IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 22172
2 augustus 2024
Uitspraak

Hof van Beroep van UPC vernietigt beslissing omtrent verzoek tot bewijsbewaring

 
IEF 22175
1 augustus 2024
Uitspraak

Geen auteursrechtelijke openbaarmaking

 
IEF 15085

Professor Paul Geerts treedt toe als of counsel bij bureau Brandeis

Uit het persbericht: Met Paul halen wij een kanon in huis. Hij brengt een schat aan kennis en ervaring met zich mee op het gebied van het ondernemingsrecht en het recht van intellectuele eigendom. Hij bekleedt de leerstoel intellectuele eigendom aan de Rijksuniversiteit Groningen en is onder meer auteur van het handboek Enkele formele aspecten van het enquêterecht.

Paul Geerts: “bureau Brandeis verricht baanbrekend werk in de rechtszaal. Het is voor mij als wetenschapper geweldig om zo nauw betrokken te kunnen zijn bij de ontwikkeling van het recht in de praktijk.”

Dankzij Paul en zijn encyclopedische kennis kunnen wij onze cliënten nog beter bijstaan in complexere procedures. Paul zal voor onze cliënten ook in-house seminars gaan verzorgen.

Een indrukwekkend overzicht van de publicaties van Paul is te raadplegen op de website van de RUG.

Ja, bureau Brandeis gaat op volle kracht vooruit.

Namens het hele team van bureau Brandeis,

Christiaan, Frank, Hans, Jozua, Louis en Machteld

IEF 15084

Met standaardsoftware gemaakt fruitverhandelplatform

Vzr. Rechtbank Gelderland 28 april 2015, IEF 15084; ECLI:NL:RBGEL:2015:4405 (eiser tegen Service2fruit)
Auteursrecht. Computerprogramma. Eiser heeft het idee om een online handelsplatform voor fruithandel op te richten en is directeur van Service2Fruit geweest. Service2Fruit exloiteert een online handelsplatform, waar per kilogram product een vaststaande commissie wordt afgedragen. Eiser zegt maker te zijn; het platform is echter met standaardsoftware gemaakt en heeft geen eigen broncode; ook is eiser niet als maker van het platform vermeld bij de openbaarmaking ex artikel 8 Aw. Verondersteld dat het auteursrecht bij eiser ligt, heeft hij aan Service2fruit kennelijk een niet aan enige voorwaarde verbonden stilzwijgende licentie verleend voor het gebruik van het platform. Nu het hele business model van Service2fruit c.s. op het platform steunt en zonder dit platform haar inkomstenbron verdwijnt, zal [eiser] een redelijke opzegtermijn in acht moeten nemen om Service2fruit in staat te stellen de continuïteit van haar activiteiten te waarborgen. De voorzieningen worden afgewezen.

4.4. Partijen twisten onder andere over de vraag wie de maker van het platform is. [eiser] stelt dat hij de programmeerwerkzaamheden heeft uitgevoerd, terwijl de heer Olthof die per 1 juni 2011 in dienst was getreden van Service2Fruit Nederland B.V. als directeur ICT de infrastructuur, zoals de bekabeling in de kantoorruimte, verzorgde. Volgens Service2fruit c.s. was dit precies andersom. Het was de heer Olthof die aangesteld was om te programmeren en [eiser] die voor de infrastructuur zorgde. Ook zou volgens Service2fruit c.s. de ICT-afdeling van Service2Trade Holding B.V. een grote bijdrage hebben geleverd. De standpunten van partijen staan op dit punt dus diametraal tegenover elkaar. Omdat een kort geding procedure zich niet leent voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten, zou in een bodemprocedure, eventueel aan de hand van een deskundigenonderzoek en/of getuigenbewijs, onderzocht moeten worden wie de programmeerwerkzaamheden ten behoeve van het platform heeft uitgevoerd. Zonder nader onderzoek kan thans aan de hand van het beschikbare bewijsmateriaal niet worden vastgesteld wie de maker van het online handelsplatform is. Uit de overgelegde stukken kan wel worden afgeleid dat [eiser] bij het bedenken en het voorbereiden van het platform betrokken is geweest en demo’s ervan heeft gepresenteerd. Maar op grond daarvan is niet zonder meer aannemelijk dat [eiser] de (uiteindelijke) maker in de zin van de Auteurswet is van de software die per 1 oktober 2011 operationeel was.

4.6. Daarnaast speelt nog de kwestie dat [eiser] bij de openbaarmaking van Service2fruit c.s. niet als maker van het platform is vermeld. De vraag is dan wie het werk als eerste in de openbaarheid heeft gebracht en of Service2fruit c.s. in dat verband op grond van artikel 8 Aw als maker van het werk moet worden aangemerkt. Deze vraag lijkt bevestigend te moeten worden beantwoord, tenzij de door [eiser] gepresenteerde demo’s reeds eerder als een werk met een eigen, oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker door [eiser] was openbaar gemaakt. Ook dat kan zonder nader onderzoek niet worden vastgesteld. Bij deze stand van zaken zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Op voorhand kan immers niet worden aangenomen dat [eiser] het auteursrecht op het platform heeft.

4.7. Ook een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Als er veronderstellende wijs van wordt uitgegaan dat [eiser] het auteursrecht op het platform heeft, dan heeft [eiser] aan Service2fruit c.s. kennelijk een niet aan enige voorwaarde verbonden stilzwijgende licentie verleend voor het gebruik van het platform. Een licentie voor onbepaalde duur is in beginsel opzegbaar, maar nu het hele business model van Service2fruit c.s. op het platform steunt en zonder dit platform haar inkomstenbron verdwijnt, zal [eiser] een redelijke opzegtermijn in acht moeten nemen om Service2fruit c.s. in staat te stellen de continuïteit van haar activiteiten te waarborgen. In deze omstandigheden moet aan het belang van Service2fruit c.s. bij het kunnen uitoefenen van hun bedrijf voorrang worden gegeven boven het belang van [eiser].
IEF 15083

Oprichter illegale downloadwebsite krijgt boete van 11,6 miljoen euro

Nu.nl bericht: De oprichter en beheerder van de Franse downloadwebsite Wawa-Mania, waar leden binnen een forum illegale content verspreiden, moet een schadevergoeding van 11,6 miljoen euro betalen. Dat meldt Torrentfreak, dat de rechtbankdocumenten van de zaak tegen Wawa-Mania heeft ingezien.

Wawa-Mania is een forum waar leden illegale content, zoals films, muziek en software, met elkaar delen. De Franstalige website, die in 2006 is opgericht door Dmitri Mader, telt meer dan een miljoen leden. Mader is in april van dit jaar veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en boete van 20.000 euro, voor zijn rol binnen Wawa-Mania.
Lees verder

IEF 15082

2015 IViR Symposium On Alternative Compensation Systems for Digital Copyright

July 11, 2015, Amsterdam. The Institute for Information Law (IViR) at the University of Amsterdam invites you to a high-level symposium on alternative modes of regulating large-scale non-commercial online uses of copyrighted works. A multidisciplinary research group at IViR has spent the last two years conducting a large-scale empirical study of Alternative Compensation Systems (ACS), which, for a small monthly fee would authorize non-commercial online uses by individuals, including the downloading and sharing of protected works (such as music, films, and books), while compensating rights holders.

Our results suggest that consumers are dissatisfied with the currently available legal access channels, and consequently, different forms of ACS are supported by the majority of the Dutch population. Our results show that an ACS, if implemented, would provide extra revenues to music and audio-visual rights holders as compared to the status quo. Our project also proved that it is possible to include lay people in highly complex copyright policy decisions.

On Saturday, 11th of July, 2015, we will present our results, and discuss the implications of our findings in three high-profile panels. If you wish to attend, please register soon, as space is limited and running out fast!

Download the program in pdf.

Schedule
09.30 - 09.50 Doors open at the Agnietenkapel (symposium location), registration
09.50 - 10.00 Welcome by Prof. Bernt Hugenholtz (IViR)
10.00 - 12.00 Economic panel: alternatives to the current modes of financing creativity
12.00 - 13.00 Lunch
13.00 - 15.00 Social and political panel: user involvement in copyright policy
15.00 - 15.30 Coffee/tea break
15.30 - 17.30 Legal panel: copyright reform ahead - limits of imagination
17.30 - 17.45 Discussion and closing

Panels and panelists
Economic panel: alternatives to the current modes of financing creativity in the digital age
Legal streaming models seem to be the current favored online content monetization. Their hold the promise of a viable cure for a market long abandoned to unauthorized uses. However, there are warning signs that such models may not provide the definitive answer to the digital distribution conundrum.

First, while they provide an attractive market proposition for many consumers, complex legal and business challenges limit its success in the audiovisual and book sectors. Second, because these models rely on digital rights management – in the form of access and copy controls, including forms of geoblocking –, their hinder end-users consumption and dissemination of works. Third, creators (authors, artists and performers) are increasingly discontent with the meagre royalties the streaming model offers – notably in the music sector –, and rightly fear that low value streaming will replace high value paid downloads. Fourth, the logic of the digital economy may result in a near-monopoly in the content delivery market, where powerful intermediaries like Amazon, Google, Netflix or Spotify control access to audiences and have exclusive price setting power towards both consumers and rights holders. Fifth, from the technical standpoint, dissemination through streaming is less efficient and occupies more resources (e.g. bandwidth) than download based models.

Meanwhile, our study has uncovered a strong consumer willingness to experiment with alternative modes of access and compensation. We have found considerable support for an ACS based alternative, which not only provides extra revenues for authors, artists and other rights holders and enjoys the support of key consumer segments, but would also address many of the monopoly power and licensing issues. Based on these findings we hope to discuss the following topics:

What are the possible instruments to address these interlocking developments?
How does the CSS idea compare to its alternatives in terms of consumer satisfaction, right holder remuneration, enforceability?
Should we expect private ordering, most notably streaming to offer a finally satisfactory practical solution to the age old access/incentives dilemma?
Will the rise of digital intermediaries with strong, near-monopoly positions create new problems for consumers and rights holders alike?
We invited the following experts to share their ideas on the questions above:

Ruth Towse, Professor of Economics of the Creative Industries
Andy Zondervan, New Business Development Manager, Buma/Stemra
Erwin Angad-Gaur, general secretary, Ntb


Social and political panel: user involvement in copyright policy
The impact of users’ activities on copyright is significant and undeniable. Mass unauthorized uses, which translate into copyright infringement and are often referred to as ‘piracy’, are often a driver for copyright policy and used as a rhetorical tool for strengthening protection of rights holders. From a different perspective, concerted user action can have political effects and shape the course of copyright policy, as demonstrated in the cases of ACTA and, in the US, SOPA and PIPA. Notwithstanding, users’ interests, habits, expectations and preferences are routinely disregarded in copyright policymaking.

One explanation for that is the lack of methods with which user preferences can be reliably observed, aggregated and synthesized into sensible policy contributions. Approaches which regard users as consumers who can be appeased with appealing commercial offerings and controlled through internet surveillance and filtering is becoming harder to maintain. Instead, it is becoming apparent that, equipped with appropriate technologies, users can jeopardize policies that fail to meet their expectations and preferences. In tandem, new copyright enforcement tools increasingly clash with fundamental rights of users.

Our study has developed a methodology with which we were able to translate complex legal and policy issues into a survey instrument, which had a simple enough user interface to remain legible for even copyright-naive respondents, but had enough backend complexity to yield invaluable insight into the user preferences on core copyright issues. We then were able to translate highly complex statistical data into simple and straightforward policy recommendations. Empirical evidence is the new rage in copyright policy, but the limitations of an evidence-based approach are also evident. For this reason we’ll ask our panelists to reflect on the following questions:

What is the role of different lobbies in the policy process?
Should user empowerment and the democratic legitimacy of the copyright system be given more attention?
What are the pros and cons, the promises of and limitations to citizen involvement in copyright policy?
What kind of political process can ensure the systematic attention to this large, heterogeneous, but immensely powerful group of stakeholders?
The following professionals agreed to participate in the discussion:

Ian Hargreaves, Professor of Digital Economy, Cardiff University
Julia Reda, Member of the European Parliament
Agustín Reyna, Senior Legal Officer, Bureau Européen des Unions de Consommateurs
Jim Killock, Executive Director, Open Rights Group

Legal panel: Copyright reform ahead - limits of imagination
The current EU copyright legal framework presents multiple challenges to the digital single market goal. The recognition of these challenges motivated the current reform process triggered by the Commission’s Public Consultation. One of the interesting results from that process was the significant participation of non-traditional and non-industry stakeholders, such as individuals, public services institutions and civil society organizations, which voiced demands for a more inclusive copyright policy process. These groups also echoed the perception that the current copyright system is unbalanced, with the rights and interests of users deserving greater consideration. The position of end-users is particularly delicate in the digital environment, as copyright restricts a significant number of online uses. Enforcement of large-scale uses is either impossible (de facto or due to high transaction costs) or undesirable, as it might clash with fundamental rights of individuals, such as freedom of expression online and the right of privacy, or service providers, in what concerns freedom to conduct a business. Criminalization and strict enforcement alienate end-users – with file-sharers being among the best clients of the content industries – and diminish the respect for and legitimacy of copyright law.

It is this context that since 2012 IViR has been conducting an interdisciplinary research project on the legal and socio-economic feasibility of legalizing mass unauthorized uses. These ‘legalization’ proposals often come with different labels: tax-and-royalty systems, license globale, content/culture flat-rate, creative contribution, file-sharing levy, sharing license or alternative reward systems. We use the umbrella term ‘alternative compensation systems’ (ACS) to mean those legal mechanisms that forsake the need for direct authorization of end-user acts – downloading, uploading, sharing, modifying –, while simultaneously ensuring compensation to creators or all rights holders. At EU level, such an ACS could be a properly compensated limitation in the InfoSoc Directive, operating under a statutory license. The same effect could be achieved also through voluntary, extended or mandatory collective management for the relevant acts of reproduction and communication/making available to the public.

Our empirical study found ACS to be an appealing social and economic proposition. It’s legally feasibility, however, is subject to many constraints, stemming from the central role of exclusive rights in the InfoSoc Directive, its broad interpretation by the CJEU and the corresponding strict interpretation of exceptions and limitations. For limitation-based approaches, the three-step test constitutes the most significant obstacle, namely its second condition (‘conflict with the normal exploitation’). In what concerns proposals based collective management, beyond the complexities inherent to substantive and territorial fragmentation of rights, issues arise with the legal qualification of mandatory (and some forms of extended) collective management, namely whether they amount to copyright limitations and are subject to the three-step test. Insofar as certain proposals rely on opt-in or opt-out mechanisms, as well as some form of registration or identification of works, there may be concerns that these elements contravene the Berne principle of no formalities. Although other issues arise, at least these would need to be addressed if we were to take the ACS approach under serious consideration. Within the context of this panel we hope to address the following questions:

What are the hard and soft limits of the EU copyright reform?
Can we get away with a reform that doesn’t touch some of the fundamental principles of copyright law?
What are the alternative approaches that deserve attention?
Are the political constraints on legal reform allow for the desired changes?
Can private ordering initiatives within the current system provide a satisfactory solution?
Is a limitation-based approach a realistic long-term goal and, if so, should it be supplemented with a short to medium term voluntary approach (e.g. a soft law Commission recommendation for extended collective licensing of certain uses)?
How to deal with technical protection measures in the context of an ACS?
What interpretation of the three-step test could render a compensated limitation feasible?
Where are the limits of collective rights management?
The following experts confirmed their participation:

Christophe Geiger, head of the Centre for International Intellectual Property Studies at the University of Strasbourg.
Martin Senftleben, professor of intellectual property, VU
Jacqueline Seignette, a member of the Comité Exécutif of the Association Littéraire et Artistique (ALAI)
Christiaan A. Thijm, Brandeis, partner,
Location
The Symposium will take place in Amsterdam, at the Agnietenkapel. The address is Oudezijds Voorburgwal 229-231, 1012 EZ Amsterdam

Registration
Participation is free of charge but registration is required. If you wish to attend, please send an email with your name, affiliation and address to acs_symposium@uva.nl.

IEF 15081

GeenStijl-arrest ook voor livestreams sportwedstrijden relevant

Hof 's-Hertogenbosch 30 juni 2015, IEF 15081; ECLI:NL:GHSHE:2015:2434 (MyP2P tegen Football Associations)
Auteursrecht op (live) beeldverslagen van sportwedstrijden. In de periode van 2006 tot 19 augustus 2011 heeft MyP2P via haar website gratis live streams aangeboden van sportwedstrijden. Deze live streams waren afkomstig van niet daartoe geautoriseerde derden. Het antwoord op de prejudiciële vragen van de Hoge Raad in de GeenStijl-zaak [IEF 14835] zijn ook voor deze zaak relevant en wordt daarom afgewacht. Terecht constateren de Football Associations dat het arrest C More [IEF 14803] niet van toepassing is omdat dit betrekking heeft op naburige rechten.

 

3.10.12. Het hof wijst erop dat de beantwoording van de vragen door het HvJEU ook voor de onderhavige zaak van belang kan zijn. Daaraan doet niet af dat op voorhand niet is uitgesloten dat in het geval de Hoge Raad, nadat de vragen door het HvJEU zijn beantwoord, in de GeenStijl-zaak tot het oordeel zou komen dat – kort gezegd – van openbaarmaking geen sprake is, het hof in de onderhavige zaak op grond van de omstandigheden van het geval in de onderhavige zaak alsnog tot het oordeel zal komen, ofwel dat hier wel sprake is van openbaarmaking en schending van het auteursrecht, ofwel van onrechtmatig handelen. Doch eerst dient duidelijkheid te bestaan over de ook voor de onderhavige zaak relevante prejudiciële vragen zoals door de Hoge Raad gesteld.

3.10.13. Diverse van de feitelijke verweren van MyP2P – zoals de stellingen dat:
- de wedstrijden ook via andere websites, zie mvg sub 14, te zien waren, en ook nadat MyP2P haar activiteiten heeft gestaakt nog steeds te zien zijn,
- er geen sprake was van simultaan streamen doch er een tijdsverschil van enkele minuten bestond,
- de wedstrijden binnen een apart scherm werden getoond met een andere URL dan die van MyP2P,
al welke stellingen - tezamen met andere stellingen; bovenstaande opsomming is niet limitatief - strekken ter onderbouwing van het standpunt van MyP2P dat:
- geen sprake is van een handeling van MyP2P, bestaande in een mededeling,
- geen sprake is van enige interventie van de zijde van MyP2P,
- geen sprake is van een nieuw publiek,
- zodat er geen sprake is van openbaarmaking in de zin van de Auteurswet,
kunnen, indien nodig, nader aan de orde komen nadat duidelijkheid is verkregen van het HvJEU omtrent de door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen.
3.10.14.
Datzelfde geldt voor het standpunt van Premier League en de KNVB c.s. dat er anders dan MyP2P stelt, geen sprake is van eenvoudig “hyperlinken”, maar van een samenstel van handelingen van MyP2P, zoals:
- het verzamelen, selecteren en beoordelen van live streams die anders niet, dan wel slechts met veel moeite traceerbaar waren,
- het stellen van voorwaarden aan het opnemen van een stream op haar website,
- het ter beschikking stellen van software en ondersteuning,
- het ter beschikking stellen van hyperlinks die waren vormgegeven als “Play”-knoppen, waarvan het aanklikken tot gevolg had dat de stream automatisch, en schermvullend, werd gestart,
welk geheel van handelingen volgens Premier League en de KNVB c.s. niet gelijk te stellen valt met het enkele (passief) opnemen van een of meer hyperlinks, maar te kwalificeren valt als het aanbieden en ter beschikking stellen van live streams, dus van auteursrechtelijk beschermde werken.

3.12. In het pleidooi, pleitnota randnummers 33 tot en met 42, heeft MyP2P het arrest C-More-Sandberg van 26 maart 2015 (C-279/13) aan de orde gesteld. Volgens de KNVB c.s. is dit niet van toepassing omdat het naburige rechten betreft, Premier League voegt daaraan toe dat dit een nieuwe grief betreft.
Het hof passeert laatstgenoemd bezwaar. Het betreft immers de aanpassingen van stellingen aan de hand van recente rechtsontwikkelingen waarop MyP2P niet had kunnen anticiperen. Gesteld noch gebleken is dat de advocaten van Premier League en de KNVB c.s. dat arrest niet kenden of zich er niet op hebben kunnen voorbereiden dat daarop een beroep werd gedaan.

3.12.1. Terecht constateert de KNVB c.s. echter dat het arrest niet van toepassing is omdat dit betrekking heeft op naburige rechten. Het arrest had betrekking op de richtlijn 92/100 EG van 19 november 1992 inzake (onder meer) naburige rechten. Het Zweedse gerechtshof Zuid Norrland had overwogen en beslist dat C More geen auteursrecht, maar wel een naburig recht had. Nadat C-More cassatieberoep instelde bij het Zweedse Hooggerechtshof formuleerde dit Hooggerechtshof prejudiciële vragen, waarvan er uiteindelijk één werd gehandhaafd.
Het HvJEU legt deze resterende vraag in het licht van het voorliggende geschil uit en door zijn herformulering van de vraag wordt duidelijk dat hetgeen het HvJEU vervolgens overweegt, betrekking heeft op naburige rechten, zoals die welke aan een omroeporganisatie zouden toekomen, en dus niet, althans niet in de eerste plaats, op auteursrechten zoals die aan Premier League en de KNVB c.s. toe komen. Ook art. 3 lid 2 van de Auteursrechtrichtlijn betreft geheel (en uitsluitend) naburige rechten.
Het beroep op dit arrest faalt mitsdien.
IEF 15080

Livesafe is beschrijvende combinatie die de som niet ontstijgt

Hof Den Haag 18 november 2014, IEF 15080; ECLI:NL:GHDHA:2014:4655 (Livesafe tegen McAfee)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Livesafe is eind 2011 opgericht en drijft een onderneming die alarmeringssystemen voor de veiligheid van mensen, dieren en objecten aanbiedt, waarbij gebruik wordt gemaakt van GPS signalen. Het McAfee LiveSafe pakket bevat beveiligingssoftware die bescherming biedt tegen virussen en is door middel van apps uit te breiden en kunnen op apparaten die van GPS zijn voorzien worden getraceerd. De voorzieningenrechter IEF 12932 oordeelde dat er geen verwarringsgevaar bestaat. Het Hof bekrachtigt het vonnis. Handelsnaamrechtelijk gezien is de aanduiding ‘LiveSafe’ door McAfee beschrijvend voor het product.

4.2 Naar voorlopig oordeel van het hof komen de vorderingen niet voor toewijzing op de aangevoerde merkenrechtelijke grondslag in aanmerking, reeds wegens gebrek aan overeenstemming tussen het ingeroepen merk en het aangevallen teken. Daartoe is het navolgende redengevend.


4.3 Het woordelement ‘Live’ kan worden uitgesproken als ‘liv’ en heeft dan (onder meer) de betekenis van ‘leven’, maar kan ook worden uitgesproken als ‘laiv’ en heeft dan (onder meer) de betekenis van ‘levend’ (of, indien verward met ‘life’ dat hetzelfde wordt uitgesproken, de betekenis van ‘het leven’). Naar voorlopig oordeel van het hof zal de gemiddelde consument de woordcombinatie Livesafe (waarbij niet ter discussie staat dat ‘safe’ zal worden opgevat als ‘veilig’), zeker in combinatie met het beeldelement – het gestileerde reddingvest – in alle gevallen, hoe ook uitgesproken, begrijpen als ‘veilig leven / levend’. In zoverre treft de derde grief van Livesafe doel.

4.4 Het woord ‘Livesafe’ is beschrijvend voor software, telecommunicatie en veiligheidsdiensten voor de bescherming van goederen en personen, waarvoor het Livesafe merk mede is gedeponeerd. De woordcombinatie ontstijgt begripsmatig, auditief of visueel niet de som van haar afzonderlijke bestanddelen. Niet aannemelijk is gemaakt dat het teken een eigen betekenis heeft (gekregen) die los staat van haar bestanddelen. Dat geldt ook indien is uit te gaan van de betekenis ‘direct’ of ‘rechtstreeks’ die het woord ‘live’ ook kan hebben zoals Livesafe nog heeft aangevoerd, nog daargelaten dat dit niet juist voorkomt omdat de gemiddelde consument het bestanddeel ‘Live” in combinatie met het beeldelement nu juist zal opvatten in de betekenis van ‘(in) leven’ (zoals ook door Livesafe onderkend: zie appeldagvaarding, par. III.4-6). Het woord ‘livesafe’ bestaat aldus uitsluitend uit bestanddelen die zowel afzonderlijk als in combinatie verwijzen naar een kenmerk van deze ingeschreven waren en diensten en ontbeert derhalve onderscheidend vermogen. Grief 4 treft daarom geen doel. Het hof merkt daarbij op dat Livesafe zich (in hoger beroep) niet heeft beroepen op andere dan de hiervoor genoemde waren en diensten waarvoor het Livesafe merk is ingeschreven.

4.6 Vanwege de beeldelementen in het woord/beeldmerk Livesafe kan het merk niet ieder onderscheidend vermogen worden ontzegd. Daarmee ligt de vraag voor in hoeverre bij de beoordeling van de vraag naar overeenstemming tussen het merk zoals ingeschreven en het teken zoals dat wordt gebruikt, al dan niet rekening gehouden moet (of mag) worden met de niet onderscheidende beschrijvende elementen uit het ingeroepen merk, in dit geval het woordbestanddeel ‘Livesafe’. Het hof is van oordeel dat bij de hiervoor bedoelde overeenstemmingsvraag, de beschrijvende elementen in de zin van artikel 2.11 lid 1 onder c BVIE uit een samengesteld merk, die ieder onderscheidend vermogen ontberen, buiten beschouwing dienen te blijven, ook indien deze elementen in het samengestelde merk het dominante bestanddeel vormen. Indien met deze beschrijvende, niet onderscheidende elementen wel rekening gehouden zou worden, dan zou dat er immers toe leiden dat via de achterdeur – door de toevoeging van een enkel (juist niet dominant) beeldbestanddeel – toch bescherming voor een beschrijvend merk wordt verkregen, in weerwil van artikel 2.11 lid 1 onder c. Dit heeft bovendien het ongerijmde effect dat de beschermingsomvang van een samengesteld woord/beeldmerk met een beschrijvend woordbestanddeel juist groter is, naarmate het beeldelement minder dominant is. Ook zou de aldus verkregen bescherming van beschrijvende woordbestanddelen strijdig zijn met het doel van de absolute weigeringsgrond van artikel 2.11 lid 1 onder c BVIE, te weten het algemeen belang dat beschrijvende tekens door iedereen vrijelijk moeten kunnen worden gebruikt, het zogenoemde freihaltebedürfnis2. Voor zover het Gerecht van Eerste Aanleg hierover een andere opvatting zou hebben (zie de zaak ‘Micro’3 overweging 60 ‘… the word element ‘micro’ will be perceived by the relevant public as referring to the idea of something ‘small’ or to a ‘microphone’. In so far as the word element ‘micro’ is the dominant visual element of the mark applied for, it is clear that, notwithstanding the descriptiveness of the word element (…) there is a large degree of conceptual similarity between the signs at issue.’) deelt het hof deze niet om voornoemde redenen.

4.9
Naar voorlopig oordeel is de aanduiding ‘LiveSafe’ door McAfee als beschrijvend aan te merken voor het door haar onder die aanduiding aangeboden product (zie 2.9 hiervoor). Het gebruik van een beschrijvende productaanduiding, waardoor gevaar bestaat voor verwarring met de oudere handelsnaam van een ander, is in beginsel niet onrechtmatig, ook niet wanneer dit nadeel aan de ander toe kan brengen. Dat kan anders zijn indien sprake is van voldoende ernstige bijkomende omstandigheden.4 Van dergelijke omstandigheden is in het onderhavige geval evenwel geen sprake. Gegeven de ondernemingsactiviteiten van Livesafe, te weten het aanbieden van producten gericht op de fysieke beveiliging van personen en objecten door middel van een GPS tracker dan wel een, door middel van een app, als GPS tracker functionerende mobiele telefoon of tablet, behoefde McAfee zich naar voorlopig oordeel van het hof niet te onthouden van het gebruik van de beschrijvende aanduiding LiveSafe voor haar software product, dat primair gericht is op de beveiliging van digitale (persoons-)gegevens tegen virussen en diefstal. De toegenomen overeenstemming tussen de door Livesafe enerzijds en McAfee anderzijds aangeboden producten, waar Livesafe op heeft gewezen, is niet te wijten aan McAfee, maar aan Livesafe zelf. Pas nadat McAfee met haar LiveSafe product op de markt was gekomen is Livesafe ertoe over gegaan een software product op de markt te brengen waarmee zij dezelfde functionaliteit biedt als de McAfee LiveSafe software (zie pleitnota Livesafe par. 21 en 35,36).
IEF 15070

Aanhaken bij Beslist.nl om commercieel voordeel te behalen

WIPO 8 mei 2015, DNL2015-0014 (Beslist.nl)
Domeinnaamrecht. Via DomJur. Eiseres is Beslist.nl, een Nederlands bedrijf dat via de websites gekoppeld aan haar domeinnamen beslist.nl en beslist.be consumentenproducten van derde partijen aanbiedt, waaronder ook schoenen. Eiseres is houdster van het woordmerk BESLIST en het beeldmerk BESLIST.NL. Verweerders zijn [persoonsnaam 1], [persoonsnaam 2] en twee verdere verweerders, welke houders zijn van de domeinnamen beslistschoenen.nl, beslist-schoenen.nl, beslistloopschoenen.nl en beslist-loopschoenen.nl. Eiseres vordert overdracht van de domeinnamen op grond van artikel 2.1 van de geschillenregeling. Verweerders hebben geen verweerschrift ingediend.

 

Het verzoek van eiseres tot consolidatie van de vorderingen tegen vier verschillende formele houders is toegewezen, omdat de geschillenrechter vaststelt dat er een zodanig onderling verband bestaat dat, zeker in het licht van vermeende identiteitsfraude en het ontbreken van enig verweer, sprake is van een enkele partij.

De geschillenbeslechter stelt vast dat de domeinnamen van verweerders verwarringwekkend overeenstemt met de merken van eiseres. De domeinnamen bestaan allemaal uit het merk van eiseres en de beschrijvende term “schoenen” of “loopschoenen”. Het dominante woordelement is het merk van eiseres. De toevoeging van het beschrijvende bestanddeel “schoenen” of “loopschoenen” in de domeinnamen lijkt onvoldoende te zijn om de verwarringwekkende overeenstemming weg te nemen, temeer “schoenen” of “loopschoenen” een gebruikelijk product is van eiseres.

Vervolgens stelt de geschillenbeslechter vast dat verweerders geen legitiem belang bij of recht op de domeinnaam hebben. Eiseres heeft dit voldoende aannemelijk gemaakt, want verweerders hebben geen enkele relatie met eiseres en verweerders hebben geen toestemming of gebruiksrecht verkregen om het merk of daarmee overeenstemmende tekens te gebruiken.

Ten slotte stelt de geschillenbeslechter vast dat verweerders de domeinnaam te kwader trouw geregistreerd hebben. Gezien de gestelde bekendheid van eiseres en het feit dat merk BESLIST eerder is geregistreerd dan de domeinnamen, waren verweerders bekend of hadden bekend moeten zijn met (het merk van) eiseres ten tijde van registratie van de domeinnamen. De geschillenbeslechter acht het zeer aannemelijk dat verweerders de domeinnamen hoofdzakelijk hebben verworven om commercieel voordeel te behalen met verwarringwekkend gebruik van het merk. Internetgebruikers worden naar websites van verweerders geleid waarop dezelfde producten worden aangeboden als op de websites van eiseres.

De vordering wordt toegewezen.

IEF 15079

Ontbinding auteurscontract vanwege aanpassen en herdruk

Rechtbank Gelderland 1 april 2015, IEF 15079; ECLI:NL:RBGEL:2015:4386 (4-daagse thriller)
Auteursrecht. Merkenrecht. Rechtbank wijst de door de auteur gevorderde ontbinding van de auteurscontracten toe vanwege ernstige tekortkomingen in de nakoming ervan door de uitgever bestaande uit (onder meer) zonder nader overleg waartoe de uitgever wel gehouden was over te gaan tot herdrukken en het zonder toestemming van de auteur zelfstandig aanpassen van een manuscript auteursrecht geschonden. Geen inbreuk door auteur op woord-/beeldmerkrecht '4-daagse thriller' van de uitgever.

 

5.9.
De rechtbank volgt [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] hierin niet. Uit artikel 3.3. van de overeenkomst volgt dat indien de uitgever de kopij van de auteur niet accepteert, hij kan besluiten niet tot uitgave over te gaan. Indien de uitgever de kopij wel accepteert, behoort het tot zijn taak om zonodig, op kosten van de uitgever, de kopij in overleg te redigeren. Deze zin kan, bij gebreke van andere feiten die tot een andere uitleg leiden, niet anders worden begrepen dan dat, indien redactie van een kopij nodig is, een dergelijke redactie in overleg met auteur moet plaatsvinden. In dit geval heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] die redactie nodig geacht en was hij dan ook verplicht om dit in overleg met [eiser in conventie/verweerder in reconventie] te doen. Op andere aanpassingen dan redactionele ziet dit artikel niet en dergelijke aanpassingen zijn uit hoofde van het auteursrecht van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] zonder toestemming van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] niet toegestaan.
Tijdens de comparitie van partijen heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] erkend dat de aangebrachte wijzigingen die hij zonder ruggespraak met [eiser in conventie/verweerder in reconventie] doorvoerde meer dan alleen de correctie van spel- en taalfouten omvatten en uit de door [eiser in conventie/verweerder in reconventie] overgelegde correspondentie en de voorbeelden die ter comparitie ter sprake zijn gekomen volgt dat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] ook inhoudelijke wijzigingen zonder ruggespraak heeft doorgevoerd. Hiermee is [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] ernstig tekortgeschoten in zijn contractuele verplichtingen. Vervolgens zijn nog diverse sommaties en herhaaldelijk aandringen van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] nodig geweest, voordat [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] wilde bevestigen dat hij de gedrukte exemplaren niet zou uitgegeven en duidelijkheid wilde verschaffen over de vraag of de gedrukte exemplaren zijn vernietigd. Door aangifte te doen van smaad jegens [eiser in conventie/verweerder in reconventie], heeft [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] het door zijn tekortkoming ontstane conflict nog verder laten oplopen. Het is daarmee aan de handelwijze van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] te wijten dat een onherstelbare vertrouwensbreuk bij [eiser in conventie/verweerder in reconventie] is veroorzaakt.

5.18.
[gedaagde in conventie/eiser in reconventie] is merkhouder van een merk waar de term 4-daagse thriller deel van uitmaakt. Hij is geen merkhouder van een merk waar de term Vierdaagse thriller respectievelijk Vierdaagse-thriller deel van uitmaakt. Dat betreft immers slechts een aanvraag. Bovendien is het woordelement 4-daagse thriller, welke schrijfwijze dan ook wordt gehanteerd, beschrijvend voor het genre waarvoor het wordt gebruikt, te weten een thriller rond de Vierdaagse. Dit geldt eveneens voor andere combinaties van het woordelement ‘4-daagse’ en ‘thriller’. Nu onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat het beeldmerk is ingeburgerd, moet ervan worden uitgegaan dat het op zichzelf geen onderscheidend vermogen heeft. Er kan niet van worden uitgegaan dat het relevante publiek dat wordt geconfronteerd met de term Vierdaagse thriller respectievelijk Vierdaagse-thriller zal menen met diensten van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] te maken te hebben of dat sprake is van economische verbonden ondernemingen tussen die van [eiser in conventie/verweerder in reconventie] en [gedaagde in conventie/eiser in reconventie]. Dit klemt temeer nu [eiser in conventie/verweerder in reconventie], onbestreden, heeft gesteld dat het publiek de term Vierdaagse thriller met zijn persoon associeert en niet zozeer met [gedaagde in conventie/eiser in reconventie].
De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat bij het publiek verwarring, inhoudende associatiegevaar met het beeldmerk van [gedaagde in conventie/eiser in reconventie], zal ontstaan indien [eiser in conventie/verweerder in reconventie] gebruik maakt van het woordelement Vierdaagse-thriller respectievelijk Vierdaagsethriller ter affichering van de uitgave van één of meer van zijn boeken. Van strijd met artikel 20 lid 1 sub b BVIE is geen sprake.
IEF 15078

Genetische verwantschap paprika als bewijs

Rechtbank Den Haag 24 juni 2015, IEF 15078; ECLI:NL:RBDHA:2015:7432 (Enza tegen Westland Seeds)
Uitspraak en samenvatting ingezonden door Fleur Tuinzing-Westerhuis, Houthoff Buruma. Kwekersrecht. Rechtbank geeft een uitgebreide uiteenzetting over veredeling van paprikarassen door middel van klassieke 'kruising en selectie' en ingaat op genetische verwantschap als bewijs. De zaak gaat over de vraag of een oud-werknemer van Enza Zaden en Westland Seeds bij de productie van het hybride paprikaras WT 8106 van Westland Seeds herhaald gebruik maken van de kwekersrechtelijk beschermde ouderlijn OP0802 van Enza Zaden, als bedoeld in artikel 13 lid 5 sub c van de Verordening inzake het communautaire kwekersrecht (EG 2100/94, "GKVo"). Enza Zaden baseert haar vorderingen op een genetisch onderzoek uitgevoerd door Naktuinbouw en LGC Genomics, met behulp van KASP SNP DNA merkers, waaruit blijkt dat een zeer nauwe verwantschap bestaat tussen de moederlijn van het hybride ras WT 8106 ("WT8106 sib") en de ouderlijn OP0802 (100% genetische conformiteit). De rechtbank is op basis van de genetische analyse voorshands van oordeel dat herhaald gebruik is en wordt gemaakt van de beschermde ouderlijn van Enza Zaden. Westland Seeds c.s. worden in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren.

In het arrest Danziger / Astée van 29 december 2009 [IEF 8487]overwoog het Hof Den Haag dat aan gebruik van AFLP merkers bezwaren kleven, omdat zij niet multi-allelisch en dominant zijn: omdat zij multi-allelisch zijn hebben zij een minder onderscheidend vermogen en omdat zij dominant zijn, zijn zij niet in staat om onderliggende heterozygotie zichtbaar te maken. In het Variety Tracer onderzoek zijn KASP SNP merkers gebruikt, welke co-dominant en bi-allelisch zijn. De rechtbank overweegt in r.o 5.15 dat het arrest Danziger / Astée niet van toepassing is, omdat de gebruikte KASP SNP merkers co-dominant zijn en zodoende geschikt zijn om onderliggende heterozygotie aan te tonen. Voorts is niet aangetoond welke functie of toegevoegde waarde een multi-allelische merker heeft ten opzichte van een bi-allelische merker.

Westland Seeds c.s. betwisten dat de ouderlijn OP0802 van Enza Zaden is gebruikt. Volgens Westland Seeds is de moederlijn van het hybride ras WT 8106 een andere lijn (WT0007), welke is ontwikkeld uit een 'F2' generatie van een commerciële hybride van Enza Zaden. Ten aanzien van het ras WT0007 heeft de Raad voor Plantenrassen in het kader van de verlening van kwekersrecht geoordeeld dat er (kleine) morfologische verschillen zijn ten opzichte van de ouderlijn OP0802. De rechtbank overweegt dat indien al vast zou komen te staan dat WT0007 de moederlijn is van het hybride ras WT 8106, dan moet gelet op het genotypisch onderzoek vooralsnog worden aangenomen dat de morfologische verschillen niet voortvloeien uit het genotype, zoals artikel 7 lid 1 GKVo vereist (r.o. 5.7).

Opmerkelijk is verder de overweging in r.o. 5.33, over de uitleg van het geheimhoudingsbeding in de arbeidsovereenkomst van de oud-werknemer. Naar het oordeel van de rechtbank dient het geheimhoudingsbeding redelijkerwijs zo te worden uitgelegd dat het slechts verplicht tot geheimhouding en niet een verbod op het enkele gebruik van vertrouwelijke informatie inhoudt.

5.7. De rechtbank overweegt dat vooralsnog geenszins vaststaat dat WT 0007 de moeder is van WT 8106. Zolang dit niet vast staat, is het door de Raad geconstateerde onderscheid niet relevant voor de conclusies van Naktuinbouw. Zou dit echter wel vast komen te staan, dan moet gelet op het hierna te bespreken genotypisch onderzoek vooralsnog worden aangenomen dat de in het kader van de verlening geconstateerde morfologische verschillen met OP 0802 niet voortvloeien uit het genotype, zoals artikel 7 lid 1 GKVo vereist.

5.33. Naar het oordeel van de rechtbank dient het geheimhoudingsbeding redelijkerwijs zo te worden uitgelegd dat het slechts verplicht tot geheimhouding en niet een verbod op het enkele gebruik van vertrouwelijke informatie inhoudt. Nu Enza niet heeft gesteld dat [A] bedrijfsvertrouwelijke informatie aan Westland en/of [B] heeft verschaft (maar enkel - eventueel ten behoeve van Westland en [B] - heeft gebruikt) heeft zij ten aanzien van deze grondslag van haar vorderingen onvoldoende gesteld, zodat de vorderingen voor zover gebaseerd op overtreding van het geheimhoudingsbeding niet toewijsbaar zijn.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 15077

Provisioneel verbod op wodkamerkoverdracht hangende de procedure

Rechtbank Den Haag 1 juli 2015, IEF 15077 (FKP Sojuzplodoimport tegen Spirits)
Merkenrecht. Provisioneel verbod. FKP is rechthebbende op een aantal wodkamerken [meer voorgeschiedenis]. FKP vordert, met succes voor de duur van het geding een verbod op overdracht van de (jongere) merken die thans op naam van Spirits staan in bepaalde landen of deze te laten doorhalen. FKP heeft een belang bij dit verbod, omdat bij een eventueel toewijzend vonnis in de hoofdzaak executie niet meer mogelijk zou zijn. Nu Spirits verklaren geenszins van plan te zijn de Merken over te dragen, is de gevorderde voorlopige voorziening voor hen in zoverre niet bezwaarlijk.

4.14. FKP heeft belang bij een provisioneel verbod op overdracht en het laten vervallen van de Merken, nu FKP een eventueel toewijzend vonnis in de hoofdzaak mogelijk niet meer zal kunnen executeren indien de Merken gedurende de hoofdprocedure zullen worden overgedragen aan derden of zullen komen te vervallen en/of indien de Jongere Merkregistraties worden overgedragen. Weliswaar hebben Spirits International en Spirits Product inmiddels toegezegd de Merken niet over te dragen of te laten vervallen en om de Jongere Merkregistraties op naam van Spirits Product niet over te dragen (mits eisers de kosten van instandhouding voor hun rekening nemen), een verbod op straffe van verbeurte van een dwangsom biedt FKP echter meer zekerheid.

4.15. Nu Spirits International en Spirits Product verklaren geenszins van plan te zijn de Merken over te dragen, is de gevorderde voorlopige voorziening voor hen in zoverre niet bezwaarlijk. Voor zover de voorlopige voorziening hun beschikkings- en beheersbevoegdheden met betrekking tot de Merken en de Jongere Merkregistraties op naam van Spirits Product hindert, wordt dat gerechtvaardigd door de voorshands aannemelijke stelling van FKP dat zij een beter recht op deze merken heeft, en het belang dat FKP heeft bij de gevorderde voorzieningen. Indien aan Spirits International en Spirits Product een verbod tot het laten vervallen van bepaalde merken wordt opgelegd, bestaat inderdaad de mogelijkheid dat zij instandhoudingskosten voor hun rekening moeten nemen die anders niet aan de orde zouden zijn geweest. Deze kosten kunnen zij echter, indien zij in de hoofdprocedure in het gelijk worden gesteld, op FKP verhalen.

4.16. Gezien het vorenstaande weegt het belang van FKP bij het geven van een voorlopige voorzieningen, tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin, zwaarder dan het belang van Spirits International en Spirits Product bij het achterwege blijven van die voorzieningen. De incidentele vordering voor zover ingesteld door FKP kan daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de te geven voorzieningen op de hierna genoemde wijze worden ingeperkt.

4.17. De rechtbank volgt Spirits International en Spirits Product in hun bezwaar dat er geen grond is om tegen elk van hen een verbod te geven ten aanzien van alle merken, nu steeds slechts één van hen eigenaar is van elk individueel merk. Derhalve zullen Spirits International en Spirits Product telkens alleen worden verboden de (Jongere) Merken die op eigen naam staan over te dragen of te laten vervallen, op de wijze zoals in het dictum vermeld.