IEF 22223
4 september 2024
Uitspraak

Hof bekrachtigt beschikking kantonrechter: ontslag docent op christelijke school terecht

 
IEF 22222
4 september 2024
Artikel

Nieuw op IE-C.nl: inleidend commentaar op AI Act

 
IEF 22221
4 september 2024
Artikel

Uitspraak in AGA Rangemasters v UK Innovations

 
IEF 2453

Crucial words in Dutch

wp.bmpWouter Pors (Bird & Bird): Some first remarks on GAT v. LuK, Roche v. Primus & Goldenberg and Sisvel v. Sandisk & Moduslink. The Hague, 9 August 2006.


“In The Netherlands, some first comments have already been published on the (supposedly) landslide rulings by the European Court of Justice on cross-border litigation. In this high speeds era, these comments were published on the famous Dutch weblog www.ie-forum.nl, by Berber Brouwer (here) and by Willem Hoyng (here). I totally agree with Willem Hoyng that rumours that all cross-border injunctions are now history, are overstatements.

I believe that cross-border injunctions based on article 2 of the Brussels Regulation should still be possible. No longer possible are cross-border injunctions against foreign defendants based in the EU, as article 6 section does not provide the jurisdiction for that. The ECJ has now clearly stated so in Roche v. Primus.”

Lees hier verder (Word-document).

IEF 2452

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 9 augustus 2006, 257421 / HA ZA 06-167 &  257423 / HA ZA 06, incidenteel vonnis. Societa Italiana Per Lo Sviluppo Dell’elettronica S.I.S.V.E.L. Spa tegen Sandisk Corporation & Moduslink B.V.

Lees het vonnis hier.

IEF 2451

Koophuis

Gerechtshof Arnhem, 25 juli 2006, LJN: AY5841. Koophuis Nederland B.V. tegen Geïntimeerde. Kort maar krachtig arrest over de handelsnamen Koophuis en KoophuisMarkt

Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank: In (...) het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter het beroep door Koophuis Nederland op bescherming uit hoofde van artikel 5 van de Handelsnaamwet met betrekking tot haar handelsnaam koophuis en haar domeinnaam koophuis.nl verworpen.

(...) In rov. 3.8 wordt geoordeeld dat de handelsnaam koophuis uit één algemeen gangbaar woord bestaat, dat het gebruik van zulk een in het normale taalgebruik gangbaar en min of meer beschrijvend woord, koophuis, als handelsnaam, ertoe leidt dat deze handelsnaam weinig tot geen onderscheidend vermogen heeft, dat de aan de handelsnaam koophuis toe te kennen bescherming derhalve niet groot is, in die zin dat niet al te snel kan worden geoordeeld dat van verwarringsgevaar sprake is wanneer een andere onderneming het woord koophuis met een toevoeging in haar handelsnaam opneemt, alsmede dat een andere opvatting ertoe zou leiden dat Koophuis Nederland een algemeen gangbaar woord als koophuis zou (kunnen) monopoliseren.

In het licht hiervan, aldus de voorzieningenrechter in rov. 3.9 van het bestreden vonnis, dient aan het door geïntimeerde aan het woord koophuis toegevoegde woord markt relevante betekenis te worden toegekend, in dier voege dat dit meebrengt dat het niet voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal beslissen dat bij het publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is, op de grond dat door geïntimeerde gevoerde handelsnaam KoophuisMarkt in onvoldoende mate afwijkt van de door Koophuis Nederland gevoerde handelsnaam koophuis." De voorzieningenrechter overweegt dat dit evenzeer geldt voor de door partijen (geïntimeerde respectievelijk Koophuis Nederland) als handelsnaam gevoerde domeinnamen koophuismarkt.nl en koophuis.nl. Het hof verenigt zich met deze overwegingen van de rechtbank.

Tevens neemt het hof aan dat, gelet op de bestrijding door geïntimeerde, in dit kort geding niet als voorlopig oordeel worden aangenomen dat van daadwerkelijke verwarring, zoals Koophuis Nederland betoogt, sprake is. Het hof bekrachtigt aldus het vonnis waarvan beroep.

Lees het arrest hier.

IEF 2450

Wijder uit elkaar

Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 augustus 2006, KG ZA 06-619. Visser 's-Gravendeel Holding B.V. tegen Heto B.V.

Over disclaimers, plantenvorken en 25.000 euro proceskostenveroordeling eisende partij (niet kan worden aangenomen dat artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn enkel richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd ten faveure van de rechthebbende op het betreffende intellectuele-eigendomsrecht).
 
Eiser Visser is houdster van een EP voor, kort gezegd, vorken voor vorkheftrucks waarmee potten (met planten) wijder uit elkaar kunnen worden gezet zodra de groei van de planten dat nodig maakt of dichter naar elkaar indien deze bijvoorbeeld voor transport worden klaargemaakt. Gedaagde Heto heeft voorafgaand aan de verlening van het octrooi een drietal wijderzetvorken geleverd in Nederland. Visser vordert dat de voorzieningenrechter Heto verbiedt (indirecte) inbreuk te maken op het octrooi.

Heto stelt echter dat het octrooi nietig is, althans gerede kans bestaat dat het in een bodemprocedure of  in oppositie bij EOB voor ongeldig zal worden gehouden. De voorzieningenrechter is daarmee eens. De toevoeging na “met het kenmerk dat” van de maatregel “ten minste drie tanden” in zowel de inrichtingen- als werkwijzeconclusies zal, naar voorlopig oordeel, als ongeoorloofde toegevoegde materie worden bestempeld.

Een disclaimer als de onderhavige dient in beginsel een basis in de oorspronkelijke aanvrage te hebben, dat wil zeggen dat de gemiddelde vakman, gebruikmakend van zijn algemene vakkennis, de betreffende maatregel expliciet of impliciet (maar dan wel direct en ondubbelzinnig) uit de aanvrage moet kunnen afleiden (de zogenaamde ‘disclosure-test’).

Een disclaimer zonder een dergelijke basis in de oorspronkelijke stukken is slechts geoorloofd in drie specifieke gevallen: (i) als een uitsluiting van fictieve stand van de techniek, (ii) als een uitsluiting van een toevallige anticipatie en (iii) bij uitsluitingen van octrooiering om niet-technische redenen.

Indien de disclaimer inderdaad aldus ongeoorloofde toegevoegde materie bevat, kan deze niet bij wege van partiële vernietiging worden verwijderd omdat dan verboden uitbreiding van de beschermingsomvang na verlening zou optreden.

Van impliciete noch expliciete openbaring is i.c. sprake en door eiser is niet bepleit dat één van voornoemde specifieke uitzonderingsgevallen zich in deze zaak voordoet. De op het octrooi gebaseerde inbreukvorderingen dienen voorshands te worden afgewezen.

Proceskosten

Visser zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Visser heeft weliswaar zelf verzocht om begroting van haar proceskosten met conforme toepassing van de Handhavingsrichtlijn doch verzet zich tegen eenzelfde toepassing in haar nadeel.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt:  Vooropgesteld zij dat uit artikel 10 EG-verdrag (gemeenschapstrouw) voor de nationale rechter de plicht voortvloeit om zijn nationale wetgeving zoveel mogelijk richtlijnconform te interpreteren (HvJEG Van Colson/Kamann en Marleasing). In dit geval gaat het om artikel 14 uit de Handhavingsrichtlijn. Deze bepaling is voldoende duidelijk en laat ook geen verdere vrijheid van implementatie toe aan de Lidstaat. Verder is de implementatiedatum (29 april 2006) verlopen. In beginsel is richtlijnconforme interpretatie derhalve aangewezen. De plicht tot richtlijnconforme interpretatie vindt evenwel zijn begrenzing in de algemene rechtsbeginselen, zoals het verbod op terugwerkende kracht en het rechtszekerheidsbeginsel. De vraag is derhalve of deze rechtsbeginselen aan richtlijnconforme interpretatie met betrekking tot proceskostenveroordeling in de weg staan. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend.

De relevante nationale wetgeving (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna Rv) zegt niets over welk tarief moet worden toegepast zodat het op zich binnen Rv mogelijk is richtlijnconform te interpreteren. Volgens artikelen 237, 238 en 239 Rv dient een partij te worden veroordeeld in het salaris procureur (of de gemachtigde) en diens verschotten doch hoe dat een en ander moet worden berekend is in Rv niet geregeld. Voorts geldt dat in de regeling voor het in gewone civiele zaken wel toegepaste liquidatietarief wordt aangegeven dat zij niet bindend is. Van richtlijnconforme interpretatie contra legem is derhalve geen sprake. Dat die regeling de rechter niet bindt is eveneens terug te vinden in rechtspraak van de Hoge Raad (NJ 1998, 571, r.o. 3.3). 

In lagere rechtspraak is dan ook aangenomen dat afwijking mogelijk is in bijzondere gevallen (Hof Den Haag, NJ 2003, 128). Zodoende mag aangenomen worden dat afwijking van het liquidatietarief in beginsel ook bij de huidige stand van de jurisprudentie mogelijk was, zodat niet kan worden aangenomen dat om die reden richtlijnconforme interpretatie strijd zou komen met de rechtszekerheid (vgl. BenGH inzake Val/Valver(t), BIE 2001, 30). Richtlijnconforme interpretatie zal, het voorgaande in ogenschouw nemend, zodoende niet leiden tot verboden horizontale directe werking.

Bij die stand van zaken kan echter niet worden aangenomen dat artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn enkel richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd ten faveure van de rechthebbende op het betreffende intellectuele-eigendomsrecht. De bepaling zelf maakt dat onderscheid immers niet, maar heeft het over “de in het gelijk gestelde partij” en “de verliezende partij”. Hetzelfde blijkt uit artikelen 237, 238 en 239 Rv.

Het voorgaande geldt niet alleen voor de kosten van de procureur van Heto maar ook voor de kosten van de octrooigemachtigde, aangezien die kosten richtlijnconform kunnen worden geschaard onder de kosten van een rechtshelper/gemachtigde in de zin van art. 238 lid 2 Rv (zie HR 28 april 1995, NJ1995, 729).

De kosten aan de zijde van Heto worden met inachtneming van het voorgaande en indachtig dat Visser haar eigen procureurssalaris had geraamd op EUR 25.000,-, derhalve hoger dan het bedrag dat Heto terzake heeft gevorderd.

Lees het vonnis hier.

IEF 2449

Naamgever

Rechtbank Haarlem, 5 juli 2006, HA ZA 05-1450. L* c.s. tegen L* c.s. Interessant vonnis over schending van een geheimhoudings – en relatiebeding na de verbreking van een samenwerking en over de vraag of het gebruik van de naam van de oorspronkelijke naamgever in emailverkeer kan worden beschouwd als het voeren van een handelsnaam.

L* beëindigde in  december 2004 de samenwerking met L* en N* met de ondertekening van een vaststellingsovereenkomst. Op basis van deze overeenkomst is het L* en N* verboden de naam L* als handelsnaam en/of domeinnaam in welke vorm dan ook te hanteren. Daarnaast bevat de vaststellingsovereenkomst ook een geheimhoudings - en relatiebeding.

L* begint in 2005 voor zichzelf met P*.. Op de website van P* kondigt L* onder meer aan dat hij “Na ruim 10 jaar betrokken te zijn geweest als oprichter/eigenaar/naamgever en later als Managing Partner bij L* B.V. heeft hij besloten om zijn jarenlange specialisatie op het gebied van werving, selectie en executive search als core-competentie centraal te stellen en de volle aandacht te geven om daarmee het hoge kwaliteitsniveau dat voor deze activiteiten is vereist te kunnen blijven garanderen“. Onder de tab “laatste nieuws” staat: “P* is een doorstart van G. F. L*”. Onder dit kopje zet L* uiteen waarom hij voor zichzelf is begonnen.

In april 2005 heeft L* vanaf zijn e-mailadres gfl*@****.nl een mailing verzonden aan onder meer drie relaties die voorkomen op de L*-lijst. De contactpersoon bij S* heeftop deze e-mail op 28 april 2005 gereageerd met de tekst: “Hoe is het met je? Ik zie opeens geen L* meer. Wat is er gebeurd? Kan het interessant zijn om mijn CV bij jullie in het bestand te plaatsen?”

L* heeft hierop gereageerd: “Uw reactie is niet geheel onbegrijpelijk. Ik heb als oprichter/eigenaar en later als Partner per 1 januari jl. afscheid genomen van L* om onder de naam P*  B.V. een herstart te maken met professionele arbeidsbemiddeling. De redenen hierachter zijn er een aantal, doch de belangrijkste is dat mijn opvattingen betreffende het kwaliteitsniveau van de dienstverlening niet door mijn partners werd gedeeld. De versnippering van de activiteiten over te veel verschillende soorten dienstverlening is hier mede debet aan. Dan rest slechts een oplossing en dat is apart van elkaar verder. Dat men nog steeds de naam L*  voert is een juridische consequentie geweest, doch in moreel opzicht verre van netjes. De markt reageert daar dan ook heel vreemd op, doch dat is verder hun zaak”. De contactpersoon van S*  heeft deze mail aan L*  doorgestuurd.

Volgens de rechtbank is de naamsvermelding in de e-mail niet in strijd met het verbod tot het voeren van de handelsnaam. “De omstandigheid dat bij het versturen van een e-mail de naam van de verzender bij de ontvanger in beeld komt, in dit geval de eigen naam G.F. L*  is in het e-mailverkeer niet ongebruikelijk en kan niet leiden tot de conclusie dat L* onder de handelsnaam L* naar buiten is getreden.”

Er is wel sprake van schending van het relatiebeding. “Hoewel de mailing en het ontwerp van de bijlage op zich niet als wervend voor L* s eigen bedrijf zijn te beschouwen, is het enkele feit dat L* met deze mail cliënten van L*, die op de L*-lijst voorkomen, heeft benaderd, reeds een overtreding van het relatiebeding.”

Het is L* op grond van het geheimhoudingsbeding is toegestaan om in neutrale bewoordingen mededelingen te doen aangaande zijn vertrek bij L*. In casu is dat echter niet altijd het geval.

De rechter matigt de boetes, omdat het aannemelijk is dat de schade, zoals die door L* wordt vastgesteld, gering zal zijn. De rechtbank acht het niet nodig dat L*, N* en P* worden verboden zich in de toekomst te zullen moeten onthouden van het expliciet refereren aan L*. In de vaststellingsovereenkomst is een dergelijk verbod al geregeld. Dat geldt ook voor de gevorderde dwangsommen.

Lees het vonnis hier

IEF 2448

Rap moven dus

Bericht op Kane.nl: " ...bij deze een vriendelijk doch dringend en ook wel niet zo vriendelijk bedoeld verzoek aan enkele fansites.. STAY AWAY FROM THE NEW SONGS.

Willen fansites die MP 3's of wat voor drager dan ook van onze nieuwe songs downloadbaar hebben, onmiddelijk van de sites verwijderen. We doen nooit echt moeilijk over dit soort dingen, behalve waar het gaat om nieuwe dingen. Vriendelijk dus nog deze keer; maar wel rap moven dus!"

Lees het originele bericht hier.

IEF 2447

Wat ik het liefste wil (slot)

Laatste bericht in deze zaak. Volgens De Volkskrant betaalt het tijdschrift Happinez Hagar Peeters de gevraagde duizend euro schadevergoeding en plaatst het een rectificatie in het volgende nummer. Voor Hagar Peeters zou het geschil daarmee afgehandeld zijn.

IEF 2446

En afbeeldingen

Rechtbank Utrecht, 3 augustus 2006, LJN: AY5691. Eiseres tegen gedaagde. .

Verstekvonnis. In de samnvatting van rechtspraak.nl staat bijna nog meer dan in het vonnis zelf: “De ex-vriend van een Zegveldse is een dwangsom opgelegd van duizend euro per foto als hij seksfoto's van de vrouw op internet niet verwijdert.”

Alleen de zin “Verbiedt gedaagde om foto's en afbeeldingen van eiseres openbaar te maken of openbaar te doen maken” zou er op kunnen wijzen dat er ook nog wat auteursrecht/portretrecht aan te pas is gekomen.

Lees het vonnis hier.

IEF 2445

De voornaamste reden

Het Eindhovens Dagblad bericht: “Reisorganisatie Vacansoleil gaat in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank eerder deze week in het kort geding tegen het bedrijf Camping Holidays-VVO uit Bredevoort.

(…) De rechter sprak geen oordeel uit of het voeren van de betreffende naam neerkwam op ’slaafs volgen’ en om die reden onrechtmatig zou zijn.

Dat is voor directeur B. van der Linden van Vacansoleil de voornaamste reden om in hoger beroep te gaan. „Het is nogal toevallig dat een reisorganisatie, na verkenning van de markt, zijn merk verandert in een naam die zoveel lijkt op een van onze bekendste producten.“ Camping Holidays-VVO ging tot 2004 als Otahal door het leven.

Lees hier meer. Vonnis hier.

IEF 2444

Roer moet om (2)

Persbericht NVPI n.a.v het in dit eerdere bericht gesignaleerde BNR Nieuwsradio-interview met Klaske de Jong van de Consumentenbond over dubbele heffingen en de rol van de muziekindustrie. Wouter Rutten van de NVPI reageerde in het interview op de stellingname van de consumentenbond tegen de industrie.

Het scherp geformuleerde persbericht verwoordt het standpunt van de NVPI als volgt:

“Consumentenbond illustreert onbenul antiauteursrechtlobby. De inbreng van de consumentenbond in het debat over het functioneren van het auteursrecht tekent het onbenul van de anti-auteursrechtlobby zoals Paul Solleveld, directeur NVPI, dat onlangs schetste.

In een interview dat vandaag werd uitgezonden door BNR gaf de directeur van de consumentenbond er blijk van geen enkel benul te hebben van het onderscheid tussen een auteur en een uitvoerend muzikant en de wijze waarop hun rechten worden geregeld met producenten. Toch wist zij te vertellen dat artiesten nauwelijks betaald worden voor hun werk en dat ‘de industrie’ en ‘de overheid' daar maar eens over in gesprek moesten gaan. De consumentenbond is kennelijk een aantal zaken ontgaan. Dat weerhoudt haar er echter niet van om de platenmaatschappijen in een kwaad daglicht te stellen.”

Lees hier verder.