IEF 22191
16 augustus 2024
Uitspraak

Inbreuk op auteursrecht op haakpatronen

 
IEF 22189
15 augustus 2024
Uitspraak

Rechter werpt licht op de licentieovereenkomst tussen EIC c.s. en Reflexy c.s.

 
IEF 22190
15 augustus 2024
Uitspraak

Restaurants gaan de strijd aan: rechter constateert verwarrende handelsnaam

 
IEF 12813

Reconventionele nietigheidsprocedure die samenhangt met een concrete inbreukactie

Rechtbank Den Haag 19 juni 2013, HA ZA 12-220 (Apple tegen Samsung)
Proceskosten. Octrooirecht. Apple / Samsung. Standpunt Bericap en Danisco/Novozymes [IEF 12005 en IEF 12381]. De rechtbank neemt over en volhardt bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis [IEF 12062]. Samsung wordt veroordeeld tot betaling van de helft van de proceskosten (totaal: €184.669,94). De rechtbank rekent deze helft van het totale bedrag toe aan de kosten in reconventie.

Volgens het hof Den Haag is de handhavingsrichtlijn wel van toepassing op nietigheidsprocedures als die samenhangen met concrete (dreigende) inbreukacties. Het staat buiten kijf dat de onderhavige zaak, de reconventionele vordering tot nietigverklaring van een octrooi die is ingediend onder de voorwaarde dat in conventie wordt geoordeeld dat bepaalde producten onder de octrooibescherming vallen, moet worden aangemerkt als een nietigheidsprocedure die samenhangt met een concrete inbreukactie.

2.4. Samsung stelt zich op het standpunt dat uit het Bericap-arrest [red. IEF 12005] volgt dat de handhavingsrichtlijn (richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten) niet van toepassing is op procedures waarin uitsluitend de nietigheid van een intellectueel eigendomsrecht aan de orde is. Deze uitleg, waarin de handhavingsrichtlijn op geen enkele nietigheidsprocedure van toepassing zou zijn, verdraagt zich niet met het arrest van het hof Den Haag in de zaak Danisco/Novozymes (hof Den Haag 26 februari 2013, IEF 12381). Volgens het hof Den Haag is de handhavingsrichtlijn wel van toepassing op nietigheidsprocedures als die samenhangen met concrete (dreigende) inbreukacties. Het Bericap-arrest staat daaraan niet in de weg omdat, volgens het Haagse hof, het oordeel van het Hof van Justitie ziet op een andere situatie, te weten een nietigheidsprocedure die niet kenbaar samenhangt met een concrete (dreigende) inbreukactie. De rechtbank ziet geen aanleiding een andere lijn te volgen.

2.5. Het staat buiten kijf dat de onderhavige zaak, te weten een in reconventie ingestelde vordering tot nietigverklaring van een octrooi die is ingediend onder de voorwaarde dat in conventie wordt geoordeeld dat bepaalde producten onder de beschermingsomvang van het octrooi vallen, moet worden aangemerkt als een nietigheidsprocedure die samenhangt met een concrete inbreukactie. De handhavingsrichtlijn is dus van toepassing op de onderhavige procedure. Evenmin in geschil is dat in dat geval de proceskosten moeten worden begroot op basis van artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2.6. Apple heeft een bedrag gevorderd van in totaal € 184.669,94 voor de procedure in conventie en reconventie gezamenlijk. De redelijkheid en evenredigheid van dat totale bedrag heeft Samsung niet bestreden. De rechtbank zal de helft van het totale bedrag toerekenen aan de reconventie, conform het voorstel dat Apple bij pleidooi heeft gedaan. Samsung heeft daartegen ingebracht dat de kosten van de werkzaamheden van Apple met betrekking tot de nietigheid van het octrooi volledig moeten worden toegerekend aan de conventie, althans dat in reconventie slechts de kosten voor vergoeding in aanmerking komen die in de door Apple overgelegde specificaties uitdrukkelijk zijn aangemerkt als kosten met betrekking tot de reconventionele vordering. Dat betoog moet worden gepasseerd omdat Samsung het pas na het tussenvonnis naar voren heeft gebracht (dus nadat zij wist dat zij in reconventie in de kosten zou worden veroordeeld) en het geen verband houdt met het Bericap-arrest waarover Samsung zich in de akte na het tussenvonnis mocht uitlaten. Omdat de door Apple voorgestelde verdeling verder niet is bestreden, zal de rechtbank daarvan uitgaan en Samsung dus veroordelen tot een bedrag van € 92.334,97 (0,5 × € 184.669,94).

IEF 12812

Cirkelvormig met cut-out is duidelijk verschillend

OHIM Kamer van Beroep 21 februari 2013, zaak R346/2012-3 (Cheng-Kang Chu tegen Fitness Brands Inc.; exercising apparatus)
Modellenrecht. Door Cheng-Kang Chu is op 24 september 2009 het ontwerp voor een 'exercising apparatus' (1166714-0001) ter registratie aangeboden. Fitness Brands Inc. verzoekt om nietigverklaring omdat het model niet voldoet aan de eisen van de artikelen 4 tot 9 CDR. Fitness Brands Inc. voert aan dat - gelet op haar ingeschreven Gemeenschapsmodel voor ‘keep fit equipment' (1111959-0001) geregistreerd op 25 maart 2009 - het eigen karakter van de bestreden RCD ontbreekt in de zin van artikel 6 CDR. Beide ontwerpen delen dezelfde eigenschappen, behalve dat de schijf van het oudere model een volledig cirkelvormige geometrie heeft, terwijl deze bij het nieuwe model cirkelvormig is met een 'cut-out' bij het stuur.

Het beroep wordt afgewezen. De totaalindrukken (de cut-out en de handvaten) zijn duidelijk verschillend. Het oudere model ontneemt niet het eigen karakter van het nieuwere model.

21 The first difference that the RCD proprietor has underlined is the different aspect of the disc at the centre of the design of the conflicting apparatus. In the contested design, a substantial slice of the disc surface is missing (‘cut out’ portion, in the contested decision), whereas the disc is complete in the prior RCD(s).

22 The second difference, which causes an even greater visual impact, concerns the handlebars; this difference was, quite strangely, not even mentioned in the contested decision (see paragraphs 14, 22 and 23). Whereas, in the prior RCD, the handles point inwards, they point outwards in the contested RDC. In addition, the handlebars are rectilinear in the contested RCD and slightly bent outwards in the prior RCD. Finally, the distance that separates the handlebars is much larger in the prior RCD than in the contested one.

23 In the Board’s opinion, these two differences, far from being ‘slight’, are more than sufficient to make an impression on an informed user. They do concern parts of the product that attract the user’s attention. The ‘cut out’ disc and the narrow handlebars make the contested RCD look slender and lean. The full disc and the broad handlebars of the prior RCD make it look solid and heavy. The overall impression produced by the two designs is clearly different.

24 As a result, the prior RCD does not deprive the contested RCD of its individual character.

The Board hereby:
1. Annuls the contested decision and rejects the application for invalidity;
2. Orders the invalidity applicant to bear the RCD proprietor’s costs.

IEF 12811

Bekendheid met buitenlands merk (plastic melkfles) is nog geen kwade trouw

HvJ EU 27 juni 2013, zaak C-320/12 (Malaysia Dairy Industries tegen Ankenævnet for Patenter og Varemærker) - dossier
Begrip kwade trouw. Rekening houden met alle relevante factoren, kennis van merk in buitenland volstaat niet om kwader trouw vast te stellen. Geen ruimte voor bijzondere beschermingsregeling buitenlandse merken. Uitlegging van artikel 4, lid 4, sub g richtlijn 2008/95/EG. Nietigverklaring van de merkinschrijving van een plastic melkfles op grond dat de aanvrager op het tijdstip van zijn merkaanvraag het in het buitenland door een concurrent gebruikte oudere vergelijkbare merk kende.

Het Hof verklaart voor recht:

2) Artikel 4, lid 4, sub g, van richtlijn 2008/95 moet aldus worden uitgelegd dat om de kwade trouw van de aanvrager van een merk in de zin van deze bepaling vast te stellen, rekening moet worden gehouden met alle relevante factoren van het concrete geval die bestaan op het tijdstip van indiening van de merkaanvraag. De omstandigheid dat de aanvrager op het tijdstip van indiening van zijn aanvraag weet of behoort te weten dat een derde in het buitenland een merk gebruikt dat kan worden verward met het merk waarvan inschrijving is aangevraagd, volstaat op zich niet om vast te stellen dat de aanvrager te kwader trouw is in de zin van deze bepaling.

3) Artikel 4, lid 4, sub g, van richtlijn 2008/95 moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet de ruimte laat om een bijzondere beschermingsregeling voor buitenlandse merken in te voeren die afwijkt van de regeling waarin deze bepaling voorziet, en berust op het feit dat de aanvrager een buitenlands merk kende of behoorde te kennen.

Gestelde vragen:

1. Geeft het begrip kwade trouw in artikel 4, lid 4, sub g, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, uitdrukking aan een juridische standaard die kan worden ingevuld overeenkomstig het nationale recht, of is het een begrip van EU-recht dat in de hele Europese Unie eenvormig moet worden uitgelegd?

2. Indien het begrip kwade trouw in artikel 4, lid 4, sub g, van richtlijn 2008/95/EG een begrip van EU-recht is, moet het aldus worden opgevat dat het kan volstaan dat de aanvrager het buitenlandse merk op het tijdstip van de aanvraag kende of had moeten kennen of kan de inschrijving slechts worden geweigerd indien aan verdere vereisten betreffende de subjectieve situatie van de aanvrager is voldaan?

3. Kan een lidstaat ervoor kiezen om een specifieke bescherming van buitenlandse merken in te voeren die, wat het vereiste van kwade trouw betreft, afwijkt van artikel 4, lid 4, sub g, van richtlijn 2008/95/EG, bijvoorbeeld door een bijzonder vereiste te stellen dat de aanvrager het buitenlandse merk kende of had moeten kennen?

Op andere blogs:
Marques (CJEU rules on bad faith in TM applications)
Out-Law (Knowledge of similar trade marks used abroad does not always mean application is in 'bad faith', rules CJEU)
SOLV (Uitleg kwade trouw in merkenrichtlijn op dezelfde wijze als in merkenverordening)

IEF 12810

Nietigheidsafdeling redeneert als gebruiker met subjectieve argumenten

OHIM Kamer van Beroep 19 Februari 2013, zaak R 650/2012-3 (Hook of Sweden, Legal Entity tegen Jukka Heininen; apparaten voor het behandelen van spieren)
Gemeenschapsmodellenrecht. Nietigheidsafdeling. Subjectieve argumenten. Afwijzing. Door Jukka Heininen is het volgende ontwerp (618830-0001) voor 'apparaten voor het behandelen van spieren' aangeboden ter registratie. Het ontwerp is geregistreerd en gepubliceerd in het Gemeenschapsmodellenblad met een voorrangsdatum van 11 augustus 2006. Op 8 februari 2011 heeft Hook of Sweden een nietigheidsaanvraag ingediend op basis van de artikelen 5 en 6 CDR, het model is niet nieuw en het heeft geen eigen karakter. Hook of Sweden heeft eerdere Amerikaanse octrooien, gemeenschapsmodellen en andere publicaties ingediend die dateren van december 1926 tot januari 2006 (zie r.o. 4).

Het beroep wordt afgewezen. De redenering van de nietigheidsafdeling (met subjectieve argumenten als ‘carefully’, ‘smoothly’ of ‘efficiently curved’ en 'not being user-friendly and as comfortable as the RCD') is gelijk aan die van een geïnformeerde gebruiker waardoor deze niet als gebrekkig kan worden beschouwd.

 

Reasoning of the Invalidity Division
30 The invalidity applicant argues that the Invalidity Division based its reasoning on subjective arguments as it referred to the contested RCD as ‘carefully’, ‘smoothly’ or ‘efficiently curved’ and assessed the prior designs as ‘not being user-friendly and as comfortable as the RCD’.
31 The Invalidity Division cannot be reproached for the use of adjectives assessing user comfort of the respective devices. Such assessment is also likely to be made by an informed user who, choosing a device for personal use, would observe the overall shape of the massage apparatus, the curve of the handle and of the massage part, analysing the potential efficiency and comfort of use of such a device. Therefore, the reasoning of the Invalidity Division cannot be considered flawed.
32 In view of the foregoing the appeal is dismissed and the contested decision is upheld.

The Board hereby:
1. Dismisses the appeal;
2. Orders the invalidity applicant to bear the fees and costs incurred by the RCD proprietor in the invalidity and appeal proceedings.

IEF 12809

Reproductievergoeding kan worden geheven over verhandeling van een printer of een computer

HvJ EU 27 juni 2013, gevoegde zaken C-457/11; C-458/11; C-459/11; C-460/11 (Verwertungsgesellschaft Wort; VG Wort tegen elektronicafabrikanten) - dossier - persbericht
Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding. Tijdvak van omzetting Richtlijn 2001/29/EG. De vergoeding voor de reproductie van beschermde werken kan worden geheven over de verhandeling van een printer of een computer. De lidstaten beschikken over een ruime beoordelingsmarge om te bepalen wie de schuldenaar is van deze vergoeding die tot doel heeft de auteurs schadeloos te stellen voor de zonder hun toestemming gemaakte reproductie van hun werk.

Het Hof verklaart voor recht:

4) Het begrip „reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het reproducties omvat die worden vervaardigd met behulp van een printer en een pc, in het geval waarin deze apparaten met elkaar zijn verbonden. In dat geval staat het de lidstaten vrij een systeem in te stellen waarin de billijke compensatie wordt voldaan door degenen die beschikken over een apparaat dat op niet-autonome wijze bijdraagt tot de één geheel vormende werkwijze voor de reproductie van het werk of ander beschermd materiaal op de gegeven drager, voor zover die personen de mogelijkheid hebben de kosten van de heffing af te wentelen op hun klanten, met dien verstande dat het totale bedrag van de billijke compensatie die verschuldigd is als vergoeding van de door de auteur ten gevolge van die één geheel vormende werkwijze geleden schade, niet wezenlijk mag verschillen van het bedrag dat is vastgesteld voor de reproductie die middels één enkel apparaat wordt verkregen.

1) Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij raakt de gebruikmaking van werken en ander beschermd materiaal niet in het tijdvak tussen 22 juni 2001, datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, en 22 december 2002, datum waarop de termijn voor omzetting daarvan verstreek.

2) In het kader van een uitzondering of beperking als bedoeld in artikel 5, leden 2 of 3, van richtlijn 2001/29 heeft een eventuele handeling waarbij een rechthebbende de reproductie van zijn werk of ander beschermd materiaal heeft toegestaan, geen invloed op de billijke compensatie, ongeacht of deze krachtens de toepasselijke bepaling van die richtlijn verplicht dan wel facultatief is voorzien.

3) De omstandigheid dat gebruik kan worden gemaakt van technische voorzieningen als bedoeld in artikel 6 van richtlijn 2001/29, kan de in artikel 5, lid 2, sub b, van deze richtlijn gestelde voorwaarde van een billijke compensatie niet doen vervallen.

4) (zie hierboven)

Vragen:

1. Moet de richtlijn bij de uitlegging van het nationale recht reeds worden toegepast op gebeurtenissen die ná het tijdstip van de inwerkingtreding van de richtlijn op 22 juni 2001, maar vóór het tijdstip van de toepasselijkheid van deze richtlijn, op 22 december 2002, hebben plaatsgevonden?
2. Gaat het bij de reproductie met een printer om een reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van de richtlijn?
3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de voorwaarden waarin de richtlijn met betrekking tot een billijke compensatie voor de beperkingen en de restricties op het reproductierecht krachtens artikel 5, leden 2 en 3 van richtlijn voorziet, tegen de achtergrond van het fundamentele recht op gelijke behandeling volgens artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ook dan vervuld zijn, indien niet de fabrikanten, importeurs en distributeurs van de printer, maar de fabrikanten, importeurs en distributeurs van een ander toestel of van een reeks andere toestellen als schuldenaars van een passende bezoldiging worden aangemerkt, op grond dat zij voor het maken van reproducties geschikte apparatuur vervaardigen?
4. Doet de omstandigheid dat overeenkomstig artikel 6 van de richtlijn gebruik van technische voorzieningen kan worden gemaakt, de bij artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn betreffende het recht op een billijke compensatie gestelde voorwaarde op zich reeds vervallen?
5. Vervallen de voorwaarde inzake een billijke compensatie (artikel 5, lid 2, sub a en b, van de richtlijn) alsook de mogelijkheid daartoe (zie punt 36 van de considerans van de richtlijn), wanneer de rechthebbenden uitdrukkelijk of impliciet met de reproductie van hun werken hebben ingestemd?

Op andere blogs:
IPKat (Copyright levies, computers and printers: court gives the final Wort)
IPWatch (Copyright Levies Can Be Imposed On Sale Of Printers, Computers, EU High Court Rules)
KluwerCopyrightBlog (On copyright levies, printers, plotters and personal computers (VG Wort v Kyocera and others))
Nederlands Juridisch Dagblad (Hof geeft EU-lidstaten ruimte vergoeding reproductie auteurswerken bij verkoop printer of pc)
SCL The IT Law Community (ECJ Supports Copyright Levy on Printers and Computers)

IEF 12808

Mededeling aan het publiek bij aanklikbare link op toegankelijke site

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 15 mei 2013, zaak C-279/13 (C More Entertainment tegen Sandberg) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door Högsta domstolen, Zweden.
Sandberg linkt op zijn internetsite naar een uitzending van ijshockeymatches. Verzoekster C More entertainment verkoopt de uitzendingen, die alleen ‘direct’ te zien zijn, voor SEK 89 per wedstrijd. Zij heeft de domeinnaam beschermd met behulp van een paywall en is niet vindbaar op het web. Verweerder stelt dat hij de link op een internetsite heeft gevonden. Of daarbij is gehackt of dat verweerder geld heeft ontvangen is niet in geding [Red. vergelijke Svensson IEF 12057].

Doordat verweerders website voor iedereen toegankelijk is en degene die de link aanklikt meteen (onbetaald) toegang heeft tot verzoeksters website loopt verzoekster inkomsten mis. Al direct bij de start van het bedrijf in 2007 vraagt verzoekster, eerst telefonisch, later schriftelijk, verweerder de link van zijn website te verwijderen maar hij weigert. De doorgifte stopt pas nadat verzoekster een technische bescherming heeft ingebouwd. Verweerder wordt gedagvaard wegens schending van de Zweedse Wet op het auteursrecht. Verzoekster eist vergoeding voor gebruik en voor immateriële schade en haar vordering wordt toegewezen.

In beroep vraagt verweerder een prejudiciële vraag aan het HvJ EU voor te leggen maar dat verzoek wordt niet gehonoreerd. De rechter oordeelt dat de handelwijze van verweerder valt onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’. Hij onderzoekt ook verweerders claim dat internetadressen die op het world wide web te vinden zijn (in onderhavig geval omdat verzoekster haar materiaal niet technisch had beschermd) vrij zijn, maar concludeerde dat geen enkel feit kon worden vastgesteld waaruit instemming van verzoekster met de praktijken van verweerder kon worden afgeleid.

De zaak komt vervolgens voor de hoogste Zweeds rechter die kijkt of verweerder, door via zijn internetwebsite te linken naar op zich legale uitzendingen, inbreuk heeft gepleegd op het recht van de houders van het recht tot mededeling aan het publiek. De rechter concludeert dat noch uit de Richtlijn, noch uit de jurisprudentie van het HvJ EU duidelijk kan worden afgeleid wat wordt bedoeld met ‘mededeling aan het publiek’. Ook rijst de vraag of de rechten van de houders uitputtend geregeld zijn of dat de LS manoeuvreerruimte hebben.

Hij besluit de volgende vragen aan het HvJ EU te stellen:

1 Is sprake van ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, wanneer op een voor iedereen toegankelijke website een aanklikbare link beschikbaar wordt gesteld naar een door de houder van het auteursrecht op het werk uitgezonden werk?
2 Is het voor het antwoord op de eerste vraag van belang hoe wordt gelinkt?
3 Speelt het een rol indien de toegang tot het werk waarnaar wordt gelinkt, op enige wijze beperkt is?
4 Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van auteurs door onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’ een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29?
5 Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van de houder van het auteursrecht door onder het begrip ‘mededeling aan het publiek’ een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 2, van richtlijn 2001/29?

IEF 12807

Beboet voor belemmering generieke varianten plavix®

Autorité de la concurrence, republique française, 14 mei 2013, décision n° 13-D-11 (Sanofi Aventis)
Een bijdrage van Edmon Oude Elferink en Evi Mattioli, CMS EU Law Office, Brussel.

De Europese Commissie en nationale mededingingsautoriteiten hechten groot belang aan de beschikbaarheid van generieke – en dus goedkopere – geneesmiddelen op de markt. Dat zij vastberaden zijn om de strijd aan te gaan tegen elke belemmering van markttoetreding van deze producten, blijkt uit het verhoogde toezicht in de farmaceutische sector. In Frankrijk onderzocht de mededingingsautoriteit of Sanofi-Aventis producenten van het generiek product van haar geneesmiddel Plavix® van de markt probeerde te weren. De autoriteit stelde op 14 mei 2013 een overtreding vast voor de periode van september 2009 tot januari 2010 en legde Sanofi-Aventis een boete op van 40,6 miljoen euro.

Deze bijdrage is sterk ingekort, lees de gehele bijdrage op LSenR.nl; LS&R 619.

IEF 12806

Presentatie gegevens met dit hulpverzoek niet alsnog inventief

Hof Den Haag 25 juni 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:CA3887 (Rovi tegen Ziggo)
Uitspraak ingezonden door Paul van Dongen en John Allen, NautaDutilh N.V..
Octrooirecht. Presentatie van gegevens. Software-octrooi met technisch element. In navolging van IEF 9676. Rovi c.s. houdt zich bezig met de ontwikkeling en exploitatie van digitale entertainmentproducten voor de televisiemarkt en is houdster van EP 1 244 300 voor "werkwijze en inrichting voor het toegang nemen tot informatie over televisieprogramma's". Het hof bekrachtigt het vonnis. Het octrooi is niet inventief en wordt in reconventie vernietigd zoals van kracht in Nederland.

Niet valt in te zien dat de in dit hulpverzoek aangebrachte specificaties - dat de verdere overlay (i) wordt opgeroepen met behulp van een selectietoets op een afstandsbediening, en (ii) gelijktijdig met het geselecteerde programma wordt weergegeven - de conclusies alsnog inventief zouden kunnen maken.

6. In navolging van partijen zal het hof de kenmerken uit de hoofdconclusies 1 en 6 van EP 300 als volgt opdelen:

(a) werkwijze/inrichting voor het nemen van toegang tot informatie over televisieprogramma's, waarbij de werkwijze/inrichting de stappen/middelen omvat van/voor:
(b) het opslaan in een elektronisch geheugen van een roosterbesturingsorgaan dat werkzaam is verbonden met een monitorscherm, van een veelheid van televisieprogramma-opsommingen, (b1) waarbij iedere opsomming titel, uitzendtijd en kanaal omvat;
(c) het op het monitorscherm weergeven van een overlay welke op basis van de opgeslagen opsommingen een titel van, en kanaalinformatie over, een geselecteerd programma verschaft (c1) in gelijktijdigheid met het geselecteerde programma (c2) wanneer een kanaalverandering wordt geselecteerd;
(d) het tonen (d1) in responsie op een gebruikerinvoer (d2) van een verdere overlay welke verdere informatie bevat over het geselecteerde programma (d3) op basis van de opgeslagen opsommingen.
12. Ingevolge artikel 52 lid 2 EOV zijn onder meer niet octrooieerbaar computerprogramma's en de presentatie van gegevens. In lid 3 wordt daaraan toegevoegd dat dit alleen geldt voor de in lid 2 genoemde onderwerpen en werkzaamheden 'als zodanig'. Ariktel 52 EOV vormt echter geen beletsel voor octrooiverlening zodra in de octrooiconclusie sprake is van een technisch element, ook als dit technische element slechts van ondergeschikte betekenis is (zie ook de hierna te bespreken 'Duns'-uitspraak).
13. Iets anders is dat bij de beoordeling van de inventiviteit alleen rekening mag worden gehouden met de technische kenmerken en dat niet-technische kenmerken 'als zodanig' (zoals de presentatie van gegevens 'als zodanig') bij die beoordeling buiten beschouwing moeten blijven. Het hof schaart zich achter de volgende passage uit punt 5 van de uitspraak van de Technische Kamer van Beroep (Technical Board of Appeal, hierna: TBA) van het Europees Octrooibureau (EOB) van 15 november 2006 in de zaak 'Duns' (T 154/04), waarin de rechtspraak van de TBA's op dat punt is samengevat:
'(f) It is legitimate to have a mix of technical and "non-technical"features appearing in a claim, in which the non-technical features may even form a dominating part of the claimed subject matter. Novelty and inventive step, however, can be based only on technical features, which thus have to be clearly defined in the claim. Non-technical features, to the extent that they do not interact with the technical subject matter of the claim for solving a technical problem, i.e. non technical features "as such", do not provide a technical contribution to the prior art and are thus ignored in assessing novelty and inventive step'.
Bij zijn aanvaarding van deze regel uit T 154/04 heeft het hof van belang geacht dat de Grote Kamer van Beroep van het EOB in zijn 'opinion' van 12 mei 2010 in zaak G 03/08 heeft overwogen dat:
'[i]t would appear that the case law, as summarised in T 154/04, has created a practicable system for delimiting the innovations for which a patent may be granted' (punt 10.13.2).
14. De kenmerken (d)-(d3) van EP 300 houden in dat de televisiekijker desgewenst 'verdere informatie' kan krijgen. Met 'verdere informatie' wordt hierbij gedoeld op informatie die verder gaat dan de in kenmerk (c) al genoemde informatie over de titel en het kanaal van het geselecteerde programma, namelijk informatie over de inhoud van het geselecteerde programma, zie hierover ook paragraaf 0037 van de beschrijving van EP 300, waarin wordt opgemerkt dat de overlay 'een programmatoelichting 70 omvat' 'die informatie bevat die betrekking heeft op een programma dat actueel wordt uitgezonden op het geselecteerde kanaal'. De inhoud van deze 'verdere informatie' is louter bestemd voor de zappende televisiekijker en heeft geen enkel effect op de technische werking van de methode of het systeem waarin het wordt opgeroepen. Het gaat hier dus om de presentatie van gegevens 'als zodanig'. Dit wordt ingevolge artikel 52, leden 2 en 3, EOV niet beschouwd als een maatregel met een technisch karakter. Daarnaast bevatten de hoofdconclusies 1 en 6 van EP 300 echter ook maatregelen die wel een technisch karakter hebben, zoals de maatregel van het verschaffen van middelen voor/de stap van het 'in responsie op een gebruikersinvoer' weergeven van een overlay met daarin 'verdere informatie'. Dit betekent, gezien het onder 12 in fine overwogene, dat artikel 52, leden 2 en 3, EOV aan de octrooieerbaarheid van EP 300 niet in de weg staat.
15. (...) Geconfronteerd met het probleem hoe de televisiekijker kan worden voorzien van 'verdere informatie' over het programma dat hij aan het bekijken is, zou ('would') de vakman dus zonder meer (zonder inventieve denkarbeid) tot de zojuist genoemde technische maatregelen zijn gekomen. Hieraan gaat Rovi voorbij met haar stelling (...), dat de technische maatregelen van de kenmerken (d)-(d3) volledig zijn ingebed in het samenstel van maatregelen volgens de hoofdconclusies (...)
16. Het betoog van Ziggo, dat de (hoofd-)conclusies 1 en 6 van EP 300 niet op uitvinderswerkzaamheid berusten, treft dus doel. Dat geldt ook voor deze conclusies in de gewijzigde vorm die Rovi bij MvG (in punt 32) heeft voorgesteld voor het geval het octrooi op enigerlei grond voor vernietiging in aanmerking zou komen (noot 9 op blz. 9 PA). Niet valt immers in te zien dat de in dit hulpverzoek aangebrachte specificaties dat de verdere overlay:
i) wordt opgeroepen met behulp van een selectietoets op een afstandsbediening, en
ii) gelijktijdig met het geselecteerde programma wordt weergegeven,
die conclusies alsnog inventief zouden kunnen maken. Verder zij nog opgemerkt dat de (onderbouwde) stelling van Ziggo, dat de maatregelen van de onderconclusies 2 t/m 5 en 7 t/m 10 niet nieuw, dan wel niet inventief zijn ten opzichte van EP-A 366, niet inhoudelijk is bestreden door Rovi. Die onderconclusies delen dan ook het lot van de hoofdconclusies.

Lees de uitspraak zaaknr. 200.093.512/01, ECLI:NL:GHDHA:2013:CA3887(pdf)

IEF 12805

Lidwoord in 'Le Salon' geeft de naam karakter

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 juni 2013, KG ZA 13-638 (Le Salon tegen X [LE SALON])
Uitspraak ingezonden door Anja Dekhuijzen, Whitebridge.
Handelsnaamrecht. Le Salon exploiteert vanaf 1995 een kapperszaak te Amsterdam. De namen 'Le Salon Hairstyling, Le Salon en Le Salon Amsterdam' zijn als handelsnamen geregistreerd. De website www.lesalonhairstyling.eu is in 2013 als domeinnaam geregistreerd. In 2012 heeft X een zaak geopend waar onder andere kappersactiviteiten worden verricht in dezelfde stad op iets meer dan drie kilometer afstand van eiser. Op het pand van X staat de naam 'LE SALON'. X heeft de naam 'La Biosthetique Flagshipstore Amsterdam' als handelsnaam en 'lesalon-amsterdam.nl' als domeinnaam geregistreerd.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er verwarring tussen partijen te duchten is in de zin van artikel 5 Hnw. Beide ondernemingen richten zich op het leveren van hoogwaardige haarverzorging en zij leveren soortgelijke diensten van soortgelijke waarde. Hoewel X heeft aangevoerd dat zij ook andere diensten levert en haar zaak zich meer richt op het 'total beauty concept', is aannemelijk dat haar onderneming voor een groot deel ook gericht is op kapperswerkzaamheden. X dient de naam 'Le Salon (Amsterdam)' te staken en de domeinnaam 'www.lesalon-Amsterdam.nl' offline te zetten.

4.4. (...) De naam Le Salon verdient met name bescherming vanwege het gebruik van het lidwoord 'Le'. Dat geeft de naam karakter. Vast staat dat X voor haar onderneming vanaf 2012 de namen 'LE SALON of LE SALON AMSTERDAM' gebruikt. De toevoeging 'hair & skin' kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als onderdeel van de handelsnaam worden beschouwd. Ook in deze benamingen is de term 'Le Salon', al dan niet in hoofdletters, het meest kenmerkende bestanddeel. Aangenomen kan verder worden dat de aard van de ondernemingen van partijen gelijk is. Zij richten zich beide op het leveren van hoogwaardige haarverzorging en zij leveren soortgelijke diensten van soortgelijke waarde. Hoewel X heeft aangevoerd dat zij ook andere diensten levert en haar zaak zich meer richt op het 'total beauty concept', is aannemelijk dat haar onderneming voor een groot deel ook gericht is op kapperswerkzaamheden. Immers bijna al haar medewerkers zijn kappers zoals uit haar website volgt. Bovendien kan worden aangenomen dat in de zaak van eiser  ook aan visagie wordt gedaan. Aannemelijk is dat partijen zich dan ook van dezelfde klantengroep bedienen. Bovendien bevinden de ondernemingen zich in dezelfde stad op iets meer dan drie kilometer afstand van elkaar. Dit alles maakt dat aannemelijk is dat door het gebruik van de term 'Le Salon' in de handelsnamen van beide ondernemingen sprake is van het in artikel 5 Hnw bedoelde verwarringsgevaar, in die zin dat bij het publiek verwarring tussen de ondernemingen van partijen te duchten is. De geografische aanduiding 'Amsterdam', het als dan niet gebruik van hoofdletters of de toevoeging 'hair & skin' nemen het gevaar op verwarring ook niet weg. Het is verder ook niet uit te sluiten dat doordat de handelsnaam van eiser lokaal is ingeburgerd er zich ook daadwerkelijk verwarring bij (potentiele) klanten heeft voorgedaan. Uit het voorgaande volgt derhalve dat voldoende aannemelijk is geworden dat X inbreuk maakt op de oudere handelsnaamrechten van eiser doordat haar handelsnamen in een te geringe mate afwijken van de oudere handelsnamen van eiser.
4.7. (...) Ingeval een domeinnaam echter identiek is aan een handelsnaam en het gebruik hiervan vrijwel gelijk opgaat met het gebruik van de handelsnaam, kan het gebruik van deze domeinnaam die gelijk is aan een in verband met verwarringsgevaar verboden handelsnaam in strijd zijn met de maatschappelijke zorgvuldigheid, nu immers met het gebruik van deze domeinnaam verwarring kan optreden. Ook hiervan is in onderhavige zaak sprake met betrekking tot de door X gebruikte domeinnaam 'www.lesalon-amsterdam.nl'. Door het gebruik van deze domeinnaam kan verwarring optreden. Derhalve zal X geboden worden het gebruik van deze domeinnaam te staken.
Extra leestip: 4.8.

Op andere blogs:
DomJur (2013-974)

IEF 12804

Betalen voor Happy Birthday

B. Kist, 'Betalen voor Happy Birthday', NRC 25 juni 2013.
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever BV.
Weet u waarom bij verjaardagen in Amerikaanse films vaak het lied For He’s a Jolly Good Fellow wordt gezongen en niet het meer voor de hand liggende Happy Birthday? Het eerste nummer is vrij van rechten en voor Happy Birthday moet je betalen. In 1998 wist het bedrijf Warner/Chappell Music de copyrights op Happy Birthday te verwerven en sindsdien incasseert Warner jaarlijks 2 miljoen dollar aan licentievergoedingen.

De zaak kwam aan het licht toen de Amerikaanse filmproducent Good Morning to You Productions het lied Happy Birthday wilde gebruiken en daarvoor 1.500 dollar moest betalen. Het bedrijf spande op 13 juni van dit jaar een rechtszaak aan tegen Warner, waarin het stelt dat de rechten op Happy Birthday al lang geleden zijn afgelopen en iedereen dit lied natuurlijk vrij moet kunnen gebruiken. Het is nog niet bekend wanneer de rechter uitspraak doet.

Moeten Nederlandse filmmakers nu eigenlijk ook oppassen? Jazeker, want mocht de rechter Warner gelijk geven en bepalen dat de auteursrechten in de VS nog van kracht zijn, dan is Happy Birthday vermoedelijk ook onder het Nederlandse auteursrecht nog steeds beschermd.

En hoe zit het dan met het verjaardagsfeestje van oma, waar de complete familie uit volle borst Happy Birthdaybrult? Dat hoeft op zich geen probleem te zijn. Nietcommercieel gebruik in familiekring is zonder meer toegestaan. Maar mocht u besluiten om daarvan dan weer een filmpje op You-Tube te zetten dan kunt u – in theorie – een nota van Warner verwachten. Eerst maar even die uitspraak afwachten.

 Bas Kist