IEF 22225
5 september 2024
Uitspraak

A-G: Reciprociteitsclausule Berner Conventie niet toepasbaar onder Unierecht

 
IEF 22224
5 september 2024
Uitspraak

KPS B.V. maakt geen inbreuk op IE-rechten van FZI B.V.

 
IEF 22223
4 september 2024
Uitspraak

Hof bekrachtigt beschikking kantonrechter: ontslag docent op christelijke school terecht

 
IEF 1441

Klare Taal

Het IVIR haalt de Nederlandse literatuur: In de roman Klare Taal van schrijver Richard Osinga verlieft hoofdpersoon Jacob zich op het meisje Asma, een rechtenstudente aan de UvA

“Als hij haar bekeek en naar haar luisterde dacht hij maar aan een ding: hij wilde met haar naar bed. Hij luisterde geduldig naar haar studieverhalen, naar de overwegingen of ze bedrijfsrecht of civiel recht wilde gaan doen, naar haar gezeur over de onredelijke vragen die ze bij het tentamen Intellectueel Eigendom gesteld hadden. Ze wilde er graag over praten, hij wilde luisteren als wat volgde de moeite waard was.”

Citaat is te vinden op pagina 26. Nader bericht volgt als later in het verhaal nog duidelijk wordt wie de onredelijke vragensteller was. Meer over het boek en de schrijver hier.

IEF 1440

IJskoud vonnis

Rechtbank 's-Gravenhage, 4 januari 2006, Darome tegen Orogel.

Darome is houdster van het Europees octrooi met betrekking tot een 'werkwijze en installatie voor de verwerking van diepvriesproducten'. Orogel heeft in Italië een octrooiaanvraag ingediend voor een 'procédé en middelen voor het aromatiseren van bevroren voedingsproducten en/of het bewaren van hun organoleptische eigenschappen met behandelingen die de koelketen niet doorbreken'. Darome vordert een inbreukverbod waartegen Orogel een nietigheidsverweer voert.

Ook in dit vonnis wordt ter inleiding op de beoordeling van (letterlijke) inbreuk gebruik gemaakt van HR Impro/Liko en HR Ciba Geigy/Oté Optics. Dan vervolgt de rechtbank: "[...] de achter de conclusies van het octrooi liggende uitvindingsgedachte is het voorkomen van samenklontering door bevriezing van het aanwezige water in/aan de kruiden/groenten met name bij onderbreking van de zogenaamde koudeketen, dat wil zeggen wanneer het product uit de vriezer wordt gehaald, enige tijd daarbuiten verblijft zodat het opwarmt en vervolgens weer wordt ingevroren."

"Uit het voorgaande volgt dat de uitvindingsgedachte niet wordt toegepast bij het product en de werkwijze van Orogel omdat niet is voldaan aan de maatregelen uit de conclusie dat de omhulling “zodanig is gekozen, dat de omhullingssamenstelling bij een temperatuur lager dan ongeveer 0° C in vaste toestand is, een smelttemperatuur van de orde van de omgevingstemperatuur heeft” en dat deze evenmin “door verwarming in vloeibare toestand is gebracht” voor het versproeien. Gelet op voormelde uitvindingsgedachte, kan dit een en ander niet worden gerepareerd met een beroep op weginterpreteren, zoals door Darome nog bepleit. Die maatregelen zijn immers daarmee wezenlijk voor de uitvinding van het octrooi.

Voorzover in het licht van het voorgaande ook het beroep op equivalentie niet reeds heeft te stranden, wordt overwogen dat Orogel terecht heeft aangevoerd dat niet valt in te zien welke maatregel zij zou verrichten die equivalent is te achten aan de volgens de geoctrooieerde werkwijze vereiste verwarming van de vetstof voorafgaand aan het besprenkelen. De zonnebloemolie die Orogel voor omhulling gebruikt is reeds vloeibaar bij de temperatuur van het versproeien zodat verwarming in het geheel niet nodig is. Evenmin is zonnebloemolie equivalent te achten aan de vetstof als bedoeld in het octrooi zoals volgt uit rechtsoverweging 8. Hierbij komt nog dat ook uit het octrooi blijkt dat zonnebloemolie niet zozeer sec als wel in een mengsel met andere vetstoffen dient te worden toegepast. [...]

Van belang is dat palmolie een smelttemperatuur van 35° C kent, zodat door deze olie te mengen met zonnebloemolie (smelttemperatuur -17° C, zie hiervoor) de smelttemperatuur van het mengsel als geheel omhoog gaat totdat deze kennelijk in de orde van het octrooi komt te liggen (omgevingstemperatuur). Zo zal de vakman dit een en ander opvatten en derhalve concluderen dat juist niet zonnebloemolie in zuivere vorm dient te worden toegepast. Het betoog van Darome dat zonnebloemolie en een mengsel van palmolie met zonnebloemolie voor de vakman technisch equivalent zijn, kan wellicht in zijn algemeenheid opgeld doen, maar derhalve nu juist niet binnen het kader van het octrooi.

Van inbreuk is derhalve geen sprake. [...]"

Lees hier het vonnis.

IEF 1439

NUVjes

Copyright notice, het blad van het NUV, met nieuws en alle voor uitgevers relevante ontwikkelingen op juridisch terrein, exclusief en gratis voor alle medewerkers van leden van het Nederlands Uitgeversverbond met interesse voor auteursrecht, is nu ook online beschikbaar. Alle nummers vanaf het ontstaan van het blad in 1996 zijn in het online archief te vinden. Als extra service is er ook een jurisprudentie- en een wetgevingsregister aan toegevoegd, met alle voor uitgevers relevante uitspraken en wetsvoorstellen die in Copyright Notice de afgelopen tien jaar zijn behandeld. Het archief en de registers zijn alleen voor leden toegankelijk. Lees hier de inhoud van het meest recente nummer uit december 2005.
IEF 1438

Schoepentoeter

Rechtbank 's-Gravenhage 4 januari 2006, Shell - CDS.

Shell is houder van het Europees octrooi, dat betrekking heeft op een  'Kolom voor het verwijderen van vloeistof uit een gas'. Het octrooi is verleend voor Duitsland, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Italië en Nederland. Tevens is Shell houdster van het gelijkluidende Noorse octrooi. CDS is rechthebbende op het Europees octrooi met betrekking tot een 'Device for treating a gas/liquid mixture' (hierna: het Spiraflow-octrooi). Shell vordert een verbod op directe en indirecte inbreuk in de gedesigneerde landen alsmede op het Noorse octrooi. CDS vordert in reconventie de vernietiging van het Nederlandse deel van het octrooi, wegens gebrek aan nieuwheid en inventiviteit.

Bevoegdheid
Ten aanzien van de bevoegdheidsverweren, acht de rechtbank  zich internationaal en relatief bevoegd voor wat betreft Nederland en mogelijk grensoverschrijdend, doch hiervoor zal het eindoordeel worden aangehouden. Ook acht zij Shel in haar vorderingen op basis van het Noorse octrooi ontvankelijk.

Geldigheid
CDS heeft aangevoerd dat het octrooi nieuwheid, althans inventiviteit ontbeert. "De rechtbank overweet ten eerste dat uit géén van de door CDS overgelegde documenten een verticale komom [...] valt af te leiden die een zogenaamde schoepentoeter [...], een mistmat en openeinde wervelbuizen bevat. De uitvinding is derhalve nieuw te achten". Tevens acht de rechtbank het octrooi inventief: "Weliswaar waren zowel de mistmat (coalescer of samenvloeiingsinrichting) als de schoepentoeter reeds afzonderlijk bekend, de gedachte om die te combineren met de wervelbuizen van EP '508 in de volgorde als neergelegd in het octrooi lag niet voor de hand".

Inbreuk
Voor degenen die het niet helemaal scherp meer hebben: "Bij de beoordeling of sprake is van (letterlijke) inbreuk wordt vooropgesteld dat bij de uitleg van de conclusies van een octrooischrift, mede in het licht van beschrijving en tekeningen, onder ogen dient te worden gezien wat volgens de gemiddelde vakman die daarvan kennis neemt, voor de uitvinding waarvan de bescherming wordt ingeroepen, wezenlijk is – anders gezegd: wat de achter de woorden van die conclusies liggende uitvindingsgedachte is – teneinde een uitsluitend op de letterlijke betekenis van de bewoordingen gegronde en daarom voor een redelijke bescherming van de octrooihouder wellicht te beperkte (of onnodig ruime) uitleg te vermijden. De tot uitleg van de conclusies van het octrooischrift geroepen rechter zal evenwel tevens moeten beoordelen of het resultaat van zijn onderzoek de rechtszekerheid voor derden voldoende tot haar recht laat komen. Dit laatste gezichtspunt zal een restrictieve, meer bij de bewoordingen van de conclusies aansluitende uitleg kunnen rechtvaardigen in dier voege dat gebrek aan duidelijkheid voor de gemiddelde vakman die de grenzen van de door het octrooi geboden bescherming wil vaststellen, in beginsel ten nadele van de octrooihouder werkt (vgl. HR 12 november 2004, NJ 2004, 674, Impro/Liko en HR 13 januari 1995, NJ 1995, 391 Ciba Geigy/Oté Optics)."

"De rechtbank verwerpt het standpunt van Shell dat sprake is van letterlijke inbreuk [...]. Aldus beschouwd valt de Spiraflow-installatie niet in letterlijke zin onder het octrooi. Voor zover gelet op het voorgaande niet evenzeer het doek is gevallen voor het betoog van Shell dat van inbreuk in equivalente zin sprake is, overweegt de rechtbank als volgt.
Bepleit wordt wel dat de gehele inbreukvraag (daaronder derhalve begrepen eventuele equivalentie) dient te worden beantwoord aan de hand van het hiervoor in r.o. 14 vooropgestelde criterium ten aanzien van het bepalen van de beschermingsomvang van een octrooi. Niettemin lijkt uit het Impro/Liko-arrest van de Hoge Raad te kunnen worden afgeleid dat de equivalentievraag afzonderlijke beantwoording behoeft."

Equivalentie
Als de functie-wijze-resultaat-toets wordt gehanteerd kan niet tot de conclusie worden gekomen dat van een equivalente kolom sprake is.

Nu het octrooi geldig is, wordt de in reconventie gevorderde vernietiging afgewezen.

Lees hier het vonnis. (En lees vooral ook rechtsoverweging 6)

IEF 1437

Zogenoemde buttons of banners

Antwoord op 2e kamervragen, 3 januari 2005, nr. 2050604240. Vragen van het lid Örgü (VVD) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw Van der Laan, over reclame bij uitzendinggemist.nl en bij FunX. (Ingezonden 2 december 2005). Antwoord van de staatssecretaris (Ontvangen 28 december 2005): 

1 Ja, de STER wil beginnen met commercials bij Uitzendinggemist.

2. Reclame-uitingen op websites van de publieke omroep bestaan al enige jaren. Ook reclame-uitingen bij Uitzendinggemist.nl zie ik dus niet als nieuw. Een oordeel over de toelaatbaarheid in dit specifieke geval is aan het Commissariaat voor de Media. De vormgeving van de reclames zal niet anders zijn dan al enige jaren het geval is bij internetdiensten van de publieke omroep. Er zal dus sprake zijn van zogenoemde buttons of banners waarbij de consument als hij dat wil kan doorklikken naar de website van de betreffende adverteerder.

3. De bepalingen uit de Mediawet ten aanzien van reclame zijn niet onverkort van toepassing op internetactiviteiten. De reclamebepalingen in de Mediawet zien alleen op radio en televisie programma's. Ten aanzien van internetactiviteiten heeft het Commissariaat voor de Media nadere regels gesteld in de «notitie neventaken publieke omroep 2002». Paragraaf 5 van de notitie geeft de omgang met reclame en sponsoring weer bij internetactiviteiten. Onderdeel g van paragraaf 5.1. geeft het kader waarbinnen deze activiteiten zich dienen af te spelen. Het voorschrift is als volgt: «een reclameboodschap, bijvoorbeeld in de vorm van een «button» of «banner», al dan niet voorzien van een hyperlink naar de site van de betreffende adverteerder, dient duidelijk als zodanig herkenbaar te zijn en voorzien te zijn van de vermelding «advertentie» of «ingezonden mededeling» boven de reclameboodschap». Het commissariaat houdt hierop toezicht uit hoofde van zijn reguliere taak.

4. Zie mijn antwoord op 3.

5. Het is FunX toegestaan om binnen het kader van de Mediawet reclame-inkomsten te verwerven. FunX heeft in haar bedrijfsplan een begroting, waar reclame-inkomsten deel van uitmaken. Het staat FunX vrij om de exploitatie van hun reclame-inkomsten uit te besteden. FunX heeft het voornemen dit te beleggen bij de STER gezien de relatie die er bestaat met de NOS, bij de invulling van het Colorfulkabelkanaal (FunX supported by BNN). Voor deze versie geldt dat alle Mediawettelijke bepalingen onverkort van toepassing zijn. Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de bepalingen van de Mediawet.

6. Ik streef ernaar de betreffende AMvB medio 2006 in werking te laten treden. 

Vragen:

1. Wil de STER in 2006 beginnen met het vertonen van commercials op uitzendinggemist.nl, teneinde een extra jaarlijkse omzet van enkele miljoenen euro's te genereren?

2. Zal in de mediaplayer van de publieke omroep tevens een button verschijnen met een link naar de website van de adverteerder?

3. Deelt u de mening dat het direct linken naar de websites van adverteerders en het uitzenden van reclame bij de «video on demand»-diensten van de publieke omroep een onwenselijke ontwikkeling is? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om commercials van de publieke «video on demand»-diensten te weren?

4. Onderzoekt het Commissariaat voor de Media of de publieke omroep met het direct linken naar de websites van adverteerders en het vertonen van commercials op uitzendinggemist.nl op grond van artikel 55 en artikel 57a, eerste lid, van de Mediawet dienstbaar is aan het maken van winst door derden en zich schuldig maakt aan concurrentievervalsing? Zo neen, waarom niet?

5. Wil FunX haar reclame-exploitatie bij de STER onderbrengen, teneinde haar reclameomzet van € 350 000,– te vergroten tot € 600 000,–?2 Zo ja, onderzoekt het Commissariaat voor de Media of FunX gezien deze veranderde omstandigheden dienstbaar is aan het maken van winst door derden en zich schuldig maakt aan concurrentievervalsing? Zo neen, waarom niet?

6 Waarom is de in het wetvoorstel inzake de aanpassing van de organisatie en besturing van de publieke omroep3 aangekondigde AMvB die zal voorzien in een duidelijke toedeling en beschrijving van neventaken en passende criteria voor toetsing nog niet in werking getreden? Wanneer zal die AMvB in werking treden?

IEF 1435

Even wachten (4)

Vonnis in de eerder hier aangestipte New York Pizza-zaak. Advocaat Evert van Gelderen levert het middels het corporate weblog van De Gier & Stam Advocaten (Utrecht): vonnis en samenvatting hier.

“(…) Vooralsnog kan echter niet worden aangenomen dat het merk op die grond geldigheid mist. De combinatie van New York met Pizza is immers niet een geografische aanduiding van de plaats van herkomst. Aannemelijk is dat het Nederlandse publiek bij deze benaming niet zal denken aan New York als de plaats van herkomst van het product, maar aan de onderneming waar het product vandaan komt, namelijk de New York Pizza keten. Daarbij is van belang dat mag worden aangenomen, zoals onder meer naar voren komt uit de overgelegde publicaties van de Consumentenbond en uit het boek Coolbrands, dat “New York Pizza” een bekend merk is bij het Nederlandse publiek.”

“(..) Anders dan bijvoorbeeld de pizza Hawaii, die altijd als ingrediënt ananas bevat, staat de Pizza New York niet bekend als een pizza volgens een bepaald recept. De pizza met de naam New York van New York Pizza heeft ook geheel andere ingrediënten dan de New York Pizza van Dr. Oetker. De benaming “Pizza New York” of “New York Pizza” kan dan ook niet worden aangemerkt als een gebruikelijke (beschrijvende) aanduiding voor een bepaald soort pizza, met bepaalde ingrediënten. Dr. Oetker had dan ook voor een andere naam kunnen kiezen dan nu juist de merkenrechteljk beschermde naam “New York Pizza”. Ook de omstandigheid dat andere bedrijven pizza’s aanbieden met de naam New York maakt deze niet tot een algemene benaming, nog daargelaten dat niet duidelijk is hoe lang en sinds wanneer zij deze naam in gebruik hebben. De conclusie uit het voorgaande luidt voorshands dat “New York Pizza” een merk is in de zin van de Eenvormige Beneluxwet op de merken (BMW), te weten een benaming die dient ter onderscheiding van waren (in dit geval pizza’s) van een onderneming.”

“(…)Anders dan Dr. Oetker heeft betoogd, acht de voorzieningenrechter de aanduiding “Pizza New York” gelijk aan het merk “New York Pizza”, nu alle bestanddelen daarin (de drie woorden) gelijkluidend zijn en daaraan niets is toegevoegd. Het feit dat de woordvolgorde niet hetzelfde is doet daaraan niet af, nu dit verschil dermate onbeduidend is dat dit aan de aandacht van de gemiddelde consument kan ontsnappen. Dit betekent dat Dr. Oetker door het gebruik van de aanduiding “Pizza New York” voor pizza’s, in beginsel inbreuk maakt op het merk “New York Pizza”. De enkele omstandigheid dat op de pizzaverpakkingen van dr. Oetker tevens “Dr, Oetker” en “Big Americans” staat, zodat de consument kan weten wat de herkomst van het product is, ontneemt aan de nogal prominente vermelding van de term “Pizza New York” niet het inbreuk makende karakter.”

“(…) Niet in geschil is dat New York Pizza geen exclusieve (intellectuele eigendoms-) rechten heeft op de benamingen “BBQ Chicken” en “Hot Texas”, noch op de recepten voor de desbetreffende pizza’s. Dat Dr. Oetker niettemin onrechtmatig jegens New York Pizza zou handelen door pizza’s onder die of soortgelijke namen en met soortgelijke ingrediënten als die van New York Pizza op de markt te brengen, kan niet worden gevolgd. Het staat Dr. Oetker immers vrij om pizza’s met een bepaalde receptuur op de markt te brengen, ook als dat een nabootsing zou zijn van een reeds bestaande pizza. Ook kan niet worden aangenomen dat Dr. Oetker door namen te hanteren die enigszins lijken op de namen van pizza’s van New York Pizza, onrechtmatig profiteert van enlof parasiteert op de reputatie en naamsbekendheid van New York Pizza. De omstandigheid dat Dr. Oetker, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, inbreuk heeft gemaakt op het merk New York Pizza is onvoldoende om op dit punt tot een andere slotsom te komen, De vordering onder II van het petitum zoals vermeld in de dagvaarding zal daarom worden afgewezen.”:

“(…)New York Pizza heeft terecht aangevoerd dat zij met de mededelingen in het persbericht met name haar mening heeft weergegeven. Het oordeel van Dr. Oetker dat New York Pizza een lichtvaardige beschuldiging heeft geuit die juridisch kant noch wal raakt en daarom moet worden gerectificeerd, deelt de voorzieningenrechter niet. Alleen als sprake zou zijn van emstige beschuldigingen die geen steun vinden in de daaraan ten grondslag gelegde feiten, althans van onnodig grievende mededelingen aan het adres van Dr. Oetker, zou mogelijk aanleiding bestaan om de vrijheid van meningsuiting van New York Pizza aan te tasten en haar te gelasten tot het plaatsen van een rectificatie. Dat is hier echter niet aan de orde. Deze vordering van Dr, Oetker zal dan ook worden afgewezen.”

IEF 1434

Tewerkstelling van gezinsleden

Niet-dossierstuk buza050423, 2e Kamer, 3 januari 2006. Brief van de minister van Buitenlandse Zaken inzake drie verdragen, o.a inzake tewerkstelling gezinsleden.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen moge ik u hierbij het volgende ter kennis brengen: De op 6 april 2005 te Den Haag  totstandgekomen notawisseling houdende een Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Octrooiorganisatie inzake de tewerkstelling van gezinsleden (Trb. 2005, 185).

(O.a: 1. The following persons shall be authorised to engage in gainful employment in the Netherlands:
a) the spouse of an employee of the Office or a registered partner of an employee of the Office;
b) children under the age of 18 of an employee of the Office;
c) children between 18 and 27 years of age of an employee, provided that they formed part of his or her household prior to their first entry into the Netherlands and still form part of this household, and that they are:
(i) unmarried,
(ii) financially dependent on the employee concerned, and
(iii) receiving an education in the Netherland)

Ingevolge artikel 7, onderdeel a, van genoemde Rijkswet behoeft dit verdrag niet de goedkeuring van de Staten-Generaal. De minister van Buitenlandse Zaken, B.R. Bot

IEF 1433

Als bedoeld in de Auteurswet

Kamerstuk 30300 VI, nr. 103, 2e Kamer, 3 januari 2006. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2006; Gewijzigde motie over vrijstelling van leenrecht voor kleine niet-openbare bibliotheken.

 “De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende, dat een groot aantal kleinere bibliotheken die zich richten op een specifieke doelgroep in hun bestaan worden bedreigd door de vordering van leenrechtvergoedingen, die bovendien met terugwerkende kracht plaatsvindt; overwegende, dat deze bibliotheken hierdoor onevenredig zwaar worden getroffen, mede omdat zij werken met vrijwilligers en zij veelal niet gesubsidieerd worden; overwegende, dat dergelijke vrijwillige initiatieven met het oog op het bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid in de samenleving en het beleid van leesbevordering juist ondersteuning verdienen; verzoekt de regering te bevorderen dat hiervoor een oplossing wordt gevonden: – door te beoordelen of er werkelijk sprake is van publiek toegankelijke instellingen als bedoeld in de Auteurswet; – door bijvoorbeeld het schrappen van terugwerkende kracht en/of, indien er sprake is van publiek toegankelijke instellingen, het bevorderen van een gelijkwaardige toegang tot subsidiemogelijkheden in vergelijking met reguliere (openbare) bibliotheken, en gaat over tot de orde van de dag. Van der Staaij Rouvoet Van Haersma Buma.”

IEF 1432

Voorshands niet onder het bereik (2)

Gerechtshof Arnhem, 3 januari 2006, rolnummer 2005/1110 KG. Farmaceuten tegen Zorgverzekeraars (Menzis). Hof bekracht dit vonnis van de Rechtbank Arnhem.

O.a: “Wat de door Astrazeneca c.s. gestelde strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid betreft, is het hof voorshands van oordeel dat de beweerdelijk geschonden norm, te weten dat artsen niet in hun voorschrijfbeleid moeten worden beïnvloed door financiële stimulansen, evenmin beoogt het belang van Astrazeneca c.s. bij behoud of vergroting van de afzet van haar producten te beschermen. Bedoelde norm strekt ter bescherming van de professionele verantwoordelijkheid van de arts en ter bescherming van het individuele patiëntenbelang.

Dit brengt mee dat Astrazeneca c.s. zich ook niet kunnen beroepen op de gestelde schending van deze norm door zorgverzekeraar Menzis. Ten aanzien van de stelling van Astrazeneca c.s. dat Menzis ook in strijd handelt met de algemene zorgvuldigheidsnorm dat zij niet zo maar een ander schade mag toebrengen als zij van die schade op de hoogte is, overweegt het hof het volgende. Menzis tracht met de module rationeel voorschrijven te bewerkstelligen dat van de cholesterolverlagers en de maagzuurremmers, zo vaak als dat verantwoord mogelijk is, het goedkoopste geneesmiddel wordt voorgeschreven.

Aldus streeft Menzis naar een normale werking van de markt, waar, bij onderling vergelijkbare geneesmiddelen, gekozen wordt voor het goedkoopste product in plaats van voor dure middelen. Als Astrazeneca c.s. daardoor marktaandeel verliezen, is dit niet door het doelbewust toebrengen van schade door Menzis, maar door de werking van de markt." Lees het arrest hier.

IEF 1431

Symposium Zeist

Het programma van het jaarlijkse Aippi symposium dat dit jaar plaats zal vinden op 7 maart 2006 is inmiddels vrijgegeven en hier te vinden. In de ochtend zullen 3 presentaties gegeven worden: Octrooien en strategisch IPR management (Mr. Severin de Wit), Het nieuwe IE-procesrecht n.a.v. de Handehavingsrichtlijn (Mr. W. Tonkens-Gerkema), Scope of protection of trade marks in Europe (Sir Hugh Laddie). Naar goed gebruik is de middag gereserveerd voor 3 parallelle debatten:

Debat 1: Duikbootoctrooien, hoe diep mag de duikboot gaan? – voorzitter: Prof. Mr. Willem Hoyng, panelleden: Ir. Leo Jessen en Dr. Jeroen den Hartog. (Zou het hier over gaan?).

Debat 2: Handhaven maar!, een casus onder het nieuwe IE-procesrecht – voorzitter: Prof. Mr. Charles Gielen, panelleden/pleiters: Mr. Richard Ebbink en Mr. Wouter Pors.

Debat 3: Cumulatie van beschermingsregimes van modellen: teveel van het goede? – voorzitter: Prof Mr. Dirk Visser, panelleden: Mr. Tobias Cohen Jehoram en Mr. Wolter Wefers Bettink.