IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 22172
2 augustus 2024
Uitspraak

Hof van Beroep van UPC vernietigt beslissing omtrent verzoek tot bewijsbewaring

 
IEF 22175
1 augustus 2024
Uitspraak

Geen auteursrechtelijke openbaarmaking

 
IEF 13212

Aankondiging Algemeen Overleg evaluatieonderzoek IE 2006-2010

Algemeen Overleg agenda bedrijfslevenbeleid: Op 19 november verdedigt de Minister van Economische Zaken, Henk Kamp, (zijn visie op) het Nederlandse IE-beleid. Eerder is er al de reactie op evaluatieonderzoek van het Intellectueel Eigendom 2006-2010 gepubliceerd [IEF 13073]. Dit algemeen overleg wordt gehouden in het kader van het bedrijfslevenbeleid en is door de vaste commissie voor Economische Zaken voorbereid. Het overleg zal plaatsvinden 19 november 2013 tussen 18:00 en 21:00 in de Thorbeckezaal, de zitting is openbaar.

IEF 13211

Bestuurder van licentienemer content is niet hoofdelijk aansprakelijk

Rechtbank Zwolle-Lelystad 25 april 2012, ECLI:NL:RBZLY:2012:1766 (Content 4 you)
Content licenties. Content 4 You had licenties verstrekt voor het gebruik van reclame en online advertising content aan RS Media en RS Media is door de rechter veroordeeld tot het betalen van € 108.437,50. RS Media is inmiddels failliet. Gedaagde was enig directeur en aandeelhouder van RS Media. Content 4 You stelt nu de enig directeur aansprakelijk. Volgens de Hoge Raad is een bestuurder in twee gevallen hoofdelijk aansprakelijk [red. Beklamelnorm en wanneer persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt]. Van beide situaties is hier geen sprake. Gedaagde wist bij het aangaan van de overeenkomst niet of had niet moeten weten dat RS Media haar verplichtingen niet kon nakomen. Ook kan gedaagde persoonlijk niet een ernstig verwijt worden gemaakt. Content 4 You heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake was van privé onttrekkingen of dubieuze transacties die er oorzaak van waren dat de facturen van Content 4 You onbetaald werden gelaten.

De beoordeling
4.4 Categorie i) De rechtbank zal als eerste de vraag beantwoorden welke datum relevant is voor de beoordeling van de stelling dat [gedaagde] bij het aangaan van de licentieovereenkomst wist of had moeten weten dat RS Media haar verplichtingen hieruit niet na zou kunnen komen. [eiser]heeft zijn stelling dat de overeenkomst op 1 juni 2009 is aangegaan, wat er verder ook van zij, onvoldoende onderbouwd, nu dit door [gedaagde] gemotiveerd wordt betwist. De rechtbank gaat er bij de verdere beoordeling dan ook vanuit dat de licentieovereenkomst op 1 april 2009 is aangegaan en dat voor aansprakelijkheid van [gedaagde] op deze grond de wetenschap op dat moment van belang is.
[eiser]heeft zijn stelling dat [gedaagde] op het moment van het aangaan van de licentieovereenkomst wist of behoorde te weten, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd, zeker in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] die daarin door de curator wordt ondersteund. Het feit dat [gedaagde] als bezuinigingsmaatregel zijn salaris heeft laten halveren, is daartoe onvoldoende. De rechtbank overweegt hierbij dat de gestelde onrechtmatige daad waaruit kwade trouw valt af te leiden niet valt te rijmen met het halveren van het eigen salaris. Ook uit de overgelegde balansen van RS Media blijkt niet van de gestelde wetenschap van [gedaagde]. Immers, het enkele feit dat het eigen vermogen in de loop van de jaren is verminderd en de schuldenlast is toegenomen, maakt nog niet dat de vennootschap geen overlevingskansen heeft, laat staan dat [gedaagde] op 1 april 2009 wist dat dit zo was. Nu [eiser]geen andere feiten of omstandigheden heeft gesteld die zijn stelling dat [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de licentieovereenkomst wist of had behoren te weten dat RS Media haar verplichtingen niet na zou kunnen komen onderbouwen, kan deze grondslag de vordering niet dragen.
Categorie ii) Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser]onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake was van privé onttrekkingen of dubieuze transacties die er de oorzaak van waren dat de facturen van Content 4 You onbetaald werden gelaten en dat [gedaagde] daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het verrekenen van een schuld in rekening-courant met een vordering uit hoofde van een pensioenvoorziening is op zichzelf niet verwijtbaar. Bijzondere omstandigheden zouden kunnen maken dat dit anders ligt, maar dat hiervan sprake is, is gesteld noch gebleken. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat de curator in deze transacties kennelijk ook geen aanleiding heeft gezien om [gedaagde] aansprakelijk te stellen en dat [gedaagde] bovendien het restant van de rekening-courant schuld aan de curator heeft voldaan. [eiser]heeft geen andere feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie moeten leiden dat [gedaagde] heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar verplichtingen uit hoofde van de licentieovereenkomst niet is nagekomen, zodat ook deze grond de vordering niet kan dragen.

IEF 13210

Afstand van vordering tot merkinschrijving "Á LA CARTE"

Hof van Beroep Brussel 9 september 2013, 2009/AR/2440 (Intres Belgium NV tegen BBIE)
Merkenrecht. Beroep ingesteld tegen de weigering van de inschrijving van het woordmerk "À LA CARTE". Na de beantwoording van prejudiciële vragen gesteld aan het Benelux Gerechtshof (IEF 10303) doet Intres afstand van rechtsvordering en betaalt aan BOIE de proceskosten.

Eerder bij BenGH: Uitleg 2.12 BVIE. Meer specifiek was de vraag aan de orde of na overdracht van een merkaanvraag c.q. –inschrijving de rechtsverkrijgende, die in een ander Benelux-land is gevestigd dan de deposant, gebonden blijft aan het in het depotformulier vermelde adres van de deposant.

5. De partijen hebben een gemeenschappelijke conclusie ingediend waarbij ze over het verder verloop.van de rechtspleging een akkoord hebben bereikt. Eiseres doet afstand van rechtsvordering en de afstand wordt door het BOIE aanvaard. Eiseres betaalt aan de BOIE het geïndexeerde basisbedrag van de rechtsplegingvergoeding, hetzij €1.320. (...)

Het hof verleent akte dat eiseres afstand doet van haar rechtsvordering en verweerster die afstand aanvaardt. Het geschil is beëindigd.

IEF 13209

Geen bewijs normaal gebruik CardioMessenger

Gerecht EU 25 oktober 2013, zaak T-416/11 (Biotronik SE / OHMI - Cardios Sistemas (CARDIO MANAGER)) - dossier
Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van het nationale woordmerk „CardioMessenger” voor waren van de klassen 9 en 10 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1156/20102 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 27 mei 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie die door verzoekster tegen inschrijving van het woordmerk „CARDIO MANAGER” voor waren van de klassen 9 en 10 is ingesteld. Het beroep wordt afgewezen. Er is geen bewijs geleverd van eerder merkgebruik van het ouder merk.

39      Similarly, as regards the scientific publications in the journal Das Krankenhaus (published in 2003), and in a number of specialist journals – Kardiotechnik (published in 2003), MT-Info Medizintechnik (published in 2004), Journal of Electrocardiology (published in 2004) and Zeitschrift für Kardiologie (published in 2005) – as well as the article which appeared in the Berliner Morgenpost newspaper (in 2005), these establish the existence and function of a device called ‘CardioMessenger’, but do not provide any indication as to the extent of use. Admittedly, the publications mention a new method of remote cardiac monitoring, including Biotronik’s ‘Home Monitoring’ system; they describe how such a system operates; they describe a pilot phase; and they mention the fact that, in 2003, 1 500 patients worldwide already had a device which made remote monitoring possible and that research had shown the positive experience felt by those patients (sense of security). However, those publications do not really refer to the CardioMessenger trade mark itself. Furthermore, even if it is true that in 2003 there were already 1 500 patients worldwide using a remote monitoring system, the number of patients established solely in Germany, the relevant country, is not given. Nor is it stated in that context that the 1 500 patients in question were using Biotronik’s system. Similarly, the only information to emerge from the article published in the journal Ärzte Zeitung in 2005 is that 14 000 implanted devices existing in Germany are defined as having a ‘Telemonitoring-Funktion’, there being no express reference to the device known under the trade mark CardioMessenger; nor is there any express reference to the extent and nature of use. The documents mentioned above thus contain no specific details regarding the volume of sales, advertising or the extent of use.

40      The same is true of the extracts from an instruction manual for the CardioMessenger product, the Internet pages and the product packaging. In this connection, it should be noted that that manual relates only to the way in which the patient is to use the product and that it does not provide any additional solid evidence of use of the trade mark. It is not possible to extract from the manual the information necessary for verifying that use, such as the place of sale, the sales systems and the quantities of goods sold. That finding applies also to the product packaging for the CardioMessenger kit and to the Internet pages.

41      Lastly, as regards the formal statement referred to in paragraph 28 of the contested decision, it should be observed that that statement does indeed indicate the number of patients worldwide who, between 2000 and 2009, were provided with the ‘CardioMessenger’ device as an integral part of a ‘Home Monitoring’ system and the percentage of those patients who were in Germany. However, as the Board of Appeal noted, that formal statement fails to set out essential information such as the market price for the devices, the nature of the distributors, the market share of the product, sales and advertising turnover, the sales outlets in Germany or the existence of customers. In any case, it should be borne in mind that the value of a statement from the applicant, such as the statement under consideration, is lower than the value of a statement from an independent source and the information contained in it must be borne out by other information, which is not the position in the present case (see, to that effect, Case T‑303/03 Lidl Stiftung v OHIM – REWE–Zentral (Salvita) [2005] ECR II‑1917, paragraph 45).

42      It follows from the above, therefore, that the Board of Appeal was right in finding that proof of use of the trade mark CardioMessenger had not been produced. Consequently, the first plea in law must be rejected as unfounded.

IEF 13208

Niet beperkt tot decoratie-elementen van de totaalindruk van spellen

Gerecht EU 25 oktober 2013, zaak T-231/10 (Merlin e.a. / OHMI - Dusyma (Jeux)) - dossier
Gemeenschapsmodel. Beroep tot vernietiging van beslissing van de kamer van beroep (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling tot afwijzing van de vordering tot nietigverklaring die door verzoekers is ingesteld tegen gemeenschapsmodel nr. 526 801-0011 (Spelletjes). Het beroep wordt afgewezen.

Een modelrecht kan niet alleen nietig worden verklaard worden omdat er een nieuwheidsschadelijk eerder model is, maar ook wanneer de totaalindruk overeenstemmend is en het aan eigen karakter ontbreekt. De kamer van beroep heeft de verordening goed toegepast door zich niet te beperken tot de decoratie-elementen van de twee modellen.

41      Insoweit ist darauf hinzuweisen, dass ein Geschmacksmuster nicht nur für nichtig erklärt werden kann, weil es die in Art. 5 der Verordnung Nr. 6/2002 vorgesehene Voraussetzung der Neuheit aufgrund seiner Identität mit einem bereits offenbarten Geschmacksmuster nicht erfüllt, sondern auch, weil sich der Gesamteindruck, den es beim informierten Benutzer hervorruft, nicht von dem Gesamteindruck unterscheidet, den ein bereits offenbartes Geschmacksmuster bei einem solchen Benutzer hervorruft, und weil es deshalb nicht über die in Art. 6 der genannten Verordnung geforderte Eigenart verfügt.

42      Nach alledem ist, ohne dass geklärt zu werden braucht, ob die Kästen, die die Bausteine enthalten, Teil der einander gegenüberstehenden Geschmacksmuster sind – was die Kläger bestreiten –, festzustellen, dass die Beschwerdekammer die Verordnung Nr. 6/2002 korrekt angewandt hat, als sie die Prüfung der Neuheit und der Eigenart des streitigen Geschmacksmusters nicht auf die bloßen Dekorationselemente der einander gegenüberstehenden Geschmacksmuster beschränkt hat.

43      Aus den gesamten oben angestellten Erwägungen ergibt sich, dass die Kläger mit ihrem einzigen Klagegrund nicht durchdringen können.

IEF 13207

Verbod tot innen van dwangsommen op straffe van een dwangsom

Hof Den Haag 5 november 2013, KG ZA 12-99 (A.D.Inkoop B.V. tegen ACTION Nederland B.V.)
Ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Huib Berendschot, AKD.
Zie eerder IEF 13103. De voorzieningenrechter had Action Nederland op straffe van een dwangsom geboden de verkoop van inbreukmakende theelichthouders te staken en gestaakt te houden. Nu vordert Action Nederland een gebod tot staking van de tenuitvoerlegging van dat vonnis. Het hof acht aannemelijk dat de door AD Inkoop geproduceerde aankoopbonnen geen betrekking hebben op theelichthouders die in de betreffende filialen op het moment van afrekenen in de schappen stonden en te koop werden aangeboden. De grieven van Action slagen in zoverre dat zij de theelichten niet verkocht heeft. Action Nederland heeft geen misbruik gemaakt van het identiteitsverschil tussen haar en de dochtervennootschappen. Het hof gebiedt AD Inkoop de inningen van dwangsommen gestaakt te houden op straffe van een dwangsom en veroordeelt haar in de door Action Nederland gemaakte kosten van het geding.

Beoordeling
13. Op grond van het voornoemde bewijsmateriaal, in onderlinge samenhang beschouwd, acht het hof voorshands aannemelijk dat de door AD Inkoop geproduceerde aankoopbonnen geen betrekking hebben op theelichthouders die in de betreffende filialen op het moment van afrekenen in de schappen stonden en te koop werden aangeboden. Het door AD Inkoop daarnaast nog overgelegde bewijsmateriaal, te weten: een e-mailwisseling met Nadi, waarin deze over zijn handelingen verklaart, en foto's van plastic tasjes met een niet of nauwelijks zichtbare inhoud, leggen daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal. Voorts leidt het enkele feit dat verzuimd is om de witte theelichthouders direct te blokkeren in het kassasysteem niet tot de conclusie dat het gebod tot staking van de verkoop daarvan is overtreden. De grieven van Action Nederland slagen dus in zoverre. Dat betekent dat het gevorderde bevel tot staking van de executie in elk geval toewijsbaar is voor zover het betreft dwangsommen waarop aanspraak wordt gemaakt uit hoofde van voormelde 105 transacties.

IEF 13206

Maandoverzicht personalia oktober 2013

Maandelijks publiceren we een overzicht van personalia-berichtgeving die eerder in het kort nieuws voorbij is gekomen.

AOMB IP Consultants wordt per 1 november 2013 uitgebreid met octrooigemachtigden Jasper Groot Koerkamp en Bart Jansen
Jasper Groot Koerkamp is zijn carrière gestart bij Philips en na een functie bij NXP  Semiconductors heeft hij de overstap gemaakt naar het vrije beroep. Hij werd als Nederlands en Europees octrooigemachtigde ingeschreven in 2004 en 2007. Per 1 november start Groot Koerkamp bij AOMB in het team Elektro. Bart Jansen is na zijn studie chemie in Utrecht en Leiden begonnen als octrooigemachtigde in  opleiding en heeft bij Nederlandse octrooikantoren gewerkt. In 2007 en 2010 is hij als Nederlands en Europees octrooigemachtigde ingeschreven. Bart Jansen zal het team Chemie
van AOMB komen versterken.

Beide heren zullen de Haagse vestiging als standplaats krijgen, tegenover de ‘The Hague Branch’ van het Europees Octrooibureau.

Per 1 oktober jl. is Erik Stegeman toegetreden als partner bij Knijff
Erik obtained his law degree from the University of Utrecht and started working at Knijff Trademark Attorneys in 2005. In 2009 he left Knijff and started working at a firm primarily focusing on the protection and prosecution of patents. Fortunately his departure was only temporarily as he returned to Knijff in 2012. Erik successfully passed the BMM exam of the Benelux Association of Trademark Attorneys and is also registered as a European Trademark Attorney before the European Trademark Office (OHIM) in Alicante.

His trademark practice not only includes the clearance and registration of trademarks but the the legal enforcement of trademark rights also plays an important role. This enforcement is done both in opposition procedures before the Benelux and European Trademark Offices as well as in actions against counterfeit products at customs.

Marijke Van kan voorzitter bestuur Jong Management
Afgelopen zaterdag 5 oktober is Marijke Van kan, partner en Europees gemachtigde, formeel geïnstalleerd als voorzitter van het landelijk bestuur van Jong Management.

Jong Management is een zelfstandige vereniging, gelieerd aan de Vereniging VNO-NCW, die zich richt op jonge onderne­mers, directeuren en managers binnen marktge­richte organisaties. Leden van Jong Management vervullen een leidinggevende functie en zijn (mede-) verantwoordelijk voor het beleid in hun bedrijf. Zij participeren actief in de vereniging, zijn gemiddeld tussen de 25 en 40 jaar.

Amsterdam is met Signify een merkenbureau rijker
Signify werd in 2013 opgericht door Merel Kamp. In augustus 2013 is Peter van der Wees als partner tot het kantoor toegetreden.

Merel is haar carrière begonnen als merkengemachtigde bij één van de grootste merken- en octrooibureaus en was tot 2013 partner bij een groot Amsterdams merkenbureau. Sinds 2007 heeft Merel zitting in het bestuur van de beroepsvereniging BMM en mag zich BMM Erkend Merkengemachtigde noemen. Merel is ook internationaal actief lid van diverse internationale beroepsverenigingen, zoals de International Trademark Association (INTA), ECTA, Marques en de Pharmaceutical Trade Marks Group (PTMG).

Peter is in 1994 begonnen als merken- en modellengemachtigde en heeft voor vele ondernemingen reeds zijn expertise kunnen inzetten. Zo heeft hij onder meer de verantwoordelijkheid gedragen voor de IE-portefeuilles van ondernemingen actief binnen de multimedia & entertainment, mode en petrochemie. Peter werkte eerder bij een octrooi- en merkenkantoor in Den Haag en was tot 2013 senior partner bij een groot merkenbureau in Amsterdam. Met zijn bijna 20 jaar ervaring is IE zijn tweede natuur geworden en geniet hij van het doceren op dit vakgebied aan de UvA en de beroepsopleiding voor merken- en modellengemachtigden (BBMM).

Kees van Ettekoven vice-voorzitter Technische Commissie van UPOV
Hoofd van de afdeling Rassenonderzoek van Naktuinbouw, Kees van Ettekoven, is benoemd tot vice-voorzitter van de Technische commissie van de 'Internationale Unie voor de bescherming van nieuwe plantenrassen' (UPOV). Het is in de geschiedenis van UPOV de eerste Nederlander die op deze post wordt benoemd.

BarentsKrans heeft zich per 1 september 2013 versterkt met Claudia Zeri

IEF 13201

Het idee van een kroegentocht als zodanig wordt niet beschermd door enig recht van intellectuele eigendom

Rechtbank Oost-Brabant 30 oktober 2013, ECLI:NL:RBOBR:2013:6092 (Kroegentocht)
Ingezonden door Rens Jan Kramer, Boels Zanders.
Domeinnaam. Handelsnaam. Huisstijl door freelancer. Facebookpagina. O heeft het concept kroegentocht bedacht en ontwikkeld en de domeinnamen www.kroegentocht.net en www.kroegentocht.nl in zijn bezit. O heeft gezorgd voor een eigen website, logo, folders en ander promotiemateriaal. Voor het op de markt zetten van het concept heeft VBA hem financieel en met haar kennis ondersteund. De rol van VBA is steeds actiever geworden en VBA heeft kroegentocht.nl op haar naam in het handelsregister geregistreerd. O gaat stelt dat er inbreuk wordt gemaakt op haar intellectuele eigendomsrechten. Zij vordert ook teruggave van promotiemateriaal en gemaakte investeringen.

De rechtbank oordeelt dat de inschrijving van  de handelsnaam kroegentocht.nl niet onrechtmatig was. Voor de samenwerking tussen O en VBA, had VBA alleen de domeinnaam www.kroegntocht.nl laten registreren, wat niet betekent dat er in een optredend georganiseerd verband op commerciële wijze wordt deelgenomen aan het economisch verkeer. O heeft dus niet het (alleen)recht op de handelsnaam kroegentocht.nl en VBA handelt niet onrechtmatig.

Een idee als zodanig kan niet worden beschermd door enig recht van intellectuele eigendom. Alleen de concrete uitwerking van het idee is eventueel vatbaar voor bescherming. Er is in opdracht van O een huisstijl ontwikkeld, maar nu dit door een freelancer gebeurde is O geen rechthebbende op de huisstijl en dus ook geen sprake van inbreuk.

Het promotiemateriaal was al niet meer in handen van VBA en er was niks afsproken over te maken investeringen.
Alle vorderingen van O worden afgewezen. De rechtbank verklaart voor recht dat VBA geen inbreuk maakt op enig intellectueel eigendomsrecht van O en krijgt haar facebook-pagina weer terug.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
HA ZA 12-773 (pdf)

IEF 13204

On the prospects of raising the originality requirement in copyright law - Perspectives from the Humanities

E. Lavik & S.J. van Gompel, On the prospects of raising the originality requirement in copyright law: Perspectives from the Humanities, Journal of the Copyright Society of the USA, 2013-3, p. 387-443.
In 1903, in Bleistein v Donaldson Lithographing, Justice Holmes famously concluded that judges are ill-suited to make merit judgments when determining the eligibility for protection of works. Subsequent courts and commentators have generally followed his caution. Yet, no one has thought through how the copyright system would work were Justice Holmes not heeded. What if courts were called upon to determine the aesthetic merit of a work? How would they go about it? And would they be able to separate the gold from the dross by drawing upon an aesthetic evaluation of such kind?

These questions inevitably arise upon reading some recent proposals to raise the originality threshold. Though it is rarely explicitly recognized, the reconfiguration that these proposals entails would effectively bring originality’s meaning in copyright law more into line with how the term is used in aesthetics, where it is considered a function of the work’s level of creativity, measured by its degree of departure from conventional expression.

Drawing on the concept of domain from sociocultural studies of creativity, we explain just why it would be so enormously problematic for courts to identify and to apply a stricter originality criterion that would require them to make decisions on the basis of merit. By comparing the domain of copyright law to the domain of patent law, we argue that it is the latter’s relative coherence and orderliness that enables patent examiners to get traction when assessing an invention’s degree of non-obviousness. The cultural domain, by contrast, is less rule-bound, and therefore non-obviousness is much harder to establish and validate. Aesthetics – both as a set of cultural practices and products and as an academic discipline – are simply too heterogeneous to provide adequate toehold for the legal analysis of higher degrees of originality.

 

Exploring the reasons and reasoning behind the ban on aesthetic merit in copyright law from a humanities perspective, this article offers a more detailed and nuanced account of Justice Holmes’ conclusion. Contrary to conventional wisdom we argue that the inherent subjectivity of aesthetic preferences does not in itself make it any harder to pinpoint an objective standard of aesthetic merit, though it does make it harder to provide justification for any such standard. Furthermore, the article questions the premise on which the proposal to raise the originality threshold rests, namely that it will cause the undeserving bottom of works to fall out, leaving only aesthetically worthy and socially valuable works protected. Before introducing a stricter originality criterion we need a more careful and empirically based analysis of just what the problems are, what areas of copyright law are affected, and exactly how and why a higher threshold would improve the situation.

IEF 13203

Mock trial ter gelegenheid van Willem Hoyng

V.l.n.r.: attorney Carr, "witness" Lamb, BGH-richter Grabinski, (former) Court of Appeal Sir Jacob, Hof Den Haag mr. Kalden, professor Willem Hoyng, "president" Strowel en advocaat Hendrick. Foto: Joris van Manen
Ter gelegenheid van zijn 40-jarig jubileum als IE-advocaat en zijn 25-jarig jubileum als professor IE in Tilburg werd Willem Hoyng vrijdag 1 november als technical expert geïnstalleerd in de Court of First Instance of the Unified Patent Court (mock) trial at the Local Division of the Netherlands.

Voorwerp van discussie was de geldigheid van een octrooi ter aanduiding van een wind-propelled apparatus en een publicatie over sailboarding door S. Newman Darby, zie wiki-lemma.

[red. zie ook: Hoyng-bundel: Liber Amicorum Willem Hoyng]