van de vraag of er gronden zijn om, vooruitlopend op de definitieve beslechting van het gehele geschil tussen Sloothaak en Van Ulden, een van de vele vorderingen die partijen en aan hen gelieerde ondernemingen over en weer op elkaar stellen te hebben, toe te wijzen als voorlopige voorziening. 

4.2. Livius betoogt dat een definitieve beslechting van het gehele geschil niet kan worden afgewacht omdat de overdracht van het merk en de website noodzakelijk is voor de voortzetting van de onderneming van Bwana. Fewmore en Van Ulden hebben echter terecht aangevoerd dat overdracht van het merk en de intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot de content van de website niet noodzakelijk is voor de voorlopige voortzetting van die onderneming. Daartoe volstaat een gebruiksrecht (zie daarover hierna r.o. 4.4). Derhalve wijst de voorzieningenrechter, mede gelet op hetgeen is overwogen in 4.1, de gevorderde overdracht van het merk (vordering I) en de intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot de content van de website (vordering II sub (i)) af.

4.3. Dit ligt anders voor de overige vorderingen. Als zodanig is onweersproken dat de zeggenschap over de domeinnamen en de beschikbaarheid van een kopie van de content van de website (dat wil zeggen van de ten behoeve van de website ontwikkelde bestanden, werken en databanken) wel noodzakelijk is voor de voorlopige voortzetting van de onderneming van Bwana. Fewmore en Van Ulden hebben hier slechts tegenin gebracht dat de overdracht niet zinvol is omdat voortzetting van Bwana reeds om andere redenen onmogelijk is, namelijk vanwege het conflict in het bestuur en de financiële problemen van Bwana. Dat verweer wordt door de voorzieningenrechter gepasseerd. Vast staat namelijk dat Sloothaak en Livius enerzijds en Fewmore en Van Ulden anderzijds juist van mening verschillen over de vraag of voortzetting van Bwana mogelijk is. In het midden kan blijven welke opvatting juist is. Het is in ieder geval niet aan Fewmore en Van Ulden om de discussie te beslechten door voortzetting van de onderneming daadwerkelijk onmogelijk te maken door het weigeren van de terbeschikkingstelling van de noodzakelijke content en de domeinnamen. Derhalve zal de voorzieningenrechter de daarop gerichte vorderingen II (ii) en (iii), die afgezien van het voorgaande onweersproken zijn, toewijzen.
4.4. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat de conclusie dat op dit
moment geen grond is voor overdracht van het merk en de intellectuele eigendomsrechten
met betrekking tot de content, niet impliceert dat Fewmore en Van Ulden zich op grond van
die rechten kunnen verzetten tegen voortzetting van het gebruik van het merk en de content
door Bwana en haar licentienemers.

4.5. Naar voorlopig oordeel moet worden aangenomen dat de licentie die Fewmore en Van Ulden stellen te hebben verleend aan Bwana in de gegeven omstandigheden nog niet rechtsgeldig kan zijn beëindigd, althans dat handhaving van de betreffende intellectuele eigendomsrechten in de gegeven omstandigheden misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek oplevert. De belangen van Bwana (en daarmee de belangen van aandeelhouder Livius) zouden immers ernstig worden geschaad door een verbod op gebruik van het merk en de content, terwijl niet is gesteld of gebleken dat daar een redelijk belang van Fewmore of Van Ulden tegenover staat. Daar komt bij dat van Fewmore en Van Ulden, vanwege hun keuze samen met Livius te participeren in Bwana, juist extra zorgvuldigheid ten opzichte van Bwana en Livius mag worden verwacht. Fewmore is ingevolge artikel 3.2 van de aandeelhoudersovereenkomst zelfs verplicht is de belangen van Bwana “optimaal te behartigen”. Een en ander verdraagt zich niet met het afdwingen van een verbod op gebruik van het merk en de content hangende een discussie over de voortzetting van de onderneming.

4.6. Het gevorderde verbod op bepaalde uitlatingen (vordering III) baseert Livius op de vermelding “Kwaliteitsapotheek is een handelsmerk van Fewmore Holding” die Fewmore en Van Ulden hebben gepresenteerd op de internetpagina onder de domeinnamen (zie de afbeelding van die pagina in rechtsoverweging 2.11). De voorzieningenrechter is met Livius van oordeel dat die uitlating onrechtmatig is jegens Livius omdat die bij klanten en apothekers de indruk zal wekken dat de webwinkel en de franchise-formule worden beheerd door Fewmore in plaats van Bwana. Die mededeling en de verwarring die daardoor bij klanten en apothekers kan ontstaan, kan de onderneming van Bwana (en daarmee de belangen van aandeelhouder Livius) schade berokkenen.(…)”

Lees het vonnis hier.

IEF 6337

Formaliteitenverbod

bernc.gifRechtbank 's-Hertogenbosch, 11 juni 2008, LJN: BD3658, Adobe Systems Inc. & Microsoft Corp. tegen Patch Marketing B.V.

Incident zekerheidstelling proceskosten. Het vereiste van 224 Rv is geen formaliteit als bedoeld in artikel 5 lid 2 Berner Conventie. De schadevergoeding waar artikel 224 lid 1 Rv op doelt betreft de schade die een rechtstreeks gevolg is van het in rechte opkomen van gedaagde. Het gaat niet om de schadevergoeding die eventueel in reconventie gevorderd zou kunnen worden. Vordering toegewezen. 

Adobe c.s. hebben - kort gezegd - Patch in de hoofdzaak gedagvaard vanwege het zonder toestemming gebruik maken van en verveelvoudigen van hun auteursrechtelijk beschermde computerprogramma’s. Patch vordert bij deze incidentele conclusie dat Adobe c.s., als in de V.S. gevestigde rechtspersonen, op grond van artikel 224 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) worden veroordeeld om zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding, tot betaling waarvan Adobe c.s. in de hoofdzaak veroordeeld zouden kunnen worden. Adobe c.s. stellen zich primair op het standpunt dat de uitzondering van artikel 224, lid 2, sub a Rv aan de orde is.

Volgens hen verzet in het onderhavige geval artikel 5 van de Berner Conventie zich tegen het opleggen van een verplichting tot het stellen van zekerheid. Aan een Amerikaanse procespartij zouden, in een Nederlandse procedure over auteursrechten tegen een Nederlandse procespartij, geen eisen mogen worden gesteld die niet ook aan de Nederlandse procespartij worden gesteld. Met het stellen van zekerheid zou bovendien een door de BC niet toegestane formaliteit aan de uitoefening van het auteursrecht worden gesteld. De rechtbank volgt het standpunt van Adobe c.s. niet.

Bij het eerste lid van artikel 5 BC gaat het erom dat die buitenlandse auteur, waar het zijn auteursrecht betreft, in Nederland dezelfde bescherming geniet als een Nederlandse auteur. Het Nederlands recht maakt op dat punt geen onderscheid naar de nationaliteit van de auteur of het land van oorsprong van het betreffende werk. De verplichting tot zekerheidstelling in het kader van een gerechtelijke procedure doet aan die bescherming niet af.

Daarnaast is het doel van formaliteitenverbod van het tweede lid van artikel 5 BC te voorkomen dat aan het auteursrecht afbreuk wordt gedaan doordat niet aan bepaalde formaliteiten is voldaan. De verplichting tot zekerheidstelling is naar het oordeel van de rechtbank niet een dergelijke formaliteit. Immers, er veronderstellenderwijs van uitgaande dat Adobe c.s. in Nederland auteursrechtelijke bescherming genieten, verandert het vereiste van zekerheidstelling daar niets aan. Het auteursrecht vervalt niet, noch wordt het anderszins beperkt wanneer geen zekerheid wordt gesteld.

Adobe c.s. hebben zich subsidiair op het standpunt gesteld dat er, naast de zekerheid voor de proceskosten, geen sprake kan zijn van een veroordeling tot zekerheidstelling voor de eventuele schadevergoeding, waar Adobe c.s. tot veroordeeld zouden kunnen worden. Patch heeft daartoe immers geen eis van reconventie ingesteld. Dit verweer faalt. De schadevergoeding waar artikel 224 lid 1 Rv op doelt, betreft de schade die een rechtstreeks gevolg is van het in rechte opkomen van Patch. Het betreft dus niet de schadevergoeding die eventueel in reconventie gevorderd zou kunnen worden.

De rechtbank wijst de incidentele vordering tot zekerheidsstelling toe. De rechtbank acht daarbij het door Patch gestelde bedrag van EUR 15.300,-- aan werkelijk te maken proceskosten vooralsnog niet onredelijk hoog, gelet op de stand waarin de procedure zich bevindt,  in de beginfase,  en de door advocaten gebruikelijk te hanteren uurtarieven. Dit laat uiteraard onverlet dat de rechtbank, indien Adobe c.s. in de hoofdzaak in het ongelijk zouden worden gesteld, de door Patch daadwerkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand aan de hiervoor bedoelde toets van artikel 1019h Rv dient te onderwerpen. Adobe c.s.worden, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van het incident veroordeeld (€452,00).

Lees het vonnis hier.

IEF 6315

Het merk waarop een ander recht heeft

Hoge Raad , 24 juni 2008, LJN: BD2745, Strafzaak.

 “1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft (…) de verdachte ter zake van (…) "opzettelijk waren, die zelf valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft in voorraad hebben, meermalen gepleegd"  (...) veroordeeld tot vierentwintig maanden gevangenisstraf, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met verbeurdverklaring, teruggave en bewaring van de inbeslaggenomen voorwerpen.

De Hoge Raad verwerpt het beroep. “Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen.”

Lees het arrest hier.