IEF 22173
1 augustus 2024
Uitspraak

Uitzending Noordkaap onrechtmatig

 
IEF 22170
1 augustus 2024
Uitspraak

WAMCA-procedure door Stichting Farma Ter Verantwoording

 
IEF 22169
31 juli 2024
Uitspraak

Vragen aan Grote Kamer EOB over interpretatie van artikel 69 EOV

 
IEF 15578

Staat legt onaanvaardbare beperking op voor publicatie van in detentiecentra gemaakte foto's

Hof Den Haag 29 december 2015, IEF 15578; ECLI:NL:GHDHA:2015:3545 (Journalist tegen Staat der Nederlanden)
Mediarecht. Grondrechten. Journalist krijgt na dagvaarding en hoorzitting toestemming onder de voorwaarden niet zonder toestemming de Staat de foto's te mogen verspreiden [IEF 14743]. De beperkingen die aan journalist in de standaardovereenkomst met de Staat zijn gesteld aan het gebruik van de door hem met toestemming van de Staat gemaakte foto’s, zijn onverbindend omdat deze in strijd zijn met artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM. Het Hof gelast de Staat om te gedogen dat journalist de foto’s die hij met toestemming van de Staat in een aantal penitentiaire inrichtingen heeft gemaakt, gedurende het tijdvak dat de bodemprocedure in beslag zal nemen zonder voorafgaande toestemming en redactionele inbreng van de Staat ter beschikking stelt voor publicatie aan media en NGO’s.

2.2 De grieven, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, komen er op neer dat de beperkingen die aan [appellant] in de overeenkomst met de Staat zijn gesteld aan het gebruik van de door hem met toestemming van de Staat gemaakte foto’s, onverbindend zijn omdat deze in strijd zijn (onder meer) met artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM. De grieven slagen.
2.4. De Staat heeft nog aangevoerd dat de gestelde voorwaarden blijven binnen de in de journalistiek ontwikkelde professionele verplichting van hoor en wederhoor. Deze professionele verplichting kan reeds hierom niet afdoen aan het door art. 7 Grondwet gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting, nu de Staat er niet mee heeft volstaan te bedingen dat hij in de gelegenheid wordt gesteld gehoord te worden voordat de foto’s van [appellant] worden verspreid. Bedongen is immers dat [appellant] deze foto’s alleen na voorafgaande toestemming mag verspreiden, hetgeen aanmerkelijk verder gaat.
2.5. Ten slotte heeft de Staat verdedigd dat [appellant] een ‘louter commercieel’ belang heeft bij verdere openbaarmaking van de foto’s en dat dit niet een belang is dat door artikel 7 Grondwet wordt beschermd. Dit betoog is onjuist, want artikel 7 Grondwet kent op dit punt geen uitzondering. Een andere lezing zou bovendien tot het onaannemelijke en onaanvaardbare resultaat leiden dat de enkele omstandigheid dat een journalist voor zijn werkzaamheden wordt gehonoreerd betekent dat hij niet onder de bescherming van artikel 7 Grondwet zou vallen.
3.2. Daar komt nog bij dat de Staat niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aan [appellant] opgelegde beperkingen dienstbaar kunnen zijn aan één van de in artikel 10 lid 2 EVRM genoemde doelen én dat voor die beperking een “pressing social need” bestaat. De Staat beroept zich er op dat hij dient te waken voor de rust en veiligheid binnen detentiecentra, de privacy van bewoners en de feitelijke juistheid van de door de media over de detentiecentra te verschaffen informatie. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is echter niet duidelijk waarom door de verspreiding of publicatie van de door [appellant] gemaakte foto’s, waarop geen bewoners of medewerkers zijn afgebeeld, de privacy in het geding zou zijn of waarom daardoor de rust en de veiligheid binnen de detentiecentra zou kunnen worden verstoord. Het door de Staat bij pleidooi naar voren gebrachte voorbeeld, dat opruiende bijschriften bij de foto’s tot onrust bij de gedetineerden zouden kunnen leiden, leidt niet tot een andere conclusie. Uit niets blijkt dat het hierbij om iets anders dan een theoretische situatie gaat, waarvan op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat deze zich daadwerkelijk zal voordoen indien de foto’s van [appellant] verder worden verspreid. Een dergelijke theoretische mogelijkheid is onvoldoende om een inbreuk op artikel 10 lid 1 EVRM te kunnen rechtvaardigen.
3.3. De conclusie is dat de aan [appellant] opgelegde beperkingen eveneens in strijd zijn met artikel 10 EVRM.

Op andere blogs:
NVJ

IEF 15577

Dagboeken Anne Frank mochten worden gekopieerd voor wetenschappelijk onderzoek KNAW

Rechtbank Amsterdam 23 december 2015, IEF 15577; ECLI:NL:RBAMS:2015:9312 (Anne Frank-Fonds tegen Anne Frank Stichting en KNAW)
Auteursrecht. Botsende grondrechten. Vrijheid van wetenschap: Maatschappelijk belang bestrijding van discriminatie en revisionisme. Het Anne Frank Fonds uit Basel had de rechter verzocht om het kopiëren en publiceren van de manuscripten van de dagboeken te verbieden. Dat deed het Fonds nadat het vernam dat de Amsterdamse Anne Frank Stichting voornemens was in samenwerking met de KNAW de manuscripten van de dagboeken integraal te publiceren. Het Fonds beschikt over de auteursrechten van alle werken van Anne Frank en vindt dat de Stichting daarop inbreuk maakt, door zonder toestemming van het Fonds de teksten te kopiëren voor wetenschappelijk onderzoek en deze na afronding van het onderzoek te publiceren.

Volgens de Stichting is een uitvoerige analyse van Anne Frank als schrijfster van groot historisch en maatschappelijk belang. Toewijzing van de vordering van het Fonds zou een aanzienlijke beperking zijn op de grondrechten van de Stichting en niet in verhouding staan tot het zuiver formele belang van het Fonds op handhaving van het auteursrecht. In beginsel sprake van inbreuk door vervaardigen van XML-TEI-bestand dat aan derden ter beschikking wordt gesteld, maar de grondrechten van vrijheid van wetenschappelijk onderzoek prevaleert, nu de inbreuk slechts minimale impact heeft

2.1. Het Fonds is een stichting naar Zwitsers recht. Het is in 1963 opgericht door de vader van Anne Frank, Otto Heinrich Frank (hierna: Otto Frank). Het Fonds heeft tot doel om een sociale en culturele rol te spelen in de geest van Anne Frank. Bij testament van 15 december 1978 heeft Otto Frank het Fonds aangewezen als zijn enig erfgenaam. Otto Frank is in 1980 overleden. Door de aanwijzing tot enig erfgenaam is het Fonds rechthebbende geworden op alle aan Otto Frank toekomende auteursrechten op de werken van Anne Frank. De fysieke werken van Anne Frank zijn door Otto Frank nagelaten aan het toenmalige Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (later genaamd en hierna aangeduid als: het NIOD), thans onderdeel van de KNAW.

2.2. De Stichting houdt het zogenaamde Anne Frank Huis aan de Prinsengracht 263 te Amsterdam in stand en draagt de idealen uit die nagelaten zijn via het dagboek van Anne Frank.

4.8.3. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit 4.6 tot 4.7.4 volgt dat in beginsel inbreuk is gemaakt op het auteursrecht van het Fonds door het vervaardigen van een XML-TEI-bestand dat aan derden ter beschikking wordt gesteld. Beoordeeld moet dan ook worden of in de omstandigheden van dit geval toch aanleiding bestaat de vorderingen van het Fonds niet toe te wijzen omdat daarbij, gelet op het beginsel van proportionaliteit, te zeer afbreuk zou worden gedaan aan de vrijheid van het wetenschappelijk onderzoek. Hierbij zijn de volgende omstandigheden van belang.
Allereerst wordt geconstateerd dat het door de Stichting uitgebreid onderbouwde maatschappelijke belang van het onderzoek door Huijgens ING niet is weersproken door het Fonds. Voor zover het Fonds met de verwijzing naar het door hem inmiddels opgestarte onderzoek beoogd heeft te stellen dat het door de Stichting opgedragen onderzoek door Huijgens ING aan betekenis zou verliezen, wordt het daarin niet gevolgd. Juist de tussen partijen ontstane discussie omtrent de insteek van het onderzoek en de aspecten waarop de nadruk zou moeten liggen, onderstreept naar het oordeel van de rechtbank de noodzaak van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek door meerdere partijen, waarbij ruimte moet bestaan om diverse hypotheses op validiteit te onderzoeken.
Het spreekt voor zich dat het voor gedegen tekstueel wetenschappelijk onderzoek noodzakelijk is dat de onderzoekers de beschikking moeten kunnen hebben over enkele exemplaren van de te onderzoeken teksten. Zonder deze verveelvoudigingen kan immers geen kennis worden genomen van het bronmateriaal en wordt onderzoek feitelijk onmogelijk. Het door Huijgens ING geproduceerde XML-TEI-bestand valt daar binnen. Immers, dit bestand is gecreëerd – zo heeft de Stichting c.s. onbetwist naar voren gebracht – met het uitsluitende doel om het wetenschappelijk onderzoek te kunnen uitvoeren.
Tegen deze achtergrond mag van het Fonds als eiser worden verwacht, dat het – tegenover het gemotiveerde verweer van de Stichting c.s. – op het concrete geval betrekking hebbende omstandigheden naar voren brengt die rechtvaardigen dat zijn auteursrecht niet hoeft te wijken voor de hiervoor omschreven vrijheid van wetenschap. Dat heeft het echter niet gedaan. Het Fonds heeft er slechts in algemene zin op gewezen dat het niet alles hoeft te dulden wat er met de teksten gebeurt. Voor zover het Fonds zich daarmee zeggenschap probeert toe te eigenen over welk onderzoek wel en welk onderzoek niet zou mogen plaatsvinden, is dat geen recht dat door het auteursrecht wordt beschermd.
Vast staat voorts dat de inbreuk op het auteursrecht van het Fonds waarvan bij dit onderzoek sprake is, niet verder strekt dan het ter beschikking stellen van slechts enkele verveelvoudigingen van de werken, die slechts ter beschikking staan van een beperkt aantal direct met het onderzoek belaste onderzoekers. De inbreuk op het auteursrecht heeft daarmee slechts minimale impact.
Onder deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat handhaving van het auteursrecht door het Fonds, afstuit op het grondrecht van de Stichting c.s. op haar vrijheid van wetenschap.

4.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen stuit de handhaving van de auteursrechten van het Fonds af op de vrijheid van wetenschap en zijn er onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat er een reële dreiging is dat de Stichting c.s. in de toekomst het auteursrecht van het Fonds zal schenden. Daarbij komt dat de vorderingen van het Fonds zeer ruim zijn geformuleerd, terwijl – zoals hiervoor is gebleken – steeds in het concrete geval een afweging van grondrechten zal moeten plaatsvinden. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

Op andere blogs:
Mediareport

IEF 15575

Ondanks schikking gaat HR vragen over proceskostenvergoeding beantwoorden

HR lopende zaak (Wieland tegen GIA systems)
Uit persbericht
: Hoewel partijen de zaak [zie eerder IEF 15098] inmiddels hebben geschikt, heeft de Hoge Raad besloten de vragen toch te beantwoorden (art. 393 lid 9 Rv). De vragen stellen aan de orde of/wanneer na intrekking van een kort geding aanleiding bestaat tot het toekennen van een proceskostenvergoeding. Derden kunnen tot 4 januari 2016 verzoeken gelegenheid te krijgen schriftelijke opmerkingen in te dienen. Ze moeten daarvoor een advocaat bij de Hoge Raad inschakelen (art. 393 lid 2 en 3 Rv).

Ze kunnen als volgt worden samengevat:
1. Zijn de artikelen 125-127 resp. 249-250 Rv van (overeenkomstige) toepassing in KG?
2. Hoe verhouden die bepalingen zich in dat geval tot elkaar?
3. Hoe moet art. 249 lid 2 Rv worden toegepast?
4. Maakt het verschil of het gaat om 1019h Rv?
5. Is griffierecht verschuldigd?
6. Gelding van art. 9 Procesreglement; is overgangsrecht nodig?

IEF 15574

EPO Supplementairy publication UPC en SPC case law

Bijdrages over Unified patent court en latest case law concerning SPCs, 17th European Patent Judges' Symposium, EPO OJ Supplementairy publication 2015.
The Unified Patent Court
Carl JOSEFSSON, Preselection and training of UPC judges    42-45
Sir David KITCHIN, Development of a common judicial culture and judgecraft among the judges of the UPC    46-60
Sir Richard ARNOLD, A patent held in a binding ruling to have been infringed is subsequently revoked: what happens next? National practice and what will the UPC do?    61-68
Marie COURBOULAY, Different practices at national courts: a challenge for the UPC    69-72
William CHANDLER, Patentability of computer-implemented inventions (CIIs): state of play and developments    73-79
Klaus GRABINSKI, Comparison and interaction between EPO boards of appeal and national courts – state of play in German practice    80-95

Latest case law concerning supplementary protection certificates
İlhami GÜNEŞ, Supplementary protection certificates in EU law: a compensation mechanism and Turkey's position    96-104
Massimo SCUFFI, Supplementary protection certificates: the evolution of European case law on the terms of patent extension and the scope of protection    105-119 
Rian KALDEN, Discussion of recent CJEU case law on SPCs: the three 12 December 2013 cases   120-134

IEF 15572

Eigen inschatting maken of Twin Deck 2.0 inbreuk maakt

Vzr. Rechtbank Overijssel 24 december 2015, IEF 15572; ECLI:NL:RBOVE:2015:5707 (Van den Heuvel tegen Altrex)
Uitspraak ingezonden door Wouter Pors, Bird & Bird en Lars Bakers, Bingh Advocaten. Executie. Auteursrechten. Zie eerder voorzieningenrechter Den Haag [IEF 15432, IEF 12717]  Rechtspraak.nl: Eiseres wenst een nieuwe trap op de markt te brengen. Toewijzing van de gevorderde matiging van (beweerdelijk verbeurde) dwangsommen en het gevorderde verbod het verbeuren van dwangsommen te laten aanzeggen, stuit af op de omstandigheid dat niet kan worden uitgesloten dat de bodemrechter - later oordelend - de vraag of met de Twin Deck en/of de Twin Deck 2.0 inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht van gedaagde, bevestigend beantwoordt, terwijl in ieder geval geen executie dreigt tot dit oordeel door de bodemrechter is gegeven. Dat dit betekent dat eiseres zolang in het ongewisse blijft over de vraag of en zo ja, voor welk bedrag, dwangsommen zijn verbeurd doet aan het voorgaande niet af.

Dit geldt ook voor de omstandigheid dat eiseres de Twin Deck 2.0 - of welke andere huishoudtrap dan ook - niet zonder risico op de markt kan brengen tot in de bodemprocedure een definitief oordeel is gegeven over de vraag of daarmee inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten van gedaagde. Een en ander is het gevolg van het door partijen bekrachtigde vonnis van 31 mei 2013 [IEF 12717], althans van de omstandigheden die tot dit vonnis hebben geleid. Het ligt op de weg van eiseres een eigen inschatting te maken van het antwoord op de vraag of de Twin Deck 2.0 een inbreukmakend artikel zou zijn en of het daarmee verantwoord is het product in de markt te zetten. Voor een verschuiving van het risico van een mogelijk verkeerde inschatting richting gedaagde is geen plaats.

4.3. Het vorenstaande kan echter niet leiden tot toewijzing van de vorderingen. De voorzieningenrechter overweegt in dat kader dat Altrex ondubbelzinnig heeft toegezegd niet tot executie over te gaan van de volgens Altrex verbeurde dwangsommen zolang nog niet in de bodemprocedure is beslist over de vraag of de Twin Deck en Twin Deck 2.0 inbreuk maken op de auteursrechten van Altrex. Dat Altrex deze toezegging mogelijk niet gestand zal doen is gesteld noch gebleken. Van den Heuvel heeft, ondanks de toezegging van Altrex de aangezegde dwangsommen niet te executeren, de kort geding procedure voortgezet omdat zij voornemens is de Twin Deck 2.0 op de markt te brengen, doch hier niet toe wil overgaan zonder een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter over de reikwijdte van het bij vonnis van 31 mei 2013 opgelegde verbod.

4.6. Toewijzing van beide vorderingen stuit af op de omstandigheid dat niet kan worden uitgesloten dat de bodemrechter - later oordelend - de vraag of met de Twin Deck en/of de Twin Deck 2.0 inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht van Altrex, bevestigend. beantwoordt, terwijl in ieder geval geen executie dreigt tot dit oordeel door de bodemrechter is gegeven. Dat dit betekent dat Van den Heuvel zolang in het ongewisse blijft over de vraag of en zo ja, voor welk bedrag, dwangsommen zijn verbeurd doet aan het voorgaande niet af. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat Van Den Heuvel de Twin Deck 2.0 - of welke andere huishoudtrap dan ook - niet zonder risico op de markt kan brengen tot in de bodemprocedure een definitief oordeel is gegeven over de vraag of daarmee inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten van Altrex. Een en ander is het gevolg van het door partijen bekrachtigde vonnis van 31 mei 2013, althans van de omstandigheden die tot dit vonnis hebben geleid. Het ligt op de weg van Van den Heuvel een eigen inschatting te maken van het antwoord op de vraag of de Twin Deck 2.0 een inbreukmakend artikel zou zijn en of het daarmee verantwoord is het product in de markt te zetten. Voor een verschuiving van het risico van een mogelijk verkeerde inschatting richting Altrex is geen plaats.

IEF 15571

Duitse BGH: Hyperlink naar illegale content levert auteursrechtinbreuk op

Duitse Bundesgerichtshof 9 juli 2015, IEF 15571 (BestWater)
Uitspraak en persbericht ingezonden door Stichting Brein. Auteursrecht. Hyperlinks. Zie eerder IEF 14315. Na terugverwijzing door het HvJ deed het BGH eerder dit jaar uitspraak in de BestWater zaak. Het linken naar een, zonder toestemming, op internet geplaatst bestand levert een inbreukmakende mededeling aan het publiek op. Hierbij wordt door het BGH onderscheid gemaakt tussen het beschikbaar stellen van de content op het internet (de oorspronkelijke inbreuk) en het linken naar het illegale bestand en daarmee inbreukmakend ter beschikking stellen aan het publiek. Beide gedragingen leveren echter een inbreuk op het auteursrecht op. Deze uitspraak is ook van belang voor de Sanoma/GS Media zaak waarin de Hoge Raad prejudiciële vragen heeft gesteld aan het HvJ.

34. Werden - wie im Streitfall - auf einer Internetseite anklickbare Links zu Werken bereitgestellt, die auf einer anderen Internetseite für alle Internetnutzer frei zugänglich sind, führt dies nach der Rechtsprechung des Gerichtshofs der Europäischen Union demnach nur dann nicht zu einer Wiedergabe der fraglichen Werke für ein neues Publikum, wenn die Werke auf der anderen Internetseite mit Erlaubnis der Urheberrechtsinhaber für alle Internetnutzer frei zugänglich sind. Der Senat versteht diese Rechtsprechung des Gerichtshofs der Europäischen Union dahin, dass die fraglichen Werke in derartigen Fällen für ein neues Publikum wiedergegeben werden, wenn keine entsprechende Erlaubnis der Urherberrechtsinhaber vorliegt. Dafür spricht auch der Gesichtspunkt, dass es sich bei dem 'neuen Publikum' nach der vorm Gerichtshof der Europäischen Union gegebenen Begriffsbestimmung um ein Publikum handelt, an das der Inhaber des Urheberrechts nicht dachte, als er die ursprüngliche öffentliche Wiedergabe erlaubte. Hat der Urheberrechtsinhaber die ursprüngliche öffentliche Wiedergabe nicht erlaubt, konnte er dabei zwangsläufig nicht an ein Publikum denken, an das sich diese Wiedergabe richtet. In einem solchen Fall richtet sich daher jede Wiedergabe des Werkes durch einen Dritten an ein neues Publikum im Sinne der Rechtsprechung des Gerichtshof der Europäischen Union.

IEF 15570

Domeinnaam <dougla.nl> verwarringwekkend identiek aan Douglas bevonden

WIPO Arbitrage 16 december 2015, IEF 155570; DNL2015-0066 (Douglas tegen Sascha Labarbe)
Uitspraak ingezonden door Arno Stoffelsma & Joost Becker, Dirkzwager. Domeinnaamrecht. Klager is houdster van het woordmerk Douglas en gebruikt deze tevens actief als handelsnaam. Eind 2014 is de domeinnaam geregistreerd door Sascha Labarbe. Ondanks het ontbreken van de -s in de domeinnaam wordt deze als verwarrend beschouwd. De domeinnaam is te kwader trouw geregistreerd. De gedaagde was duidelijk op de hoogte van de rechten van klager nu haar website links bevatte naar de website van klager. De domeinnaam moet worden overgedragen aan klager.

Identical of Confusingly Similar

It is a well-established rule that a domain name which contains a common or obvious misspelling of a trademark/tradename (so-called "typo-squatting") will normally be found to be confusingly similar to such trademark/tradename, where the misspelled trademark/tradename remains the dominant or prominent element of the domain name (Thuisbezorgd.nl B.V and Takeaway.com B.V. v. Heather Briggs, WIPO Case No. DNL2015-0013).

In this case, the only difference between the Domain Name, <dougla.nl>, and Complainant's Trademark and Tradename is the removal of the letter "s".

The Panel therefore finds that the Domain Name is confusingly similar to Complainant's Trademark.


Registered or Used in Bad Faith

It is difficult to conceive that Respondent chose to register the Domain Name by accident. Respondent was obviously aware of Complainant's established rights in the Trademark and Tradename when it registered the disputed Domain Name. Respondent's website under the Domain name is a PPC-parking page that contains links to Complainant's website as well as websites of competitors' products. This supports a finding of bad faith registration (Thuisbezorgd.nl B.V and Takeaway.com B.V. v. Heather Briggs, WIPO Case No. DNL2015-0013).

IEF 15567

De Nachtwacht te ingewikkeld als merk

BBIE 26 november 2015, IEF 15567 (De Nachtwacht)
PS: Chiever zal wel een canvas ontvangen als waardering voor de ludieke actie. Beslissing ingezonden door Bas Kist, Chiever. Het Beneluxbureau voor de Intellectuele Eigendom BBIE heeft geweigerd een afbeelding van de Nachtwacht als merk te registreren. De Nachtwacht zou als merk ‘te ingewikkeld’ zijn. Bovendien zal het niet ‘als merk worden opgevat’, aldus het BBIE in zijn brief van 26 november 2015:

De als merk gedeponeerde afbeelding - een weergave van het beroemde schilderij De Nachtwacht van Rembrandt van Rijn (1606-1669) - is te ingewikkeld van aard om als teken in de zin van artikel 2.1. lid 1 BVIE te gelden. Bovendien zal het teken, voor zover het dat zou zijn, niet als merk ter onderscheiding van de herkomst van waren uit een bepaalde onderneming worden opgevat. Het mist derhalve ieder onderscheidend vermogen. Wij verwijzen naar artikel 2.11 lid 1 sub a. en b. BVIE [ PS: Als blijk van waardering voor de ludieke actie van uw cliënt, niettegenstaande de onderhavige voorlopige weigering, binnenkort een mooie canvas - uiteraard in neutrale verpakking - tegemoet zien]

Uw merk op canvas
De Nachtwacht is door merkenbureau Chiever gedeponeerd als reactie op de marketing-actie van het BBIE ‘Uw merk op canvas’. Iedereen die tussen september en november 2015 een merk deponeerde, krijgt van het BBIE een schilderij van dat merk cadeau op het moment van registratie. Een merkregistratie van de Nachtwacht zou voor Chiever dus een fraai schilderij van de Nachtwacht opleveren.

Bekend kunstwerk als merk
Echter, dat feest gaat nu voorlopig niet door. Chiever overweegt beroep aan te tekenen tegen de weigering. Niet omdat Chiever zo nodig die merkregistratie
of een schilderijtje wil hebben, maar om een principieel punt te maken: de Nachtwacht is toch in één oogopslag herkenbaar en kan zo een merkfunctie vervullen?

IEF 15556

Overname klantbestand en handelsnaam is van btw-vrijgestelde overname handelsonderneming

Hof 's-Hertogenbosch 3 december 2015, IEF 15556; ECLI:NL:GHSHE:2015:5025 (Klantgegevens gebruikte caravanhandel)
Handelsnaam. Know how. BTW. Belasting. De (overgedragen) lichamelijke en onlichamelijke zaken tezamen vormden een gedreven bedrijfsonderdeel, die de handel in gebruikte caravans omvatte. Hierbij geldt dat voor de exploitatie van een dergelijk handelsbedrijf met name van belang zijn het voortzetten van de handelsnaam, het cliëntenbestand voor een adequate benadering van de cliënten en het behoud van de cliëntenportefeuille, de telefoon- en internet-gegevens voor het cliëntencontact, de administratieve bescheiden voor het contacteren van de leveranciers en het verzorgen van de handelsvoorraad. Voorts worden de overgedragen zaken in samenhang gebruikt in de onderneming van belanghebbende en met behoud van die samenhang.

Met de overgedragen zaken, mede geduid naar de jurisprudentie van het HvJ EU, kan een autonome economische activiteit worden uitgeoefend, te weten de handel in gebruikte caravans, waarmee deze overdracht is aan te merken als een overgang van een algemeenheid van goederen en niet als een overdracht van enige goederen zonder meer, zoals de verkoop van de voorraad restanten.

4.2. Voor het in artikel 5, lid 8, van de Zesde richtlijn (thans artikel 19 van de BTW-richtlijn) geregelde in de plaats treden van de overdrager, is vereist dat het geheel van overgedragen zaken volstaat om een autonome economische activiteit te kunnen voortzetten. Het begrip economische activiteit is omschreven in artikel 4 van de Zesde richtlijn (thans artikel 9 van de BTW-richtlijn) en omvat alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter. Daaronder zijn begrepen (voorbereidende) werkzaamheden die zijn gericht op een duurzaam deelnemen aan het economische verkeer dan wel werkzaamheden die worden verricht ter zake van de beëindiging van een onderneming. De (winst-)doelstelling of de resultaten van de handelingen of werkzaamheden als zodanig zijn daarbij niet relevant (zie HvJ 14 februari 1985, Rompelman, C-268/83, ECLI:EU:C:1985:74, BNB 1985/315, HvJ 26 september 1996, Renate Enkler, C-230/94, ECLI:EU:C:1996:352, V-N 1997, blz. 653, HvJ 29 februari 1996, INZO, C-110/94, ECLI:EU:C:1996:67, V-N 1996, blz. 1396, pt. 27 en HvJ 3 maart 2005, I/S Fini H, C-32/03, ECLI:EU:C:2005:128, V-N 2005/15.8).

4.5. Het Hof leidt uit de bij de overeenkomst overgedragen zaken en de onder 4.3 vermelde toelichtingen en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, af dat in het onderhavige geval de (overgedragen) lichamelijke en onlichamelijke zaken tezamen vormden het door [A] gedreven bedrijfsonderdeel, die de handel in gebruikte caravans omvatte. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat voor de exploitatie van een dergelijke handelsbedrijf met name van belang zijn het kunnen voortzetten van de handelsnaam, het cliëntenbestand, waardoor de cliënten adequaat benaderd kunnen worden en de cliëntenportefeuille behouden blijft, de telefoon- en internet-gegevens, om onder meer het cliëntencontact te onderhouden, de administratieve bescheiden, voor het contacteren van de leveranciers en het verzorgen van de handelsvoorraad. Hieraan voegt het Hof toe, dat de bij de overeenkomst overgedragen zaken in samenhang worden gebruikt in de onderneming van belanghebbende en dat de overeenkomst erop gericht was de daarin genoemde zaken over te dragen als een geheel met behoud van de samenhang. Naar het oordeel van het Hof volgt uit deze feiten en omstandigheden, alsmede geduid naar de jurisprudentie van het Hof van Justitie dat met de bij de overeenkomst overgedragen zaken een autonome economische activiteit kan worden uitgeoefend, te weten de handel in gebruikte caravans, waarmee deze overdracht is aan te merken als een overgang van een algemeenheid van goederen en niet als een overdracht van enige goederen zonder meer, zoals de verkoop van de voorraad restanten.

4.6. Hetgeen onder 4.5 is overwogen leidt tot het oordeel dat bij de overeenkomst een algemeenheid van goederen als bedoeld in artikel 31 (thans artikel 37d) van de Wet aan belanghebbende is overgegaan. In dat geval komt op de voet van artikel 8, lid 1, van de Uitvoeringsbeschikking – hetgeen tussen partijen niet in geschil is – aan belanghebbende in verband met het negatieve jaarsaldo over 2007 van [A] een teruggaaf van € 26.900 toe. Met betrekking tot het geschil is het gelijk aan de zijde van belanghebbende.