IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 5804

Publiciteit inzake tandverzorging

gebit.gifHvJ EG, 13 maart 2008, in zaak C-446/05, prejudiciële vragen in de Belgische strafzaak tegen Ioannis Doulamis.

Artikel 81 EG, gelezen in samenhang met de artikelen 3, lid 1, sub g, EG en 10, tweede alinea, EG, staat niet in de weg aan een nationale wet die reclame inzake tandverzorging verbiedt.

Doulamis wordt vervolgd onder meer omdat hij in een telefoongids reclame heeft gemaakt voor het Tandheelkundige laboratorium Jean DOULAMIS en voor de Tandheelkundige kliniek Jean DOULAMIS, wat de Belgische wet van 15 april 1958 verbiedt. De reclameadvertenties zijn respectievelijk in de pagina’s betreffende tandheelkundige laboratoria en in die betreffende tandheelkundige klinieken geplaatst. Deze advertenties bevatten objectieve informatie, zoals de aangeboden diensten, het adres, het telefoonnummer en de openingsuren van de twee praktijken.

Volgens de verwijzende rechter is het niet uitgesloten dat de bepalingen van de wet van 15 april 1958 het vrije handelsverkeer tussen de lidstaten kunnen belemmeren, voor zover zij de verwezenlijking van de doelstellingen van een eenheidsmarkt tussen de staten in gevaar kunnen brengen. Het Hof oordeelt anders.

Uit niets blijkt dat de wet van 15 april 1958 een mededingingsregeling of een besluit van ondernemingen bevoordeelt, begunstigt of vastlegt. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt evenmin dat de betrokken lidstaat de verantwoordelijkheid voor het nemen van besluiten tot interventie op economisch gebied aan particuliere marktdeelnemers zou hebben gedelegeerd in plaats van zijn eigen regels te laten gelden.

Zelfs in de veronderstelling ten slotte dat Doulamis, als eigenaar van een tandheelkundige kliniek, kan worden gekwalificeerd als „onderneming” in de zin van artikel 81 EG (…), blijkt uit de verwijzingsbeslissing niet dat er in casu sprake is van een overeenkomst tussen ondernemingen, een besluit van een ondernemersvereniging, of een onderling afgestemde feitelijke gedraging die de handel tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en die ertoe strekt of ten gevolge heeft dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst.

Het Hof verklaart voor recht : “Artikel 81 EG, gelezen in samenhang met de artikelen 3, lid 1, sub g, EG en 10, tweede alinea, EG, staat niet in de weg aan een nationale wet, zoals de wet van 15 april 1958 betreffende de publiciteit inzake tandverzorging, die eenieder en tandverzorgers verbiedt in het kader van een vrij beroep of een praktijk voor tandverzorging op welke wijze ook reclame inzake tandverzorging te maken.”

Lees het arrest hier.

IEF 5803

Van imitatie van die aanduiding of van suggestief gebruik

schneider.gifHvJ EG, 13 maart 2008, zaak C-285/06, prejudiciële vragen in de Duitse procedure Heinrich Stefan Schneider tegen Land Rheinland-Pfalz.

Vragen over het gebruik van de aanduidingen „Réserve”, „Grande Réserve”, „Reserve” en „Privat-Reserve” bij het in de handel brengen van wijn. Omschrijving, aanduiding, aanbiedingsvorm en bescherming van bepaalde wijnbouwproducten. Bescherming van traditionele aanduidingen.Vertaling in andere taal. Gebruik voor wijnen afkomstig uit andere producerende lidstaat.

Bij een controle is komen vast te staan dat Schneider acht soorten wijn produceerde waarvan de etiketten de naam van zijn wijngoed vermeldden alsook de aanduidingen „Grande Réserve” voor twee wijnen in de hoogste prijsklasse, „Réserve” voor vier wijnen in de middenprijsklasse en „Terroir” of „Terroir Palatinat” voor twee wijnen in de laagste prijsklasse. Bij beschikking heeft de Aufsichts- und Dienstleistungsdirektion Trier Schneider verboden de betrokken wijn in de handel te brengen met de Franse aanduidingen „réserve” en „grande réserve”.  Het bezwaar van Schneider, waarin deze zich bereid verklaarde om in plaats van voornoemde aanduidingen, de Duitse aanduidingen „Reserve” of „Privat-Reserve” te gebruiken, is eveneens verworpen. 

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:

“1- Artikel 47, lid 2, sub c, van verordening (EG) nr. 1493/1999, houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (…) moet aldus worden uitgelegd dat het gebruik van een aanduiding betreffende een productie-, bereidings-, rijpingsmethode of de kwaliteit van een wijn uit hoofde van die bepalingen slechts kan worden toegestaan indien deze aanduiding bij de personen waarvoor zij bestemd is, geen aanleiding kan geven tot verwarring tussen deze aanduiding en de aanvullende traditionele aanduidingen als bedoeld in genoemde bijlage (…) Het staat aan de verwijzende rechter om te beoordelen of de in het hoofdgeding aan  de orde zijnde aanduidingen aanleiding tot verwarring kunnen geven.

2- Artikel 24, lid 2, sub a, van verordening nr. 753/2002 (…) moet aldus worden uitgelegd dat ingeval een traditionele aanduiding is vertaald in een andere taal dan die waarin die aanduiding in bijlage III bij deze verordening is vermeld, van imitatie van die aanduiding of van suggestief gebruik in de zin van die bepaling sprake kan zijn, wanneer deze vertaling aanleiding kan geven tot verwarring of tot misleiding van de personen voor wie zij bestemd is. Het staat aan de verwijzende rechter om te onderzoeken of dit het geval is in het bij hem aanhangige geding.

3- Artikel 24, lid 2, van verordening nr. 753/2002 (…) moet aldus worden uitgelegd dat een in bijlage III van die verordening opgenomen traditionele aanduiding bescherming geniet zowel voor wijnen van dezelfde wijnsoort of dezelfde wijnsoorten die afkomstig zijn uit dezelfde producerende lidstaat als die van die traditionele aanduiding, als voor wijnen van dezelfde wijnsoort of dezelfde wijnsoorten die afkomstig zijn uit de overige producerende lidstaten.

Lees het arrest hier.

IEF 5802

Nadere voorlichting

dgcsc.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 12 maart 2008, HA ZA 07-1555, Consolidated Shoe Company tegen Dolce & Gabbana Roermond B.V.

Litispendentie incident in schoenen-auteursrechtzaak. Aanhouding en comparitie wegens onduidelijkheid over parallelle Franse zaak.

Eiser CSC brengt onder het merk Palladium schoenen op de markt en verkoopt sinds eind december 2005 het model Palladium Bilbao. D&G brengt in haar lijn D&G Junior het volgens eiser CSC inbreukmakende model 'Low mini Boots - Farmstil' op de markt (afbeeldingen in het vonnis).

Volgens D&G zou de rechtbank zich echter (tijdelijk) van een oordeel over de gestelde auteursrechtinbreuk moeten onthouden. Zij beroept zich in dit verband op art. 27 EEX-Vo: Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat. Staat die bevoegdheid vast, dan verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.

De rechtbank houdt de zaak inderdaad aan, maar om andere redenen:

“4.5. De vraag is derhalve of tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn die hetzelfde onderwerp betreffen. Niet duidelijk is of in de Franse procedure dezelfde onderwerpen in geschil zijn als in de onderhavige procedure. In de overgelegde dagvaarding uit de Franse procedure wordt in algemene zin een verbod gevorderd inbreuk te maken op de auteurrechten met betrekking tot de Bilbao-laars. Dit zou met zich kunnen brengen dat de Franse rechter zich ook dient uit te spreken over de rechtmatigheid van in andere landen (zoals Nederland) verrichte handelingen. Het is gelet op de stellingen en feiten in die zaak (welke de rechtbank niet bekend zijn) evengoed mogelijk dat de Franse rechter zich enkel dient uit te laten over in Frankrijk verrichte handelingen. Dat zou in ieder geval een verklaring kunnen zijn voor de eiswijziging van CSC. Of dat het geval is, blijkt niet uit de stukken. Omdat ook in de onderhavige procedure vooralsnog niet duidelijk is wie van welke inbreukmakende handelingen in welke landen een verwijt wordt gemaakt, kan de rechtbank geen antwoord geven op de vraag of het risico van tegenstrijdige uitspraken zich voordoet. Zij wenst op dit punt nader te worden voorgelicht.”

Dat de eisende partij in de Franse procedure en in de onderhavige procedure niet dezelfde vennootschappen zijn, houdt niet zonder meer in dat het beroep op litispendentie moet worden afgewezen. Daarvoor is van belang of deze vennootschappen voor de toepassing van art. 27 EEX-Vo moeten worden gelijkgesteld omdat -kort gezegd- hun belangen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden (HvJEG 19 mei 1998, zaak C-351/96).

Dat het i.c. ook niet duidelijk is in hoeverre de belangen van partijen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden is een extra reden voor nadere voorlichting en de rechtbank gelast daarom een comparitie van partijen. Uit proceseconomisch oogpunt zal de comparitie meteen ook worden benut voor een comparitie van partijen in de hoofdzaak. De rechtbank is immers hoe dan ook bevoegd te oordelen over de gestelde inbreuk op het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel en de slaafse nabootsing.

Lees het vonnis hier.

IEF 5801

Uit kromlijnige lijnen, stippen en/of wervels

ep750.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 12 maart 2008, HA ZA 06-2495, De Europese Centrale Bank tegen Document Security Systems, Inc.

Pan-Europese octrooizaak. Octrooi-inbreuk door Euro-bankbiljetten? Dat is nog niet gezegd, wel dat het octrooi waarop inbreuk gemaakt zou kunnen zijn geldig is, althans wat het Nederlandse deel betreft. En in het kader van de boekenweek: Gratis inleiding druktechniek van een pagina of zes.

Gedaagde DSS is houdster van het Europees octrooi dat betrekking heeft op een “Method of making a nonreplicable document (in – niet geheel correcte, Rb. – vertaling: ‘Niet kopieerbaar document en werkwijze voor het maken daarvan’)”. Kort gezegd heeft de uitvinding betrekking op een druktechniek voor het vervaardigen van een document waardoor het niet betrouwbaar kan worden nagemaakt met een kopieerinrichting van het aftasttype (scanning type copier).

Voorafgaand aan deze zaak, in 2005, heeft DSS eiser i.c. ECB gedagvaard voor het Gerecht van Eerste Aanleg, aanvoerend dat de ECB met de productie van Euro bankbiljetten inbreuk maakt haar octrooi. Het Gerecht van Eerste Aanleg heeft DSS in haar vorderingen ter zake van octrooi-inbreuk niet-ontvankelijk verklaard omdat slechts de nationale rechter bevoegd is van de octrooiinbreukvorderingen kennis te nemen. Lees die beschikking hier.

De ECB vordert i.c. vernietiging van het octrooi voor Nederland. Aan haar vordering legt de ECB ten grondslag dat het octrooi nietig is omdat het onderwerp van het octrooi niet wordt gedekt door de inhoud van de oorspronkelijke aanvrage, de uitvinding niet nieuw is en bovendien uitvindingshoogte mist.

De ECB heeft in een negental landen nietigheidsprocedures tegen het octrooi geïnitieerd. Het octrooi is ondertussen voor het VK en Frankrijk nietig verklaard en voor Duitsland in stand gehouden. Een niet-relevante niet-juridische conclusie is dat met instandhouding van het Nederlandse deel in de onderhavige zaak de stand dus nu 2-2 is.

Ook met het oog op het internationale karakter van het geschil komt de rechtbank met een uitgebreide motivering van haar oordeel. Er wordt verwezen naar de andere nationale beslissingen, en dan vooral de Britse, en om het geheel wat inzichtelijker te maken geeft de rechtbank een eigen inleiding van een pagina of zes in de (druk)technieken waar het i.c. om gaat.

Nietigheidsgronden

De bezwaren van de ECB tegen het octrooi (het onderwerp van het octrooi niet wordt gedekt door de inhoud van de oorspronkelijke aanvrage, de uitvinding niet nieuw is en mist bovendien uitvindingshoogte) worden door de rechtbank één voor één afgewezen.

1. Toegevoegde materie – 123 lid 2 EOV jo. artikel 75 lid 1 onder c Rijksoctrooiwet 1995:

Uitgangspunt is dat een octrooiaanvrage niet zodanig gewijzigd mag worden dat het onderwerp niet meer gedekt wordt door de inhoud van de aanvrage zoals ingediend. Volgens de rechtbank is daar i.c. geen sprake van.

“4.47. De hiervoor weergegeven passages in de beschrijving komen overeen met de inhoud van de in conclusie 13 geclaimde materie. De [toegevoegde - IEF] deelkenmerken F en G waarbij het rasterpatroon over het originele beeld wordt gelegd voor het op het document voortbrengen van een gedrukte afbeelding omvattende de oorspronkelijke afbeelding met een daarboven geplaatst overgebracht of ondoorgankelijk gemaakt drukpatroon in overeenstemming met het rasterpatroon en waarin het drukpatroon normaal niet met het blote oog te onderscheiden is, zodanig dat het originele beeld en het gedrukte beeld voor het blote oog algemeen hetzelfde lijken, zijn daarmee directly and unambiguously geopenbaard.

4.48. (…) Anders dan de Engelse en Franse rechter is deze rechtbank van oordeel dat de gemiddelde vakman (..) de deelkenmerken F en G zonder meer zou begrijpen uit de op pagina’s 7-9 van de oorspronkelijke aanvrage beschreven gevonden print methode voor het vervaardigen van een oorspronkelijk beveiligd document (replicant document) en de verdere kopieën gemaakt met een kopieerinrichting van het aftasttype in verbinding met conclusie 13.

4.49. De stelling van ECB dat het teruggrijpen op bepaalde passages uit de beschrijving in combinatie met conclusie 13 een niet toegestane mozaïek-methode ( zou zijn om alsnog dekking voor de gewijzigde conclusie te vinden, wordt verworpen.  De ruimer geformuleerde oorspronkelijke conclusies die zien op het op verschillende manieren vervaardigen van een niet betrouwbaar te reproduceren document, weerhouden de aanvrager er niet van tijdens de verleningsprocedure te verwijzen naar die delen van de beschrijving waarin kenmerken worden beschreven die de aanvrager naar de claim wenst over te brengen.

Dat zou anders zijn indien de door het EOB hiervoor gegeven kaders (zie r.o. 4.27) te buiten zouden worden gegaan namelijk indien de positie van de octrooihouder op ongerechtvaardigde wijze wordt verbeterd of indien de rechtszekerheid van derden in het gedrang komt, maar daarvan is het onderhavige geval geen sprake. 

De voorkeur van de aanvrager voor een werkwijze met kenmerken F en G valt voldoende duidelijk en ondubbelzinnig uit de oorspronkelijke aanvrage af te leiden, gelet op de neerlegging daarvan in een volgconclusie en de bewoordingen van de hierboven aangehaalde passages. Van een niet geopenbaarde en aldus ongeoorloofde selectie van kenmerken uit de aanvrage is dan ook geen sprake.

4.50. Het beroep op de nietigheid van conclusie 1 wegens toegevoegde materie wordt derhalve verworpen.”

2. Gebrek aan nieuwheid (artikel 75 lid 1 onder a ROW 1995 jo. artikelen 52 en 54 EOV):

“4.52. Het beroep dat de uitvinding openbaar is gemaakt in het Zwitserse en Britse bankbiljet wordt verworpen. In feite heeft ECB dit beroep slechts onderbouwd door te stellen dat achteraf kan worden geconstateerd dat een kleurenkopie gemaakt met een laser kleurkopieermachine van het type Canon 700L (300 dpi) duidelijke wijzigingen in het originele beeld laat zien die zichtbaar zijn met het blote oog.   (…) Die stelling leidt evenwel geenszins tot de conclusie dat de in EP 750 geclaimde werkwijze door middel van de bankbiljetten is openbaar gemaakt: de werkwijze valt immers niet te herleiden uit de bankbiljetten als zodanig.

Ook het beroep op anticipatie door een Brits octrooi (GB 011) verworpen. Het document is niet nieuwheidsschadelijk.

3. Gebrek aan inventiviteit (artikel 75 lid 1 onder a ROW 1995 jo. artikel 56 EOV):

Noch het genoemde Brits octrooi, noch andere octrooien en artikelen doen af aan de inventviteit van het litigieuze octrooi. De gemiddelde vakman had op de prioriteitsdatum geen diepgaande kennis van de werking van scanning type copiers en geen van de genoemde documenten bevat aanwijzingen dat de gemiddelde vakman tot een uitvinding als die van het octrooi had kunnen komen. Ook de combinatie van een of meer van deze documenten doet aan de uitvindingshoogte van het octrooi geen afbreuk.

De ECB stelt ten slotte nog dat conclusie 2 nietig zou zijn wegens gebrek aan inventiviteit en de conclusies 3 en 4 nietig zouden zijn wegens niet-nawerkbaarheid althans toegevoegde materie.

“4.62 (…) Die stellingen worden gepasseerd. Ten aanzien van conclusie 2 geldt dat deze afhankelijk is van de inventieve conclusie, zodat de inventiviteit gegeven is. Wat betreft de bezwaren ten aanzien van de conclusies 3 en 4 geldt dat de daarvoor ontwikkelde argumentatie in het licht van het verweer van DSS onvoldoende is onderbouwd, zodat die bezwaren worden verworpen.”

De slotsom luidt dat het octrooi geldig is zodat de door ECB gevorderde vernietiging daarvan moet worden afgewezen.

Nu de vorderingen aanhangig zijn gemaakt voor de implementatiedatum van de Handhavingsrichtlijn (Richtlijn 2004/48/EG) zullen de proceskosten conform het liquidatietarief worden vastgesteld.

Lees het vonnis hier.

IEF 5800

Van harte

Op 20 maart 1883 werd het Unieverdrag van Parijs gesloten. Het Unieverdrag van Parijs (officieel: het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom) is zonder twijfel het belangrijkste verdrag op het gebied van industriële eigendom en viert dit jaar zijn 125-jarig bestaan.

Het Octrooicentrum Nederland viert dit 125-jarig bestaan op 20 maart a.s. De dag begint om 10.30 uur. Nadere informatie volgt.

IEF 5799

Tequilas del Señor

somb.gifVoorzieningenrechter van de Rechtbank ’s-Gravenhage d.d. 5 maart 2008, KG ZA 08-4, Consejo Regulador Del Tequila A.C. en Tequilas del señor s.a. de C.V. (TDS) tegen Toorank B.V. c.s .

Wel gemeld, nog niet samengevat. Merkgebruik na beëindiging van handelsrelatie. Geen impliciete toestemming.

In 1993 geeft eiser TDS toestemming aan gedaagde Toorank om het product Tequila Sombrero Negro op de Duitse en de Beneluxmarkt te brengen. TDS en Toorank hebben op 1 juni 1995 een zogenaamde "co-responsability overeenkomst" gesloten, waarin de afspraken nader zijn vastgelegd. Op grond van artikel 3 van die Overeenkomst is het Toorank toegestaan om de door TDS in vaten aangeleverde Tequila te bottelen en op de markt te brengen. Bovendien is Toorank gedurende de overeenkomst gerechtigd om de oorsprongsbenaming Tequila te gebruiken en is Toorank gehouden om de betreffende Tequila onder de het merk SOMBRERO NEGRO op de markt te brengen.

Op 1 maart 2000 is de Overeenkomst door TDS beëindigd. Daarbij heeft TDS Toorank er op gewezen dat het Toorank niet langer is toegestaan om de naam Tequilas del Señor, het merk SOMBRERO NEGRO en/of de NOM-code NOM-1124 te gebruiken (een soort Mexicaanse productcertificaat, uitsluitend na registratie van het NOM registratienummer is het een producent daadwerkelijk toegestaan om Tequila te produceren, te bottelen en te verhandelen).. TDS heeft vanaf die datum geen Tequila meer aan Toorank geleverd.

Toorank brengt althans bracht een product op de markt met een etiket met de aanduiding Tequila Sombrero Negro. TDS vordert thans onder meer een inbreukverbod.

Toorank verweert zich onder meer door te stellen dat er sprake is van impliciete toestemming tot het gebruik van het merk SOMBRERO NEGRO. Die toestemming ontleent Toorank naar eigen zegge aan de faxbrief van 1 maart 2000 waarin de Overeenkomst werd opgezegd.

In die brief wordt Toorank er expliciet op gewezen dat zij als gevolg van die opzegging niet langer gerechtigd is gebruik te blijven maken van de company name Tequilas del Señor en het NOM-registratienummer van TDS. Volgens Toorank mocht zij hieruit af leiden dat het gebruik van het Tequila Sombrero Negro etiket en het teken Tequila Sombrero Negro haar impliciet was toegestaan.

De voorzieningenrechter kan deze gedachtegang niet volgen. Tot de opzegging had Toorank op grond van artikel 6 van de Overeenkomst het recht het Tequila Sombrero Negro etiket en het teken Tequila Sombrero Negro aan te brengen op de door haar gebottelde Tequila. Door de opzegging van de Overeenkomst, bij welke opzegging Toorank zich heeft neergelegd, verviel de enige grondslag die er was voor het gebruik van etiket en teken. De toestemming tot het gebruik van het merk SOMBRERO NEGRO, welke volgde uit artikel 6 van de Overeenkomst, was dan ook beëindigd door de opzegging daarvan.

Lees het vonnis hier.

IEF 5798

De verlenging

Boekblad bericht dat de Stichting Leenrecht dit jaar ook vergoedingen wil gaan incasseren voor het verlengen van uitgeleende boeken. De Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) daagt de stichting voor de rechter.

“Evert Slot, jurist bij de VOB: ‘De leenrechtvergoeding staat los van de duur van de uitleentermijn. Zo wordt er niet minder leenrecht betaald als iemand een geleend boek eerder terugbrengt. En ook niet meer als een boek te laat wordt ingeleverd.'  (…) Er is geen enkele juridische grond om voor zo'n gratis verlenging een extra leenrechtvergoeding te betalen. (…) De echte reden is dat het aantal uitleningen de afgelopen 15 jaar met 25 procent is teruggelopen. En daarmee ook de inkomsten van SL. (…) Het lijkt er op dat SL het verhogen van haar inkomsten als een heilig moeten beschouwt.'

Het was aanvankelijk de bedoeling van SL en VOB om het meningsverschil over de verlengingen voor te leggen aan de rechter in de vorm van een gezamenlijke proefprocedure. Het is evenwel niet gelukt om overeenstemming te bereiken over de randvoorwaarden van een dergelijke procedure. (…) De Stichting Leenrecht zal op een later tijdstip reageren op de zaak.”

Lees hier meer (alleen abonnee’s Boekblad) .

IEF 7783

The European Central Bank vs. Document Security Systems, Inc.

District Court of The Hague, 12 March 2008, Case number / Cause-list number: 269923 / HA ZA 06-2495, The European Central Bank versus Document Security Systems, Inc.

By means of a judgment having immediate effect, ECB requests the annulment of European patent 0 455 750 B1, pertaining to a Method of making a nonreplicable document", for the Netherlands, ordering DSS to pay the procedural costs, including the translation costs. 3.2. The underlying reason for ECBs claim is that, in its opinion, the patent is null and void as the subject of the patent is not covered by the content of the original application, the invention is not new, and in addition there is a lack of inventive step.

The District Court of The Hague concludes that EP 750 is valid so that its nullification claimed by ECB must be dismissed.

Read the entire judgement here.

IEF 7637

The European Central Bank vs. Document Security Systems, Inc.

District Court of The Hague, 12 March 2008, Case number / Cause-list number: 269923 / HA ZA 06-2495, The European Central Bank versus Document Security Systems, Inc. 

By means of a judgment having immediate effect, ECB requests the annulment of European patent 0 455 750 B1, pertaining to a “Method of making a nonreplicable document", for the Netherlands, ordering DSS to pay the procedural costs, including the translation costs. 3.2. The underlying reason for ECB’s claim is that, in its opinion, the patent is null and void as the subject of the patent is not covered by the content of the original application, the invention is not new, and in addition there is a lack of inventive step. 

The District Court of The Hague concludes that EP 750 is valid so that its nullification claimed by ECB must be dismissed.

Read the entire judgement here. IEFenglish

IEF 5797

Personalia

sbhr.gifNog maar net opgericht en SteinhauserHeeziusRijsdijk (SHR) heeft de naam al weer gewijzigd. Na de komst van Carine van den Brink gaat het kantoor verder onder de naam SteinhauserVandenBrinkHeeziusRijsdijk (SBHR).

“Na ruim zeven jaar als advocaat bij Stibbe in de algemene ondernemingsrecht en litigation praktijk te hebben gewerkt, is zij achtereenvolgens bedrijfsjurist bij Pharming (het ‘eerste’ Nederlandse biotechnologie bedrijf) en Getronics geweest. Van 2002 tot 2008 heeft Carine met Van den Brink Advocaten een unieke positie verworven op het gebied van recht en biotechnologie.”

Lees hier meer.