IEF 22207
30 augustus 2024
Artikel

Laatste plekken voor het Benelux Merken Congres op donderdag 5 september 2024

 
IEF 22216
30 augustus 2024
Uitspraak

Follow the Money hoeft artikelen niet te rectificeren

 
IEF 22215
30 augustus 2024
Uitspraak

Handhaving auteursrechten tegen bedrijfsopvolger is onredelijk

 
IEF 5086

EPLA

Kamerstuk  21501-30, nr. 1702007-2008, 2e Kamer. Raad voor Concurrentievermogen ; Brief van de minister van Economische Zaken over de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen (RvC) van 22 en 23 november 2007.

“Nederland is van mening dat een zo hoogwaardig mogelijk stelsel van octrooirechtspraak moet worden ontwikkeld dat gebaseerd is op het EPLA model. De sterke punten van het EPLA model zijn kwalitatief goede rechtspraak met technisch deskundige rechters, snelheid in rechtspraak, een beperkt talenregime in de voorgestelde geschilbeslechtingsregeling en eenheid in rechtspraak. Nederland vindt deze elementen deels terug in het door het voorzitterschap ontwikkelde compromis.

Zwak element in het voorzitterschapscompromis is evenwel de mogelijkheid tot nationale invulling in eerste aanleg. Daardoor kunnen ongewenste verschillen in procedure, kwaliteit en inhoud ontstaan. Nederland hecht zeer sterk aan een uniform systeem, zonder splitsing in inbreuk- en nietigheidszaken. Nederland is verder van mening dat in het compromisvoorstel met betrekking tot de geschilbeslechting een te ruimhartig talenregime wordt voorgesteld en is van mening dat de taal van het octrooi (Frans, Duits of Engels) ook de procestaal moet zijn, tenzij partijen anders overeenkomen.

Tegen de achtergrond van het streven naar een gemeenschapsoctrooi op de langere termijn, is Nederland niet principieel tegen een communautair geschilbeslechtingsysteem. Een communautair systeem mag echter niet leiden tot concessies op de kwaliteit van het stelsel.”

Lees het kamerstuk hier.

IEF 5085

Geen octrooieerbare uitvinding

Kamervragen met antwoord  nr. 528,  2e Kamer.  Vragen van de leden Gill'ard, Waalkens en Besselink (allen PvdA) aan de ministers van OCW, van VROM, van LNV, van EZ en van Justitie en de staatssecretaris van VWSover synthetische biologie. (Ingezonden 26 september 2007); Antwoord

O.a: Vraag 10: “Is het waar dat DNA in een minimale vorm, zelfs genen die uit een organisme zijn geïsoleerd en qua structuur volkomen indentiek zijn met genen uit de natuur, octrooieerbaar zijn?”

Antwoord vraag: “(…) Essentieel is echter dat het, zoals gezegd, dan wel moet gaan om een uitvinding en dus niet louter om (de beschrijving van) een gen. Artikel 5, lid 3 van de genoemde richtlijn vereist bovendien dat de industriële toepassing van de gensequentie of partiële gensequentie concreet moet worden vermeld in de octrooiaanvraag. In dit verband wijs ik ook op Overweging 23 bij de richtlijn: «Overwegende dat een louter DNA-fragment dat geen aanwijzing voor een functie bevat, geen technische informatie bevat en dus geen octrooieerbare uitvinding.”

Lees het kamerstuk hier.

IEF 5084

Kostbare normen

2k.bmpKamerstuk 29515, nr. 222 (Bijlage), 2e Kamer.Nationale koppen op EG-regelgeving; tweede ronde van meldingen van het bedrijfsleven over 'koppen' in de Nederlandse wet- en regelgeving, juridisch bekeken (bijlage bij 29515, nr. 222). Kabinetsrectie.

In het kader van de aanpak van “hinderlijke en onnodige regels” voor het bedrijfsleven heeft het Ministerie van Economische Zaken ook aandacht voor het fenomeen van “nationale koppen”. Van een ‘nationale kop’ is sprake indien Nederland bij de omzetting van Europese regelgeving verder gaat dan strikt genomen op grond van de Europese regelgeving noodzakelijk is. Voor het bedrijfsleven kan deze verdergaande regelgeving grote financiële en administratieve consequenties hebben

Melding: De NEN-normen zijn niet alleen kostbaar om aan te voldoen maar ze zijn ook erg kostbaar in Nederland om ze in bezit te krijgen. Dit in tegenstelling tot veel andere Europese landen. Daar worden ze gratis ter beschikking gesteld. Nederlandse en Europese wetgeving is "vrij" verkrijgbaar op internet. Dat zou ook moeten met de normen. Analyse externe onderzoekers: Richtlijn 98/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften zegt niets over de verkrijgingskosten van normen. Nationale normalisatieinstellingen beroepen zich uitdrukkelijk op het auteursrecht van deze normen (inclusief NEN-EN normen). Er is hier dus sprake van een inbedding in het Nederlandse rechtssysteem, doordat de verkrijgingskosten van NENnormen berusten op nationaal auteursrecht dat van toepassing wordt bij de omzetting van het Europese recht.

Kabinetsreactie: Normalisatienormen zoals NEN-normen zijn documenten waarin marktpartijen afspraken vastleggen over producten en processen. Normalisatienormen kunnen door de voorwaarden waaronder zij totstandkomen, namelijk betrokkenheid van belanghebbenden en besluitvorming op basis van consensus, rekenen op draagvlak en uitvoerbaarheid. Om die reden is het aantrekkelijk om in regelgeving te verwijzen naar relevante normen: normen die een manier aangeven om aan wettelijke eisen te voldoen. Het Europese stelsel van productrichtlijnen dat bekend staat als “Nieuwe Aanpak” en dat in nationale regelgeving is geïmplementeerd, is op deze manier van verwijzen gebaseerd. Verwijzing naar normen is, vanwege de mogelijkheid tot rechtstreekse betrokkenheid bij het opstellen en de uitvoerbaarheid, in het belang van het bedrijfsleven. De Nederlandse overheid stelt zich op het standpunt dat de kenbaarheid van de NEN-normen in de huidige situatie voldoende is verzekerd. Deze zienswijze is o.a. neergelegd in aanwijzing 190 van de “Aanwijzingen voor de regelgeving”.

Onderhavige kwestie blijft wel onderwerp van studie, o.a. door het “Platform Kenbaarheid”. Het auteursrecht op Europese normen, in Nederland gedistribueerd door NEN als NEN-EN-normen, berust bij de Europese en de nationale normalisatie-instellingen gezamenlijk. Het niet mogelijk om deze normen in Nederland, of welk ander land dan ook, eenzijdig gratis ter beschikking te stellen. Er zijn het kabinet dan ook geen gevallen van landen bekend waar dit wel gebeurt.

Lees het kamerstuk hier.

IEF 5083

Geo-informatie

Kamerstuk 31200 VII, nr. 10, 2e Kamer.  Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2008 ; Verslag (101 pagina's)houdende een lijst van vragen en antwoorden 

Vraag 161: Met welke belemmeringen hebben bedrijven te maken bij het verkrijgen van geo-informatie die zich bevindt binnen (semi-)overheden?

Antwoord vraag 161: Dit betreffen vooral belemmeringen van juridische aard. Zo kan het zijn dat er een intellectueel eigendomsvoorbehoud (van een derde of het overheidsinstantie zelf) op de informatie rust waardoor de toegang tot deze informatie en het hergebruik hiervan beperkt kan worden (…).

Vraag 163:  Aan welke (bestuurlijke) belemmeringen voor de ontsluiting van geo-informatie moet worden gedacht? Wat zijn de voornemens van het kabinet ten aanzien van het ontsluiten van geo-informatie?

Antwoord vraag 163: Er zijn vooral wèttelijke belemmeringen die ontsluiting van geo-informatie door overheidsorganisaties in de weg staan. Zo kan de informatie bijvoorbeeld vallen onder een bijzondere wettelijke bepaling die toegang en/of hergebruik van deze informatie uitsluit of er kan sprake zijn van een voorbehoud op grond van intellectuele eigendomsrechten (er rust een auteursrecht of databankenrecht op de informatie waardoor hergebruik niet kosteloos mogelijk is) (…).

IEF 5082

De bewaring van gegevens

Kamerstuk 31145, nr. 8, 2e Kamer. Wijziging van de Telecommunicatiewet en de Wet op de economische delicten in verband met de implementatie van Richtlijn 2006/24/EG betreffende de bewaring van gegevens die zijn verwerkt in verband met het aanbieden van openbare elektronische communicatiediensten en tot wijziging van Richtlijn 2002/58/EG (Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens); Verslag.

Onder heel veer meer: “De leden van de PvdA-fractie vragen of op basis van dit wetsvoorstel ook rechtstreeks gegevens kunnen worden opgevraagd door opsporende instanties van andere lidstaten. Deze leden willen graag weten in welke gevallen dat kan. Kan dat ook voor overtredingen van kleine aard, zoals bijvoorbeeld een overtreding van het auteursrecht?”

Lees het volledige verslag hier.

IEF 5081

Het gemiddeld aantal fotokopieën per werknemer

Kamervragen met antwoord,  nr. 5232007-2008, 2e Kamer. Vragen van het lid Teeven (VVD) aan de minister van Justitie over de kopieerheffing die door de Stichting Reprorecht wordt opgelegd aan winkeliers. (Ingezonden 26 september 2007); Antwoord. 

“Het is waar dat de huidige regeling binnen een differentiatie in bedrijfssectoren, differentieert naar bedrijfsomvang op basis van het aantal werknemers. Dit is ingegeven door de premisse, die ook door onafhankelijk onderzoek wordt gestaafd, dat het gemiddeld aantal fotokopieën per werknemer stijgt naarmate het aantal bij een onderneming werkzame personen stijgt. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat het te allen tijde mogelijk blijft om een individuele regeling te treffen”

Lees de vragen en antwoorden hier.

IEF 5080

Sonja Proof

Nu.nl bericht: “Dieetgoeroe Sonja Bakker sleept twee C1000-supermarkten uit Leeuwarden voor de rechter. Bakker vindt dat de eigenaren van de supermarkten inbreuk maken op haar merkrecht. Het kort geding dient dinsdag. (…) Op meerdere schappen hangt een kaart met de tekst 'Gezond, gemakkelijk en Sonja Proof'.

Lees hier iets meer.

Update: Schikking Sonja Bakker en supermarkten in conflict over het merkrecht van de dieetgoeroe, meldde Bakkers advocaat Jan Willem van Dijk donderdag. “Eerder op de dag meldde de rechtbank in Leeuwarden dat Bakker de supermarkten in kort geding had gedagvaard. De zaak zou dinsdag dienen. Een paar uur later meldde de rechtbank dat de zaak was ingetrokken. Woensdagavond is namelijk al een schikking getroffen, meldde Van Dijk.”

Lees hier meer.

IEF 5079

Hotelvredebreuk

O.a. BN DE Stem bericht: "Vier 15-jarige Bredanaars worden door de Amsterdamse digitale recherche verdacht van meubeldiefstal uit Habbo-hotel, een virtueel hotel op internet. Een jongen (17) uit Gennep is zelfs opgepakt, volgens de politie 'de eerste keer ooit ter wereld' dat iemand vast zat voor virtuele diefstal.

(...) De vijf tieners worden ervan verdacht voor 10.000 euro meubels uit kamers te hebben gestolen en in hun eigen kamers te hebben gezet. Het leverde 'heel veel verdriet bij de slachtoffertjes' op. "Voor sommigen is het hotel echt hun hele wereld", aldus Marion Strumpel van Habbo-hotel.

De vijf konden de meubels stelen door de wachtwoorden van de spelers te ontfutselen. De jongen uit Gennep deed dat door de site van Habbo na te maken, op het moment dat kinderen erachter kwamen dat de site nep was, hadden ze hun wachtwoord al ingetikt."

Lees hier meer.

IEF 5078

Hun lopende patentzaken

De Volkskrant bericht: TomTom en Garmin schikken patentzaken. "De makers van navigatieapparatuur TomTom en Garmin hebben al hun lopende patentzaken geschikt. Dat maakten de twee ondernemingen donderdag bekend. Details rondom de schikking werden niet verstrekt. Het betreft patentzaken in het Verenigd Koninkrijk, Nederland en in de Amerikaanse staten Wisconsin en Texas."

Lees hier meer.  

IEF 5077

De Gondelvorm

gondel.gifGvEA, 15 November 2007, zaak T-71/06, Enercon GmbH tegen OHIM (geen Nederlandse versie beschikbaar).

Weigering inschrijving van de vorm van een deel van een windenergieconvertor als driedimensionaal Gemeenschapsmerk voor waren in klasse  7. Het merk behoort tot de gebruikelijke vormen en heeft geen onderscheidend vermogen.  Inburgering in een wezenlijk deel van de EU is niet aangetoond. OHIM had verzoekster niet hoeven uit te nodigen  aanvullende rapporten over het gebruik in andere lidstaten over te leggen indien daarmee het bedoelde bewijs van inburgering had kunnen worden geleverd.

“25. Im vorliegenden Fall ist zunächst darauf hinzuweisen, dass sich die Parteien nicht gegen die von der Beschwerdekammer vorgenommene Beurteilung wenden, dass die von der Anmeldemarke erfassten Waren für ein hochspezialisiertes Fachpublikum mit erheblichem Sachverstand bestimmt seien. Die Unterscheidungskraft der Anmeldemarke ist daher unter Berücksichtigung der mutmaßlichen Haltung eines fachmännischen Abnehmers zu beurteilen.

26. Hinsichtlich der Gondelform ist festzustellen, dass sie, wie von der Klägerin selbst vorgetragen, durch die Verwendung ringförmig angeordneter Generatoren anstelle eines auf der Basis eines Getriebes konstruierten Generators ermöglicht wird. Daher könnte der fachmännische Abnehmer aus der Gondelform, deren Eintragung beantragt wird, folgern, dass der Hersteller des Windenergiekonverters, zu dem diese Gondel gehört, für den Bau des Generators eine andere Technik verwendet hat als die auf der Basis eines Getriebes. Selbst wenn aber ein solcher Abnehmer möglicherweise erkennen könnte, dass die fragliche Gondelform der Verkleidung eines mit innovativer Technik konstruierten Generators entspricht, ändert dies nichts daran, dass er sie nur als eine Variante der Verkleidung eines Generators wahrnähme, der besondere Merkmale fehlten, die geeignet wären, die betriebliche Herkunft der Gondel zu kennzeichnen. Folglich erlaubt es das Zeichen dem Abnehmer der von der Anmeldemarke erfassten Produkte nicht, diese, ohne eine Prüfung vorzunehmen und ohne besonders aufmerksam zu sein, von Produkten anderer Unternehmen zu unterscheiden.

29. Soweit die Klägerin zweitens dahin argumentiert, dass das in Frage stehende Zeichen von einem weltberühmten Designer geschaffen worden sei, ist darauf hinzuweisen, dass nicht nachgewiesen wurde, dass die Gestaltung der Gondel durch Norman Foster dieser einen Charakter verliehe, der es erlaubte, sie von anderen Varianten von Generatorverkleidungen in einem Maße zu unterscheiden, dass der Abnehmer die betriebliche Herkunft der Gondel erkennen könnte.

30. Drittens ist ebenfalls das Argument zurückzuweisen, dass die streitige Form in Deutschland als Geschmacksmuster geschützt sei. Der Schutz eines Geschmacksmusters gilt nämlich dem Erscheinungsbild eines Produkts, das sich vom bestehenden Formenschatz abhebt. Im Fall einer Marke ist das entscheidende Kriterium hingegen die Eignung der Form, die Funktion des Hinweises auf die betriebliche Herkunft zu erfüllen, wobei die Neuheit der Form in diesem Zusammenhang keine ausschlaggebende Bedeutung hat. Da sich die Prüfungskriterien für diese beiden Rechte grundlegend unterscheiden, wirkt sich somit der Umstand, dass die fragliche Form bereits als Geschmacksmuster eingetragen ist, auf die im Markenrecht vorgesehene Prüfung nicht aus.

(…) 42 Nach alledem hat die Beschwerdekammer im vorliegenden Fall den Grundsatz des Vertrauensschutzes und den der fairen Zusammenarbeit nicht dadurch verletzt, dass sie die Klägerin nicht dazu aufforderte, ergänzende Nachweise beizubringen

(…) 47 Nach alledem ist die Beschwerdekammer zu Recht zu dem Ergebnis gelangt, dass die Klägerin nicht nachgewiesen hat, dass die Anmeldemarke durch ihre Benutzung in einem wesentlichen Teil der Gemeinschaft Unterscheidungskraft erworben hat.

Lees het arrest hier.