IEF 22178
5 augustus 2024
Uitspraak

Geen spoedeisend belang in kort geding tegen MeDirect Bank

 
IEF 22177
5 augustus 2024
Uitspraak

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

 
IEF 22174
2 augustus 2024
Uitspraak

Optrekkend geluid van een auto heeft geen onderscheidend vermogen

 
IEF 12733

Doorlinken domeinnaam besteauto.nl is nog geen gebruik handelsnaam

Rechtbank Overijssel 31 mei 2013, LJN CA2274 (Dealerstation B.V. tegen Dealerdirect BV)
Handelsnaamrecht. Domeinnaam. Onrechtmatige daad/verwarring. Geen handelsnaaminbreuk, want geregistreerde domeinnaam van gedaagde is geen handelsnaam. Dealerstation verzorgt en exploiteert een online veilingsite voor auto's en bedrijfswagens. Dealerdirect handelt ook in auto's. Dealerstation heeft in januari 2013 de domeinnaam besteautobod.nl geregistreerd.

Nu gedaagde de door haar geregistreerde domeinnaam niet als handelsnaam gebruikt, staat een geslaagd beroep op artikel 5 Hnw in de weg. Dat gedaagde Dealerdirect feitelijk gebruik maakt van de domeinnaam beste-autobod.nl doordat zij via deze website doorlinkt naar de website ikwilvanmijnautoaf.nl maakt dit niet anders. Dit is immers op zichzelf nog geen gebruik van beste-autobod.nl als handelsnaam. Een beroep op 6:162 BW baat evenmin, de vorderingen worden afgewezen.

4.3 Het meest verstrekkende verweer van Dealerdirect is haar standpunt dat Dealerstation de domeinnaam besteautobod.nl niet tevens als handelsnaam voert. Daarbij is eveneens van belang, aldus Dealerdirect, dat Dealerdirect de door haar geregistreerde domeinnaam

beste-autobod.nl ook niet als handelsnaam voert, zodat zowel aan de zijde van Dealerdirect - als aan de zijde van Dealerstation - geen sprake is van handelsnaamgebruik. Reeds hierom kan geen sprake kan zijn van handelsnaaminbreuk.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beantwoording van de vraag of Dealerstation de door haar geregistreerde domeinnaam besteautobod.nl als handelsnaam gebruikt in het midden kan blijven, nu reeds de niet, althans onvoldoende, weersproken stelling van Dealerdirect dat zij de domeinnaam beste-autobod.nl niet als handelsnaam gebruikt een geslaagd beroep op artikel 5 Hnw in de weg staat. Het enkele feit dat Dealerdirect feitelijk gebruik maakt van de domeinnaam beste-autobod.nl doordat zij via deze website doorlinkt naar de website ikwilvanmijnautoaf.nl maakt dit niet anders. Dit is immers op zichzelf nog geen gebruik van beste-autobod.nl als handelsnaam.

4.5. (...) Waar het gaat om het profiteren van het onderscheidingsmiddel van een ander mag dit er echter niet toe leiden dat het publiek op onrechtmatige wijze in verwarring wordt gebracht. Dat laatste is hier echter kennelijk niet het geval. Tussen partijen staat weliswaar vast dat de domeinnamen besteautobod.nl en beste-autobod.nl slechts in geringe mate afwijken, nu een koppelteken het enige onderscheid is, maar ook dat beste-autobod.nl slechts gebruikt wordt om door te linken naar de website van Dealerdirect, meer specifiek ikwilvanmijnautoaf.nl. Aannemelijk is ook dat Dealerdirect gebruik maakt van tags en/of labels en/of adwords en/of keywords die overeenkomen met besteautobod.nl, nu ikwilvanjeautoaf.nl tevoorschijn komt in google wanneer besteautobod.nl als zoekopdracht wordt ingegeven.

4.6. Daar houdt echter de vergelijking met besteautobod.nl op. Tussen partijen staat immers ook vast dat ikwilvanjeautoaf.nl een handelsnaam is van Dealerdirect en ook als zodanig op de gelijknamige website wordt gebruikt. Op de website ikwilvanjeautoaf.nl wordt geen enkele verwijzing dan wel vermelding gemaakt naar beste-autobod.nl dan wel besteautobod.nl. De voorzieningenrechter is met Dealerdirect eens dat het relevante publiek bij kennisneming van de inhoud van de website ikwilvanmijnautoaf.nl wel begrijpt dat zij niet op de website besteautobod.nl is beland dan wel daar aan gelieerd is. Dat aldus op deze wijze verwarring, zowel direct als indirect, zou kunnen ontstaan acht de oorzieningenrechter dan ook onaannemelijk.

Op andere blogs:
AMS advocaten (Online veilingsite mag bijna identieke domeinnaam concurrent houden)

IEF 12731

Een hartvormige tomaat in zijn natuurlijke staat is geen model

Kamer van Beroep OHIM, 18 februari 2013, zaak R 595/2012-3 (A.C.J. Ammerlaan tegen OHIM)
In´t kort: Gemeenschapsmodellenrecht. Groente en fruit. De hartvormige tomaat is het resultaat van een arbeidsintensief proces. De tomaten die uit dit proces voortkomen zijn identiek aan elkaar en zien eruit zoals weergegeven. Hoger beroep van een weigering tot inschrijving van de vorm van een tomaat als gemeenschapsmodel. Volgens de Kamer van Beroep geldt een levend organisme niet als voortbrengsel in de zin van artikel 3 onder a) en b) van de Verordening.

11 De kamer is van mening dat levende organismen als zodanig geen 'voortbrengselen' zijn, dat wil zeggen dat zij geen op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigde voorwerpen zijn. Een model dat het uiterlijk heeft van een tomaat in zijn natuurlijke staat, zoals het geval is bij het bestreden model, moet in principe worden afgewezen. Zelfs als de betreffende vorm afwijkt van die van een gewone tomaat, wijst niets erop dat de vorm resulteert uit een industriële of handmatige bewerking van de tomaat en niet uit een speciaal plantenras.
IEF 12730

Trademarks and plain packaging

Link
Amsterdam, 20 juni, VU University. Intellectual property law international lecture series: "Trademarks and plain packaging: lessons from the Australian Experience" by professor Michael Handler, een university of New South Wales, Sydney.

Inschrijven: email
Waar: VU University Amsterdam De Boelelaan 1077, 1081 HV Amsterdam
Zaal/kamer: Initium Building, Room IN3B-45
Wanneer: 20 juni 2013, 16.00 uur
Prijs: kosteloos
Ordepunten: art. 4 Regeling vakbekwaamheid - zelf opgeven
Bijlage: pdf

IEF 12729

Verklaring voor recht in verstekvonnis

Rechtbank Amsterdam 29 mei 2013, zaaknr. C/13/536831 / HA ZA 13-231 (Masterfile tegen gedaagden)
Uitspraak ingezonden door Helen Maatjes, Intellectueel Eigendom advocaten.

Kort verstekvonnis. De Rechtbank verklaart voor recht dat gedaagde inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van de Fotografische Werken "Zakenmensen met trofee", "Businessmeeting" en "Kinderen in klimhal" en onrechtmatig jegens eiseressen heeft gehandeld. Masterfile heeft geconstateerd dat gedaagde zonder voorafgaande toestemming van de Makers middels haar website www.dutchtechnologies.com deze werken openbaar heeft gemaakt. Gedaagde heeft zich per email op het standpunt gesteld dat zij geen inbreuk maakt op de auteursrechten van Masterfile nu haar website door een derde zou zijn ontwikkeld. Dit verweer slaagt niet. Gedaagde wordt veroordeeld om eiseressen een bedrag van €4.480,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente en de na dit vonnis ontstane kosten.

IEF 12728

Gelegenheid om voicelogs ten kantore van notaris te beluisteren

Hof Den Haag 28 mei 2013, LJN CA1269 (Newice B.V. tegen Pretium Telecom B.V.)
Uitspraak ingezonden door Jurian van Groenendaal, Boekx Advocaten.
Mediarecht. Hoger beroep van IEF 12032. Exhibitieincident (843a Rv). Appellanten vorderen in dit incident ex artikel 843a Rv de ter beschikkingstelling van de voicelogs van de volledige telefoongesprekken op een gegevensdrager. Het hof beveelt Pretium c.s. om aan de appellanten de gelegenheid te geven om ten kantore van een notaris desgewenst in aanwezigheid van de schoonmoeder van appellant, de voicelogs van gesprek I en de opnamen van de gesprekken II, III en IV te beluisteren.

5.  [appellanten], hebben aangevoerd dat zij een rechtmatig belang hebben bij het beluisteren van de gespreksopnamen. Dit belang bestaat ten eerste uit de noodzaak van verificatie van de door Pretium c.s. overgelegde transcripten. Ten tweede bestaat dit belang uit de noodzaak van verificatie van de integriteit en omvang van de opname. Bij dit laatste gaat het onder meer om de wijze waarop het gesprek door de telemarketeer is gevoerd, bijvoorbeeld in een zodanig tempo dat [schoonmoeder appellant sub 1] onder mentale druk werd gezet en niet kon begrijpen waarmee zij instemde.
[appellanten] betwisten dat gesprek I slechts deels is opgenomen. Zij achten volstrekt ongeloofwaardig dat Pretium juist het belangrijke wervingsgesprek slechts deels zou hebben opgenomen. Daarnaast wijzen zij op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2011 (LJN: BQ3528) waarin ook sprake was van volledige transcripten.

6.  Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten], een rechtmatig belang bij verificatie van de integriteit van de opnamen en de juistheid van de overgelegde transcripten. Dit belang wordt gediend door het beluisteren van de gesprekken, zoals Pretium c.s. heeft aangeboden.

8.  Omtrent de wijze van kennisneming zal het hof bepalen dat [appellanten], in de gelegenheid moeten worden gesteld de gesprekken te beluisteren ten kantore van een notaris, op de in het dictum vermelde wijze. Voor verstrekking van gegevensdragers ziet het hof geen rechtmatig belang bij [appellanten], nog daargelaten de vraag of het bescheiden betreft aangaande een rechtsbetrekking waarin zij partij zijn. De door [appellanten], gewenste doelen kunnen ook met het beluisteren worden bereikt.

Lees de uitspraak LJN CA1269 (pdf)

IEF 12727

Frankrijk: Apple moet (voorlopig) 5 miljoen iPad-thuiskopievergoeding betalen

Tribunal de grande instance de Paris, 30 mei 2013, (Apple tegen Copie France)
iPad 3G and iPad Wi-FiIn't kort: Apple heeft van consumenten de compensatie op grond van Besluit 13 van de commissie thuiskopieheffing (commission de la copie privée) gecollecteerd. Apple had ernstige twijfel over de wettigheid van dat Besluit, maar heeft al wel 5 miljoen euro gecollecteerd. Het gerecht staat toe de beslissing van de Franse Raad van State af te wachten, niettemin heeft Copie France haar vordering gebaseerd op een hogere wet, namelijk artikel L-331-1 van de Franse Code de la Propriété intellectuelle, waar Besluit 13 slechts een uitwerking van is.

Apple zegt dat de tekst van Besluit 13 in haast werd goedgekeurd, zonder enige analyse van het gebruik en het zijn dezelfde tarieven als die zijn vastgesteld bij Besluit nr. ​​11. Besluit nr. 11 werd echter door de Raad van State ongedaan gemaakt, omdat het aan aandacht ontbrak voor het zakelijke gebruik van de multimedia mobiele telefoons, en door de toepassing van het Padawan-arrest [IEF 9171]. Het gerecht houdt de zaak aan tot de Franse Raad van State over de rechtmatigheid van Besluit 13 heeft geoordeeld. Het gerecht beveelt een voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis (betaling €5 miljoen) met het oog op een tijdelijk, maar snel herstel van de schade geleden door Copie France.

Sur la demande reconventionnelle de la société Copie France
La société Copie France sollicite l’allocation d’une provision dans l’hypothèse d’un sursis à statuer. Cette demande n’est pas contradictoire avec le prononcé du sursis dans la mesure où la société Copie France ne fonde pas sa demande sur la décision n°13 contestée mais sur d’autres règles de droit d’une valeur supérieure.
Il y a lieu de constater que l’éventuelle annulation de la décision n°13 de la Commission n’affecte pas la validité de l’article L331-1 du code de la propriété intellectuelle dont elle n’est que l’application et qui fixe le principe de la rémunération pour copie privée des auteurs artistes-interprètes et producteurs de phonogrammes ou vidéogrammes.
La décision n°13 est en effet une simple modalité pratique de mise en œuvre de ce principe et elle ne doit pas être considérée comme une règle spéciale qui dérogerait à une règle générale laquelle ne pourrait lui être substituée, mais simplement comme une application de la loi nationale, elle-même conforme au droit communautaire qui demande aux Etats qui admettent l’exception de copie privée, d’organiser une compensation équitable. La société Copie France est donc bien fondée à invoquer le principe de la rémunération pour copie privée pour solliciter une indemnité compensatrice de la perte qu’elle subit du fait des difficultés actuelles pour recouvrer les sommes dues à ce titre.
Par ailleurs la loi met à la charge des fabricants et importateurs d’appareils d’enregistrement le paiement de la compensation équitable à charge pour eux de la répercuter sur le consommateur final qui bénéficie de l’exception de copie privée.
Ainsi les sociétés Apple qui fournissent le matériel d’enregistrement et qui au surplus reconnaissent avoir collecté le montant de la rémunération pour copie privée auprès des consommateurs finals, sont bien les débiteurs de l’indemnité due à la société Copie France.
Pour apprécier le montant de cette indemnité, la société Copie France propose de se reporter au barème prévue par la décision n°14 de la Commission, qui aboutit aux mêmes sommes que toutes les décisions antérieurs et qui fait également l’objet d’un recours devant le Conseil d’Etat.
Aussi au vu des éléments d’appréciation soumis au tribunal il y a lieu de condamner les sociétés Apple à payer à la société Copie France une provision de 5 000 000 €.
L’exécution provisoire compatible avec la nature de l’affaire doit être ordonnée afin d’assurer une réparation provisoire rapide du préjudice subi par la société Copie France.

DÉCISION
Statuant publiquement, par mise à disposition au greffe, contradictoirement et en premier ressort,
. Déclare recevables les demandes des sociétés Apple distribution international et Apple France,
. Sursoit à statuer sur leurs demandes jusqu’à l’arrêt du Conseil d’Etat statuant sur la validité de la décision n °13 de la Commission,
. Condamne in solidum les sociétés Apple distribution international et Apple France à payer à la société Copie France la somme provisionnelle de 5 000 000 € à valoir sur le montant de la compensation équitable pour la période de février à décembre 2011,
. Dit que l’affaire est retirée du rôle et y sera réinscrite à la demande de la partie la plus diligente une fois l’arrêt du Conseil d’Etat rendu,
. Ordonne l’exécution provisoire,
. Réserve les dépens et les frais irrépétibles.

IEF 12726

SIDN: Verantwoordelijkheid gebruik van domeinnamen ligt bij de houder

Maarten Simon, Verantwoordelijkheid gebruik van domeinnamen ligt bij de houder, ITenRecht nr. IT 1170.
Een redactionele bijdrage van Maarten Simon, Senior Legal & Policy Manager SIDN.

Parallel gepubliceerd op ITenRecht.nl. Geen urgente wijzigingen, wel een aanzet voor verdere discussie. Op 21 mei heeft mr. F.J. van Eeckhoutte [IT 1149] op drie fora waaronder deze en op zijn eigen website een uitgebreide opinie gepubliceerd onder de titel ‘SIDN de papieren tijger’. De auteur stelt hierbij de vraag of SIDN geen actievere rol zou moeten spelen bij de correctheid van de houdergegevens. Ook werpt Van Eeckhoutte de vraag op wat de rol van SIDN is met betrekking tot de vraag wie gebruiker van een domeinnaam is, en specifiek de vraag wat onder .nl moet gebeuren met zogenaamde proxy registrations. Zonder in te gaan op de individuele gevallen die in de opiniestukken worden genoemd, verdienen de generieke beleidsthema’s die Van Eeckhoutte aansnijdt zeker aandacht. SIDN hecht hier aan omdat zij het beleid rond de registratie van .nl-domeinnamen zoveel mogelijk bepaalt in samenspraak met alle betrokken stakeholders en zij deze zo nodig aanpast aan actuele ontwikkelingen.

Moet SIDN meer doen om te zorgen dat de houdergegevens correct zijn ?
Artikel is ingekort, lees de gehele bijdrage hier.
SIDN, de Houder, de Gebruiker en de proxy/privacy diensterverlener
Artikel is ingekort, lees de gehele bijdrage hier.

Geen urgente wijzigingen, wel een aanzet voor verdere discussie 
Het beleid van SIDN met betrekking tot het .nl domein is geheel in lijn met haar eigen regels. Beide worden vastgesteld in samenspraak met de lokale internetgemeenschap. SIDN waardeert vanuit die optiek het commentaar van Van Eeckhoutte. Hij sluit daarbij aan op de immer doorlopende discussie over de vraag of en op welke wijze SIDN en haar registrars meer zouden moeten doen om de kwaliteit van de houdergegevens te verbeteren. Ook stelt hij de rol van SIDN ten opzichte van privacy/proxy dienstverleners ter discussie. SIDN acht beleidswijzigingen op beide vlakken niet urgent. SIDN zet echter de discussie over met name de eerste vraag tegelijkertijd graag voort en hoopt daarbij zoveel mogelijk alle verschillende stakeholders, waaronder ook zeker de heer Van Eeckhoutte, te betrekken.

Maarten Simon
Senior Legal & Policy Manager SIDN

IEF 12725

Niet aan ambtgenoot om beslissing kantonrechter te toetsen

Beschikking kantonrechter Rechtbank Den Haag 30 mei 2013, Repnr. 1251107/12-81638 (PlayGo Ltd. tegen Trends2com BVBA)
Beschikking ingezonden door Paul Mazel, Trip advocaten.
Procesrecht. Geen opheffing bewind. Playgo verzoekt op voet van 3:168 lid 5 BW het bewind [zie IEF 11477] omdat de beschikking evident onjuist is. Weliswaar hebben partijen voordien abusievelijk zelf gekozen voor toepasselijkheid van Nederlands recht, doch die rechtskeuze is nietig omdat er strijd is met rechtstreeks werkende hogere Europese regels. Tegen de beschikking is geen hoger beroep ingesteld en deze heeft kracht (en gezag) van gewijsde gekregen. Dit kan niet worden omzeild met een beroep op 3:168 lid 5 BW, het is niet aan de kantonrechter om de beslissing van een ambtgenoot inhoudelijk te toetsen. Het verzoek wordt afgewezen.

4. Weliswaar stelde Playgo dat het haar vrij staat alle door haar gewenste gronden aan een verzoek ex artikel 3:168 lid 5 (in fine) BW ten grondslag te leggen, doch dat is rechtens niet zonder meer juist. Immers, indien een beroep op artikel 3:168 lid 5 (in fine) BW louter gebruikt wordt om het gesloten stelsel van rechtsmiddelen buiten spel te zetten, is er sprake van misbruik van bevoegdheid (art. 3:13 BW).

5. Artikel 3:168 lid 5 (in fine) BW is in beginsel slechts bedoeld voor het aanpassen van de juridische situatie rond het bewind aan feiten en omstandigheden die eerst na het instellen van het bewind zijn gebleken of ontstaan. Daarvan is in casu geen sprake. Voor zover Playgo stelde dat het bewind thans inhoudsloos is, hetgeen zij overigens feitelijk niet of nauwelijks onderbouwde, hangt dat - naar valt aan te nemen - samen met de oncoöperatieve houding van Playgo zelf, waarover zij ter mondelinge behandeling meedeelde: "Playgo weigert zich naar de eigen initiatieven van de bewindvoerder te voegen". Ook deze houding dient voor haar eigen rekening en risico te blijven.
IEF 12724

Geen slaafse nabootsing tulpvormige sfeerlichthouders vanwege verschil in uiterlijk, uitstraling en materiaalkeuze

Vzr. Rechtbank Amsterdam 28 mei 2013, LJN CA1664 (&Klevering WS B.V. tegen HEMA B.V.)
Uitspraak ingezonden door Michiel Odink, Baker & McKenzie.

Slaafse nabootsing. Hema bootst sfeerlichthouders van eiseres &Klevering niet slaafs na. Hema houdt door het gebruikte materiaal en model voldoende afstand. De vordering wordt afgewezen.

De sfeerlichthouders van &Klevering zijn gemaakt van mat, ongeglazuurd biscuitporselein, zo dun dat het licht doorlaat wanneer er een kaarsje in wordt gebrand. De sfeerlichthouders ogen daardoor teer. De bakjes van Hema daarentegen zijn gemaakt van glanzend metaal, waardoor zij geen licht doorlaten. Dat metaal geen licht doorlaat, wordt bij een gemiddelde consument bekend verondersteld. De bakjes van Hema ogen onbreekbaar. Hierdoor, in combinatie met het feit dat zij iets lager en wijder zijn dan de sfeerlichthouders van &Klevering, zijn de bakjes van Hema ook geschikt om bijvoorbeeld borrelnootjes in te serveren, iets waarvoor de sfeerlichthouders van &Klevering niet gemaakt lijken te zijn.

Het materiaal van de sfeerlichthouders is daarvoor immers te kwetsbaar, ongeglazuurd porselein is niet geschikt voor ‘food’ producten en het model is daarvoor te nauw.

2.3.  Recent heeft [X] geconstateerd dat Hema in haar filialen en op haar website tulpvormige bakjes verkoopt die van dun metaal zijn vervaardigd, spierwit van buiten en met een contrasterende kleur aan de binnenzijde. Het metaal is niet lichtdoorlatend. Deze bakjes worden eveneens verkocht in twee maten, in de kleuren geel, roze, blauw, groen en grijs, en kosten ongeveer de helft van de sfeerlichthouders van [X].

2.2.  Sinds begin 2011 brengt [X] tulpvormige sfeerlichthouders op de markt, die gemaakt zijn van dun ongeglazuurd porselein, spierwit van buiten en met een contrasterende kleur aan de binnenzijde. Het porselein is zo dun dat wanneer er een kaarsje in wordt gebrand, het licht daarvan door het porselein heen schijnt. De sfeerlichthouders worden in twee maten en in 26 kleuren gevoerd, waaronder de kleuren geel, roze, blauw, groen en grijs.

4.2.  [X] heeft er om haar moverende redenen voor gekozen om haar vordering niet (tevens) te gronden op auteursrechtinbreuk, maar alleen op slaafse nabootsing. Voor slaafse nabootsing geldt als uitgangspunt dat profijt trekken van de aantrekkelijkheid van het product van een ander op zichzelf niet in strijd is met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt, ook dan niet als dit profijt trekken de ander concurrentie aandoet en hem daardoor nadeel toebrengt. Van slaafse nabootsing is zelfs geen sprake wanneer bij het publiek verwarring kan ontstaan tussen beide producten. Het nabootsen is alleen dan ongeoorloofd, wanneer de navolger zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van zijn product afbreuk te doen op bepaalde punten net zo goed een andere weg had kunnen inslaan en hij door dit na te laten onnodig verwarring sticht. Van slaafse nabootsing is bijvoorbeeld sprake als het publiek het later in de markt geplaatste product voor het origineel kan houden, of wanneer de producten wel verschillen, maar toch zodanige overeenstemmende kenmerken vertonen dat het publiek kan menen dat beide producten door dezelfde producent zijn vervaardigd. Bij het voorgaande dient in het oog te worden gehouden dat stijlen, of kenmerken daarvan, in beginsel niet onder de bescherming van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek vallen. De vordering is dan ook alleen toewijsbaar indien Hema de sfeerlichthouders van [X] min of meer heeft gekopieerd.

4.3.  De voorzieningenrechter ziet aanleiding om eerst het subsidiaire verweer van Hema, dat er geen sprake is van onnodig verwarringsgevaar, te bespreken. Daartoe zullen beide producten met elkaar worden vergeleken. De sfeerlichthouders van [X] zijn gemaakt van mat, ongeglazuurd biscuitporselein, zo dun dat het licht doorlaat wanneer er een kaarsje in wordt gebrand. De sfeerlichthouders ogen daardoor teer. De bakjes van Hema daarentegen zijn gemaakt van glanzend metaal, waardoor zij geen licht doorlaten. Dat metaal geen licht doorlaat, wordt bij een gemiddelde consument bekend verondersteld. De bakjes van Hema ogen onbreekbaar. Hierdoor, in combinatie met het feit dat zij iets lager en wijder zijn dan de sfeerlichthouders van [X], zijn de bakjes van Hema ook geschikt om bijvoorbeeld borrelnootjes in te serveren, iets waarvoor de sfeerlichthouders van [X] niet gemaakt lijken te zijn. Het materiaal van de sfeerlichthouders is daarvoor immers te kwetsbaar, ongeglazuurd porselein is niet geschikt voor ‘food’ producten en het model is daarvoor te nauw. Deze verschillen zijn ook waarneembaar wanneer de producten los van elkaar worden bekeken. Dat beide producten in twee maten worden gemaakt en in meerdere kleuren verkrijgbaar zijn, is – afgezet tegen het verschil in uiterlijk en uitstraling tussen beide producten – onvoldoende om bij de gemiddelde consument de indruk te wekken dat hij met een bakje van Hema een sfeerlichthouder van [X] in handen heeft, of dat beide producten dezelfde herkomst hebben. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Hema het nodige gedaan om het gevaar dat beide producten onnodig met elkaar worden verward, te voorkomen. Vooralsnog is dan ook onvoldoende aannemelijk dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat sprake is van slaafse nabootsing. Het primaire verweer van Hema, dat de sfeerlichthouders van [X] geen eigen plaats in de markt hebben, behoeft bij deze stand van zaken geen bespreking meer. De slotsom is dat de vordering zal worden afgewezen.

Lees de uitspraak  LJN CA1664 (pdf)

IEF 12723