IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 13759

Havana voor rum heeft beperkt onderscheidend vermogen

Gem. Hof 5 april 2014, IEF 13759 (Havana Club tegen Sabor Havana)
Uitspraak ingezonden door Rudi Oomen, Oomen & Offringa Advocaten. Eerder is het gevraagde verbod afgewezen [IEF 12399]. Hoewel auditief het bestanddeel Havana in het oog springt en begripsmatig Club en Sabor een overeenstemmende indruk oproept, is de totaalindruk afwijkend. Het woord Havana - hoofdstad van Cuba, een bekend 'rumland' - heeft beperkt onderscheidend vermogen. De vermelding "Aruban Rum" op de fles maken de herkomst van de rum voldoende duidelijk. Het hof bevestigt het vonnis.

4.4. Hoewel auditief het bestanddeel Havana in beide merken in het oog springt en de combinatie van Havana met de bestanddelen Club en Sabor begripsmatig eveneens in zeker mate een overeenstemmende indruk oproept, is de totaalindruk van de merken dermate afwijkend dat naar het oordeel van het Hof geen sprake is van direct verwarringsgevaar. Van belang is daarbij dat de merken visueel weinig overeenstemming. Het Hof verenigt zich op dit punt met het oordeel van het GEA en de overwegingen daartoe (r.o. 4.8 van het bestreden vonnis) en maakt die tot de zijne.
Indirect is naar het oordeel van het Hof evenmin sprake van verwarringsgevaar. Daartoe overweegt het Hof dat het woord Havana (als naam van de hoofdstad van Cuba, een land dat onder meer bekend staat om zijn rum) beperkt onderscheidende kracht heeft.

4.5. Gelet op het voorgaande acht het Hof de kans dat het ingeschreven merk Havana Sabor [red. bedoeld is Sabor Havana] en de flessen rum van merk Havana Sabor [red. = Sabor Havana] in verband gebracht worden met de producten van Havana Club gering. Hierdoor valt het risico dat voordeel wordt getrokken uit de bekendheid van het merk Havana Club te verwaarlozen. Voor wat betreft de door Havana Club aangevoerde verwarringsgevaar over de herkomst van de rum, overweegt het Hof dat de vermelding "Aruban Rum" op de fles van Havana Sabor [red. = Sabor Havana] en de garantiezegel op de fles van Havana Club, inhoudende dat de rum is geproduceerd op basis van Cubaanse methodes, het in aanmerking komende publiek voldoende duidelijk maken dat de rum een verschillende herkomst heeft. Zulks mede gelet op de verschillende kleuren van bedoelde vermelding en de garantiezegel.

IEF 13744

Actualiteitenlunch Recente IE-zaken uitgelicht

De Balie, Amsterdam, woensdag 23 april, 12.00 tot 14.00 uur. The Pirate Bay weer toegankelijk, hyperlinken en embedden toegestaan en niet meer betalen voor secundaire openbaarmaking; in drie recent gewezen arresten gaat het auteursrecht, zoals we dat kennen, op de schop. In twee uur tijd lichten Arnoud Engelfriet, Christiaan Alberdingk Thijm en Bas Le Poole de praktische toepassing van deze arresten toe.

Hier aanmelden

In Nederland werd The Pirate Bay blokkade opgeheven voor een aantal providers [IEF 13467], met andere providers is een (voorlopige) schikking getroffen. Volgens het Hof van Justitie EU staan grondrechten een websiteblokkade zonder precisering van de maatregelen niet in de weg [IEF 13690]. Wat zal het eindoordeel van de Hoge Raad worden, nu cassatie wordt overwogen?

Hyperlinken naar beschermde werken kan zonder toestemming [IEF 13540], maar onder welke omstandigheden? Is embedded linken nu wel of niet een toegestane handeling. Door de uitspraak in de zaak Svensson/Retriever lijkt iedere band met het auteursrecht doorbroken [IEF 13705]. Wat doet de meer recente jurisprudentie hiermee [IEF 13685]?

Ook de vergoeding voor het secundair openbaarmakingsrecht lijkt van de baan, het heruitzenden van programma's is niet (meer) gebonden aan een verplichte vergoeding [IEF 13696]. Heeft dit effect op de verdere (en vrije) verspreiding van radio- en televisieprogramma's via andere kanalen?

Deze cursus biedt verdieping en verbreding voor de specialist met voorkennis. Er is volop gelegenheid tot discussie.

Programma
11.45 - 12.00 Intekenen/lunch
12.00 - 12.40 Hof Den Haag The Pirate Bay-blokkade en opheffing, Arnoud Engelfriet, ICTRecht.
12.40 - 13.20 HvJ EU Svensson e.a./Retriever, Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis.
13.20 - 14.00 HR Norma/NL Kabel, Bas Le Poole, Houthoff Buruma.


Er zijn 2 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten.

Locatie
De Balie, Kleine-Gartmanplantsoen 10 te Amsterdam. Klik hier voor adres, route en parkeren op 2 minuten loopafstand.

Kosten deelname
€ 225,00 per persoon,
€ 185,00 sponsors IE-Forum, en
€ 100,00 rechterlijke macht/wetenschap (fulltime).

Genoemde prijzen zijn excl. BTW, inclusief lunch, koffie, thee en documentatie. Komt u in aanmerking voor korting, selecteer de juiste prijs in het bestelformulier, uw factuur wordt direct toegezonden als bevestiging.

Hier aanmelden
IEF 13757

Gewraakte uitlatingen gedaan in andere context

Hof 's-Hertogenbosch 8 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1002
Mediarecht. Executiegeschil over uitleg verbod tot het doen van bepaalde uitlatingen. Vrijheid van meningsuiting. Hof hof oordeelt dat de uitlatingen in een telefoongesprek met een journalist van De Telegraaf niet vallen onder het verbod van het vonnis uit 2010. Hoewel de gewraakte uitlatingen diskwalificerend zijn, zijn die niet gedaan in de context van het vonnis over de mogelijke (dubbel)rol van appellant als kroongetuige. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis.

4.10. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat [geïntimeerde] de gewraakte uitlatingen heeft gedaan (hetgeen [geïntimeerde] betwist), vallen deze naar het voorlopig oordeel van het hof niet onder het verbod van het vonnis van 6 december 2010. Hoewel de gewraakte uitlatingen diskwalificerend zijn, zijn die niet gedaan in de context als bedoeld in rechtsoverweging 4.2 van bedoeld vonnis, te weten – kort gezegd – een mogelijke rol van [appellant] als kroongetuige dan wel een mogelijke dubbelrol die [appellant] zou hebben gespeeld. De gewraakte uitlatingen zijn gedaan in een andere context, die tijdens de procedure die resulteerde in het vonnis van 6 december 2010 niet aan de orde was, namelijk de verdediging door [geïntimeerde] tegen beschuldigingen aan zijn adres in de processen-verbaal (4.1 sub f en g). Anders dan [appellant] betoogt, worden in de processen-verbaal diskwalificerende beschuldigingen aan het adres van [geïntimeerde] vermeld. In het proces-verbaal van 8 juli 2009 wordt immers verslag gedaan van een gesprek met [appellant], die zelf betrokken zou zijn geweest bij (onder meer) witwaspraktijken in de onroerend goed sector, terwijl [appellant] volgens het proces-verbaal over [geïntimeerde] zou hebben gezegd ‘dat [geïntimeerde], ondanks dat [appellant] in volledige beperkingen zat, een aantal onroerend goedtransacties waarmee [appellant] bezig was, op verzoek van [appellant], via [geïntimeerde] doorgang konden vinden’. In het ongedateerde proces-verbaal wordt onder meer vermeld ‘Advocaat [geïntimeerde] was op dit moment aan het zorgen dat het beslag op de woningen van [vastgoedhandelaar] zou worden opgeheven. Als beloning zou [geïntimeerde] van [vastgoedhandelaar] een woning krijgen ter waarde van € 500.000,00.’ Naar het voorlopig oordeel van het hof wijzen beide beweringen in de richting van betrokkenheid van [geïntimeerde] bij illegale praktijken in de onroerend goed sector, hetgeen [geïntimeerde] diskwalificeert. Overigens doet niet ter zake of de beweringen van [appellant] door de verbalisanten in de processen-verbaal juist zijn weergegeven, het gaat erom dat [geïntimeerde] door [journalist van De Telegraaf] in het telefoongesprek van 27 december 2012 met de inhoud van deze processen-verbaal werd geconfronteerd en daarop reageerde.
Dat de context van de verdediging door [geïntimeerde] tegen beschuldigingen aan zijn adres in de processen-verbaal, niet geheel losstaat van de context als bedoeld in 4.2 van het vonnis van 6 december 2010 (de processen-verbaal gingen volgens [appellant] vooraf aan de (mogelijke) kluisverklaringen), laat onverlet dat het verbod naar het voorlopig oordeel van het hof zo moet worden uitgelegd dat de verdediging door [geïntimeerde] tegen bedoelde beschuldigingen tijdens het telefoongesprek op 27 december 2012, hierdoor niet wordt getroffen.
4.11. Voor zover van belang overweegt het hof dat de stellingen van [geïntimeerde] dat (1) het proces-verbaal van 8 juli 2009 en het ongedateerde proces-verbaal op december 2012 (of kort daarna) in handen van de pers zijn gekomen maar niet door [geïntimeerde] zijn verspreid, en (2) het telefoongesprek van 27 december 2012 heeft plaatsgevonden op initiatief van [journalist van De Telegraaf] en niet [geïntimeerde] zelf, voorshands aannemelijk zijn. De inhoud van de processen-verbaal was immers belastend voor zowel [geïntimeerde] (zie de in 4.10 weergegeven citaten) als zijn toenmalige client Joep S., zodat moeilijk voorstelbaar is dat [geïntimeerde] deze onder de pers zou hebben verspreid (stelling 1). Om dezelfde reden is moeilijk voorstelbaar dat [geïntimeerde] op 27 december 2012 zélf contact zou hebben gezocht met [journalist van De Telegraaf] (stelling 2) en daarmee zou hebben geïnitieerd dat de inhoud van voormelde processen-verbaal zou worden opgerakeld in de pers. Dit geldt temeer daar deze processen-verbaal al op 17 december 2012 (of kort daarna) in handen van de pers zijn gekomen. [appellant] heeft de stelling van [geïntimeerde], dat de pers tot 27 december 2009 geen aandacht aan deze processen-verbaal had besteed, onvoldoende gemotiveerd betwist. In het artikel in Dagblad De Limburger/Limburgs Dagblad van 18 december 2012 (prod. 5 bij brief van mr. Marchal aan de voorzieningenrechter van 14 juni 2013) wordt weliswaar ingegaan op het conflict tussen [appellant] en [geïntimeerde], maar niet op (de inhoud van) bedoelde processen-verbaal. Voorshands ervan uitgaande dat door de pers tot 27 december 2012 geen aandacht was besteed aan de processen-verbaal, valt moeilijk voor te stellen dat [geïntimeerde] zelf zou hebben geïnitieerd hierin verandering te brengen.

4.12. Het hof laat bij voormeld oordeel dat de gewraakte uitlatingen niet onder het verbod vallen, in het midden of [geïntimeerde] tijdens het telefoongesprek van 27 december 2012 [appellant] een vuile lasteraar heeft genoemd en/of heeft gezegd dat hij ([geïntimeerde]) aangifte wegens laster tegen [geïntimeerde] had gedaan (hetgeen [geïntimeerde] betwist). Nu de door [geïntimeerde] gedane uitlatingen in het kader van zijn verdediging tegen beschuldigingen aan zijn adres in de processen-verbaal (4.1 sub f en g), hoe dan ook niet door het verbod in het vonnis van 6 december 2010 worden getroffen (4.10), is niet van belang wat precies de inhoud was van de beweringen. Een oordeel van het hof op dit punt was wél nodig geweest wanneer [appellant] (in reconventie) vorderingen zou hebben ingesteld met als grondslag dat - wanneer de gewraakte uitlatingen niet door het verbod zouden worden getroffen - [geïntimeerde] door het doen van deze uitlatingen zou zijn tekortgeschoten danwel onrechtmatig jegens [appellant] zou hebben gehandeld. Dergelijke vorderingen zijn in casu echter niet ingesteld.
IEF 13756

Ontwerp toezeggingsbesluit ACM over Buma/Stemra

Ontwerptoezeggingsbesluit ACM over Buma/Stemra, Stcrt 2014, nr. 10 899.
Zie ook ACM ontwerp toezeggingsbesluit. Collectief beheer. Mededinging. Muziekauteursrecht. De Autoriteit Consument en Markt (“ACM”) is van plan om voorgestelde toezeggingen van Buma/Stemra te accepteren. (...) Met het ontwerp-toezeggingsbesluit, als bedoeld in artikel 49a, eerste lid, Mededingingswet, reageert ACM op een aanvraag voor het bindend verklaren van een toezegging van Buma/Stemra. De in de aanvraag opgenomen toezegging is erop gericht te voorkomen dat gehandeld wordt in strijd met artikel 24, eerste lid, Mw, als gevolg van het door Buma/Stemra gehanteerde aansluitbeleid.

Buma/Stemra gaat in haar aansluitbeleid uit van volledige en exclusieve overdracht van rechten en hanteert geen snelle, transparante en makkelijke procedure voor het verkrijgen van uitzonderingen hierop. Het ontbreken van een dergelijke procedure houdt muziekauteurs af van de mogelijkheid om per exploitatievorm te kiezen voor het collectief Buma/Stemra of, wanneer dit niet het meest optimaal is, voor een andere wijze van exploiteren.

ACM is voornemens toewijzend op de aanvraag te beslissen.
Belanghebbenden kunnen schriftelijk hun zienswijze kenbaar maken aan ACM. Zienswijzen kunnen worden gestuurd naar onderstaand adres onder vermelding van zaaknummer 13.1395.53.
Autoriteit Consument en Markt (ACM)
Directie Mededinging
Postbus 16326
2500 BH Den Haag
telefoon: (070) 72 22 000
telefax: (070) 72 22 355

Op andere blogs:
Bird Buzz

IEF 13755

Antwoord kamervragen verkrijgen octrooi op soja

Antwoord kamervragen verkrijgen Europees patent op soja door Monsanto, Aanhangsel Handelingen II, 2013-2014, nr. 1683.
Antwoord. Ik kan bevestigen dat het Europees Octrooibureau op 26 februari 2014 Europees octrooi EP 2134870 B1 heeft verleend aan Monsanto Technology LLC St. Louis (US) op een octrooiaanvraag van 27 maart 2008 met nummer EP08742297voor een uitvinding die betrekking heeft op het gebruik van SNP2 markers die in verband worden gebracht met gebieden in het genoom die corresponderen met bepaalde natuurlijke eigenschappen, namelijk plantenrijpheid en -groeigedrag van sojaplanten.

Het is niet juist dat Monsanto door dit octrooi het alleenrecht kan claimen op meer dan 250 sojavariëteiten. Monsanto kan met het verleende octrooi slechts aan anderen verbieden dat de octrooirechtelijk beschermde techniek voor het vinden van de in het octrooi genoemde eigenschappen van sojaplanten wordt gebruikt zonder haar toestemming.

 

(...) Hoe beoordeelt u het feit dat het Europees Octrooibureau dit patent heeft verleend? Deelt u de mening dat dit patent het verder ontwikkelen van variëteiten van soja die bestendig zijn tegen klimaatverandering ernstig in de weg kan zitten, dat het de rechten van boeren en veredelaars om gebruik te maken van de aanwezige agrobiodiversiteit in hun werk schendt, en dat het een verdere machtsconcentratie in de zadenveredeling en dus in ons voedselsysteem in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
(...)

Ik deel niet de mening dat dit octrooi het ontwikkelen van sojarassen die bestendig zijn tegen klimaatverandering zal belemmeren. Dit octrooi schendt evenmin het recht van boeren en veredelaars om gebruik te maken van de aanwezige biodiversiteit. De onderhavige octrooirechtelijk beschermde werkwijze, die is beperkt tot het gebruik van bepaalde genetische markers mag in de landen waarvoor het octrooi is verleend echter niet commercieel worden toegepast zonder toestemming van de octrooihouder, die daar een licentie voor kan verlenen. Voor het overige zijn boeren en veredelaars vrij om gebruik te maken van de aanwezige biodiversiteit, vanzelfsprekend met inachtneming van relevante wet- en regelgeving op dit gebied en met inachtneming van beschermende rechten die kunnen rusten op het gebruikte biologische materiaal.

Gezien de beperkte omvang van het onderhavige octrooi, dat slechts betrekking heeft op een merkertechniek, is gevaar van verdere machtsconcentratie in de zaadveredeling en in ons voedselsysteem niet aannemelijk te achten.

IEF 13754

Ook de foto op conceptwebsite op een subdomein maakt inbreuk

Ktr. Rechtbank Limburg 9 april 2014, zaaknr. 2308502 (Goudzwaard tegen Syzygy Interactive)
Uitspraak ingezonden door Daniëlle Beentjes, I-ee. Auteursrecht foto. Inbreuk. Dat er sprake is van een werk (foto van drie garnalen) is in een andere procedure vastgesteld [IEF 13470] evenals de inbreuk daarop. Goudzwaard is professioneel fotograaf die zijn foto´s door middel van zijn eenmanszaak Obscura Fotografie exploiteert. Zonder toestemming is op een subdomein van de website syzygymedia.nl deze foto gepubliceerd. De rechtbank oordeelt dat aan de inbreuk niet afdoet dat slechts enkelen deze foto zouden hebben gezien, het slechts korte tijd online zou hebben gestaan en het gegeven dat de website in een conceptfase zat.

Verder komt het de rechter niet onbillijk voor dat Goudzwaard zijn vordering met factor 2 heeft verhoogd, ondanks een op de Algemene Voorwaarden van de Fotografenfederatie gebaseerde inbreukvergoeding van ten minste driemaal de gebruikelijke licentievergoeding.

3.1.1. [..] heeft aldus de foto voor het publiek toegankelijk gemaakt en daarmee inbreuk gemaakt op het op die foto rustende auteursrecht van Goudzwaard. De omstandigheid dat slechts enkelen deze foto zouden hebben gezien, de foto slechts korte tijd online zou hebben gestaan en het gegeven dat de website in een conceptfase zat, doet aan die inbreuk niet af.[..]

3.4. Volgens Goudzwaard lijdt hij schade vanwege gederfde licentieovereenkomsten. De gederfde licentievergoeding bedraagt minimaal € 1.000,00. Alhoewel de werkelijke schade volgens Goudzwaard veel hoger is, beperkt hij zijn vordering tot dit bedrag. Voor de onderbouwing van de hoogte van zijn schadevergoeding heeft hij verwezen naar de Algemene Voorwaarden van de Fotografenfederatie d.d. oktober 2011 (overgelegd als productie 7) en de Richtprijzen Nederlandse Vakfotografie [..]. De door Goudzwaard gevorderde schadevergoeding is naar de mening van [..] exorbitant hoog. Volgens [..] behoren de richtprijzen van de Stichting Foto Anoniem, die een stuk lager zijn dan de Richtprijzen Nederlandse Vakfotografie 2012, te worden gehanteerd.

3.4.4. [..] Alhoewel er inderdaad geen contractuele relatie bestaat tussen [..] en Goudzwaard, is het aanvaardbaar om aansluiting te zoeken bij genoemde richtprijzen. Op die manier kan immers op objectieve wijze de schade die Goudzwaard stelt te hebben geleden worden berekend. Ofschoon op grond van artikel 17.2 Algemene Voorwaarden van de Fotografenfederatie d.d. oktober 2011 aan de fotograaf bij een inbreuk op een auteursrecht een vergoeding kan toekomen van ten minste driemaal de daartoe gebruikelijke licentievergoeding, heeft Goudzwaard zijn vordering met factor 2 verhoogd. Dat komt de kantonrechter niet onbillijk voor. Nu Goudzwaard de door hem geleden schade wegens gederfde licentievergoedingen in voldoende mate heeft geobjectiveerd, behoort het bedrag van € 1.000,00 van schadevergoeding te worden toegewezen.
IEF 13752

Geen octrooiinbreuk nu van gekoeld, stromend water geen sprake is

Rechtbank Den Haag 2 april 2014, IEF 13752, HA ZA 13-571 (Topkip tegen Storteboom Fresh c.s.)
Octrooirecht. Topkip ontwikkelt en verhandelt inrichtingen voor pluimveeslachterijen en is houdster van EP 426 voor een 'Method for cooling slaughtered poultry'. Het octrooi van Marel Stork behoort voor EP 426 tot de stand van de techniek en heeft betrekking op ‘Poultry cooling method and apparatus’. Storteboom en 2 Sisters exploiteren pluimveeslachterijen en gebruiken door Marel Stork geleverde 'ImmersionChill' koelinrichting. Topkip vordert verbod op inbreuk op EP 426. De rechtbank oordeelt dat van gekoeld, stromend water geen sprake is. De rechtbank deelt de opvatting niet dat het octrooi niet een voortdurende tegengestelde waterstroom vereist. Zodra deze waterstroom wegvalt, maakt de werkwijze op dat moment geen inbreuk op het octrooi. Alle vorderingen worden afgewezen.

4.8.2. Dat de watertoevoer een rol van betekenis speelt kan niet worden aangenomen nu niet blijkt dat op de door Topkip beschreven wijze via de waterinlaat en de overloop gebruikt water in de bak wordt toegevoerd en afgevoerd en tegelijkertijd via de watertoevoer vers water in de bak wordt toegevoerd. Ook blijkt niet dat dit zou resulteren in een stroming van enige praktische betekenis in de lengterichting van de koelbak. Van gekoeld, stromend water, zoals kenmerk C van conclusie 1 van EP 426 is dan ook geen sprake.

4.8.3. In de door Topkip beschreven omstandigheden is geen sprake van een transportrichting van het pluimvee tegengesteld aan de stromingsrichting van het water omdat het uiteraard gaat om de transportrichting van het pluimvee in het water, niet de richting waarin het pluimvee beweegt bij transport van de ene koelbak naar de andere. De transportrichting in het water is niet tegengesteld maar staat haaks op de door Topkip bedoelde stromingsrichting van het water.

4.8.4. Topkip meent tot slot kennelijk dat het octrooi niet een voortdurende tegengestelde waterstroom vereist. De rechtbank deelt die opvatting niet. Zodra deze waterstroom wegvalt, maakt de werkwijze op dat moment geen inbreuk op het octrooi. Daarentegen is nog niet zonder meer sprake van inbreuk wanneer kortstondig een tegenovergestelde waterstroom in stand wordt gehouden. In die situatie is pas sprake van inbreuk indien, zoals de gemiddelde vakman ook zal begrijpen en kenmerk E vereist, deze waterstroom van voldoende betekenis is om rond en door het pluimvee te stromen en aldus bij te dragen aan de koeling van het pluimvee. Dat zich deze laatste situatie bij toepassing van de ImmersionChill voordoet, blijkt al evenmin.

4.9. Al gezien het voorgaande en nu niet is aangevoerd dat de gestelde inbreuk op de buitenlandse delen van EP 426 volgens het relevante buitenlandse recht anders zou moeten worden beoordeeld (hetgeen gezien artikel 69 EOV en het daarbij behorende protocol inzake de uitleg ook weinig voor de hand ligt), dienen de inbreukvorderingen – en in het kielzog daarvan de nevenvorderingen, waaronder het verbod om reclame te maken voor de ‘ImmersionChill’ – in conventie te worden afgewezen.

Lees de uitspraak hier:
HA ZA 13-571 (pdf)
ECLI:NL:RBDHA:2014:6992 (link)

IEF 13751

Concurrentiebeding kan niet worden bewezen

Vzr. Rechtbank Overijssel 5 maart 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:1142 (Slaapboulevard c.s. tegen [A] c.s.)
Als randvermelding. Geen onrechtmatige concurrentie. In dit geding is de vraag aan de orde of [A] c.s. de exploitatie van haar onderneming moet staken, omdat zij daarmee wanprestatie jegens Slaapboulevard c.s. pleegt. De vraag is of bij overeenkomst is afgesproken dat [A] c.s. pas zelfstandig in de beddenbranche verder mag als alle banden tussen partijen zijn verbroken. Daarop kan beoordeeld worden of sprake is van onrechtmatige concurrentie. De rechtbank oordeelt dat geen overeenkomst tot stand is gekomen, omdat de mondelinge afspraken niet geloofwaardig zijn. [A] sr. en [A] jr. zijn derhalve niet gebonden aan een concurrentiebeding. Hierdoor staat concurrentie vrij. Alle vorderingen worden afgewezen.

4.2. In dit geding is allereerst de vraag aan de orde of [A] c.s. de exploitatie van haar onderneming moet staken, omdat zij daarmee wanprestatie jegens Slaapboulevard c.s. pleegt. Ter beantwoording van deze vraag dient te worden beoordeeld of aannemelijk is dat partijen op 21 augustus 2013 de door Slaapboulevard c.s. gestelde overeenkomst hebben gesloten, waarbij is afgesproken dat [A] c.s. pas zelfstandig in de beddenbranche verder mag als alle (financiële en juridische) banden tussen partijen zijn verbroken. Niet in geschil is dat er die dag een bespreking heeft plaatsgevonden tussen [C] en [A] jr., maar [A] c.s. heeft gemotiveerd betwist dat partijen tijdens dat gesprek tot overeenstemming zijn gekomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vormt hetgeen door Slaapboulevard c.s. naar voren is gebracht geen duidelijke aanwijzing dat de gestelde mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen. Slaapboulevard c.s. heeft weliswaar gewezen op een door een notaris opgestelde concept-akte, waarin wordt verwezen naar een mondelinge overeenkomst, maar deze concept-akte is op verzoek van Slaapboulevard c.s. opgesteld. Ook is door [A] c.s. bestreden dat [A] jr. door het inleveren van zijn telefoon op 22 augustus 2013 een uitvoeringshandeling heeft verricht. Volgens [A] c.s. heeft [C] de telefoon van [A] jr. afgepakt, hetgeen ook zou blijken uit het feit dat hij nog vakantiefoto’s op zijn telefoon had staan. Bovendien heeft [A] c.s. naar voren gebracht dat [A] jr. niet bevoegd was om anderen dan zichzelf te binden. Ook dat maakt de gestelde overeenkomst, waarin onder meer vorderingen van Helu op Slaapboulevard zouden zijn prijsgegeven, ongeloofwaardig.

4.7. De voorzieningenrechter overweegt dat, nu het voorshands ervoor moet worden gehouden dat op 21 augustus 2013 geen overeenkomst tot stand is gekomen, [A] sr. en [A] jr. niet zijn gebonden aan een relatie- of concurrentiebeding. Hierdoor staat het hun in beginsel vrij om met Slaapboulevard c.s. te concurreren, waarbij de mogelijkheid voor hen openstaat zich als zelfstandige concurrent van Slaapboulevard c.s. te vestigen, dan wel bij een concurrent in loondienst te treden. Gelet hierop kan het standpunt van Slaapboulevard c.s. dat [A] sr. enkel in loondienst actief mag zijn in de beddenbranche en niet als zelfstandig ondernemer, niet worden gevolgd.

Voorts wordt overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat dat [A] c.s. al geruime tijd uit is op het faillissement van Slaapboulevard c.s. Hiertoe is van belang dat [A] jr. in zijn e-mail van 13 augustus 2013 nog uitgebreid is ingegaan op de toekomst van Slaapboulevard c.s. en een faillissement van Slaapboulevard c.s. slechts als (laatste) mogelijkheid is genoemd.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de overige door Slaapboulevard c.s. aangedragen omstandigheden niet tot de conclusie leiden dat sprake is van onrechtmatige concurrentie. Gezien de gemotiveerde betwisting door [A] c.s. is nadere bewijsvoering hierover nodig, waarvoor in kort geding geen plaats is.

IEF 13750

Tenuitvoerlegging betekent geen dubbele vergoeding

Rechtbank Den Haag 9 april 2014, IEF 13750 (Basic Supply Group tegen Chamtor)
Als randvermelding.
Procesrecht. Schadevergoeding. Gebruik klantbestand. Chamtor vordert de tenuitvoerlegging van de veroordeling van Chamtor tot betaling van schadevergoeding [zie IEF 10899]. Volgens Chamtor zou door betaling van het door BSG gevorderde bedrag een dubbele vergoeding van geleden schade plaatsvinden, omdat ook CBV is veroordeeld tot vergoeding van dezelfde schade. BSG stelt, onbestreden, dat CBV geen schadevergoeding aan BSG heeft betaald en daarvoor ook geen verhaal biedt. Er is daarom geen sprake van dubbele vergoeding zoals Chamtor stelt.

4.10. Volgens Chamtor zou door betaling van dit door BSG gevorderde bedrag dubbele vergoeding van geleden schade plaatsvinden, omdat ook CBV is veroordeeld tot vergoeding van dezelfde schade. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft BSG echter onbestreden gesteld dat CBV geen schade aan BSG heeft vergoed en daarvoor ook geen verhaal biedt. Er kan daarom geen sprake zijn van dubbele vergoeding als bedoeld door Chamtor, daargelaten dat de veroordeling van Chamtor in de hoofdprocedure geen hoofdelijke is.

4.11. Chamtor zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.048.139,03 aan BSG, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 1 oktober 2012.

Schade door het beleveren van klanten van BSG (gebruik klantenbestand)
4.17. Nu BSG met voorgaande omstandigheden geen rekening heeft gehouden in haar onderbouwing van de gestelde schade maar uitgaat van onrealistische veronderstellingen, heeft zij onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij voor de periode vanaf 1 juli 2006 schade heeft geleden door het vanaf 1 juli 2004 door Chamtor beleveren van haar klanten. Dit brengt mee dat de rechtbank niet toekomt aan de door BSG subsidiair (schattenderwijs volgens artikel 6:97 BW) en meer subsidiair (op grond van artikel 6:104 BW) voorgestelde wijze van schadeberekening, nu ook daar allereerst voor nodig is dat voldoende onderbouwd is gesteld dat schade is geleden. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van schade ten gevolge van het beleveren van klanten van BSG en het gebruik van het klantenbestand van BSG dan ook afwijzen.

Lees de uitspraak:
HA ZA 12-1409 (afschrift)
ECLI:NL:RBDHA:2014:5283 (link)

IEF 13749

Conclusie A-G: Hof kan Rubik geen alleenrecht toekennen op verwerken van zes kleuren als zodanig

Conclusie A-G HR 11 april 2014, IEF 13749 (Rubik tegen Beckx Trading)
rubik completo Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek. Zie aanhangige bodemprocedure IEF 13314. Volgens de advocaat-generaal past het hof [IEF 11805] werktoets juist toe door te oordelen dat de keuze van de kubus technisch functioneel bepaald is en dat er geen sprake is van een creatieve keuze. De advocaat-generaal concludeert tot vernietiging van het arrest onder andere omdat het hof heeft nagelaten de visuele kleurstelling van de kubus te beoordelen. Kostenveroordeling in cassatie. Uit de conclusie:

2.31. In elk geval is mij niet duidelijk geworden of het hof het concrete ontwerp van de kleurenvariant heeft beoordeeld en EOKPS/EIS heeft bevonden dan wel dat het hof toch in de kern auteursrecht heeft verleend aan de 'vrije' keuze om zes verschillende kleuren te gebruiken. (...)
2.32 Volgens het onderdeel laat het hof ten onrechte na de visuele kleurstelling van Rubik's kubus te beoordelen, ook nu in de gedingstukken een (voldoende) duidelijke afbeelding van de kleurstelling van Rubik's kubus ontbreekt. Daarmee is het oordeel in rov. 4.14 dat sprake is van een gelijkende totaalindruk onjuist, althans onbegrijpelijk.
2.33 (...) Enige onduidelijkheden over het dictum en de reikwijdte van de bescherming die aan 'de kleurenvariant' is toegekend ,is evenwel mogelijk zonder dat dit tot cassatie hoeft te leiden. Ik meen dat het hof hier teveel onduidelijkheden heeft laten bestaan, zodat de klachten van het onderdeel gegrond zijn.

Lees de conclusie:
IEF 13749 (pdf)
IEF 13749 (html)