IEF 22225
5 september 2024
Uitspraak

A-G: Reciprociteitsclausule Berner Conventie niet toepasbaar onder Unierecht

 
IEF 22224
5 september 2024
Uitspraak

KPS B.V. maakt geen inbreuk op IE-rechten van FZI B.V.

 
IEF 22223
4 september 2024
Uitspraak

Hof bekrachtigt beschikking kantonrechter: ontslag docent op christelijke school terecht

 
IEF 1471

Kalender

Voor de IE-agenda: drietal tweedaagse PAO/VSO IE cursussen in Leiden:

- Procederen en onderhandelen in IE-zaken (meer info hier).
Donderdagen 22 en 29 juni 2006, van 10.00 - 16.30u
 
- IE-aspecten van een nieuwe onderneming en van een overname (voor beginnende advocaten, meer info hier).
Vrijdag 19 mei en 2 juni 2006, van 10.00 - 16.30u
 
- Basiscursus Intellectuele Eigendom (voor beginnende advocaten, meer info hier).
Donderdagen 23 en 30 maart 2006, van 10.00 - 16.30u.

Congres, lezing, seminar, cursus? Mail het gerust.

IEF 1470

Geen concreet inhoudelijk verweer

Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 januari 2006, 04/2871, Jazo Zevenaar B.V tegen Willem Johan Pieter Pluijmen. Eén anker is soms te weinig.

Jazo is houdster van een NL octrooi voor een ventilatierooster, in het bijzonder voor een transformatorhuisje. Het ventilatorrooster kenmerkt zich door de onmogelijkheid om er iets in te steken. Jazo heeft geconstateerd dat in het bedrijf van Pluijmen een ventilatierooster voorhanden is ‘dat exact lijkt op het HS-42-rooster van Jazo’. Pluijmen vordert dat de rechtbank het octrooi zal vernietigen en voor recht zal verklaren dat nader omschreven, door Pluijmen vervaardigde ventilatieroosters geen inbreuk maken op het octrooi.

“Zowel bij antwoord als bij dupliek heeft Jazo geen concreet inhoudelijk verweer tegen de nietigheidsvordering gevoerd, doch slechts betoogd dat Pluijmen in zijn vordering niet kan worden ontvangen, nu hij geen nietigheidsadvies als bedoeld in artikel 76 lid 1 van de Rijksoctrooiwet 1995 heeft overgelegd. Maar zoals Pluijmen (reeds bij conclusie van antwoord) met juistheid heeft aangevoerd is dat verweer ongegrond, nu het door Jazo ingeroepen artikel toepassing mist in een geval als het onderhavige, waar het gaat om een onder de Rijksoctrooiwet 1910 vooronderzocht octrooi.

Weliswaar heeft Jazo ten pleidooie bij monde van haar octrooigemachtigde Drs. B.T. voor het eerst inhoudelijk verweer tegen de nietigheidsvordering gevoerd, doch daaraan zal wegens strijd met de eisen van een behoorlijke procesvoering worden voorbijgegaan. Nog daargelaten dat Drs. B.T. het niet nodig heeft gevonden zijn betoog in de vorm van een pleitnotitie aan de wederpartij en de rechtbank te overhandigen, zijn de betreffende verweren tardief voorgesteld, enerzijds gelet op het stadium waarin de procedure zich bevindt, en anderzijds omdat Pluijmen en de rechtbank daarop ook niet bedacht behoefden te zijn.

In de zich in het griffiedossier bevindende brief van de raadsman van Jazo, mr. J. van Rhijn, d.d. 18 juli 2005, waarin het verzoek om een pleidooi wordt toegelicht, valt immers, voor wat betreft het onderwerp van het pleidooi, uitsluitend het volgende te lezen:  ‘Cliënte zou graag in de gelegenheid worden gesteld om tezamen met haar octrooigemachtigde (die is ingeschreven bij de Nederlandse vereniging van Octrooigemachtigden) het woord te voeren en de door Pluijmen geëxploiteerde inrichting af te zetten tegen de conclusies van het octrooi. Datzelfde geldt voor de gewijzigde inrichtingen van Pluijmen. Het is de ervaring van Jazo dat een mondelinge behandeling in deze toegevoegde waarde heeft zodat over en weer vragen kunnen worden gesteld en opmerkingen kunnen worden geplaatst.’

Hieruit valt niet anders af te leiden dan dat van de zijde van Jazo het pleidooi slechts dienstbaar zou worden gemaakt aan het toelichten van de inbreukvordering en dat Jazo geen andere verweer tegen de nietigheidsvordering zou voeren dan haar beroep op artikel 76 lid 1 ROW 1995. Nu dat verweer, zoals reeds is overwogen, faalt, gelden de door Pluijmen aangevoerde nietigheidsgronden als onvoldoende weersproken.

Die gronden komen ook niet op voorhand onjuist voor, zodat de vordering tot vernietiging van het octrooi toewijsbaar is.  Bij die stand van zaken heeft Pluijmen bij de door hem gevraagde verklaring voor recht geen belang meer. De vordering zal worden afgewezen, nu inbreuk op een nietig octrooi niet mogelijk is. 

Lees het vonnis hier

IEF 1469

Richtlijn voor strafvordering IE-fraude

Nog een publicatie van het College van procureursgeneraal: Richtlijn voor strafvordering intellectuele-eigendomsfraude. Inclusief handige tabellen voor reizigers die enkele horloges. Beeld- of geluidsdragers of milliliters parfum voor eigen gebruik willen meenemen (niet meer dan drie en/of 250 ml).

Deze richtlijn bevat uitgangspunten voor het transactie- en requireerbeleid van het delict intellectuele-eigendomsfraude (IE-fraude).  Door de diversiteit in verschijningsvormen en de bijzondere omstandigheden van elk geval is het bij IE-fraude niet mogelijk om de eis van de officier van justitie ter zitting in deze richtlijn te regelen. In deze richtlijn wordt met name ingegaan op de strafrechtelijke aanpak en afhandeling bij het aantreffen van vermoedelijke inbreukmakende goederen.

3.1 IE-strafbepalingen. IE-strafbepalingen zijn terug te vinden in artikel 337 WvSr, artikel 31 t/m 35d Auteurswet 1912, artikel 21 t/m 31 Wet op de naburige rechten en artikel 79 Rijksoctrooiwet 1995. In geval van deelneming aan een criminele organisatie of een verboden rechtspersoon, kan ook vervolgd worden op basis van artikel 140 WvSr. Voorts kan een bonafide afnemer van inbreukmakende goederen aangifte doen van oplichting (artikel 326 WvSr) of desgewenst van kopersbedrog (artikel 329 WvSr) tegen een met name genoemde verdachte. Mocht het tot een strafzaak komen, dan kan de bonafide afnemer zich in het strafgeding voegen als benadeelde partij.

3.3 Opstarten van opsporingsonderzoeken en instellen van strafvervolging. Het opstarten van een opsporingsonderzoek, het vernietigen van de in beslaggenomen inbreukmakende goederen en het instellen van strafvordering (mede) op grond van inbreuken op de intellectuele eigendom is mogelijk zonder dat een slachtoffer een aangifte heeft gedaan.

4. Strafuitsluitingsgrond ‘in voorraad hebben’ voor ‘eigen gebruik.’ In artikel 337 lid 2 WvSr is voor het merken- en modellenrecht een nuancering aangebracht. In dit artikel staat dat voor ‘eigen gebruik’ in voorraad hebben van enkele inbreukmakende goederen als bedoeld in artikel 337 lid 1 WvSr is toegestaan. Het voor eigen gebruik in-, uit- of doorvoeren valt niet onder deze uitzondering en is derhalve verboden. ‘Eigen gebruik’ komt ook voor in de Auteurswet 1912 en de Wet op de naburige rechten, maar daar heeft het slechts een zeer beperkte betekenis. Niet strafbaar is het maken van enkele verveelvoudigingen zonder direct of indirect commercieel oogmerk en uitsluitend dienend tot eigen oefening, studie of gebruik van degene die de kopieën zelf heeft gemaakt (art. 31 e.v. jo. art. 16b.1 en 16c.1 Auteurswet 1912; art. 21 e.v. jo. art. 10.e Wet op de naburige rechten).

De Rijksoctrooiwet 1995 kent de strafuitsluitingsgrond ‘eigen gebruik’ niet, maar stelt als voorwaarde dat de handelingen gepleegd moeten zijn ‘in of voor zijn bedrijf’, wil er sprake zijn van inbreuk. Hieronder valt ook de beroepsuitoefening. Deze voorwaarde komt bij de strafrechtelijke handhaving op hetzelfde neer als de genoemde strafuitsluitingsgrond in artikel 337 lid 2 WvSr. Voor de Rijksoctrooiwet geldt dus dat opzettelijke inbreuk op het octrooirecht, gepleegd in of voor het bedrijf van de inbreukmaker, strafbaar is. Let wel dat in de Rijksoctrooiwet enkel invoer strafbaar is gesteld. Uit- en doorvoer zijn niet strafbaar.

Eigen gebruik van inbreukmakende goederen is niet strafbaar als het enkele exemplaren betreft. In deze OM richtlijn wordt de term ‘enkele’ uitgewerkt in de tabel grenshoeveelheden. In deze tabel wordt aangegeven bij welke hoeveelheid sprake is van (slechts) enkele exemplaren. Voor meer uitleg over het begrip ‘eigen gebruik’ in het kader van deze materie, wordt verwezen naar de Aanwijzing intellectuele-eigendomsfraude.

5.1 Grenshoeveelhedentabel. geldend voor het vrije verkeer en reizigers In de tabel grenshoeveelheden wordt de grens aangegeven tussen toestaan, afstand doen, transactie en dagvaarden voor inbreuken op het intellectuele eigendom. De overzichten van de grenshoeveelhedentabel bevatten tevens de bijbehorende transactie- en boetebedragen. Indien de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik is overschreden, worden alle inbreukmakende goederen van de desbetreffende categorie in beslag genomen en afgehandeld. Daarom beginnen de aantallen in kolom 3 ‘Transactie door uitsluitend afstand doen’ bij één stuk.

Het is dus niet zo dat van de totale hoeveelheid inbreukmakende goederen die in beslag wordt genomen, de gestelde hoeveelheid voor eigen gebruik behouden mag worden.

5.2 Begripsbepaling ‘vrij verkeer.’ Hier wordt onder verstaan alle inbreukmakende goederen die worden aangetroffen binnen de landsgrenzen van Nederland, bijvoorbeeld tijdens (door)zoekingen en controles op markten, beurzen en braderieën en in winkels of bedrijven. De zaken worden afgedaan volgens de grenshoeveelhedentabel. Indien de zaken zelfstandig door de politie of andere opsporingsdiensten worden afgedaan, dient hiervan melding te worden gemaakt bij het meldpunt IE van de FIOD-ECD.

5.3 begripsbepaling ‘reizigers.’ Hiermee wordt bedoeld alle reizigers vanuit landen buiten de Europese Unie (EU) die via lucht- en zeehavens Nederland binnenkomen.

5.4 Goederen uit meerdere categorieën. Indien meerdere categorieën inbreukmakende goederen tegelijk worden aangetroffen en de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik van één of meer van de categorieën wordt overschreden, kunnen de inbreukmakende goederen van de categorieën waarvan de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik niet is overschreden, behouden worden. Uitsluitend de inbreukmakende goederen in de overschreden categorie worden conform de tabel afgedaan. Indien er aanwijzingen bestaan dat de inbreukmakende goederen zijn bestemd voor de ‘handel’ in plaats van voor ‘eigen gebruik’, dienen alle inbreukmakende goederen inbeslaggenomen te worden.

6. Grenshoeveelhedentabel geldend voor post/pakketpost/koeriers/cargo. Deze tabel ziet toe op de strafrechtelijke afhandeling van inbreukmakende goederen die door de douane worden aangetroffen bij de controle van goederen die onder douanetoezicht staan (goederen afkomstig van buiten de EU). Indien uit douaneonderzoek blijkt dat in de post/pakketpost/koeriers/cargo inbreukmakende goederen worden aangetroffen, wordt gehandeld conform de tabel 2.

Hierbij geldt het volgende:
a. Er geldt een ‘nul’ tolerantie.
b. Indien verschillende pakketjes naar hetzelfde adres worden gestuurd, worden de hoeveelheden van de afzonderlijke pakketjes opgeteld en wordt het totaal als één hoeveelheid gezien.
c. Bij het aantreffen van inbreukmakende goederen die de aantallen van de grenshoeveelhedentabel 2 kolom 1 niet te boven gaan, wordt EG-verordening 1383/20032 niet toegepast. Deze zaken van geringe importantie worden derhalve niet voor onderzoek aangemeld bij de FIOD-ECD. De zaken worden afgedaan overeenkomstig het geldende Voorschrift Douanetaak Inbreuk op intellectueleeigendomsrechten, door middel van een verkort proces-verbaal van inbeslagneming en een KVI (kennisgeving van inbeslagneming). Deze verkorte processen-verbaal worden verzameld op een verzamellijst. De verzamellijst en de KVI’s worden aan het OM gezonden ter afdoening van het beslag.
d. Indien de hoeveelheden inbreukmakende goederen de grenshoeveelhedentabel 2 kolom 1 te boven gaan, wordt toepassing gegeven aan de verordening 1383/2003. Dit betekent dat de douane de zaak voor onderzoek aanmeldt bij de FIOD-ECD.

7. Beroep of bedrijf. Degene die van het plegen van de misdrijven en overtredingen inzake intellectueel eigendom zijn beroep maakt of dit als bedrijf uitoefent, dient in principe te worden vervolgd op grond van artikel 337 lid 3 WvSr, artikel 31b Aw of artikel 23 Wnr.

8. Inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Gelet op de artikelen 58 en 67 WvSv is inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis mogelijk op grond van overtreding van artikel 337 lid 3 en 4, artikel 31b Aw en artikel 23 Wnr. Hieruit vloeit voort dat o.a. strafvorderlijke vrijheidsbenemende dwangmiddelen kunnen worden toegepast.

9. Plaats delict bij internet IE-fraude. Omdat het internet een grensoverschrijdend karakter heeft, kan het vaststellen van de plaats van delict soms voor problemen zorgen. De plaats van delict is belangrijk voor de toepasselijkheid van het Nederlandse strafrecht. In principe geldt als plaats delict de plaats waar de dader handelt of, zoals de Hoge Raad het formuleert, op de plaats van de lichamelijke gedraging. In afwijking van deze regel geldt bij constatering van overtredingen van de Auteurswet 1912 dat de vervolging wordt aangevangen ‘daar waar de verdachte woont of daar waar de verdachte onderneming is gevestigd’. Door het verhandelen van illegale bestanden of het aanbieden van inbreukmakende goederen op het internet is de werkelijke lichamelijke aanwezigheid van een persoon of onderneming niet altijd duidelijk. De door de Hoge Raad erkende ubiquiteitsleer biedt uitkomst.

Deze verruiming van de leer van de lichamelijke gedraging geeft als plaats delict naast de plek waar de handeling plaatsvond, de plek waar de handeling zijn uitwerking had. Voor de Hoge Raad zijn beide plaatsen gelijkwaardig en gelijkelijk aannemelijk. Uit deze twee plaatsen kan een keuze worden gemaakt.

10. Eis ter zitting. Omdat de soort en de hoeveelheid inbreukmakende goederen per geval zeer uiteenlopen, is het niet mogelijk om een universele eis ter zitting op te nemen in deze richtlijn. Bij het vaststellen van de hoogte van de eis kan aansluiting worden gezocht bij de omvang van de commerciële schaal van de opzettelijk gepleegde inbreuk, of de feiten zijn gepleegd binnen een criminele organisatie, bij het nadeel dat de rechthebbende is berokkend, dan wel of er sprake is geweest van een risico voor de gezondheid of de veiligheid van personen.

De eis ter terechtzitting in geval van een rauwelijks dagvaarding bestaat in het geval de verdachte een natuurlijk persoon betreft niet uit een ‘kale’ geldboete. Het eisen van een geldboete dient slechts plaats te vinden in combinatie met een bijkomende straf – of maatregel.

– Gevangenisstraf. In beginsel dient op zitting een (voor-)waardelijke gevangenisstraf te worden gevorderd.
– Taakstraf. Voor wat betreft het kader waarbinnen een taakstraf opgelegd kan worden, wordt verwezen naar de Aanwijzing Taakstraffen (reg. Nr. 2001A003).
– Geldboete. Voorzover er tijdens het opsporingsonderzoek geldboetebeslag is gelegd ex artikel 94a lid 1 WvSv, dient er tevens op zitting een geldboete te worden geëist.
– Onttrekking aan het verkeer. Voorzover de verdachte geen schriftelijke afstand heeft gedaan, moet voorts een vordering onttrekking aan het verkeer te worden ingesteld (artikel 36b WvSr).
– Vordering ontneming. Indien er tijdens het opsporingsonderzoek ontnemingsbeslag is gelegd ex artikel 94a lid 2 WvSv, dient er op de strafzitting ook altijd een vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel te worden aangekondigd. Indien tijdens het opsporingsonderzoek is gebleken dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten als bedoeld in artikel 36e WvSr, dan dient dit wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van een aparte vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel, weer aan de verdachte ontnomen te worden.

Indien tijdens het opsporingsonderzoek een Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) is geopend, dan dient ten laatste op de strafzitting het bestaan van het (geheime) SFO aan de verdachte en diens raadsman kenbaar gemaakt te worden. Kortheidshalve wordt voor verdere informatie terzake verwezen naar de Aanwijzing Ontneming (reg.nr. 2005A002).

11. Geneesmiddelen. Bij IE-fraude t.a.v. geneesmiddelen bestaat de mogelijkheid dat er sprake is van samenloop met de Wet op de geneesmiddelenvoorziening/Geneesmiddelenwet. Geneesmiddelen vallen niet onder de reikwijdte van deze richtlijn en zijn verder uitgewerkt in de in voorbereiding zijnde aanwijzing en richtlijn geneesmiddelenwet.

12. Accijnsgoederen. Uit onderzoek is gebleken dat een proportioneel gedeelte van de aangetroffen gesmokkelde accijnsgoederen (o.a. sigaretten) tevens een inbreuk vormt op het intellectuele-eigendomsrecht. De accijnsgoederen worden afgehandeld conform de vastgestelde Aanmelding- , Transactie- en Vervolgingsrichtlijn (ATV) van het Openbaar Ministerie.

College van procureursgeneraal: Richtlijn i.d.z.v. artikel 130, lid 4, Wet RO (nieuw). Datum vaststelling : 12-12-2005 Datum inwerkingtreding: 01-02-2006 Geldigheidsduur: 31-01-2010 Publicatie in Stcrt.: 09-01-2006, nr. 6. Lees de richtlijn hier.

IEF 1468

Auteursrecht belicht

Rechtbank Haarlem, 9 november 2004, HA ZA 04-637. Brand en Van Egmond B.V. tegen Harco Loor-Design B.V. Geen auteursrechtelijke bescherming voor 'abstracte vormentaal', wel voor een een 'bepaalde vormentaal die in verschillende specifieke objecten is te vinden'.

Brand en Van Egmond brengen lichtobjecten in de handel die worden gekenmerkt door de toepassing van metalen draadstructuren in verschillende vormen en uitvoeringen en maken bezwaar tegen de lichtobjecten van Harco Loor die ook gekenmerkt worden door toepassing van metalen draadstructuren. Brand en Van Egmond beroepen zich tevergeefs op het auteursrecht.

Ter ondersteuning van haar vordering heeft Brand en Van Egmond een deskundigenrapport in het geding gebracht van Prof.Ir. J.J. Jacobs. "Het  onmiskenbaar is dat de lichtobjecten van Annet van Egmond een eigen en oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker Annet van Egmond dragen (...) In de voor dit geschil relevante lichtobjecten van Loor zijn naar mijn mening de oorspronkelijke trekken van de lichtobjecten van Annet van Egmond herkenbaar te vinden.”

Gedaagde Loor voert onder meer aan dat geen auteursrechtelijke bescherming toekomt aan een abstracte vormentaal, een bepaalde (persoonlijke) stijl of het idee van vervlechten van metaaldraad tot lichtobjecten. De Rechtbank is het hiermee eens en oordeelt dat voor bescherming slechts de concrete vormgeving zoals die zich manifesteert in specifiek aan te duiden objecten vatbaar is. De Rechtbank lijkt mee te gaan met het argument van Brand en Van Egmond dat die concrete vormgeving kan bestaan uit een bepaalde vorm (stijl?) van metaal die in verschillende specifieke objecten is terug te vinden. Volgens de Rechtbank moet niet noodzakelijkerwijs één lichtobject van Brand en Van Egmond worden vergeleken met één lichtobject van Loor, maar dat de verschillende objecten van Loor inbreuk kunnen maken op meerdere objecten van Brand en Van Egmond.

Omdat het 3D objecten betreft vindt de rechtbank dat een eventuele inbreuk vastgesteld moet worden door eigen waarneming en komt tot het oordeel dat de grenzen van het toelaatbare niet zijn overschreden. Totaalindrukken verschillen voldoende ('om te beginnen is het ritme van buigen anders).

De draden van de lampen van Harco-Loor zijn, ten opzichte van de lampen van het type Chandelier van Brand en Van Egmond dichter opeen gevlochten en in een ander ritme gebogen. Voorts valt in het bijzonder op het verschil in de ruimtelijkheid. Het gevlochten ritme in de lampen van Brand en Van Egmond zet zich niet alleen in het platte vlak, maar ook van buiten naar binnen voort, waardoor de gehele ruimte wordt gevuld en de driedimensionale vormgeving wordt benadrukt. De lampen van Harco Loor zijn daarentegen gevormd vanuit een platte tweedimensionaal gevlochten mat, die tot een bepaalde geometrische vorm is gebogen en daarvan in zekere zin de schil vormt (…)Tenslotte ogen de lampen van type Chandelier van Brand en Van Egmond robuuster, steviger, terwijl die van Harco Loor juist iets fragiels en lichts hebben.”

Op grond van de negatieve reflexwerking van de Auteurswet kan er volgens de rechtbank ook geen sprake zijn van slaafse nabootsing. Lees het vonnis hier. (Met dank aan Jolette Wiersema, DLA Schutgrosheide).

(De foto links: twee lampen van Brand en Van Egmond, rechts een lamp van Harco Loor.)

IEF 1467

Aanwijzing intellectuele-eigendomsfraude

Vandaag in de Staatscourant: de nieuwe ‘Aanwijzing intellectuele-eigendomsfraude’ van het College van procureursgeneraal. De vorige, minder uitgebreide, versie dateerde van maart 2002. Deze geldt van 1 februari a.s. tot uiterlijk 31 januari. De aanwijzing beslaat het hele slagveld van de Intellectuele Eigendom, van naknutselen en nabreien tot kille en doelgerichte inbreuken in het criminele circuit.

Een lange samenvatting:

Het uitgangspunt van het openbaar ministerie bij de bestrijding van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten is dat in beginsel civielrechtelijke handhaving door de rechthebbende zelf, voorop dient te staan. Daartoe bieden de privaatrechtelijke regelingen die de bescherming van de intellectuele eigendom regelen genoeg aanknopingspunten.

Uit het oogpunt van effciency en doelmatigheid is op dit beginsel een uitzondering gemaakt voor door de douane aangetroffen inbreukmakende goederen in de bagage van reizigers, in pakketpost en bij koeriers.
 
Bij intellectuele-eigendomsfraude is echter vaak ook het algemeen belang in het geding. Bij de vraag in welke gevallen het strafrecht voor toepassing in aanmerking komt, moet met name daarbij worden aangeknoopt. Dit impliceert dat het privaatrecht voor die gevallen in beginsel niet het (enige) primaire handhavingssysteem is. Het algemeen belang kan in het geding zijn in de volgende gevallen (niet cumulatief):

Grootschalige namaak en piraterij, gepleegd in beroep of bedrijf, die de markt verstoren.

Van beroeps- of bedrijfsmatig handelen in de zin van deze aanwijzing is in elk geval sprake indien de betreffende verdachte van de winst die hij maakt voor een groot deel in zijn levensonderhoud kan voorzien. Een indicatie hierbij is een omzet van 1000 Euro of meer per maand. Het gaat hier om grootschalige en zeer verspreid voorkomende inbreuken die dermate omvangrijk zijn dat civielrechtelijk optreden ernstig bemoeilijkt wordt, terwijl de inbreuk grote economische schade aan de rechthebbende toebrengt, omdat de afzet van zijn producten en de daaraan verbonden goodwill ernstig bedreigd worden. Hierbij is evident sprake van het parasiteren op de reputatie, werfkracht en exclusiviteit van de door de intellectuele-eigendomsrechten beschermde voorwerpen.

• Recidive
Indien de overtreding of het misdrijf is begaan binnen vijf jaar na een eerdere onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling of transactie ex artikel 74 WvSr, dan is strafrechtelijk optreden gewenst. Hetzelfde geldt als er reeds herhaaldelijk aantoonbaar civielrechtelijk is opgetreden tegen de desbetreffende inbreukmaker, maar deze zijn frauduleuze activiteiten voortzet.

• Niet voldoen aan transactievoorstel van de offcier van justitie ex art. 74 WvSr.

• Het bestaan van aanwijzingen van betrokkenheid van criminele organisaties of georganiseerde criminaliteit

• Bedreiging van de volksgezondheid of de veiligheid van de samenleving

Het bestanddeel ‘eigen gebruik’ of een soortgelijk bestanddeel (hierna: het bestanddeel) komt uitsluitend voor in artikel 337 lid 2 WvSr, artikel 16b lid 1 Aw, artikel 10 sub a Wnr en en artikel 79 ROW. Omdat het bestanddeel voorkomt in verschillende wetten kan geen uniforme betekenis worden geformuleerd. Hieronder volgt de verklaring van de verschillende betekenissen van het bestanddeel, uitgesplitst per wet.

4.1 Eigen gebruik in de Auteurswet. De Auteurswet geeft aan de maker (of diens rechtverkrijgende) van een werk de uitsluitende rechten het werk te verveelvoudigen en openbaar te maken. De artikelen 16b en 16c Aw bevatten een uitzondering op het verveelvoudigingsrecht ten behoeve van het privé-kopiëren. Op grond van artikel 16b wordt niet als inbreuk op het auteursrecht beschouwd de verveelvoudiging van een werk welke beperkt blijft tot enkele exemplaren en welke uitsluitend dient tot eigen oefening, studie of gebruik van de natuurlijke persoon die zonder commercieel oogmerk de verveelvoudiging vervaardigt of daartoe uitsluitend ten behoeve van zichzelf opdracht geeft. Het gaat om fotokopiëren, naknutselen, nabreien en andere vormen van handvaardigheid.

Op grond van artikel 16c wordt evenmin als inbreuk op het auteursrecht beschouwd het reproduceren van een werk of een gedeelte daarvan en welke uitsluitend dient tot eigen oefening, studie of gebruik van de natuurlijke persoon, die zonder commercieel oogmerk de reproductie vervaardigt. Het gaat onder meer om het (digitale) kopiëren van audio- en videomateriaal op blanco dragers. Het maken van een kopie in opdracht is onder het regime van artikel 16c anders dan onder het regime van artikel 16b niet toegestaan. De natuurlijke persoon moet dus zelf de privékopie maken indien het om cd’s of dvd’s of andere beeld en geluidsdragers gaat. Het zonder toestemming van de maker (of diens rechtverkrijgende) afgeven van een privé-kopie is noch onder het regime van artikel 16b noch onder het regime van artikel 16c toegestaan

Het gaat dan ook niet zozeer om een verveelvoudigingshandeling als wel een openbaarmakingshandeling waarop de privé-kopieexceptie niet van toepassing is. Doelstelling van de artikelen uit de Auteurswet is o.a. de verspreiding van illegale kopieën tegen te gaan, het invoeren van illegale datadragers uit het buitenland ten behoeve van eigen gebruik levert een inbreuk op auteursrechten op en kan strafrechtelijk gesanctioneerd worden. Met betrekking tot computerprogramma’s (business-software) stelt de Auteurswet bijzondere bepalingen. Op grond van artikel 45k wordt niet als inbreuk op een werk als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder 12, beschouwd de verveelvoudiging, vervaardigd door de rechtmatige gebruiker van eerder genoemd werk, die dient als reservekopie indien zulks voor het met dat werk beoogde gebruik noodzakelijk is. De maker van een reservekopie zal dus moeten aantonen dat hij de rechtmatige gebruiker is door middel van een origineel computerprogramma dan wel het hebben van de benodigde licentie. De gronden uit de artikelen 16b en 16c Aw omtrent ‘eigen gebruik’ zijn niet van toepassing op computerprogramma’s. Uit: Staatscourant 9 januari 2006, nr. 6 / pag. 10 2

4.2 Eigen gebruik in de wet op de naburige rechten. Artikel 10, onderdeel e, Wet op de naburige rechten bevat een nabuurrechtelijke equivalent van artikel 16c Aw.

4.3 Eigen gebruik in het strafrecht. Niet strafbaar is hij die enkele waren, onderdelen daarvan als omschreven in artikel 337 lid 1 WvSr (heeft enkel betrekking op merk-, model- en handelsnaamrechten) in voorraad heeft uitsluitend voor eigen gebruik. Voor de andere strafbare handelingen genoemd in artikel 337 lid 1 – in-, door- of uitvoeren, verkopen, te koop aanbieden, afleveren of uitdelen – geldt deze strafuitsluitingsgrond niet. Deze handelingen zijn immers in tegenspraak met ‘eigen gebruik’. Het bestanddeel in dit artikel ziet uitsluitend op degene die zelf de waren in voorraad heeft. ‘In voorraad hebben’ wordt in deze aanwijzing gelijk getrokken met ‘bij je hebben’.

4.4 Het begrip ‘eigen gebruik’ en de hoeveelheidgrens ‘enkele.’ In het kader van het eigen gebruik is sprake van de hoeveelheidsgrens ‘enkele’. Om landelijk uniformiteit te bereiken bij de afdoening van IE-zaken is in de richtlijn strafvordering IE-fraude antwoord gegeven op de bovengestelde vraag in een overzicht van grenshoeveelheden. De Minister van Justitie heeft hierover in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot invoering van het huidige lid 2 in artikel 337 WvSr het volgende opgemerkt: ‘Met ‘enkele’ wordt (…) gedoeld op een gering aantal. Gedacht moet in beginsel worden aan twee of drie exemplaren, doch er kunnen zich situaties voordoen waarbij dit er meer kunnen zijn. (…) Bepalend voor de grens is derhalve de aard van de nagemaakte goederen, waarbij mede in acht genomen moet worden of het aantal aangetroffen exemplaren nog steeds te rijmen is met de stellingname dat het bezit uitsluitend dient voor eigen gebruik.’ (Kamerstukken II, 26 848, nr. 3, p. 3).

4.5 Eigen gebruik bij reizigersbagage via nationale luchthavens en zeehavens. Op basis van artikel 337 WvSr is het in-, door- of uitvoeren van één of meer voorwerpen die valselijk een merk dragen of waarvan het uiterlijk valselijk is nagemaakt, strafbaar. Er is immers enkel een uitzondering voor het in voorraad hebben van enkele exemplaren voor eigen gebruik. Er is geen strafrechtelijke uitzondering voor het invoeren van enkele exemplaren. (De Piraterij-verordening 1383/2003 kent wel een uitzondering voor reizigersbagage).

Op basis van de strafbepalingen in de Auteurswet is het in-, door- of uitvoeren van een of meer voorwerpen met daarin vervat auteurs- en nabuurrechtelijk beschermde werken eveneens strafbaar. De uitzondering voor de kopieën voor eigen oefening, studie of gebruik geldt alleen als de persoon die ze in-, door of uitvoert, deze kopieën zelf heeft gemaakt. (Deze uitzondering geldt gelijkelijk voor reizigersbagage in de Piraterijverordening 1383/2003). Hetzelfde geldt voor de Wet op de naburige rechten.

4.6 Grootschalige internetpiraterij (zonder winstoogmerk). Schadelijk en zeer marktverstorend is internetpiraterij. Men biedt via de site bestanden met muziek, films en/of games ter download aan. ‘Prerelease’- materiaal is daarbij zeer gewild. Vaak levert dit geen geldelijk gewin op voor de aanbieders, maar vormt het wel een ernstige inbreuk met grote economisch schade voor de branche. Civielrechtelijk handhaven staat hier voorop. Wanneer duidelijk wordt dat de aanbieder zich niks gelegen laat liggen aan civielrechtelijke handhavingsmodaliteiten (geconstateerde recidive), is strafvorderlijk optreden geïndiceerd. Grootschalige internetpiraterij (met winstoogmerk) Er zijn ook piraten die bestanden aan potentiële gebruikers aanbieden, waarbij de gebruiker bij betaling sneller kan downloaden. Hoe hoger het betaalde bedrag, hoe sneller de uitwisseling. Civielrechtelijk handhaven staat voorop. Indien er sprake is van bedrijfsmatig handelen en/of er sprake is van betrokkenheid bij criminele organisaties of georganiseerde criminaliteit is strafvorderlijk optreden geïndiceerd.

4.7 Datadragers. Ten aanzien van datadragers geldt nog het navolgende: Het probleem is dat illegale beelden geluidsdragers de laatste jaren altijd digitale dragers betreffen (cd’s, dvd’s en memorysticks). Op zeer eenvoudige wijze zijn (grote hoeveelheden) kopieën te maken, zonder dat enig kwaliteitsverlies optreedt. Reeds één enkel exemplaar kan door het digitale karakter al als ‘bronkopie’ fungeren voor verdere verspreiding, waarbij niet op voorhand valt vast te stellen of een in te voeren illegaal exemplaar daadwerkelijk voor eigen gebruik bestemd is, waardoor het gevaar reëel is dat de drager als ‘master’ voor verdere verveelvoudigingen kan worden gebruikt. Hierdoor kan een ernstige marktverstorende werking te weeg gebracht worden. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van illegaal ‘prerelease’-materiaal (bijvoorbeeld filmmateriaal wat nog niet uit is in Nederlandse bioscopen, dient altijd het illegale voorwerp in beslag genomen te worden, ook al is er slechts sprake van een enkel exemplaar.

4.8 Octrooien. Op basis van artikel 79 Rijksoctrooiwet (ROW) kan worden opgetreden tegen de invoer (niet tegen andere douanebestemmingen) van inbreukmakende voorwerpen, mits de inbreuk plaatsvindt ‘in of voor zijn bedrijf’ (artikel 53 lid 1 ROW). Eén of enkele voorwerpen voor privé-gebruik zijn toegestaan.

4.9 Goederenstroom bij post/pakket/ koeriers en cargo (vrachtzendingen). Bij de internationale goederenstroom middels post/pakketpost/koeriers en cargo kan derhalve geen beroep worden gedaan op de strafuitsluitingsgrond ‘eigen gebruik’. Het handhavingsbeleid ten aanzien van onregelmatigheden in de douanewerkstromen, invoer, doorvoer en uitvoer bij post/pakket/ koeriers en cargo afhandeling zal in beginsel uitsluitend gericht zijn op het voorkomen dat kleine (consumptieve) hoeveelheden inbreukmakende goederen, binnen en/of in het vrije verkeer worden gebracht. Het veelal onttrekken van de goederen ter vernietiging van degene onder wie beslag is gelegd, heeft voldoende effect om herhaling te voorkomen. Indien meerdere pakketjes naar hetzelfde adres worden gestuurd en een vermoeden van beroeps- of bedrijfsmatig handelen bestaat, wordt dit door de douane gemeld aan de FIOD-ECD. Indien er sprake is van overige indicatoren die nader onderzoek rechtvaardigen, zal de zaak eveneens door de douane worden overgedragen aan de FIOD-ECD, die in overleg met het OM treedt, waarna het OM kan besluiten tot het instellen van nader onderzoek.  5. Plaats van vervolging overtredingen

IE-rechten. In het algemeen dient te worden vervolgd ‘daar waar het delict is gepleegd of daar waar de verdachte onderneming is gevestigd’. In afwijking van deze regel geldt bij constatering van overtredingen van de Auteurswet dat de vervolging wordt aangevangen ‘daar waar de verdachte woont of daar waar de verdachte onderneming is gevestigd’. Het blijkt dat bij overtredingen van de Auteurswet de plaats van het delict zich in verschillende arrondissementen of landen kan bevinden, zeker door het wegvallen van landsgrenzen door het toenemend gebruik van en distributie van auteursrechtelijk beschermde werken via het internet.

6.1 Nationaal meldpunt intellectuele eigendomsfraude. De strafrechtelijke bestrijding van intellectuele-eigendomsfraude is één van de taken van de FIOD-ECD. Hij verricht deze taak landelijk voor het complete terrein van de intellectueleeigendomsfraude en in nauwe samenwerking met het OM, de Douane, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en andere opsporingsdiensten. De dienst beschikt over een kennisgroep- IE en fungeert als nationaal meldpunt op het gebied van Intellectuele-eigendomsfraude.

Het meldpunt is gevestigd bij de FIODECD aan de Bernadottelaan 13-15 te Utrecht. Adres: FIOD-ECD t.a.v. kennisgroep Intellectueel Eigendom Postbus 19266, 3501 DG Utrecht. Hier dienen de strafrechtelijk aan te pakken zaken over inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten gemeld te worden.

In het kader van de publiek-private samenwerking kunnen rechthebbenden of hun vertegenwoordigers hier eveneens zaken melden. Vanuit het kenniscentrum vindt terugkoppeling van de meldingen plaats.

6.2 Strafrechtelijk optreden van douane bij reizigersbagage via nationale luchthavens en zeehavens. Reizigers die op een nationale luchthaven en zeehaven terugkeren met enkele inbreukmakende goederen in hun bagage kunnen een beroep doen op de strafuitsluitingsgrond ‘eigen gebruik’ als bedoeld in artikel 337 lid 2 Wetboek van Strafrecht. De Auteurswet en de Wet op de naburige rechten kennen voor wat de invoer betreft geen vrijstelling voor eigen gebruik (zie par. 4.4). Echter, met de douane is in dit verband afgesproken, gelet op het opportuniteitsbeginsel van het OM, dat niettemin rekening gehouden moet worden met een ‘eigen gebruik’-vrijstelling (zie tabel grenshoeveelheden). Pas wanneer die ‘eigen gebruik’-hoeveelheid wordt overschreden, is strafrechtelijke handhaving opportuun.

6.3 Strafrechtelijk optreden douane bij post/pakket/koeriers en cargo (vrachtzendingen). Bij de internationale goederenstroom middels post/pakketpost/koeriers en cargo kan geen beroep worden gedaan op de strafuitsluitingsgrond ‘eigen gebruik’. Er geldt een nultolerantie. Indien de douane tijdens haar controle bij post/pakket/koeriers en cargo (vrachtzendingen) inbreukmakende goederen aantreft, wordt deze bevinding strafrechtelijk afgedaan. Het handhavingsbeleid ten aanzien van onregelmatigheden in de douanewerkstromen, invoer, doorvoer en uitvoer bij post/pakket/ koeriers en cargo afhandeling zal in beginsel uitsluitend gericht zijn op het voorkomen dat kleine (consumptieve) hoeveelheden inbreukmakende goederen, binnen en/of in het vrije verkeer worden gebracht.

Het veelal onttrekken van de goederen ter vernietiging van degene onder wie beslag is gelegd, heeft voldoende effect om herhaling te voorkomen. Indien meerdere pakketjes naar hetzelfde adres worden gestuurd en een vermoeden van beroeps- of bedrijfsmatig handelen bestaat, wordt dit door de douane gemeld aan de FIOD-ECD. Indien er sprake is van overige indicatoren die nader onderzoek rechtvaardigen, zal de zaak eveneens door de douane worden overgedragen aan de FIOD-ECD, die in overleg met het OM treedt, waarna het OM kan besluiten tot het instellen van nader onderzoek.

6.4 De uitoefening van strafvorderlijke bevoegdheden gebaseerd op de Auteurswet 1912. Opsporingsambtenaren kunnen aan de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten (WNR) de navolgende bevoegdheden ontlenen. Krachtens artikel 36a van de Auteurswet 1912 respectievelijk artikel 29 WNR kunnen opsporingsambtenaren te allen tijde tot het opsporen van bij deze wet strafbaar gestelde feiten inzage vorderen van alle bescheiden of andere gegevensdragers waarvan inzage voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze nodig is, bij hen die in de uitoefening van hun beroep of bedrijf werken van letterkunde, wetenschap of kunst invoeren, doorvoeren, uitvoeren, openbaar maken of verveelvoudigen. Op grond van artikel 36b lid 1 Auteurswet respectievelijk artikel 28 WNR zijn opsporingsambtenaren bevoegd (...) ter inbeslagneming van hetgeen daarvoor vatbaar is, elke plaats te betreden. Indien hun de toegang wordt geweigerd, kunnen zij zich desnoods de toegang verschaffen met inroeping van de sterke arm (lid 2).

Krachtens lid 3 van artikel 36b van die wet treden zij woningen tegen de wil van de bewoner niet binnen dan op vertoon van een schriftelijke bijzondere last van of in tegenwoordigheid van een officier van justitie of een hulpofficier van justitie. Van dit binnentreden dient door hen binnen 24 uur een proces-verbaal opgemaakt te worden. Aangetroffen inbreukmakende goederen, die het criterium ‘eigen gebruik’ overstijgen, dienen altijd in beslag genomen te worden, met het oog op onttrekking aan het verkeer. Indien er sprake is van een master-indicatie, dan dient die ‘master’ te allen tijde in beslaggenomen te worden.

6.5 Inzet dwangmiddelen bij beroepsof bedrijfsmatig handelen. Indien de verdachte van het plegen van IE-misdrijven zijn beroep maakt of het plegen van deze misdrijven als bedrijf uitoefent, – artikel 337 lid 3 Sr, artikel 31b Auteurswet, respectievelijk art. 23 Wet op de naburige rechten – , wordt hij gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie. Tevens is gelet op de artikelen 58 en 67 WvSv inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis mogelijk.

Van beroeps of bedrijfsmatig handelen is in de zin van deze aanwijzing in elk geval sprake indien de betreffende verdachte van de winst die hij maakt voor een groot deel in zijn levensonderhoud kan voorzien. Een indicatie hierbij is een omzet van 1000 Euro per maand. Niet altijd is goed te bewijzen wat de exacte omzet is, omdat verdachten vaak contant betaald worden. Hierbij kan gedacht worden aan verkoop op beurzen, markten, braderieën, of aan bestellingen, waarbij geld per post wordt verstuurd. Ook worden katvangers gebruikt die op markten staan of die bankrekeningen ter beschikking stellen. Hierop dient men bedacht te zijn. Tevens dient van beroeps- of bedrijfsmatig handelen gesproken te worden, indien de verdachte een grote hoeveelheid namaakgoederen conform tabel 1 in de richtlijn voor strafvordering intellectuele-eigendomsfraude in voorraad heeft.

In voorkomende gevallen moet conservatoir geldboete- en ontnemingsbeslag gelegd worden op vermogensbestanddelen die toebehoren aan de verdachte. Kortheidshalve wordt verwezen naar de Aanwijzing Ontneming (2005A002) van 11-01- 2005.

7.1 Door de officier van justitie. Vaak beschikt de betrokken opsporingsdienst over gegevens die voor de rechthebbende op een intellectueleeigendomsrecht of zijn raadsman van belang kunnen zijn. Als van het standpunt wordt uitgegaan dat de gegevens via een strafrechtelijk (voor)onderzoek bij de opsporingsambtenaar zijn gekomen, ligt het in de rede dat de officier van justitie als leider van het opsporingsonderzoek de bevoegdheid heeft om, na afweging van de belangen, gegevens uit één van zijn onderzoeken aan belanghebbenden af te staan. Officieren van justitie zijn bevoegd om een verzoek om kennisneming door derden van gegevens uit een opsporingsonderzoek in te willigen en kunnen zonodig de opsporingsdiensten belasten met de verstrekking van de gegevens.

Naast de mogelijkheid tot verstrekking van gegevens aan de benadeelde partij die zich wil voegen in het strafproces, is er de mogelijkheid om gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de civielrechtelijke handhaving van het intellectueleeigendomsrecht. Op de informatieverstrekking aan derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden is de aanwijzing ‘Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens’, (2004 A009) van toepassing. Het verstrekken van strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden is alleen mogelijk als het past binnen de taakuitoefening van het de officier van justitie en voorzover dit genoodzaakt wordt door een ‘zwaarwegend algemeen belang’.

Dit betekent dat volgens bovenbedoelde Aanwijzing strafvorderlijke gegevens niet mogen worden verstrekt op grond van het enkele belang dat de derde daarbij heeft. Voorts geldt als uitgangspunt dat in beginsel alleen strafvorderlijke gegevens worden verstrekt, indien er een vonnis is van de strafrechter. Verstrekking in een eerder stadium is alleen mogelijk als het openbaar ministerie is gebleken van ‘spoedeisende belangen’ om eerder te verstrekken én de strafzaak (strafvorderlijk) is beoordeeld door het openbaar ministerie. Tevens kan een verzoek om informatie afkomstig van de Stichting SNB-React of de Stichting Brein, opgevat worden als een verzoek om informatie als bedoeld in hoofdstuk IV van bovenbedoelde Aanwijzing onder paragraaf 4, onder f 2) punt V. Voornoemde stichtingen kunnen aangemerkt worden als een soortgelijke organisatie als de in de Aanwijzing met naam genoemde Stichting Buma Stemra.

Volgens de richtlijn is sprake van een <S> standaardverstrekking. Het belang van het onderzoek kan een grond zijn om informatievertrekking (gedeeltelijk) te weigeren of uit te stellen.

7.2 Door de Douane. In die gevallen dat de Douane tijdens haar douanecontrole bij post/pakket/ koeriers en cargo (vrachtzendingen) kleinere hoeveelheden inbreukmakende goederen aantreft, kan uit efficiency en opportuniteitsoverwegingen volstaan worden met summiere vastlegging in een proces-verbaal van inbeslagneming. De verzamelde processen- verbaal worden periodiek ter kennis gebracht van het OM en het Kenniscenturm IE-fraude dat is ondergebracht bij de FIOD-ECD. De vertegenwoordigers in Nederland van de inbreukmakende goederen, worden door tussenkomst van het kenniscentrum IE, met toestemming van de officier van justitie, op de hoogte gebracht van de inbeslagnames, zodat zij in de gelegenheid zijn de afnemers in Nederland te identificeren, aan te schrijven en zonodig civielrechtelijke maatregelen te nemen.

Tevens kunnen de (internationaal opererende) rechthebbenden, op basis van de verstrekte informatie identificerende en eventueel civielrechtelijke stappen ondernemen richting de verzender van de goederen.

7.3 Door de FIOD-ECD. Teneinde vast te stellen of inbreuk is gemaakt op het intellectuele-eigendomsrecht en ter onderbouwing van de aangifte kan de FIOD-ECD, op verzoek van de houder van het recht, dan wel uit eigen hoofde, aan de vertegenwoordiger van de houder van het recht identificerende gegevens beschikbaar stellen, zoals de namen en adressen van zowel geadresseerde, afzender, melder en houder/bewaarder van de goederen; alsmede gegevens over de oorsprong, de herkomst en de omvang van de vermoedelijke partij inbreukmakende goederen. Tevens kunnen aan de vertegenwoordiger van de houder van het recht ‘monsters’ ter beschikking worden gesteld. Door de FIOD-ECD worden geen (complete) pv’s verstrekt, tenzij na toestemming van de officier van justitie.

7.4 Regiopolitiekorpsen. Teneinde vast te stellen of inbreuk is gemaakt op het intellectuele-eigendomsrecht en ter onderbouwing van de aangifte kan de regiopolitie op verzoek van de houder van het recht, dan wel uit eigen hoofde, aan de vertegenwoordiger van de houder van het recht identificerende gegevens beschikbaar stellen, zoals de namen en adressen van zowel geadresseerde, afzender, melder en houder/bewaarder van de goederen; alsmede gegevens over de oorsprong, de herkomst en de omvang van de vermoedelijke partij inbreukmakende goederen. Tevens kunnen aan de vertegenwoordiger van de houder van het recht ‘monsters’ ter beschikking worden gesteld. Door de FIOD-ECD worden geen (complete) pv’s verstrekt, tenzij na toestemming van de officier van justitie.

8.1 Beslag namaakgoederen, door piraterij verkregen goederen en, in het algemeen, alle goederen die inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten, moeten zo veel mogelijk uit het handelsverkeer worden geweerd (Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003). De verordening roept een systeem in het leven waarbij de douane faciliterend optreedt en de houder van het recht de mogelijkheid wordt geboden civielrechtelijk op te treden of een schikking overeen te komen met de inbreukmaker. Dit laat echter onverlet dat er ook strafrechtelijk opgetreden kan en soms moet worden (zie punt 5).

De douane heeft op grond van die verordening uit 2003 de bevoegdheid om bij de controle op de invoer, (weder)uitvoer- en doorvoer, de vrijgave van de vermoedelijk inbreukmakende goederen op te schorten of deze een aantal dagen vast te houden en uit eigen hoofde de rechthebbende omtrent het beslag te informeren. De douane informeert vervolgens de FIOD-ECD, die de afweging maakt of volstaan kan worden met een civielrechtelijke afdoening of dat er een strafrechtelijk onderzoek dient plaats te vinden. Indien er niet tot een strafrechtelijk onderzoek wordt overgegaan, informeert de douane onverwijld de houder van het recht en geldt de procedure overeenkomstig de verordening 1383/2003, verder uitgewerkt in het Voorschrift Douanetaak inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten 2004 (Beschikking van 5 april 2005, BCPP 2005/425).

Met betrekking tot de goederenstroom die per post/pakket/koeriers en reizigers wordt ingevoerd, geldt in het kader van efficiency en doelmatigheid afdoening van dit type van zaken, dat bij het aantreffen van kleine hoeveelheden zoals genoemd in de richtlijn, de douane deze goederen/ zaken strafrechtelijk in beslag neemt. Uit efficiency en opportuniteitsoverwegingen kan volstaan worden met een proces-verbaal van inbeslagneming, waarna de in beslaggenomen goederen worden bewaard om op enig moment te worden vernietigd.

Afschriften van de processen-verbaal en/of van overige bevindingen worden periodiek ter kennis gebracht van het OM, die dan de beslissing tot vernietiging neemt. Afschriften van de processen- verbaal en/of van overige bevindingen worden periodiek ter kennis gebracht van het kenniscentrum IE-fraude. (zie ook punt 7.2)

8.2 Beslag ex artikel 94 WvSv. Als de FIOD-ECD aan de douane kenbaar heeft gemaakt dat wel een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart, worden de inbreukmakende goederen door de FIOD-ECD ex artikel 94 WvSv in beslag genomen met het oog op verbeurdverklaring en/of onttrekking aan het verkeer. Daarbij dient in een zo’n vroeg mogelijk stadium gestreefd te worden naar een schriftelijke afstandsverklaring van de verdachte en/of rechthebbende (bijvoorbeeld transporteur/expediteur, afnemer die te goeder trouw is) op de aangetroffen voorwerpen. Een en ander komt verwerking van het beslag ten goede en beperkt uiteraard de opslagkosten. Met betrekking tot de goederenstroom die per post/pakket/koeriers en reizigers wordt ingevoerd, geldt in het kader van efficiency en doelmatigheid, dat bij het aantreffen van kleine hoeveelheden zoals genoemd in de richtlijn, de douane deze goederen strafvorderlijk in beslag neemt en zelfstandig binnen de begrenzingen van de richtlijn afhandelt.

8.3 Beslag ex artikel 94a WvSv. Zowel artikel 337 WvSr, artikel 31b Aw als artikel 23 Wnr bieden de mogelijkheid om conservatoir geldboete- en/of ontnemingsbeslag te leggen. Kortheidshalve wordt verwezen naar de Aanwijzing ontneming (reg. 2005/A002).

9. Strafrechtelijk financieel onderzoek. Zowel artikel 337 WvSr, artikel 31b Aw als artikel 23 Wnr bieden de mogelijkheid om een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) te starten volgens artikel 126 e.v. WvSv. Kortheidshalve wordt verwezen naar de Aanwijzing ontneming (reg. 2005/A002).

10. Ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Kortheidshalve wordt verwezen naar de Aanwijzing ontneming (reg. 2005/A002).

Nieuwe Aanwijzing hier. Versie 2002 hier.

IEF 1466

Koffieconflict

Sara Lee wil via de rechter voorkomen dat zijn klant, Capriole Coffie-Service uit Delft, de merknaam Douwe Egberts gebruikt als zoekwoord voor zoekmachine-advertenties. Daarnaast wil het voedingsmiddelenconcern ook het gebruik van Douwe Egberts in de tekst van de advertenties tegenhouden.

Capriole verkoopt koffie en koffieautomaten van Douwe Egberts, maar ook van concurrenten als Nescafé, Illy en Max Havelaar. Om meer bezoekers nar hun website te krijgen, adverteert Capriole bij onder meer Google, Ilse, Lycos en MSN met alle merken uit het assortiment.

De relatie met Sara Lee zou ondanks het meningsverschil overigens nog goed zijn. Desalniettemin deelt Capriole de bezwaren van Sara Lee niet: "In de afgelopen tachtig jaar hebben we met Douwe Egberts geadverteerd in folders, op briefpapier en op auto's. Op internet mogen we als dealer niet adverteren van Douwe Egberts. We zijn op internet vaak beter te vinden dan de grote multinationals. Blijkbaar steekt dat bij onze leverancier.", aldus commercieel directeur P. Ultee. Namens Douwe Egberts is nog niet gereageerd. Wordt vervolgd?

IEF 1465

Hooggeleerde noot

Noot prof. mr D.J.G. Visser bij Rechtbank Rotterdam, 3 januari 2006, LJN: AU9212. Eisers tegen Fortis Bank N.V. (lees het vonnis hier).

Dit vonnis lijkt mij onjuist. Er bestaat geen 'portretrecht' op huizen en/of natuurschoon en dat moesten we maar zo houden. Het zou ook nogal vreemd zijn dat wanneer, - sinds de recente wijziging van art. 18 Aw - , een architect zich níet kan verzetten tegen dit soort gebruik (vgl de zaak van de Leguaan-woningen), de eigenaar van een bouwwerk dat wel zou kunnen.

IEF 1464

1.000 opzeggingen

Persbericht Koninklijke Horeca Nederland: "Hospitality Music, rechtenvrije muziek die Koninklijk Horeca Nederland voor haar leden beschikbaar stelt, heeft een vliegende start gemaakt. Per 1 januari 2006 hebben ruim 1.000 leden van Koninklijk Horeca Nederland opgezegd bij BUMA en Sena. Dit levert hen een besparing op van minimaal 400.000 euro. Dit maakte voorzitter Hajé de Jager bekend tijdens de nieuwjaarsreceptie van Koninklijk Horeca Nederland te Amsterdam.

Onder de titel Hospitality Music heeft Koninklijk Horeca Nederland op haar website en op CD’s en DVD’s een collectie van 5.000 muzieknummers aan haar 20.000 leden beschikbaar gesteld, die volledig Buma- en SENA-rechtenvrij zijn. Als de ondernemer uitsluitend deze muziek ten gehore brengt, hoeft hij geen auteursrechten meer af te dragen. Hiermee biedt Koninklijk Horeca Nederland haar leden een alternatief om geen auteursrechten te betalen. De 1.000 leden die per 1 januari 2006 hun BUMA- en Sena-licentie hebben opgezegd, draaien in hun horecabedrijf alleen nog maar deze gratis ‘hospitality’ muziek.

“Dit is een succesvolle start voor ons initiatief”, zegt Hajé de Jager. “Wij zijn zeer verheugd dat zoveel leden reeds gekozen hebben voor dit alternatief. We verwachten dat aan het einde van dit nieuwe jaar nog meer leden over zullen stappen. Nu het zo succesvol blijkt, zullen we de collectie van muzieknummers uitbreiden naar 15.000 nummers.”

De rechtenvrije muziek van Hospitality Music bestaat uit 18 genres zoals populair, klassieke muziek, bewerkingen van bekende nummers en speciaal voor dit doel gemaakte muziek. Deze muziek is het meest geschikt als achtergrondmuziek in restaurants, snackbars, kleinere hotels, vergaderbedrijven met avondfunctie, deelruimtes van grotere hotels en in sommige toeristisch-recreatieve bedrijven zoals bijv. sauna’s. Wanneer aangesloten leden besluiten alleen rechtenvrije muziek ten gehore te brengen, besparen zij € 438, - tot ongeveer € 1.000, - per jaar. Meer informatie over Hospitality Music is te vinden op www.hospitalitymusic.nl." Lees persbericht ook hier.

IEF 1463

De Italiaanse architect

Gerechtshof Arnhem, 13 december 2005, LJN: AU9155. Palladio Groep B.V tegen Palladio Grafisch & Logistiek Management B.V. Eenvoudig handelsnaamgeschil.

De vraag die partijen verdeeld houdt, is of Palladio erop aanspraak kan maken dat PGLM de aanduiding “Palladio” uit haar handelsnaam verwijdert. Met haar grieven bestrijdt Palladio het oordeel van de voorzieningenrechter dat zij op die verwijdering geen aanspraak kan maken, omdat, kort weergegeven, tussen de ondernemingen van partijen, gelet op hun aard en plaats van vestiging, geen gevaar voor verwarring te duchten is. Hof is het eens met de voorzieningenrechter.

Tussen partijen staat vast dat zij niet dezelfde activiteiten verrichten. Van de vennootschappen die van Palladio deel uitmaken, richt Palladio Organisatieontwikkeling B.V. zich op het verstrekken van strategische adviezen en het begeleiden van bedrijven ter verbetering van hun bedrijfsvoering en houdt Palladio Interimmanagement B.V. zich bezig met management op interimbasis. PGLM heeft als hoofdtaak het verzorgen van drukwerk. De omstandigheid dat Palladio opdrachtgevers zou kunnen adviseren hun drukwerk uit te besteden, brengt niet mee dat daarmee ten aanzien van de aard van de ondernemingen van partijen gevaar voor verwarring is te duchten.

Verder hebben beide partijen vrijwel uitsluitend professionele opdrachtgevers in de vorm van grotere en kleinere bedrijven en bij Palladio ook overheidsinstellingen, zoals uit de door haar overgelegde brochure Facility management & inkoop blijkt. Dat betekent dat van het relevante publiek een groter onderscheidend vermogen mag worden verwacht dan van het op normale wijze – dus niet goed – oplettend en onderscheidend publiek.

Ook als partijen in een enkel geval dezelfde opdrachtgever zouden hebben – maar dat is gesteld noch gebleken –, zal bij deze ten aanzien van de identiteit van zijn dienstverlener dan ook geen gevaar voor verwarring te duchten zijn. Hieraan doet niet af dat één klant van Palladio naar aanleiding van een wervingsbrief van PGLM bij Palladio naar het mogelijke verband tussen partijen zou hebben geïnformeerd, nu dit om een enkel en overigens niet nader toegelicht incident gaat.

De naam Palladio wordt door Nederlandse ondernemingen van zeer verschillende aard gebruikt, zowel als handelsnaam als in de vorm van een merknaam. Bij Palladio noch PGLM is deze naam in zoverre onderscheidend dat de daarmee beoogde verwijzing naar de Italiaanse architect uit de zestiende eeuw ook een associatie wekt met de door partijen geleverde diensten en producten.

Hetzelfde geldt voor het gebruik van de naam (Villa) Rotonda, die bovendien, naar algemeen bekend is, onlosmakelijk met Andrea Palladio is verbonden. Voorts bestaat tussen partijen in die zin verschil dat PGLM de Villa Rotonda in haar logo heeft opgenomen en dat Palladio Rotonda en Rotonda Mediation als handelsnamen gebruikt. Anders dan Palladio stelt, wordt het verwarringsgevaar door die verschillende vormen van gebruik eerder verkleind dan vergroot.

Bovenstaande omstandigheden leiden voorshands tot de conclusie dat ten aanzien van de aard van de ondernemingen van partijen geen gevaar voor verwarring te duchten is. Dit geldt ook met betrekking tot hun plaats van vestiging, nu de ondernemingen van beide partijen landelijk opereren en hun plaats van vestiging met betrekking tot het mogelijke verwarringsgevaar geen rol speelt.

Ten slotte stelt Palladio dat bij de beoordeling van de aanwezigheid van verwarringsgevaar in aanmerking moet worden genomen dat de website van PGLM grote gelijkenissen met die van haar vertoont, onder meer door de inrichting en het gebruik van enkele identieke zinnen. Deze stelling dient te worden verworpen, omdat de inrichting van beide websites zodanig voor de hand ligt en aansluit bij vele andere websites dat ook ten aanzien daarvan geen gevaar voor verwarring te duchten is.

Lees het arrest hier.

IEF 1462

Pittoresk

Rechtbank Rotterdam, 3 januari 2006, LJN: AU9212. Eisers tegen Fortis Bank N.V. Vonnis dat wel een hooggeleerde noot kan gebruiken. Het is weer eens niet wat het lijkt en dat mag deze keer niet.

Gedaagde heeft van een zogenaamd stockbureau de gebruiksrechten van dia’s gekocht. Ten behoeve van haar website, de brochure “Hypotheken” en de brochure “Schenken en erven” is één van deze dia’s gebruikt. Het betreft een zonnige kleurenafbeelding van een pittoresk wit vrijstaand huis aan de rand van een bos. In de brochure “Hypotheken” wordt boven en aan de linkerrand van deze afbeelding reclame gemaakt voor specifieke kenmerken van de hypotheken zoals die door gedaagde worden verkocht. In de brochure “Schenken en erven” is naast en boven deze afbeelding een tekst afgedrukt.

De brochure bevat bovendien een interview met iemand die uitlegt dat haar ouders het huis aan haar broer en haar wensten te schenken en dat gedaagde, via een hypotheekvariant, behulpzaam is geweest bij de uitkering van de helft van de waarde van het huis aan de geïnterviewde. Maar niet de geïnterviewde, maar de eisers in deze zaak zijn de eigenaars van de buitenplaats, reeds 130 jaar familiebezit, waartoe het afgebeelde huis, een voormalige dienstwoning, behoort.

Gedaagde heeft nooit toestemming gevraagd aan eisers om de afbeelding te mogen gebruiken. Gedaagde heeft aan eisers te kennen gegeven het gebruik van de afbeelding niet te willen staken en daar evenmin een vergoeding voor te willen betalen.

De kantonrechter stelt voorop dat het gebruik van een afbeelding van een zaak, die niet toebehoort aan degene die de afbeelding gebruikt, onrechtmatig jegens de rechthebbende van deze zaak kan zijn. Voor de beoordeling of een dergelijk gebruik als onrechtmatig kan worden geoordeeld dienen alle omstandigheden van het geval in ogenschouw te worden genomen.

Gedaagde voert vergeefs aan dat zij de dia in kwestie heeft betrokken van een stockbureau. Eisers staan immers buiten deze overeenkomst van koop en verkoop van de rechten betreffende de afbeelding. Evenmin is relevant dat gedaagde ervan uit mocht gaan dat het stockbureau auteursrechthebbend is. Het auteursrecht strekt zich immers uitsluitend uit tot de afbeelding en ziet niet op mogelijk (onrechtmatig) gebruik van de afbeelding jegens de rechthebbenden van de afgebeelde zaak.

Tegenover de commerciële insteek van Fortis staan de belangen van eisers. Zij stellen, kort en zakelijk weergegeven en overigens ook onbetwist, dat de woning geen koophuis is, nooit is verhypothekeerd en dat de bancaire context oneigenlijk is, afgezet tegen de historische en familiale achtergrond van de Buitenplaats waarvan de woning deel uitmaakt en die onder de Natuurschoonwet valt. Voorts geldt dat uit de afbeelding, gelet op de kleurstelling van de luiken, blijkt dat de woning deel uitmaakt van deze Buitenplaats. Eisers hebben en willen ook generlei relatie met gedaagde hebben. Zij hebben echter wel een sterke emotionele band met de woning, waaraan zij veel tijd en moeite besteden, zonder dat daar noemenswaardige verdiensten tegenover staan, om deze in stand te houden.

Overwogen wordt dat de afbeelding van de woning door gedaagde commercieel wordt geëxploiteerd terwijl eisers daarover niets in te brengen hebben gehad zodat geen rekening is gehouden met hun belangen. Aan gedaagde kan worden toegegeven dat het feitelijk ondoenlijk is om uit te zoeken of de publicatie van de afbeelding mogelijk onrechtmatig kan zijn. De goede trouw van gedaagde veronderstellend neemt de kantonrechter aan dat zij niet eens wist waar het huis stond en welke specifieke achtergrond speelde. Belangrijker is echter dat gedaagde door de omvang van de verspreiding en de commerciële exploitatie van de afbeelding bewust het risico heeft aanvaard dat de eigenaar van de woning hier aanstoot aan zou nemen. Het komt er op neer dat de eigenaar van een particuliere woning toestemming moet geven voor een dergelijke wijze van verspreiding van de afbeelding van zijn woning.

De redenen hiervoor zijn te scharen onder de termen “eigendom” en “privacy”. De kantonrechter zou het ook niet prettig vinden indien een afbeelding van zijn woning in voormelde zin zou worden geëxploiteerd, zonder enige inspraak, laat staan toestemming.

Voormelde bewuste risicoaanvaarding door gedaagde betekent dat de schade die eisers ondervinden door haar vergoed dient te worden. Dit past ook bij de maatschappelijke positie van partijen: commerciële grootbank versus familie die Buitenplaats in stand probeert te houden en geen enkel voordeel geniet van de publicaties.

Gedaagde betwist echter dat eisers schade hebben ondervonden. Aan haar kan worden toegegeven dat het moeilijk is van een concrete schadepost te spreken. Echter, duidelijk is wel dat gedaagde desgevraagd niet bereid is gebleken het gebruik te staken en dat de afbeelding van de woning commercieel wordt uitgebuit. Duidelijk is derhalve dat gedaagde een belang heeft bij het gebruik van de afbeelding. Dit moet dus op geld waardeerbaar zijn; zie ook de stelling van gedaagde dat zij een fors bedrag heeft betaald aan het stockbureau.

Dit op geld waardeerbare belang behoeft niet synchroon te lopen aan de schade die eisers ondervinden. Terecht wordt door eisers ter zitting aangevoerd dat eigenlijk gekeken dient te worden naar het bedrag dat zij, indien gedaagde om toestemming had gevraagd, hiervoor hadden willen ontvangen. Dit is, vanwege de privacyaspecten die uit de aard der zaak deels van meer emotionele aard zijn, moeilijk rationeel vast te stellen.

Gelet op de stukken acht de kantonrechter de stelling van eisers aannemelijk dat zij toestemming zouden hebben geweigerd, maar nu zij met deze situatie zijn geconfronteerd, dient als het ware de niet gegeven toestemming bij wijze van schadevergoeding financieel te worden gewaardeerd. De kantonrechter veroordeelt gedaagde aan eisers te voldoen een bedrag van €. 5.000,00.

Lees het vonnis hier.