IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 5649

Misleidende en onjuiste uitingen

Rechtbank Amsterdam 7 februari 2008, KG ZA 07-2481, IRDA tegen NORMA en SENA (met dank aan Marcel Bunders, Hellingman Bunders Advocaten).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Kort geding. Misleidende en onjuiste uitingen van NORMA en SENA. In de belangenafweging is ter bescherming van de gerechtvaardigde belangen van IRDA een beperking van de vrijheid van meningsuiting van NORMA en SENA gerechtvaardigd.

IRDA en NORMA houden zich bezig met het beheer van rechten en vergoedingsaanspraken van de bij hen aangesloten uitvoerende kunstenaars en in het bijzonder van artiesten, musici, acteurs en actrices.

SENA houdt zich voor de uitvoerende kunstenaars en fonogrammenproducenten bezig met de inning en de verdeling van de vergoeding ingevolge artikel 7 Wnr.  Stichting Thuiskopie is belast met de inning en verdeling van de zogeheten thuiskopievergoeding als bedoeld in artikel 16c Aw en 10 sub e Wnr.  IRDA is enige tijd als verdelingsorganisatie voor de thuiskopiegelden aangewezen geweest door Thuiskopie. Daarna heeft Thuiskopie SENA en NORMA aangewezen als verdelingsorganisatie voor de thuiskopiegelden.

IRDA en Thuiskopie zijn vervolgens in een juridische strijd over de verdeling van de thuiskopiegelden verwikkeld geraakt waarin IRDA uiteindelijk aan het langste eind trok. Thuiskopie diende aan IRDA een bedrag van iets meer dan EUR 1.000.000,- aan thuiskopiegelden over te maken.

Op 9 november 2007 hebben SENA en NORMA zich per brief gezamenlijk tot alle uitvoerende kunstenaars in Nederland gewend. In deze brief worden allerlei uitingen gedaan die volgens IRDA misleidend en onjuist zijn.  Zo wordt de IRDA door SENA en NORMA aangewreven dat zij de afgelopen vier jaar geen gelden meer heeft geïncasseerd en verdeeld, maar wel de positie van de uitvoerende kunstenaars wel ernstige schade heeft toegebracht. Ook worden de uitvoerende kunstenaars opgeroepen hun aanmelding bij IRDA op te zeggen.

IRDA vordert in kort geding onder meer een verbod en rectificatie van de misleidende en onjuiste uitingen in de brief van de SENA en NORMA. Deze vorderingen worden door de Voorzieningenrechter toegewezen. Een aantal uitingen in de gewraakte brief acht de Voorzieningenrechter inderdaad misleidend dan wel onjuist.

De Voorzieningenrechter oordeelt vervolgens dat het belang van IRDA om in de concurrentie om de gunst van de deelnemende kunstenaar gevrijwaard te blijven van onjuiste en onrechtmatige berichtgeving over IRDA, haar posities en prestaties zwaarder wegen dan het belang van NORMA en SENA bij hun aanspraak op vrijheid van meningsuiting. Het opgelegde verbod en rectificatie leveren een beperking op van de vrijheid van meningsuiting in de zin van artikel 10 lid 2 EVRM die in dit geval als op de wet gegrond, in een democratische samenleving noodzakelijk wordt geacht ter bescherming van de gerechtvaardigde belangen van IRDA.

Lees het vonnis hier.  

IEF 5648

Exploitatie

Rechtbank Amsterdam, 6 februari 2008, HA ZA 06-4034, Intersong Basart Publishing Group B.V. c.s tegen Van Hemert (met dank aan Margriet Koedooder, De Vos & Partners).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Bodemprocedure. Ontbinding muziekuitgavecontracten rechtsgeldig vanwege het niet nakomen van de exploitatieverplichting. Het zou de eerste keer zijn dat een auteur van (populaire) muziekwerken op deze wijze zijn muziekuitgaverechten terug krijgt.

Kern van het geschil tussen partijen is of Van Hemert rechtsgeldig de met Intersong c.s. gesloten muziekuitgavecontracten heeft ontbonden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.

De rechtbank is van oordeel dat Intersong c.s. tekort zijn gekomen in de exploitatieverplichting. Deze exploitatieverplichting ligt, anders dan Intersong c.s. betogen, op grond van de wederzijdse verwachtingen wel degelijk besloten in het contract volgens de rechtbank. 

Anders dan Van Hemert stelt is de exploitatieverplichting een inspanningverplichting en geen resultaatsverplichting, hetgeen inhoudt dat Intersong c.s. zich voortdurend en maximaal zouden inspannen om uit de werken het maximale rendement te halen, zeker indien zij daartoe door de auteur worden aangezet. De tekortkoming i.c. blijkt volgens de rechtbank met name gelegen in het niet (tijdig) verschaffen van exploitatieoverzichten, ondanks dat daar een aantal keer om is gevraagd.

De rechtbank komt voorts toe aan de vraag of is voldaan aan de formele ontbindingsvereisten. De rechtbank oordeelt dat Intersong c.s. na het verstrijken van de termijn gesteld in de brief van 8 december 2005, waar duidelijk is aangegeven wat de klachten waren, in verzuim zijn geraakt. De brief van 8 december 2005 is volgens de rechtbank tevens aan te merken als een schriftelijke ontbindingsverklaring. Doordat medegedeeld wordt dat bij geen reactie de PALM/NMUV-procedure gestart zal worden, is immers sprake van een voorwaardelijke ontbinding. Na drie maanden heeft Van Hemert Intersong c.s. op de hoogte gesteld van het starten van deze procedure. Hieruit is volgens de rechtbank duidelijk dat Van Hemert de overeenkomst wenst te ontbinden, nu dit een ontbindingsprocedure betreft en dat hij de aangekondigde ontbinding heeft doorgezet.

De vorderingen van Intersong c.s. worden dan ook afgewezen en de reconventionele vorderingen van Van Hemert worden toegewezen.

Lees het vonnis hier. Persbericht De Vos & partners hier

IEF 5646

40 – 45d (HB)

svo2.bmpGerechtshof ’s-Gravenhage,  31 januari 2008, rolnummer: 06/971, Holierhoek tegen Rob Houwer Film & TV Producties B.V. c.s (met dank aan  Marc de Kemp, Houthoff Buruma).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Hoger beroep bodemprocedure. Auteursrecht. Overgangsrecht. Proefproces over de toepasselijkheid van artikel 45d Auteurswet op de destijds gesloten scenario-overeenkomst en de exploitatierechten met betrekking tot de het filmwerk Soldaat van Oranje. Het Hof wijst de vorderingen van Holierhoek af.

Kees Holierhoek is scenario-schrijver en ook voorzitter van de stichting LIRA, een belangenorganisatie van auteurs. Holierhoek is samen met drie anderen (de heren Gerard Soeteman, Paul Verhoeven en Erik Hazelhoff Roefzema) co-scenarioschrijver geweest van de alom bekende en bekroonde film Soldaat van Oranje, die in 1977 in première ging te Amsterdam. Producent van deze succesvolle Nederlandse speelfilm is Houwer Film BV.

Met het oog op de te produceren speelfilm hadden Houwer Film BV en Holierhoek al op 9 september 1975 een overeenkomst gesloten, op grond waarvan scenarist Holierhoek als wederprestatie voor a) het samen met anderen schrijven van het draaiboek voor de film Soldaat van Oranje en b) de algehele overdracht van alle auteursrechten aan filmproducent Houwer Film BV een bedrag van Fl. 22.500,- heeft ontvangen.

Bij aangetekende brief van 8 april 2004 heeft de huidige advocaat van Holierhoek jegens Rob Houwer aanspraak gemaakt op alsnog een billijke vergoeding voor de (verdere) exploitatie van de speelfilm Soldaat van Oranje, waaronder de verhuur van DVDs.

Het gaat Holierhoek in deze proefprocedure om de reikwijdte van art. 45d Auteurswet. Holierhoek stelt dat een scenarioschrijver in de praktijk bij een overeenkomst met een filmproducent vaak gedwongen wordt afstand te doen van het recht op een billijke vergoeding voor iedere vorm van onvoorziene exploitatie van het filmwerk waaronder die door verhuur. Producenten weigeren daardoor vaak scenarioschrijvers mee te laten delen in de toekomstige opbrengsten van succesvolle speelfilms. Die praktijk is in strijd met deze wettelijke regeling, die voor wat betreft de billijke vergoedingen van dwingend recht is.

Een eenmalige afkoopsom is ook niet te rijmen met de ratio van de voor de rechtspraktijk onduidelijke regeling van art. 45d Auteurswet, welke ratio is de bescherming van de zwakke onderhandelingspositie van de auteur tegenover de filmproducent, aldus Holierhoek.

Het Hof oordeelt echter in het nadeel van Holierhoek. Het onderhavige overgangsrecht uit 1985 laat volgens het Hof geen andere conclusie toe, dan dat de per 1 augustus 1985 ingevoerde wetsartikelen 45a t/m 45g Auteurswet toepassing missen nu speelfilm Soldaat van Oranje reeds voor 1 augustus 1985 was voltooid. “(…) nu de artikelen 45a-45g niet van toepassing zijn verklaard op een weliswaar aangevangen maar nog niet voltooid filmwerk, geldt naar het oordeel van het hof a fortiori dat de artikelen 45a-45d niet van toepassing zijn op een voltooid filmwerk (…)”

De Wet op de naburige rechten voorziet niet in overgangsrecht met betrekking tot het invoeren van de derde en vijfde volzin van artikel 45d aw, omdat de wet – aldus de MvT – slechts een verduidelijking van de bestaande regeling betreft. Nu de Wet op de naburige rechten niet een bepaling bevat dat de daarbij ingevoegde derde volzin van artikel 45d dwingend recht bevat of dat daarvan geen afstand kan worden gedaan, is het Hof van oordeel dat het daarbij gaat om regelend recht. Hiermee is volgens het Hof in overeenstemming hetgeen is vermeld in de MvT, namelijk dat de praktijk veelal in de contracten afspraken worden gemaakt over de exploitatie van het filmwerk en de aan de makers/de uitvoerende kunstenaars toekomende vergoeding. Ook de eis van een schriftelijke overeenkomst (vijfde volzin), op zichzelf wel dwingend recht, dwingt niet tot een andere opvatting. Daar komt bij dat het gaat om een verduidelijking van de bij de wetswijzigingen van 1985 ingevoegde bepalingen welke volgens het Hof evenmin dwingendrechtelijk van aard zijn.

Hoewel de zesde volzin van artikel 45d Aw wel dwingend recht is, hetgeen volgt uit de artikel 4 van richtlijn 92/1000/EEG, ziet dit volgens de MvA niet op andere exploitatievormen dan verhuur.

Holierhoek stelt voorts dat hij tijdig een beroep heeft gedaan op bedoelde billijke vergoeding door zijn brieven van 1 december 1995 en 29 november 1996. Houwer BV. c.s. beweren deze brieven nooit te hebben ontvangen. Het Hof overweegt dat deze brieven zijn gericht aan de verkeerde rechtspersoon en bovendien niet juist zijn geadresseerd. Voorts overweegt het hof dat het aan Holierhoek is om te bewijzen dat de brieven Houwer BV. c.s. daadwerkelijk hebben bereikt. Holierhoek slaagt niet in dit bewijs en zijn bewijsaanbod wordt als niet voldoende geconcretiseerde terzijde geschoven.

Ook Holierhoeks stelling dat de aanspraak op een billijke vergoeding ter zake van verhuur van een filmwerk niet noodzakelijkerwijs behoeft te worden gericht tot de producent maar zich kan richten tot de LIRA of een andere collectieve rechtenorganisatie, dan wel dat aanspraak kan worden gemaakt door middel van een publicatie, wordt verworpen. Uit het bepaalde in artikel III lid 3 van de wet van 21 december 1995 in samenhang met artikel 45d Aw volgt naar het oordeel van het Hof dat de aanspraak moet worden gericht aan de producent van het desbetreffende filmwerk.

Artikel 45d Aw is derhalve volgens het hof niet van toepassing op de scenario-overeenkomst van 1975. de gevorderde verklaring voor recht wordt aldus afgewezen. Vervolgens komt het beroep op artikel 2 lid 2 Aw en het (gewone) vermogensrecht aan de orde.

De overeenkomst tussen partijen uit 1975 laat naar het oordeel van het Hof geen andere redelijke uitleg op de voet van het Haviltex-criterium toe, dan dat Holierhoek aan Houwer Films BV tegen betaling van een lumpsum onder meer alle mogelijke auteursrechten overdroeg, waaronder ook die voor destijds wellicht minder voorzienbare toekomstige exploitatievormen inclusief de verhuur van DVDs. Het Hof geeft hiervoor in r.o. 7.5 en 7.6 een interessante goederenrechtelijke onderbouwing die omwille van het karakter van deze samenvatting achterwege wordt gelaten.

Ook van onvoorziene omstandigheden als (thans) bedoeld in art. 6:258 BW is niets relevants gesteld of gebleken.

De slotsom van de Hof luidt dat de vorderingen van Holierhoek om de voormelde redenen moeten worden afgewezen.

Lees het arrest hier. Vonnis Rechtbank Den Haag in eerste instantie: IEF 1926.

IEF 5645

Het rechte slaapzakmodel

bestekhouder.gifGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 12 februari 2008, KG C0700233/RO, Driessen tegen Europochette(met dank aan Diederik Stols Diederik Stols, DLA Piper).

Arrest in de bestekenvelopjeszaak. Modellenrecht. Gebruiksfunctie model speelt rol. Resultaatgerichte leer bij technische functie. Verhoging proceskostenveroordeling eerste instantie.

Geïntimeerde Europochette is houdster van een internationaal model en een gemeenschapsmodel met betrekking tot een bestekhouder (een soort enveloppe die in sommige eetgelegenheden wordt gebruikt om een papieren servet, al dan niet tezamen met bestek, op de tafel te presenteren). Appelante Driessen houdt zich bezig met de handel in enveloppen, onder meer voor de gastronomie. Het hof volgt in het onderhavige hoger beroep in grote lijnen de Rechtbank Roermond die in eerdere instantie oordeelde dat  een door Driesen verhandelde bestekhouder inbreuk maakt op het modelrecht van Europochette.

De bevoegdheid ten aanzien van het gemeenschapsmodel, levert geen problemen op. Het hof corrigeert impliciet de motivering van de rechtbank, maar het resultaat is hetzelfde (r.o. 4.2).

Inhoudelijk stelt het hof dat de modellen van Europochette geldig zijn (nieuw, eigen karakter), waarbij het en passant een aardig inkijkje geeft in de wereld van de enveloppe (4.4. e.v.).  Over het oordeel van het hof dat de bestemming, de gebruiksfunctie, van het model een rol speelt is discussie mogelijk.

“4.4. (…) Anders dan Driessen, is het hof derhalve voorshands van oordeel dat de modellen van Europochette in relevante mate afwijken van de genoemde reeds eerder bestaande bestekhouders.

4.5. Dat er al jaren hooggesloten enveloppen bekend zijn die, zoals Driessen stelt, zeer dicht in de buurt komen van het uiterlijk en de maatvoeringen van de Europochette, doet hier niet aan af. Niet gesteld of gebleken is dat hooggesloten enveloppen zoals loonzakjes en collecteenvelopjes ten tijde van de inschrijving van de modellen van Europochette reeds toepassing hadden gevonden in de horeca om bestek/servetten te presenteren. Bovendien is reeds bij de eerste aanblik van de Europochette duidelijk dat het deze niet bestemd is om als enveloppe in de traditionele zin te worden gebruikt (of zoals Driessen dat stelt 'om voorwerpen te omvatten"), omdat een plakrand ontbreekt en bovendien de niet gesloten zijde niet - zoals te doen gebruikelijk bij enveloppen - is voorgevouwen om de enveloppe te kunnen sluiten.

Bij het oordeel over de technische bepaaldheid lijkt het hof de zogenaamde resultaatgerichte leer toe te passen en ook daar is discussie over mogelijk.

“4.7. Driessen heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat de uiterlijke kenmerken van de Europochette uitsluitend door de technische functie worden bepaald. Ook dat standpunt verwerpt het hof. Reeds uit het enkele feit dat - zoals uit de producties van Driessen blijkt - er andere bestekhouders, dan die waarvoor Europochette haar modelrecht verkreeg, op de markt zijn die voor hetzelfde gebruik geschikt zijn, doch een andere vorm hebben, volgt dat de vormgeving van de bestekhouder van Europochette niet noodzakelijk is voor het bereiken van het technische effect (het op gemakkelijke, snelle en smaakvolle wijze presenteren van bestek, al dan niet tezamen met een servet). Blijkens die producties zijn vele variaties en mogelijkheden denkbaar, zoals een ander maatvoering, andere lengte/breedteverhouding, gesloten modellen (waarin het bestek geheel verdwijnt) of juist geopende (waarbij het bestek uitsteekt) , de wijze waarop het voor- of onderblad zijn afgesneden en het al dan niet omvouwbaar maken van het onderblad. Het valt dan ook niet in te zien dat het slaapzakmodel met een recht afgesneden voorblad, waarop Europochette het modelrecht houdt, noodzakelijk is voor het verkrijgen van bovenomschreven technisch effect en dat het model op die grond geen bescherming zou genieten."
Over de inbreukvraag is het hof vervolgens vrij kort. De verschillen tussen de envelopjes zijn van ondergeschikt belang.

“4.9. (…) Het hof benadrukt hierbij dat het gaat om een vergelijking van de modellen zoals geregistreerd en de bestekhouder zoals door Driessen wordt gebruikt. 4.11. Door de grote mate van overeenstemming tussen de Europochette en de bestekhouder van Driessen (vgl. r.o.

4.10), bezien in het licht van de voldoende ruimte die een ontwerper van een bestekhouder heeft bij de ontwikkeling daarvan (vgl. r.o. 4.7) is naar het oordeel van het hof de conclusie gerechtvaardigd dat de bestekhouder van Driessen bij een horeca-ondernemer geen andere algemene indruk zal wekken dan de Europochette. Het hof concludeert dan ook dat Driessen met haar bestekhouder inbreuk maakt op de Europochette.”

Nu inbreuk is vastgesteld wordt Driessen ook veroordeeld in de proceskosten van Europochette, waarbij de proceskosten in eerste aanleg alsnog worden verhoogd.

“4.14. (…) Het bedrag dat Europochette in dat kader vermeldt, € 15.140,40 betreft de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep. Het hof stelt vast dat de hoogte van dit door Europochette gevorderde bedrag niet bestreden is door Driessen (die zelf een nog hoger bedrag vorderde). Door de voorzieningenrechter is ter zake van de kosten van het geding in eerste aanleg toegewezen een bedrag van £ 8.247,20.

Europochette heeft er op gewezen dat de voorzieningenrechter ten aanzien van de kostenveroordeling heeft verzuimd om rekening te houden met de kosten van de inleidende dagvaarding, de reiskosten voor de zitting in Roermond en het vastrecht voor de eerste aanleg (welke kosten volgens de specificatie van Europochette respectievelijk € 74,02, € 74/70 en € 248,= bedragen, derhalve in totaal £ 396,72).

Nu de advocaat van Driessen zich ter zitting niet tegen toewijzing van die kosten heeft verzet indien Europochette in het gelijk zou worden gesteld, zijn deze kosten toewijsbaar. Het hof zal dan ook de proceskostenveroordeling uit de eerste aanleg vernietigen en verhogen met de zojuist genoemde kosten. Een en ander brengt mee dat overeenkomstig de specificatie van Europochette terzake de kosten van het hoger beroep een bedrag van £ 6.496,48 zal worden toegewezen (€ 15.140,40 min € 8.247,20 min 396,72),

Lees het arrest hier. Eerder vonnis Rechtbank Roermond hier. Eerder vonnis Rechtbank ’s-Gravenhage hier.

IEF 5644

Honingpotje

ldm.gifGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 5 februari 2008, rolnr. C0600170/BR, Familie Michaud Apiculteurs S.A. tegen Graham Packaging Company B.V.(met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Tussenarrest in zaak over model- en auteursrecht op honingpotje. Central attack in het modellenrecht? Recht dat het houderschap beheert en recht dat de inbreuk beheerst. Geen afbeeldingen in vonnis.

Appelante  Michaud is heeft in 1992 het model van een honingpot internationaal gedeponeerd en maakt bezwaar tegen een ‘halffabrikaat houder (zonder dop)’ van geïntimeerde Graham (voorheen Owens) Graham vordert de vernietiging en doorhaling van het modeldepot in de gehele EU.

Michaud wint in kort geding, maar Graham wint ondertussen in eenzelfde zaak in Frankrijk en vervolgens in Nederland in de eerste aanleg  van de onderhavige bodemzaak (maar alleen voor de Benelux, niet de gehele EU). In het hoger beroep tegen dat laatste vonnis stelt geïntimeerde zich onder verwijzing naar het Franse vonnis op het standpunt dat het model waar het over gaat ‘in het geheel niet meer bestaat’. Niet duidelijk wordt of hier, analoog aan het merkenrecht, gedoeld wordt op een soort central attack.

Het hof doet de zaak niet zelf af, maar stelt geïntimeerde in gelegenheid bij memorie nader aan te geven “op welke gronden er volgens haar in verband met het Franse vonnis van uitgegaan dient te worden dat het modeldepot thans niet meer bestaat en daaraan ook voor de Benelux geen bescherming kan worden ontleend en wat de stand van zaken is een eventuele beroepsprocedure”.

En ook over de auteursrechtelijke vordering stelt het hof het oordeel nog even uit. Bij pleidooi heeft de raadsman van Michaud aangegeven dat de vraag of Michaud aangemerkt kan worden als auteursrechthebbende naar Frans recht dient te worden beoordeeld (houderschap van het auteursrecht), maar het hof merkt daarbij op  dat in het eerdergenoemde Franse vonnis is geoordeeld dat het honingpotje van Michaud niet door het auteursrecht beschermd is (oordeel over het recht dat de inbreuk beheerst) en stelt vervolgens: “Door Michaud is evenwel niet aangegeven of en zo ja, welke consequenties verbonden kunnen worden aan deze uitspraak voor de onderhavige zaak.” Partijen krijgen daarom de gelegenheid om zich nader uit te laten over dit onderwerp.

Ieder verdere beslissing wordt aangehouden.

Lees het arrest hier.

IEF 5643

Nog twee tafelredes Boek9.nl IE Diner

dcb.gifProf. mr. drs. M. de Cock Buning, EK Brussel 2008: Auteursrecht-Mediarecht 1-0!

“Graag maak ik melding van een daverend succes voor het auteursrecht. Het heeft het met veel bombarie in de nieuwe Televisie Richtlijn3 ingevoerde toegangsrecht, per direct uitgeschakeld.

(…) 10 jaar later is er dan toch een toegangsrecht gekomen. Let wel: we draaien het perspectief 180 graden. Beoogd is nu niet een exclusief recht waarmee toegang kan worden onthouden maar juist het doorbreken van exclusieve rechten ten behoeve van de transnationale ontvangstvrijheid. Het gaat dan ook om een regeling binnen het mediarechtelijk domein.”

Lees de gehele tafelrede hier

qa.gifProf. mr. A.A. Quaedvlieg,  Zebra’s in het oerwoud: humanitaiere dilemma’s bij de bescherming van traditionele strepenmotieven te zuiden van equatoriaal Afrika.

Hoogedelachtbaar wto arbitrage panel! Nog maar 10 jaar geleden zou ondenkbaar zijn geweest wat hier nu in 2018 gebeurt. De Afrikaanse lidstaten hebben geklaagd over Nederland bij het WTO. Het betreft de zogeheten Zebrapad exceptie in art. 1 van de Wet van 2016 op de Bescherming van Folklore en Traditionele Know How. Die wet implementeert voor Nederland de Europese richtlijn Indigenous Knowledge in the Information Society van 2015 alsmede de St. Tropez-ronde van 2014 van het WTO/TRIPs Verdrag waar de richtlijn op is gebaseerd.

Wat is er aan de hand? De biologische tekening van de Zebra is een geliefd motief in traditionele samenlevingen. De klagende lidstaten stellen dat het motief beschermde folklore is. Nederland, dat die claim al had voorzien en ook de bedreiging die zij kon vormen voor het Nederlandse Zebrapad, heeft bij wet in ieder geval zebrapaden onder de werking van een uitzondering gebracht.

Lees de gehele tafelrede hier

IEF 5642

Nieuwe oppositiebeslissingen BBIE

- ZO HYPOTHEKEN tegen HYPOTHEEK & ZO (afgewezen)
- PODOSPRAY tegen PODOBREEZE (afgewezen)
- CIAO RAGAZZI tegen CIAO NINI (afgewezen)
- BRANDSTORMING tegen BRANDSTORY (afgewezen)

Lees de beslissingen hier

IEF 5613

Twee tafelredes Boek9.nl IE Diner

pbh.gifProf. mr. P.B. Hugenholtz, Auteursrecht op alles.

“Een waarschuwing vooraf: op alles wat tijdens dit diner gezegd wordt, incl. het bestellen van meer wijn, zit mogelijk auteursrecht!

En een disclaimer: ik was een van de vier professoren die in de Endstra-zaak een opinie hebben uitgebracht. Ik heb voor de mijne € 1500 excl. BTW in rekening gebracht aan mijn opdrachtgever Mr. Struik (daar kun je in Noorwegen, waar ik het afgelopen semester was ondergedoken, net een avondje van uit). Maar voor wat ik vandaag zeg, word ik enkel in natura betaald  – ik mag gratis mee-eten. Dit is dus geen Borgersbrief, maar de bede van een bezorgde burger.”

Lees de gehele tafelrede hier(versie IE Diner) of hier(versie NJB). 

dvk.gifProf. mr. D.J.G. Visser, De invloed van de Donald Duck op de afschaffing van het auteursrecht

“Het idee dat iets iemands intellectueel eigendom is en dat hij zelf mag bepalen of en hoe zijn werk openbaar wordt gemaakt is hopeloos achterhaald.

Is er dan nog een prikkel om nieuw werk te maken? Is het nog mogelijk een mooie nieuwe film te financieren?  Misschien niet. Maar dat is helemaal niet erg. Alles wat er de afgelopen eeuwen gemaakt is staat dan immers op internet en dat is meer dan we in ons hele leven kunnen lezen, bekijken of beluisteren. Als alle vijftig jaargangen van de Donald Duck gratis on line staan, heeft er toch niemand meer nieuwe nummers van dit vrolijke weekblad meer nodig? Terzijde: er is nauwelijks verschil waarneembaar tussen de Donald Ducks die mijn dochter nu leest en de exemplaren die ik dertig jaar geleden in de bus kreeg.”

Lees de gehele tafelrede hier(versie IE Diner) of hier (versie NJB). Aangehaald DD-verhaal hier

IEF 5612

Te lang stilzitten

hvh.gif

Rechtbank Amsterdam, 6 februari 2008, HA ZA 06-4034, Intersong Basart Publishing Group B.V. c.s. tegen Hans van Hemert.

Persbericht + vonnis De Vos & Partners: “Rechter geeft Hans van Hemert de muziekuitgaverechten op zijn hits terug. Wie kent hem niet? Hans van Hemert was met name in de jaren ''70 en ‘80 heel succesvol als maker van liedjes. Hij schreef de ene na de andere hit voor bekende artiesten zoals Liesbeth List, Ramses Shaffy, Demis Rousos, Kamahl, André Hazes, American Gipsy, Mireille Mathieu, Mac & Katie Kissoon en Mouth & McNeal. Voor LUV schreef Hans 2 keer een nummer 1-hit: You’re The Greatest Lover’ en ‘Trojan Horse’ zijn ook nu nog bekend. Van zijn wereldhit ‘How Do You Do’ werden maar liefst 6 miljoen exemplaren verkocht.

Maar in de afgelopen jaren gebeurde er nog maar weinig met zijn werk.De Nederlandse muziekuitgever van Hans van Hemert - Intersong Basart Publishing Group BV (voorheen: Warner Basart) - zat in de ogen van de muzikant al jaren lang ten onrechte stil. Hans sprak over een 'eeuwige radiostilte' en hij ontbond middels een brief de vele overeenkomsten tussen partijen wegens wanprestatie. Intersong Basart - een belangrijke muziekuitgeverij in Nederland - besloot daarop de geldigheid van de ontbinding aan te vechten bij de rechter. Maar de muziekuitgever kreeg nul op het rekest. Vorige week woensdag besloot de rechter - voor het eerst in Nederland - dat de auteur de contracten terecht had ontbonden wegens wanprestatie, te weten té lang stilzitten door de muziekuitgever.

 Muziekuitgaverechten worden door een muziekauteur doorgaans voor de duur van het auteursrecht, te weten tot 70 jaar na de dood van de auteur, overgedragen aan de muziekuitgever. Het is voor het eerst in de Nederlandse muziekgeschiedenis dat een auteur van (populaire) muziekwerken op deze wijze zijn muziekuitgaverechten terug krijgt. In financieel opzicht betekent het dat Van Hemert voortaan weer 100% in plaats van 2/3 of - bij buitenlandse exploitatie van de werken - 50% van de gerealiseerde inkomsten mag behouden.  

Muziekuitgeverij Strengholt Music Group verwierf in december 2007 100% van de aandelen van Intersong Basart. Dat was daarvoor 50%. Gevolg van het vonnis is, dat Intersong/Strengholt de Buma/Stemra vóór 26 februari a.s. schriftelijk moet berichten dat zij sinds 15 april 2006 niet langer over de muziekuitgaverechten op de 227 muziekwerken van Van Hemert kan beschikken. Buma/Stemra zal de sinds 2006 geblokkeerde auteursrechtsgelden daarna dus voor 100% moeten uitkeren aan Van Hemert.

Lees het vonnis hier.  De tekst van het vonnis is ook te vinden op de website van Margriet Koedooder.   

IEF 5611

Zilveren procedure

Hoge Raad, 15 februari 2008, C06/021HR, & C06/093, Rockwool International A/S tegen Benfried Techniek, Koop & Saint-Gobain Glass Benelux (met dank aan Howrey LLP).

Twee arresten in wat waarschijnlijk de langstlopende octrooizaak tot op heden is (25 jaar). HR verwerpt het beroep, werkwijze van St Gobain (Isover) valt niet binnen het bereik van het octrooi van Rockwool.

Lees de arresten hier en hier. Inmiddels ook op rechtspraak.nl, met conclusies AG: hier (inbreuk) en hier (nietigverklaring).