IEF 22181
7 augustus 2024
Uitspraak

Maxcom had geen toestemming om QWIC Premium e-bikes te verkopen

 
IEF 22178
5 augustus 2024
Uitspraak

Geen spoedeisend belang in kort geding tegen MeDirect Bank

 
IEF 22177
5 augustus 2024
Uitspraak

Gerecht vernietigt beslissing over handelsmerk voor oranje kleur op champagne

 
IEF 12532

WIPO-selectie maart 2013

Domeinnaamrecht. We beperken ons tot een doorlopende selectie van WIPO-geschillenbeslechtingsprocedures die wellicht interessant zijn. Hier een overzicht van de in de laatste weken gepubliceerde procedures. De vorige editie: WIPO-selectie februari 2013 of via dossier domeinnaamrecht (linkerkolom). Ditmaal over:

A) Weigering domeinnaam terug te geven na afloop licentie
B) Geen actief gebruik is nog geen kwader trouw van verlenging van registratie
C) Oud-werknemer, maar naam is nooit als merk gebruikt
D) pythian.nl; bedrijfsnaam kan in meerdere landen door anderen worden gebruikt
E) Vernieuwing van bedrijfsnaam
F) Ingehuurd IT-dienst verlengt domeinnaam niet, verweerder koopt het via veiling
G) Niet tijdig conform de tijdzone van het WIPO verweer ingediend
H) Vermoedelijk zakelijke relatie eiser-verweerder niet genoemd en te lang gewacht
I) Merken komen niet verwarringwekkend overeen
J) MILK en MILF hebben een andere nogal andere betekenis

Deze selectie is samengevat door Sara Biersteker, Van Till advocaten.

D2013-0197
exdrinks.com > Complaint denied

A) Klager heeft VS merk ‘exdrinks’ geregistreerd in 2007. Domeinnaam is in 2001 door de klager geregistreerd en door klager in 2009 in licentie gegeven aan verweerder. Er heeft ooit een website op gestaan met betrekking tot verkoop van de producten van de klager. Nu niks meer met de domeinnaam gedaan. Verweerder weigert de domeinnaam terug te geven na afloop van de licentie. Moeilijk te bepalen en te bewijzen (al dan niet onmogelijk) of de wil om de domeinnaam niet terug te geven op het moment van registratie onder de licentie al aanwezig was. Kwader trouw kan derhalve niet zondermeer (bij registratie) worden aangenomen. Hier is helaas geen voorziening voor in de geschillenregeling.

“It is impossible to say, in the absence of factual evidence, when the Respondent formed the intention not to respect the right of reversion, whether that be at the time of registration or subsequently. However, it is reasonable to infer the Respondent registered the Disputed Domain Name with knowledge of the fact that EXDRINKS was a trademark owned by the Complainant’s business and that the Complainant would not grant such a license if it thought the Respondent would act arbitrarily, capriciously or unreasonably when the time came to give it back.

This Panel has had regard to the interpretive approach adopted by Blackstone1 (paraphrasing a point made by the seventeenth century legal thinker, Samuel Pufendorf) in relation to a law of Bologna “that whoever drew blood in the streets should be punished with the utmost severity” should not be interpreted to make punishable a surgeon “who opened a vein of a person that fell down in the street with a fit”. In this Panel’s view, this is one such circumstance where that approach is desirable to avoid an injustice to be visited upon the Complainant. The interpretative approach would have to be based on the intentions of the parties expressed in the contract made at the time immediately preceding registration along the lines that the terms of that contract were the sine qua non of the registration, the thing without which good faith registration would not have been possible. While the Panelist held in Mile, Inc., that there is “value, in appropriate cases, of inferences of original intent based on subsequent conduct” in this case the weight required to be put on the subsequent conduct subverts the conjunctive requirement of paragraph 4(a)(iii) of the Policy and thereby treats the requirement to establish that the Respondent “registered and used the domain name in bad faith” as a “unified concept” such as that followed in what has become known as the Mummygold/Octogen decisions (...). This Panel declines to follow those well meaning but torturous decisions and reluctantly accepts that registration under a license that has since terminated in the context of paragraph 4(a)(iii) of the Policy is an unfortunate instance the Policy has failed to anticipate and make provision for.”

D2013-0107
zija.com > Complaint denied

 B) Domeinnaam was eerder door verweerder geregistreerd dan registratie van het merk van klager. Maakt tussentijdse vernieuwing van de domeinnaam dat er sprake is van kwader trouw? Nee, want de domeinnaam was twee jaar voor registratie van het merk reeds geregistreerd. Het feit dat de verweerder de domeinnaam nu niet (actief) gebruikt is geen reden om gebruik te kwader trouw aan te nemen. Eis loopt stuk op vereiste van de kwader trouw.

“While the transfer of a domain name to a third party does amount to a new registration, a mere renewal of a domain name has not generally been treated as a new registration for the purpose of assessing bad faith. Registration in bad faith must normally occur at the time the current registrant took possession of the domain name.“

Eastman Sporto Group LLC v. Jim and Kenny, WIPO Case No. D2009-1688, recognized that exceptions may arise where a renewal could be viewed as a separate registration if a respondent-registrant engaged in some intervening act between the time of the original registration and the renewal, that reflected bad faith. The panel found that, under the particular factual circumstances present there, the domain name renewal reflected bad faith and predicated its view on the panel’s reasoning in ehotel AG v. Network Technologies Polska Jasinski Lutoborski Sp.J., WIPO Case No. D2009-0785, which stated, in pertinent part:

D2013-0183
texascash.com > Complaint denied

C) Oud- werknemer heeft domeinnaam texascash.com geregistreerd. Domeinnaam linkt door naar website van klager TCR Business systems. “Texas Cash” is door klager echter nooit als merk gebruikt. De eis loopt stuk op eerste vereiste van de geschillenregeling: geen verwarringwekkende overeenstemming.

“After careful consideration of the facts and circumstances in the record, the Panel concludes that the Complainant has not satisfied its burden of demonstrating trademark or service mark rights in “Texas Cash”. Although the disputed domain name resolves to the Complainant’s website, nowhere on the Complainant’s website is “Texas Cash” used as a source indicator for the Complainant’s products and services. The Complainant’s website is entitled “TCR Business Systems”, and it is this symbol that appears consistently to be used by the Complainant on its website to identify the products and services it provides.

Insofar as the Panel can determine based on the record before it, the words “Texas Cash” appear only as part of a copyright legend “Texas Cash Register © 2005”, and nowhere else on the Complainant’s website. Nor has the Complainant otherwise submitted evidence of the use of “Texas Cash” as a mark. As such, for purposes of the present Policy proceeding, the Panel concludes that the Complainant has failed to demonstrate use of “Texas Cash” as a distinctive or exclusive identifier of its products or services.”

DNL2012-0072
pythian.nl > Complaint denied

D) Het feit dat een bedrijf in een land (in dit geval Canada) rechten heeft op een bepaalde naam, staat er niet aan in de weg dat in een ander land een ander bedrijf eveneens rechten op dezelfde naam kan hebben of krijgen. Sprake van eigen recht/legitiem belang.

In the absence of any further substantiation to the contrary by the Complainant, the Panel has to assume that Pythian B.V and subsequently the Respondent have been legitimately using, or preparing to use, before any notice of the dispute, the trade name Pythian, as part of which effort it registered the Domain Name, and therefore have a legitimate interest to reflect this trade name in the Domain Name. The fact that a certain company with rights in a name exists in one country does not necessarily prevent another company from using that trade name elsewhere. In the absence of indications in the record that the Respondent chose “Pythian” to capitalize of Complainant rights, the Panel therefore finds that the Respondent has demonstrated rights or legitimate interests in the Domain Name.

D2013-0064
gregoryjewellers.net > Complaint denied

E) Twee juweliers uit Australië. Klagers verkopen al geruime tijd sieraden onder de naam “Gregory Jewellers”. Verweerder is bekend onder de naam “Neville Gregory Jewellers” dan wel “Neville Gregory Leading Edge Jewellers”. Verweerder registreert op 21 mei 2011 de domeinnaam wegens vernieuwing van haar bedrijfsnaam. Dit is niet aan te merken als registratie te kwader trouw. Uitkomst had anders kunnen zijn wanneer meer onderbouwd.

“The Respondent has therefore come up with what, on the face of it, is an entirely plausible reason for the selection of the disputed domain name, which is independent of the Complainants. Like the Complainants, the Respondent’s business is family-run. In the Panel’s view, the change of name to concentrate on the family surname “Gregory” and exclude the first-name “Neville” is potentially a naturally branding progression. In any case, it is not such an unusual change of direction that it immediately casts doubt on the bona fides of the Respondent. In the above circumstances, the Respondent’s awareness of the Complainants when it selected the disputed domain name, does not of itself indicate to the Panel that the Respondent possessed a malign purpose vis-à-vis the Complainants.

Of course, the position would have been different if there had been any evidence indicating that the name-change was in some way motivated by the Complainants but there is nothing of that nature. For example, there is no suggestion that the Respondent has at any stage copied any aspect of the Complainants’ website.”

D2012-2534
capitalmatrix.com > Complaint denied

F) Domeinnaam in 1997 geregistreerd door klager. Door toedoen van een door klager ingehuurd IT-bedrijf domeinnaam niet verlengd. Door verweerder op een domeinnaamveiling gekocht. Onvoldoende bewijs dat sprake is van registratie dan wel gebruik te kwader trouw.

“In light of this, and also considering the absence of any evidence that the Respondent has targeted the Complainant in any way through the registration and/or use of either the disputed domain name or the Website, the Panel is unable to find that Respondent was more likely than not aware, or had knowledge, of the Complainant at the time of registering the disputed domain name. The Panel also considers that the offer for sale of the disputed domain name by the Respondent is, of itself and without other supporting factors, insufficient evidence to support the Complainant's contention of bad faith registration on the basis of registration primarily for the purpose of selling the disputed domain name to the Complainant or a competitor of the Complainant for valuable consideration.”

D2012-2502
phaseeight.com > Complaint denied

G) Verweerder heeft zijn verweer tijdig in zijn tijdzone, maar niet tijdig conform de tijdzone van het WIPO ingediend. Verweer wordt toch meegenomen. Klager is voornamelijk actief in Europa onder de naam Phase Eight sinds 1979. In 2008 heeft verweerder een merk in de VS geregistreerd. Verweerder is afkomstig uit de VS en heeft de domeinnaam in 2004 geregistreerd ten behoeve van een – nooit uitgebrachte – film. Geen kwader trouw bij registratie/gebruik: geen bewijs dat verweerder kennis had van bestaan van klager in 2004.

“The Panel holds the view that it is sufficient that Respondent has met the deadline in its time zone. However, even if it is assumed that the Response was filed one day late, the Panel considers that the lateness of Respondent’s response is de minimis and has not prejudiced the Complainant nor has it delayed the Decision in this Administrative Proceeding. The Panel therefore has admitted and considered the evidence and submissions in the Response. The Panel has reached the same conclusion in respect of the Supplemental Response, which was also filed one day late and not properly transmitted by the Respondent to the Complainant.”

“The onus is on the Complainant to prove that the Respondent registered and used the Domain Name in bad faith. In the present proceeding the Panel is not satisfied that the Complainant has discharged its onus. It has provided no evidence that the Respondent knew or should have known of the Complainant at the time of Registration. The Respondent has provided a plausible reason for registering the Domain Name and some (limited) evidence in support of its claims. The Respondent’s conduct in holding the Domain Name for 9 years without attempting to sell the Domain Name or contact the Complainant in any way provides further support for its assertion that it did not register the Domain Name with the Complainant in mind. In the absence of a finding that the Domain Name was registered in bad faith it is not necessary to reach a conclusion on whether the Domain Name is used in bad faith.”

D2012-2497
excellenceplayamujeresresort.com
excellencepuntacanaresort.com
excellencerivieracancunresort.com > Complaint denied

H) Klager was op de hoogte van de registratie en het gebruik van de domeinnaam. Er zou zelfs een zakelijke relatie tussen partijen zijn geweest. Hierover is door klager niets vermeld in zijn eis. Dit zit het panel dwars. Dit feit en het lange stilzitten van de klager maken dat er de eis strandt doordat de klager niet aannemelijk heeft kunnen maken dat verweerder geen eigen recht of legitiem belang bij de domeinnaam heeft. Er wordt nogmaals benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van partijen is om voldoende bewijzen te verstrekken.

“Respondent supplied 3 communications between Complainant and Vacation Store, dated between June and October 2008, which show that (i) both had a business relationship at that time (specific reference to certain 2008-2009 contracts), (ii) Complainant asked Vacation Store to use certain pictures, fact sheets and rates in the websites corresponding to the disputed domain names, (iii) Complainant asked the websites be reviewed, and (iv) Complainant asked that the logo of Secrets Excellence be deleted from the Evacationtours’ website.

In this Panel’s view, the evidence in the present case shows that Complainant was aware of the registration and use of the disputed domain names since at least 2008, from which it may be inferred that Complainant tacitly acquiesced to such registration and use. Moreover, more than 4 years have elapsed since 2008 (time of those communications provided by Respondent) without Complainant having taken any action against Respondent, which further reinforces the inference in the present case that Complainant acquiesced to such registration and use. Further, it troubles this Panel that Complainant had not disclosed that business relationship, or the fact that (and extent to which) Complainant acquiesced to the use of the disputed domain names by Respondent.”

D2012-2467
tatamassage.com > Complaint denied

I) Merkhouder “TATA”. Ondanks dat de domeinnaam niet geheel overeenkomt met de merken of domeinnamen van de merkhouder, toch sprake van verwarringwekkende overeenstemming (dubieus). Eis loopt echter sowieso stuk op het tweede vereiste: de domeinnaamhouder heeft eigen recht/legitiem belang bij de domeinnaam.

The disputed domain name is not identical to any of the Complainant’s trademarks as, even disregarding the “.com” extension, none of the Complainant’s trademarks include the alphabetical string “massage”. Even so, the disputed domain name is plainly confusingly similar to the Complainant’s trademarks.”

“These circumstances distinguish the present case from the numerous previous UDRP decisions in which the Complainant has successfully made out its claims. Those that were defended involved different respondents, different domain names and different claimed justifications.

In this state of the record, the Panel is not prepared to infer that the Respondent, or those behind it, must have known of the Complainant’s trademarks and adopted the Tata name because of its associations with the Complainant. Instead, the Respondent has provided credible evidence, within the constraints of an administrative proceeding of this kind, that the disputed domain name was adopted because the masseuse providing the Respondent’s massage services is known as Tata. As the disputed domain name is being used in connection with an apparently legitimate business which does not fall reasonably clearly within the Complainant’s proven rights, the Respondent appears to have rights or a legitimate interest to use the disputed domain name.”

D2012-2285
gotmilf.com > Complaint denied with dissenting opinion

J) Merkhouder (sinds 1993) ‘Got Milk?’ vs. verweerder. Verweerder heeft domeinnaam verkregen in 2010. De website van verweerder bevatte links naar vooral pornografische websites. Merendeel van het panel meent dat er geen verwarringwekkende overeenstemming is tussen domeinnaam en merk. Eén van de redenen daarvoor is het feit dat het vervangen van de “k” door de “f” een hele andere lading aan de betekenis van de domeinnaam geeft. Betekenis van “Milf” wordt uitgelegd. Eén geschillenbeslechter is een andere mening toegedaan. Eis loopt desalniettemin stuk op eerste vereiste.

“First, the Domain Name <gotmilf.com> and the mark GOT MILK? do not sound exactly alike.

Second, and this is a minor point, there is a question mark in Complainant’s mark, which is absent from the Domain Name.

Third, even though there is only one letter’s difference between the Domain Name and the mark (an “f” being substituted for a “k”), the difference is significant. The substitution of “f” for “k” creates a new word and suggests an entirely different meaning. Internet users may consult one of a number of sources for the meaning of the acronym “milf,” but in any event it is a rather vulgar slang term in fairly widespread usage. A MILF may be defined as a mother – not one’s own, for there does not appear to be any Oedipal connotation – with whom one would fancy a carnal encounter. According to Wikipedia, the term has been in usage since the 1990s, and it achieved a boost in popularity from its appearance in the 1999 movie American Pie. The fact that the Domain Name has a meaning of its own weighs against a finding of confusing similarity to the mark.

Fourth, the Panel majority does not believe that the Domain Name can fairly be ascribed to typosquatting. A typographical error typically emerges from one of three sources: (a) the typist is mistaken about, or does not know, the correct spelling of the word he or she is trying to type; or (b) the typist “fat-fingers” the keyboard and strikes a key adjacent to the one intended; or (c) the typist carelessly omits a letter or keys in a letter twice where only once was intended.i None of these circumstances applies here. It is doubtful that anyone actually believes that “milk” is spelled with an “f” instead of a “k.” Moreover, on the QWERTY and AZERTY keyboards, “f” and “k” are separated by several letters, and hence “fat-fingering” can be ruled out. Finally, the Domain Name does not reflect the careless omission of a letter, or the unintended repetition of a letter, from the mark in question”
IEF 12531

Inbreuk op programmaboekje en navigatietekeningen Keveruitje

Rechtbank Overijssel, locatie Almelo 4 april 2013, LJN BZ6401 (Showtime Evenementenbureau B.V. tegen gedaagde)

Auteursrechten programmaboekje, navigatietekeningen. Handelsnaamrecht. Showtime organiseert bedrijfsuitjes, waaronder een toertocht met oude Volkswagen Kevers, het zogenaamde ‘Keveruitje’. Showtime voert ‘Keveruitje’ als handelsnaam en heeft een beeldmerk Kever uitje.nl geregistreerd. Gedaagde drijft eveneens een onderneming die zich mede richt op de organisatie van bedrijfsuitjes. Gedaagde exploiteert de websites www.kevertripje.nl. Showtime vordert een verbod op inbreuk op haar auteursrechten en gedaagde te bevelen om zich te onthouden van het gebruik van de naam ‘Keveruitje’.

De voorzieningenrechter oordeelt dat Showtime voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat door toevoeging van vragen en zelfgeschetste navigatietekeningen aan de routebeschrijving het programmaboekje een eigen, oorspronkelijk karakter heeft dat het persoonlijk stempel van de maker draagt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onmiskenbaar dat gedaagde grote delen van het door haar gebruikte programmaboekje heeft ontleend aan het programmaboekje van Showtime, waarbij identieke lettertypes, foto’s, navigatietekeningen zijn gebruikt.

Uit het feit dat gedaagde gebruik maakt van de term keveruitje in haar teksten, valt niet in te zien dat dit gebruik dient te worden gekwalificeerd als handelsnaamgebruik nu zij in de door Showtime overgelegde stukken steeds onder de naam [gedaagde sub 1] of als www.kevertripje.nl naar buiten treedt. De term keveruitje refereert enkel naar de aard van de aangeboden diensten en wordt niet gebruikt ter aanduiding van de onderneming, en zal als zodanig ook niet door het relevante publiek worden opgevat. De vordering van Showtime op artikel 5 Hnw, stuit hierop reeds af.

De voorzieningenrechter veroordeelt gedaagde om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van iedere directe of indirecte inbreuk op de auteursrechten van Showtime op het Keveruitje programmaboekje.

4.4 (...) Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onmiskenbaar dat [gedaagde sub 1] grote delen van het door haar gebruikte programmaboekje heeft ontleend aan het programmaboekje van Showtime, waarbij identieke lettertypes, foto’s, navigatietekeningen zijn gebruikt. Opvallend is daarbij te noemen dat op de foto’s de kevers voorzien van het beeldmerk van Showtime zijn te zien.
Nu [gedaagde sub 1] ook heeft erkend een aanzienlijk deel van het programmaboekje te hebben gebruikt, is daarmee voorshands voldoende aannemelijk dat [gedaagde sub 1] inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van Showtime door het programmaboekje van Showtime nagenoeg één op één te kopiëren en voor eigen doeleinden te gebruiken.

4.8.   Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat - als zijnde erkend dan wel onvoldoende weersproken - tussen partijen vast dat [gedaagde sub 1] via internet en e-mail dan wel anderszins in teksten gebruik heeft gemaakt van de term ‘Keveruitje’. Weliswaar gebruikt [gedaagde sub 1] de term keveruitje in haar teksten, niet valt in te zien dat dit gebruik dient te worden gekwalificeerd als handelsnaamgebruik nu zij in de door Showtime overgelegde stukken steeds onder de naam [gedaagde sub 1] of als www.kevertripje.nl naar buiten treedt. De term keveruitje refereert enkel naar de aard van de door [gedaagde sub 1] aangeboden diensten en wordt aldus niet gebruikt ter aanduiding van de onderneming, en zal als zodanig ook niet door het relevante publiek worden opgevat. Voor zover Showtime haar vordering op artikel 5 Hnw heeft gegrond, stuit deze hierop reeds af.

De voorzieningenrechter:
I.  veroordeelt [gedaagde sub 1] om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van iedere directe of indirecte inbreuk op de auteursrechten van Showtime op het Keveruitje programmaboekje van Showtime en verbiedt [gedaagde sub 1] toertochten aan te bieden dan wel uit te voeren met gebruikmaking van (delen van) het Keveruitje programmaboekje, alsmede het Keveruitje programmaboekje van Showtime geheel of gedeeltelijk tezamen of alleen te gebruiken, te kopiëren, te bewerken en/of in het verkeer te brengen.

IEF 12530

Beslag op printplaten niet opgeheven

Vzr. Rechtbank Den Haag 5 april 2013, zaaknummer C/09/438181 / KG ZA 13-220 (XINGRAPHICS tegen AFGA Graphics NV)

Zie eerder o.a. IEF 12291. Geen opheffing van gelegde beslagen. Agfa is houdster van het Nederlandse deel van Europees octrooi EP 0 823 327 voor een “Method for making positive photosensitive lithographic printing plate”. Terwijl de procedure aanhangig is, heeft Agfa conservatoir (derden)beslag tot afgifte gelegd op partijen FITplaten. Xingraphics vordert opheffing van de gelegde beslagen op de FIT-, Primus dan wel digitale printplaten.

Gelet op de door het hof gegeven verklaring voor recht van indirecte inbreuk door Xingraphics en het bevel tot afgifte van de FIT-platen waarmee die inbreuk plaatsvindt, kan voorshands niet gezegd worden dat het door Agfa ingeroepen recht ondeugdelijk voorkomt. De vordering wordt afgewezen.

4.11. Iets anders is hoe de bewoordingen ‘alle genoemde FIT-platen’ moeten worden uitgelegd. Gelet op de overwegingen en het dictum van het hof (vgl. 2.7. en 2.8.) dient het bevel naar voorlopig oordeel zo te worden begrepen dat het (anders dan het ruimer geformuleerde verbod) beperkt is tot afgifte van de FIT-, FIT X-tra-, FIT Melior- en FIT X-tra Melior-platen, welke ook in de appelprocedure voor lagen. Zoals het hof - ‘om misverstanden te voorkomen’ - overwoog hebben de toe te wijzen vorderingen uitsluitend betrekking op het grondgebied van Nederland en berusten zij op indirecte octrooiinbreuk. Dit is het gevolg van de beperkte territoriale werking van de in artikel 73 Rijksoctrooiwet 1995 bedoelde middelen betreffende een wezenlijk bestanddeel van de uitvinding en het gebruik van die middelen voor toepassing van de uitvinding (namelijk: in Nederland). Alle grensoverschrijdende ‘inbreuk’ blijft dan ook buiten schot, wat, om met Huydecoper/Van Nispen te spreken2, aanzienlijke mogelijkheden voor ontduiking van deze regeling schept.

4.12. Hier wringt ook de schoen. Het is in het beperkte kader van dit kort geding, waarin geen plaats is voor nadere bewijsvoering, niet goed mogelijk te treden in de juistheid van Xingraphics’ (eerst in dit geding geponeerde) stelling dat de door Hudig gehouden platen (die eigendom zijn van Xingraphics) niet in Nederland maar uitsluitend daarbuiten zijn aangeboden en/of geleverd (zodat daarmee geen indirecte inbreuk is gemaakt en aldus niet onder het bevel tot afgifte zouden vallen), welke stelling door Agfa gemotiveerd wordt betwist. Dat Xingraphics dit standpunt in de bodemprocedure - zowel in eerste aanleg als appel - niet heeft ingenomen, terwijl zij nota bene, zoals Agfa naar voren heeft gebracht, in een eerdere vordering tot opheffing (vgl. 2.4.) wél heeft betoogd dat de bij Atece én Hudig gelegde beslagen ertoe leidden dat de levering van FIT-platen in Nederland per direct werd ‘lamgelegd’, komt ongerijmd voor en lijkt vooralsnog mogelijk een aanwijzing van het tegendeel te zijn.

4.14. Hoe dit alles ook zij, in het kader van de in dit geding te maken belangenafweging is de voorzieningenrechter, gelet op het feit dat de in het arrest bepaalde termijnen voor opgave en afgifte binnen afzienbare tijd verstrijken en niet kan worden uitgesloten dat het door Agfa geschetste gevaar van frustratie van het bevel tot afgifte zich inderdaad zal voordoen, van oordeel dat het belang van Agfa bij handhaving van de status quo aanzienlijk zwaarder weegt dan het door Xingraphics gestelde belang. Onder die omstandigheden is het bepaald aangewezen dat het beslag in ieder geval tot de voor opgave van informatie en afgifte in het arrest bepaalde termijnen zijn verstreken vooralsnog blijft liggen op de bij Hudig aangetroffen partij platen.
IEF 12529

Herneming van het door Apple ingeroepen merk

BBIE oppositie 21 maart 2013, no. 2005666 (Apple tegen IWink, inzake IWEB vs iwebhosting)

Merkenrecht. Oppositieprocedure van het Gemeenschapswoordmerk IWEB (Apple) gebaseerd op eerdere inschrijving en algemeen bekend woordmerk ex 6bis Verdrag van Parijs tegen Benelux beeldmerk iwebhosting. Gedeeltelijke toewijzing van de oppositie voor de klassen 35, 38 en 42.

Er is sprake van een begripsmatige overeenstemming, ondanks de toevoeging van het woord 'hosting'. Het ingeroepen recht, IWEB, heeft in zijn geheel geen vaststaande betekenis. Het is echter wel samengesteld uit de gangbare afkorting “i” voor internet of interactief en het woord “web”, in het dagelijks spraakgebruik synoniem van het internet. Gezien de herneming van het ingeroepen merk als dominant element is er, ondanks dat het bestreden teken aanmerkelijk langer is, sprake van zowel begripsmatige, visuele als auditieve overeenstemming. De diensten 'reclame op internet en advertentiemogelijkheden' zijn naar hun aard en bestemming verschillend van de waren en diensten van opposant.

Rekening houdend met de compensatie tussen de soortgelijkheid van de diensten en de overeenstemming van de tekens, alsook het onvolmaakte beeld dat bij het publiek achterblijft, kan dit publiek in onderhavig geval menen dat de identieke en soortgelijke diensten afkomstig zijn van dezelfde of economisch verbonden ondernemingen en dit ondanks het eventueel beperkt onderscheidend vermogen van het ingeroepen recht.

Aan de beoordeling van het ingeroepen algemeen bekende merk dient dan ook niet te worden toegekomen, daar dit niet van invloed kan zijn op de uitkomst van de onderhavige oppositie voor wat betreft de niet soortgelijk bevonden diensten.

Klasse 35
54. Het Bureau is van oordeel dat de diensten “reclame; het op Internet ter beschikking stellen van advertentiemogelijkheden” van het bestreden depot niet soortgelijk zijn aan de waren en diensten van het ingeroepen recht. Deze diensten zijn naar hun aard en bestemming verschillend van de waren en diensten van opposant. Het feit dat men reclame maakt voor bepaalde producten is niet voldoende om soortgelijkheid aan te nemen. Weliswaar zal opposant wellicht ook activiteiten verrichten die vergelijkbaar zijn met deze diensten, zoals het voeren van reclame of publiciteit voor eigen rekening, maar het essentiële verschil is dat diensten per definitie verricht worden ten behoeve van derden. Het enkele feit dat een onderneming vergelijkbare activiteiten ontplooit in het kader van zijn eigen bedrijfsvoering, maakt deze diensten nog niet soortgelijk.

60. Ten slotte, voor wat betreft de toevoeging “publiciteit en reclame ten behoeve van voornoemde diensten [de diensten van het betwiste teken in klasse 35]”, kan de vraag worden gesteld of hier voldaan is aan de voorwaarde dat deze ten behoeve van derden worden verricht. Wat hier ook van zij, doordat er expliciet een verband wordt gemaakt tussen deze diensten en degene die worden aangeboden door verweerder (de hoofddiensten), bestaat er dus een onlosmakelijk verband tussen beide. Daarmee zijn zij soortgelijk aan de diensten van opposant die identiek, dan wel soortgelijk zijn aan genoemde hoofddiensten.

Klasse 38
61. Alle diensten in klasse 38 van het bestreden depot zien op telecommunicatie en het ter beschikking stellen van telecommunicatievoorzieningen. Al deze diensten zijn identiek, dan wel minstens soortgelijk aan de diensten “het verlenen van toegang tot websites op internet; verschaffing van aansluitingen met en toegang tot elektronische communicatienetwerken voor het verzenden of ontvangen van gegevens, audio, video of multimedia; het verschaffen van telecommunicatieverbindingen met het Internet of databases; het verlenen van toegang tot het Internet (serviceproviders)”. De diensten van zowel merk als teken zijn er aldus op gericht communicatie op afstand mogelijk te maken en delen
dus eenzelfde aard.

Klasse 42
62. De diensten “ontwerpen en ontwikkelen van computers en van software; webhosting; ontwikkelen van computersoftware” van het bestreden teken komen quasi expressis verbis voor in de dienstenlijst van het ingeroepen recht en zijn derhalve identiek.

Algemeen bekend merk
81. In het kader van een oppositieprocedure is de draagwijdte van een algemeen bekend merk overeenkomstig artikel 6bis Verdrag van Parijs beperkt tot de situaties waarin sprake is van verwarringsgevaar. Dit wordt uitdrukkelijk gesteld in artikel 2.14, lid 1, sub b BVIE juncto artikel 6bis Verdrag van Parijs, alsook in de richtlijnen (Joint Recommendations) van WIPO. De gevallen waarin geen sprake is van verwarringsgevaar kunnen dan ook niet aan de orde zijn in een oppositie voor het Bureau. Gezien het bovenstaande, geldt in Benelux opposities die gebaseerd zijn op een niet ingeschreven merk, hetzelfde als wanneer de oppositie gebaseerd zou zijn op een ingeschreven merk, dit wil zeggen dat de oppositie getoetst moet worden aan de volgende criteria: identiteit of overeenstemming van de tekens, identiteit of soortgelijkheid van de waren en/of diensten en verwarringsgevaar (oppositiebeslissing BBIE, Formula 1, 2000149, 27 februari 2009). Er kan slechts sprake zijn van gevaar voor verwarring indien aan twee (cumulatieve) voorwaarden is voldaan: de merken moeten overeenstemmen en de waren of diensten moeten soortgelijk zijn. Indien aan één van deze voorwaarden niet is voldaan, kan er geen sprake zijn van verwarringsgevaar. Opposant heeft niet aangetoond dat de algemene bekendheid van zijn merk (ook) geldt voor andere waren/diensten dan deze van het ingeschreven ingeroepen recht. Aan de beoordeling van het ingeroepen algemeen bekende merk dient dan ook niet te worden toegekomen, daar dit niet van invloed kan zijn op de uitkomst van de onderhavige oppositie voor wat betreft de niet soortgelijk bevonden diensten.

IEF 12528

Verzoek bewindvoerder van merken en modellen

Beschikking Ktr. Rechtbank Den Haag 4 april 2013, zaaknr. 1227733 / 12-87470 (bewindvoerder tegen playgo / Trends2Com)

Beschikking ingezonden door Paul Mazel, Trip advocaten.

Eerdere beschikking [IEF 11477]. Bewindvoerder verzoekt alle door hem opgevraagde gegevens te verstrekken en onverkort mee te werken aan de verzoeken. En verzoekt maatregelen teneinde hem in staat te stellen zijn taken als bewindvoerder uit te voeren. De kantonrechter wijst het verzoek toe.

Nu Playgo door te weigeren de gevraagde gegevens te verstrekken de uitoefening van de taak door de bewindvoerder onmogelijk maakt, kan de kantonrechter op grond van artikel 3: 168 lid 2 BW op verzoek van de bewindvoerder een regeling treffen die het beheer betreft (in casu: die het beheer mogelijk maakt). De kantonrechter wijst het verzoek van de bewindvoerder toe, onder last van een (gematigde) dwangsom van € 2.500,00 per dag.

In citaten:
4.1. De kantonrechter gaat voorbij aan de stelling van Playgo dat de beschikking van 12 juni 2012 berust op een kennelijke misslag in het vonnis van 14 december 20 11. Voorzover Playgo bedoelt te stellen dat er sprake is van een kennelijke fout die zich op grond van artikel 31 Rv voor eenvoudig herstel leent, overweegt de kantonrechter dat daarvan geen sprake is; het betreft hier immers de vraag of er sprake is geweest van een door beide partijen gemaakte geldige rechtskeuze voor Nederlands recht en niet van een kennelijke verschrijving.

Voorts geldt dat de beschikking van 12 juni 2012 in kracht van gewijsde is gegaan, zodat uitgangspunt is dat mr. VanRoeyen is benoemd tot bewindvoerder. Los van hoger beroep, dat niet is ingesteld, of de toepassing van artikel 31 Rv voornoemd is er geen mogelijkheid om de beschikking aan te tasten.

4.2 Anders dan Playgo stelt, is zij naar het oordeel van de kantonrechter niet gerechtigd tot het gebruik van de merken en modellen indien dit gebruik niet te verenigen is met het recht van de overige deelgenoten. Playgo exploiteert de merken en modellen zonder iets te stellen over de volgens de wet noodzakelijke waarborg dat de netto opbrengst daarvan voor alle eigenaren is gewaarborgd, zodat zij in strijd met artikel 3: 169 BW handelt. Dit verweer van Playgo gaat derhalve niet op.

4.3 De kantonrechter volgt Playgo evenmin in haar stelling dat "gebruik van het merkrecht niets anders kan betekenen dan gebruik maken van het monopolie dat inhoudt het recht het merk op de producten waarvoor het is ingeschreven aan te brengen en het merk te handhaven". "Door op die wijze te exploiteren gebeurt er niets dat op welke manier dan ook defmitieve onherstelbare schade aan de andere beweerdelijke deelgenoot kan toebrengen". Volgens Playgo levert het beheer geen enkel probleem op.

Playgo gaat er hier echter aan voorbij dat het bezwaar van Trends2com niet erop is gericht dat Playgo op eigen waar het merk aanbrengt, maar dat zij licenties uitgeeft zonder instemming van Trends2com en zonder haar te laten delen in de opbrengst, alsmede dat er een nieuwe vennootschap Playgo Manufactoring is opgericht waarnaar de merken worden overgeheveld.
Dergelijke handelingen zijn geen gebruik, maar beheer in de zin van artikel170 tweede lid BW. Beheer is immers alles wat nodig is voor het op normale wijze exploiteren van goederen en om deze inkomsten te doen genereren.

Tenslotte kan de kantonrechter volstaan met het onder bewind stellen van de goederen en benoeming van een bewindvoerder. In dit verband acht de kantonrechter van belang dat noch in de procedure die is geëindigd met de beschikking van 12 juni 2012, noch in de onderhavige procedure door partijen is verzocht om vaststelling van een beheersregeling. Kennelijk bieden de ingevolge artikel3: 168, vijfde lid BW toepasselijke bepalingen voldoende soelaas.

IEF 12527

Symposium Downloadverbod

Hierbij attenderen wij u op het Symposium Downloadverbod dat op 12 april a.s. zal worden georganiseerd door de Jonge Socialisten van het PvdA. Sprekers zullen zijn:
- Robbert Baruch (Buma/Stemra)
- Ot van Daalen (directeur Bits of Freedom, digitale burgerrechtenbeweging)
- Arnoud Engelfriet (ICT-jurist, gespecialiseerd in internetrecht)
- Bernt Hugenholtz (Hoogleraar Informatierecht, IViR)
- Astrid Oosenbrug (PvdA Tweede Kamerlid, ICT)
- Henk Westbroek (muzikant/dj/radiomaker)

Meer informatie

Sinds 2011 is er in de politiek veel te doen geweest over het downloadverbod. Doordat bijvoorbeeld albums overal op internet gratis te downloaden zijn, zouden artiesten financieel benadeeld worden. Een oplossing hiervoor zou een verbod op downloaden uit illegale bron zijn. Het downloadverbod lijkt inmiddels van de baan te zijn, alhoewel een uitspraak van het Hof van Justitie over de overeenstemming met Europees recht van het toestaan van downloaden uit illegale bron in Nederland nog afgewacht moet worden. Wel is het duidelijk dat modernisering van het auteursrecht noodzakelijk is.

Op 12 april organiseren we daarom een symposium, waarbij het onderwerp grijpbaar gemaakt wordt zodat iedereen kan deelnemen in het debat. De alternatieven op een downloadverbod zullen besproken worden en verschillende kanten zullen belicht worden. Er zal een panel geconstrueerd worden met academici, politici en insiders zoals muzikanten die zullen spreken en discussiëren over het onderwerp. De sprekers van de avond zijn:

- Robbert Baruch (Buma/Stemra)
- Ot van Daalen (directeur Bits of Freedom, digitale burgerrechtenbeweging)
- Arnoud Engelfriet (ICT-jurist, gespecialiseerd in internetrecht)
- Bernt Hugenholtz (Hoogleraar Informatierecht, IViR)
- Astrid Oosenbrug (PvdA Tweede Kamerlid, ICT)
- Henk Westbroek (muzikant/dj/radiomaker)

Het programma wordt nog bekend gemaakt.

Het symposium zal plaatsvinden op 12 april van 19:00 tot 22:00 in De Kargadoor (Oudegracht 36, 3511 AP Utrecht). Na afloop zal er op eigen kosten een borrel zijn, maar het eerste drankje is gratis.

Meer informatie

IEF 12526

Financieel rapport collectief beheer 2011

CvTA, Financieel rapport collectief beheer 2011, februari 2013 CvTA.nl.

Op Hoofdlijnen en specifieke gebeurtenissen in 2011 (financieel). Enkele highlights voor de organisaties die onder het toezicht van het CvTA vallen.

Hoofdlijnen - Incasso ontwikkeling
De incasso omvang binnen Nederland van de CBO’s onder toezicht, bedroeg in het jaar 2011 € 228 miljoen. Dit is een afname van 2% ten opzichte van vorig jaar (2010). Een deel van deze afname wordt veroorzaakt door de tweejaarlijkse cyclus bij de Stichting Reprorecht. De CBO die minder incasseerde is Stichting de Thuiskopie vanwege de AMvB met betrekking tot de “bevriezing” van de soort datadragers waarover vergoedingen geheven mogen worden, (-15% ten opzichte van 2010). Het aandeel van de incasso met betrekking tot het buitenland steeg ten opzichte van 2010 met 17%, de omvang was € 41,1 miljoen, voor alle CBO’s en 24% voor de CBO’s die onder het toezicht vallen.

Repartitie ontwikkeling
De omvang van de repartitie van de CBO’s onder toezicht is ten opzichte van 2010 toegenomen tot € 221 miljoen (2%). Ook hier is Stichting de Thuiskopie een uitzondering: de repartitieomvang nam fors af (deels door reservering).

Nog te reparteren
Een belangrijk gegeven is de “nog te reparteren som” aan het einde van het jaar. Deze geeft aan naar jaar van incasso, welk deel er nog aan de rechthebbenden verdeeld dient te worden. Hoe ouder het jaar van oorspronkelijke incasso, des te lager het nog te reparteren bedrag moet zijn. Deze som is in 2011 met 5% gestegen ten opzichte van 2010 voor de CBO’s die onder het toezicht vallen. Voor alle CBO’s is dit 1%. De nog te verdelen bedragen mogen niet ouder zijn dan 3 jaren. Van de CBO’s onder toezicht hebben Sena en Buma nog te verdelen gelden op de balans staan die ouder zijn dan 3 jaren. Deze bedragen zijn respectievelijk 2% en 4% van de oorspronkelijke som. Met een valide onderbouwing (bijvoorbeeld reservering voor claims) mogen CBO’s er maximaal 5 jaren over doenom de geïnde gelden te verdelen.

Voor de CBO’s onder toezicht wordt de effectiviteit per incassojaar gemeten. Dit is de mate waarin een CBO erin slaagt om, jaar-op-jaar gemeten, de oorspronkelijk geïncasseerde som onder rechthebbenden te verdelen. Het percentage ligt idealiter bij de 100%.

Betreffende het incassojaar 2008, zijn nog niet alle CBO’s onder toezicht erin geslaagd om tot een volledige verdeling te komen. De percentages variëren van 90 tot 100%.

Het CvTA zal de komende jaren een zogeheten cascadeberekening in het Financieel Rapport opnemen. Dit geeft een bevattelijk samenvattend inzicht in de repartitie van jaar op jaar, de aan rechthebbenden uit te betalen bedragen minus de inhoudingen en de snelheid waarmee dit wordt gedaan.

Kostenontwikkeling bij CBO’s
Over de hele linie zijn de kosten van alle organisaties ten opzichte van 2010 met 7% gedaald. Voor de CBO’s onder toezicht is dit -2%, Buma vormt hier een uitzondering op.

De personeels- en inhuurkosten maken 39% van de totale kosten, deze zijn met 1% afgenomen ten opzichte van 2010. Het uitbesteden van werk aan derden (zoals uitvoerder/shared service center CEDAR) maakt 22% uit van de totale kosten, de daling hiervan bedraagt 22%. De overige beheerskosten zijn met 3% toegenomen ten opzichte van 2010; deze kosten vormen 32% van het totaal.

Enkele highlights voor de organisaties die onder het toezicht van het CvTA vallen

Sena
Het inhoudingspercentage is aangepast naar 16% voor de nog open muziekjaren. In de Sena-jaarrekening staat: “Nadere analyse van het verschil tussen de repartitieverplichting van de Nederlandse kasontvangsten (de optelsom van de in de toekomst uit te betalen bedragen ultimo 2011) en de repartitieschuld (de gemaakte reservering om aan deze verplichting te kunnen voldoen) heeft uitgewezen dat er in de voorafgaande jaren een tekort is ontstaan.” “De toentertijd gehanteerde inhoudingspercentages zijn ontoereikend geweest om de kosten zoalsdie in deze jaren werden gemaakt te dekken.”

“Om het tekort dat in belangrijke mate is veroorzaakt door de eenmalig bijzondere lasten in 2010 binnen een afzienbare periode te compenseren, is besloten om het inhoudingspercentage voor zowel de open jaren als toekomstige jaren te verhogen naar 16 procent. Voor de open jaren betreft dit zowel de reeds verrichte als de nog te verrichten betalingen. Daarnaast is het voornemen de niet geclaimde gelden over gesloten jaren tot nader order toe te voegen aan de repartitieschuld. Door deze aanpassingen zal het tekort op de repartitieschuld binnen een periode van 5 tot 7 jaar zijn ingelopen. Op de resultaten over 2011 heeft deze aanvullende maatregel geen effect.”

Stichting Leenrecht
In 2011 zijn de niet-betaalde verlengingen ad € 2.900.000 gefactureerd aan de bibliotheken. Deze facturen worden door de bibliotheken betwist en zijn door het merendeel van de bibliotheken niet betaald. Voor het openstaand saldo ad € 7.777.000 is een voorziening voor oninbaarheid opgenomen. Deze voorziening is ten laste van de te verdelen gelden gevormd.4 [red. Stand februari 2013:Op 23 november 2012 heeft de Hoge Raad de eis van Stichting Leenrecht m.b.t. niet-betaalde verlengingen afgewezen, IEF 12044].

Stichting de Thuiskopie
Er is een duidelijke daling van de incasso-inkomsten vanwege de bevriezing van de soort informatiedragers waarover de thuiskopievergoeding berekend wordt, met name DVD. In de totale incasso zit nog een bedrag van € 2.470.000 aan incidentele facturatie, netto is de incasso “regulier” gedaald tot € 6.740.000. In 2009 was de incasso nog € 14.885.000.

Voorts is er een daling van het eigen vermogen te constateren vanwege verliezen in de exploitatie (minus € 600.000). Hiervan wordt € 365.000 ten laste van de algemene reserve geboekt. Door “opsporing en handhaving” is een resultaat behaald van € 500.000. Dit wordt toegevoegd aan de algemene reserve. De inkomsten uit piraterijbestrijding vallen ten gunste van de Stichting BREIN en een deel ten gunste van de te verdelen gelden.

Stichting Reprorecht
De inning en verdeling van de vergoedingen in 2011 vertoonde een stabiel beeld. De incassobedragen vertonen op totaalniveau sterke fluctuaties. Dit wordt veroorzaakt doordat naast de jaarlijkse incasso bij overheid, onderwijs en buitenland, tevens de tweejaarlijkse incasso plaatsvindt van het bedrijfsleven.

Gedurende 2011 is er onderzoek geweest naar het kopieergedrag (o.a. digitale kopieën versus fotokopieën) binnen het bedrijfsleven. De uitkomsten van dit onderzoek zullen worden meegenomen in een nieuwe regeling voor het bedrijfsleven.

Buma
Buma en Stemra maken gebruik van één kantoororganisatie. De totale kosten van de kantoororganisatie zijn in 2011 ten opzichte van 2010 licht gestegen (2%). In 2011 is de toerekening systematiek van kosten tussen de twee organisaties Buma en Stemra aangepast voornamelijk 75/25% (voorheen voornamelijk 60/40%) om de kostenverdeling meer in lijn te brengen met de activiteiten van de uitvoeringsorganisatie voor de entiteiten. Als gevolg hiervan zijn de organisatiekosten van Buma gestegen en de organisatiekosten van Stemra gedaald. De lichte kostenstijging van de totale kosten van de gezamenlijke organisatie zijn te wijten aan:

  • Toegenomen activiteiten van het service centrum, dat tevens een deel van het personeel heeft overgenomen van Buma;
  • Hogere advieskosten m.b.t. huurovereenkomst, juridische kosten (€ 500.000);
  • Daarentegen leverde de verplaatsing van backoffice-activiteiten van Praag naar India een besparing op in de outsourcingskosten van € 700.000.
IEF 12525

Uitzending van &#039;Het Zesde Zintuig&#039; toegestaan

Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad 14 maart 2013, LJN BZ6583, zaaknr. C/16/339921/KL ZA 13-93 (Eiser tegen RTL Nederland B.V.)

Uitspraak ingezonden door Peter Kok en Bas le Poole, Houthoff Buruma.

Als randvermelding. Mediarecht. Televisieprogramma. Eerbiediging van persoonlijke levenssfeer. Vrijheid van meningsuiting. Eiser vordert RTL te verbieden om de aflevering van het programma "Het Zesde Zintuig" over het overlijden van Eline uit te zenden en/of voor het publiek openbaar te maken. Ter onderbouwing van zijn vorderingen heeft eiser gesteld dat RTL jegens hem onrechtmatig handelt door de paragnosten en de ouders van Eline in het programma een podium te geven om hem te beschuldigen van betrokkenheid bij het overlijden van Eline anders dan door zelfmoord. Eiser is als enige bij de zelfmoord van Eline aanwezig geweest, zodat bij elke suggestie dat er geen sprake is van zelfmoord eiser feitelijk wordt beschuldigd van moord.

In deze zaak gaat het om een botsing van twee fundamentele rechten, namelijk aan de zijde van eiser diens recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer en aan de zijde van RTL het recht op vrijheid van meningsuiting. De voorzieningenrechter wijst de vordering af.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet op voorhand voldoende aannemelijk is dat in de aflevering sprake is van een enige beschuldiging van eiser door de paragnosten en/ of de familie van Eline van betrokkenheid bij het overlijden van Eline, anders dan door zelfmoord. De door eiser gestelde (dreigende) onrechtmatige en directe schending van zijn persoonlijke levenssfeer is daarom op voorhand niet voldoende gebleken. Hoe zeer de wens van eiser om in de openbaarheid niet meer geconfronteerd worden met deze zaak valt te begrijpen, het gegeven dat eiser betrokken is geweest bij het overlijden van Eline, maakt dat hij daarvan onder de in dit geding gebleken feiten en omstandigheden niet gevrijwaard kan worden.

Niet kan worden aangenomen dat in het programma de door eiser als onrechtmatig gekwalificeerde uitlatingen over betrokkenheid bij het overlijden van Eline anders dan door zelfmoord voorkomen, althans niet in een mate die met zich brengt dat het belang van eiser bij bescherming van zijn privacy zwaarder moet wegen dan het belang van RTL bij vrijheid van meningsuiting/ persvrijheid. De voorzieningenrechter wijst de vordering af.

4.7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van hetgeen zijdens RTL en haar raadsman ter zitting is verklaard over de inhoud van de vijfde aflevering in de sene "Het Zesde Zintuig", niet op voorhand voldoende aannemelijk is dat in deze aflevering sprake is van een enige beschuldiging van eiser door de paragnosten en/ of de familie van Eline van betrokkenheid bij het overlijden van Eline, anders dan door zelfmoord. Het enkele feit dat de ouders in de aflevering hun twijfel uitspreken of er sprake is geweest van zelfmoord is daartoe onvoldoende. De door eiser gestelde (dreigende) onrechtmatige en directe schending van zijn persoonlijke levenssfeer is daarom op voorhand met voldoende gebleken. ... Daar komt bij dat in de aflevering ook ruimte is gegeven voor de conclusies van politie en justitie die inhouden dat er sprake was van zelfmoord en dat RTL de advocaat van eiser heeft aangeboden in de uitzending de visie van eiser naar voren te (doen) brengen. Hoe zeer de wens van eiser om in de openbaarheid niet meer geconfronteerd worden met deze zaak valt te begrijpen, het gegeven dat eiser betrokken is geweest bij het overlijden van Eline, maakt dat hij daarvan onder de in dit geding gebleken feiten en omstandigheden met gevrijwaard kan worden.

4.10. Gelet op het bovenstaande en de omstandigheid dat voorshands niet kan worden aangenomen dat in het programma de door eiser als onrechtmatig gekwalificeerde uitlatingen over betrokkenheid bij het overlijden van Eline anders dan door zelfmoord voorkomen, is de door RTL op 14 maart 2013 uit te zenden aflevering over Eline m de serie "Het Zesde Zintuig" reeds om deze reden niet op voorhand onrechtmatig jegens eiser te achten, althans niet in een mate die met zich brengt dat het belang van eiser bij bescherming van zijn privacy zwaarder moet wegen dan het belang van RTL bij vrijheid van meningsuiting/ persvrijheid. De primaire vordering komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.

Op andere blogs:
Mediareport (Verbod op uitzending ‘Het Zesde Zintuig’ afgewezen)

IEF 12524

VS rechter steekt stokje voor doorverkoop tweedehands muziekbestanden

US Court District Court Southern District of New York 30 maart 2013, 12 Civ 95 (RJS) (Capitol Records LLC tegen ReDigi Inc.)

Een bijdrage van Anke Verhoeven en Bindu De Knock, SOLV.

1. Inleiding
Een New Yorkse rechter maakte vorig weekend korte metten met de tweedehandsverkoop van mp3-files in de VS. Aanleiding was de strijd tussen ReDigi en Capitol Records. ReDigi lanceerde in 2011 een online platform waarop consumenten tweedehands digitale muziekbestanden kunnen verkopen en kopen. De startup was Capitol Records een doorn in het oog omdat zonder toestemming het repertoire van Capitol Records werd verveelvoudigd en gedistribueerd waardoor de platenmaatschappij geen inkomsten ontving. Capitol Records trekt aan het langste eind, maar ReDigi is in ieder geval van plan de uitspraak aan te vechten.

De vraag die bij de rechter voorlag is of een digitaal muziekbestand, dat rechtmatig is gemaakt en gekocht, kan worden doorverkocht door de eigenaar met behulp van ReDigi onder de Amerikaanse first sale doctrine. Judge Sullivan beantwoordde die vraag met een volmondig nee, omdat ReDigi (althans de versie 1.0 van het ReDigi platform) inbreuk maakt op de exclusieve rechten van Capitol Records omdat een ongeautoriseerde kopie wordt gemaakt van het muziekbestand.

Met de uitspraak wordt de herverkoop van digitale producten behoorlijk op de helling gezet. De uitspraak is ook slecht nieuws voor giganten Apple en Amazon die eveneens digitale tweedehands markten hebben ontwikkeld maar nog niet hebben geïmplementeerd.

Inhoudsopgave:
1. Inleiding
2. Wat doet ReDigi
3. De uitspraak
4. Verveelvoudiging
5. Verweren van ReDigi
5.1. Fair use
5.2. First sale
6. Toepassing in Europa
6.1. Verveelvoudiging

6.2. Uitputting

2. Wat doet ReDigi
Vooraleer we de uitspraak nader bekijken, is het goed om te recapituleren wat ReDigi nu eigenlijk doet. ReDigi heeft een systeem ontwikkeld dat het mogelijk maakt om muziek die via iTunes is aangekocht, te verkopen aan andere ReDigi gebruikers via het online platform. Gebruikers van ReDigi downloaden eerst de Media Manager. Deze technologie maakt het mogelijk om te controleren of de muziek rechtmatig is aangekocht en na het uploaden naar een persoonlijke Cloud Locker daadwerkelijk verwijderd is van de computer van de eigenaar van het oorspronkelijke muziekbestand. ReDigi bestempelt dit proces als het ‘migreren’ van een muziekbestand. Eenmaal verkocht aan een andere gebruiker wijst ReDigi het muziekbestand toe aan de persoonlijke Cloud Locker van de koper, waardoor het uit het bezit van de voor de oorspronkelijke verdwijnt.

Bij iedere verkoop krijgt de artiest 20% van de verkoopprijs. Wordt de mp3 opnieuw door ReDigi verkocht, dan ontvangt de artiest weer een percentage van de verkoopprijs (ter vergelijking, Spotify betaalt een 0,5-0,7 cent per stream).

3. De uitspraak
Eerst gaat de rechter in op de vraag of ReDigi in strijd handelt met de exclusieve rechten van Capito Recordsl. De rechter behandelt achtereenvolgens het verveelvoudigingsrecht, het distributierecht en het openbaarmakingsrecht. Ten aanzien van het openbaarmakingsrecht wordt geen inhoudelijk oordeel gegeven omdat de feiten daarvoor niet duidelijk genoeg waren. Ten aanzien van het distributierecht oordeelt de rechter kort dat het versturen van een digitaal bestand duidelijk het soort transactie is dat bedoeld wordt met ‘distribution’ in de Amerikaanse Copyright Act. De behandeling van het verveelvoudigingsrecht is het meest interessant in deze context.

4. Verveelvoudiging
ReDigi’s proces om muziekbestanden te uploaden naar de Cloud Locker vormt het twistpunt in deze zaak. ReDigi legt het proces uit als de migratie van een bestand, in data pakketten, zodanig dat de data niet tegelijkertijd in twee locaties bestaat. Capitol Records weerlegt dit door te stellen dat het upload proces het kopiëren van een muziekbestand noodzakelijk maakt. De Amerikaanse Copyright Act kent de auteur het exclusieve recht toe om onder meer:

“to reproduce the copyrighted work in copies or phonorecords, to distribute copies or phonorecords of the copyrighted work to the public by sale or other transfer of ownership and to publicly perform and display certain copyrighted works.”

Tussen partijen staat vast dat Capitol Records auteursrechthebbende is van een aantal werken verkocht via ReDigi en dat als Capitol Records geen toestemming heeft verleend om voor de reproductie en distributie er sprake is van inbreuk. Onder de Amerikaanse auteurswet is er sprake van een reproductie als een auteursrechtelijk beschermd werk wordt vastgelegd in een nieuw material object, in dit geval een nieuw fonogram dat kan worden aangemerkt als een kopie. Op het moment dat de gebruiker een digitaal muziekbestand upload naar de persoonlijke Cloud Locker, wordt een kopie gemaakt. Ook wanneer een gebruiker een muziekbestand download uit de Cloud Locker en dit opslaat op de computer. Voor het maken van deze kopie heeft men ReDigi toestemming van de auteursrechthebbende nodig. Sullivan oordeelt het technisch onmogelijk is om een digitaal muziekbestand te versturen via het internet, zonder daarvan kopieën te maken:

 

"Because the reproduction right is necessarily implicated when a copyrighted work is embodied in a new material object, and because digital music files must be embodied in a new material object following their transfer over the Internet, the Court determines that the embodiment of a digital music file on a new hard disk is a reproduction within the meaning of the Copyright Act,"

Sullivan oordeelt dat het resale proces(het uploaden en downloaden) van ReDigi het maken van een nieuw exemplaar verondersteld waardoor er sprake is van inbreuk. Het enkele feit dus dat een bestand van de ene harde schijf naar de andere wordt verplaatst, houdt dus al een verveelvoudiging in. Dat het originele bestand wordt verwijderd wordt niet van belang geacht.

5. Verweren van ReDigi
Wanneer vaststaat dat sprake is van een schending van het distributierecht en het verveelvoudigingsrecht, gaat de rechter verder met de behandeling van de verweren van ReDigi, namelijk fair use en first sale.

5.1. Fair use
ReDigi verweerde zich tegen de claim van Capitol Records met onder meer de stelling dat de werkwijze van ReDigi valt onder fair use. De rechter stelt echter al snel vrij stellig vast dat ReDigi geen beroep op fair use kan doen. Het up en downloaden van muziek van en naar je persoonlijke ReDigi locker valt wel binnen fair use, maar het verkopen van die muziekbestanden niet. Dat komt voornamelijk omdat de doelstelling van ReDigi commercieel is. Ook speelt mee dat het werken betreft met een hoge creatieve waarde, die volledig worden verzonden en dat ReDigi een negatieve impact hebben op de markt zal hebben.

5.2. First sale
ReDigi doet ook een beroep op de first sale doctrine. In Section 109 van de Copyright Law of the USA staat deze als volgt verwoord:

“the owner of a particular copy or phonorecord lawfully made under this title, or any person authorized by such owner, is entitled, without the authority of the copyright owner, to sell or otherwise dispose of the possession of that copy or phonorecord.”

ReDigi stelt dat haar dienst het doorverkopen van legaal gekochte muziekbestanden inhoudt, zodat de rechten van Capitol Records zijn uitgeput.

Dit verweer gaat alleen al niet op omdat de rechter heeft geoordeeld dat ReDigi een verveelvoudiging maakt. De first sale doctrine biedt alleen een verweer voor distributie, niet voor verveelvoudiging. Omdat er noodzakelijk een kopie wordt gemaakt van het bestand, gaat het niet meer om hetzelfde exemplaar. De rechter maakt duidelijk dat de first sale doctrine daardoor alleen kan gelden voor fysieke exemplaren zoals boeken of cd’s.

Daarnaast acht de rechter relevant dat de muziekbestanden niet rechtmatig verkregen zijn door ReDigi. De rechter heeft namelijk al geoordeeld dat de verveelvoudiging van de muziekbestanden onrechtmatig was. Dit terwijl voor een beroep op de first sale doctrine vereist is dat het exemplaar legaal (dus met toestemming van de rechthebbende) is gemaakt. Overigens werd onlangs nog geoordeeld dat het in dat geval niet uitmaakt of het exemplaar in de VS zelf of ergens anders op de wereld is gemaakt.

6. Toepassing in Europa
6.1. Verveelvoudiging
Vertalen we deze situatie naar Nederland, dan zou de vraag kunnen opkomen of de handelwijze van ReDigi ook naar Nederlands recht een verveelvoudiging oplevert. Daarbij is in het bijzonder interessant om na te gaan of een beroep op art. 13a Aw een kans van slagen heeft. Dat artikel bepaalt kort gezegd dat een tijdelijke reproductie die technisch noodzakelijk is, niet als verveelvoudigingshandeling wordt beschouwd.

Met betrekking tot software geldt in het bijzonder dat in artikel 45j Aw is bepaald dat elke verveelvoudiging die noodzakelijk is voor het gebruik van de software, geen inbreuk oplevert. Het is dus niet vanzelfsprekend dat de handelwijze van ReDigi in Nederland ook als een ongeoorloofde verveelvoudiging zou worden gezien.

6.2. Uitputting
In de Europese Auteursrechtrichtlijn en in de Nederlandse Auteurswet zijn bepalingen opgenomen over de uitputtingsleer. Deze leer is vergelijkbaar met de first sale doctrine. Op sommige punten verschilt de Europese regeling van de Amerikaanse. In Europa is niet vereist dat het exemplaar legaal gemaakt is, maar wel dat het exemplaar met toestemming van de rechthebbende voor het eerst in de Europese Unie op de markt is gebracht. De Europese uitputting is dus wel territoriaal beperkt, terwijl de Amerikaanse dat niet is.

Waar de Amerikaanse rechter duidelijk heeft gemaakt dat uitputting alleen kan gelden voor fysieke exemplaren, bestaat daarover in Europa nog discussie. Afgelopen zomer nog heeft het Europese Hof een belangrijk arrest gewezen over de toepassing van uitputting op digitale werken, het UsedSoft arrest. Het Hof oordeelde dat er sprake kan zijn van uitputting ten aanzien van software, ook wanneer het niet-fysieke exemplaren betreft. Dat is het geval wanneer er tegen betaling een eeuwigdurend gebruiksrecht is verkregen.

Het Hof komt tot die conclusie omdat er dan functioneel en economisch geen verschil is met de situatie dat je een fysiek exemplaar koopt. Dat geldt ook voor digitale muziekbestanden. Ook bij iTunes krijg je tegen eenmalige betaling een eeuwigdurend gebruiksrecht. Voor de gebruiker voelt het aanschaffen van een iTunes liedje als het ‘kopen’ daarvan. Het Europese Hof zal dat dan ook waarschijnlijk als een koop aanmerken, waarop uitputting van toepassing kan zijn. De Amerikaanse rechter komt echter niet eens toe aan de vraag of er sprake is van ‘sale’, omdat het beroep op de first sale doctrine al vastloopt op het feit dat sprake is van een (ongeoorloofde) verveelvoudiging.

Het Hof vindt het, net als de Amerikaanse rechter, wel van belang dat er evenveel exemplaren blijven bestaan. Er mag dus geen sprake zijn van een verveelvoudiging van het werk, maar het moet gaan om distributie. Dat brengt mee dat de persoon die de software doorverkoopt zijn eigen exemplaar moet verwijderen.

De redenering in het UsedSoft arrest geldt in beginsel alleen voor software. Het Hof oordeelt immers specifiek ten aanzien van de Softwarerichtlijn dat de wetgever van de EU immateriële en materiële exemplaren heeft willen gelijkstellen. Muziekbestanden vallen niet onder de bescherming van de Softwarerichtlijn. Het is dus de vraag of de redenering van het arrest ook op andere auteursrechtelijk beschermde werken dan computerprogramma’s kan worden toegepast. Een hobbel voor toepasselijkheid op werken anders dan software is overweging 29 van de Auteursrechtrichtlijn, die uitputting ten aanzien van niet fysieke exemplaren lijkt uit te sluiten.

Omdat het Hof een sterke nadruk legt op de ratio van het auteursrecht en de uitputtingsleer lijkt het me niet ondenkbaar dat het Europese Hof in deze zelfde zaak tot een ander oordeel zou komen. De bedoeling is immers dat de rechthebbende een passende vergoeding kan vragen voor het eerste vermarkten van zijn werk. Wanneer hij die vergoeding al heeft gehad, is het niet meer wenselijk om de rechthebbende ook bij iedere wederverkoop de mogelijkheid te bieden om een vergoeding te vragen. Economisch gezien maakt het hiervoor niet uit of de eerste verkoop of de wederverkoop via een fysiek exemplaar of via een download geschiedt.


Anke Verhoeven en Bindu De Knock

Op andere blogs:
De Vos - blog (Wonkavision – geen uitputting voor digitale muziekbestanden)

IEF 12523

Verbod om domeinnaam aan te bieden aan derden

Rechtbank Amsterdam 22 februari 2013, LJN BZ6225 (Clubmessage B.V. en GSM Information Network tegen Motricity Inc.)

Contractueel geschil over domeinnaam. Vordering tot overdracht domeinnaam afgewezen, verbod om domeinnaam aan derden aan te bieden of te leveren toegewezen.

ClubMessage (CM) verkoopt zakelijke producten en diensten op basis van een eigen SMS-netwerk. GIN biedt verschillende technische oplossingen op het gebied van mobile messaging en commerce. CM is sinds medio 2012 enig aandeelhouder van GIN. CM vordert om Motricity te bevelen de registratie van de Domeinnaam en alle andere domeinnamen die op grond van de Share Purchase Agreement zijn overgegaan. Weliswaar heeft Motricity de opdracht aan SEDO om de Domeinnaam op de veiling te koop aan te bieden ingetrokken, maar dat biedt op zichzelf geen garantie dat deze niet aan een derde zal worden verkocht.

De voorzieningenrechter verbiedt Motricity de domeinnaam aan te bieden en/of te leveren aan derden, totdat in een bodemprocedure ten aanzien van de rechten op deze domeinnaam zal zijn beslist.

4.15.  Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevorderde medewerking tot het wijzigen van de registratie van de domeinnaam zal worden afgewezen, evenals de daarmee samenhangende vorderingen, maar dat het gevraagde verbod om de domeinnaam aan derden aan te bieden en te leveren, totdat in een eventuele bodemprocedure over de rechten op deze domeinnaam zal zijn beslist, wel toewijsbaar is. Het ligt op de weg van CM c.s. om tijdig – uiterlijk binnen vier weken na de vonnisdatum – een dergelijke bodemprocedure aanhangig te maken. Het verbod tot het aanbieden en/of leveren aan derden blijft beperkt tot de domeinnaam , aangezien het door CM c.s. gestelde geen grond biedt voor toewijzing van een verdergaand verbod.
Bovendien lijkt de definitie in Schedule 1 een onduidelijkheid te bevatten, in die zin dat daarin melding wordt gemaakt van intellectual property rights “owned by the Company (GIN) as set out in Annex 8.1”, terwijl volgens eerdergenoemde brief (2.2) de daarin vermelde domeinnaam gin.nl als “owned by Motricity” wordt aangeduid, hetgeen door Motricity niet is tegengesproken.
In lid 3 is vervolgens bepaald dat de transactie geen gevolgen heeft voor een eventueel gebruiksrecht van GIN op enig intellectueel eigendomsrecht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient dit zo te worden gelezen dat (ook) als gebruik wordt gemaakt van een andere domeinnaam door GIN dan de in annex 8.1 vermelde domeinnamen, een dergelijk gebruik door de overname niet zou kunnen worden beperkt. De stelling van Motricity dat artikel 8 lid 3 alleen zou zien op software en niet op andere intellectuele eigendomsrechten is, gezien de tekst daarvan en het hiervoor overwogene, onvoldoende onderbouwd.

4.13.  Daar komt bij dat CM c.s. terecht heeft gesteld dat het op grond van het bepaalde in artikel 21 van de SPA op de weg van Motricity had gelegen om het al dan niet overdragen en/of blijven gebruiken van de Domeinnaam door CM c.s. tijdens de onderhandelingen ter sprake te brengen. Aannemelijk is immers dat het niet overdragen, althans het niet meer kunnen gebruiken van de Domeinnaam tot aanpassing van de koopprijs zou hebben kunnen leiden, ervan uitgaande dat CM c.s. het gebruik van de Domeinnaam daadwerkelijk zou willen voortzetten. Voorshands bestaat onvoldoende aanleiding om in dit kort geding van het tegendeel uit te gaan.

4.14.  Voor zover Motricity de (overdracht van de) Domeinnaam bewust niet met CM c.s. heeft besproken vanwege de grote commerciële waarde die de domeinnaam – los van GIN, maar in verband met aan de drankindustrie gerelateerde bedrijven – mogelijk vertegenwoordigt, gelet op de prijzen die voor aanverwante domeinnamen zoals whiskey.com en vodka.com zijn betaald, komt dat, in het licht van het voorgaande, voor haar risico. Indien CM c.s. (ook) voornemens zou zijn om de Domeinnaam niet zelf te (blijven) gebruiken, maar aan een derde te verkopen ligt dat mogelijk anders, maar daarvoor bestaan vooralsnog geen aanwijzingen.

4.15.  Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevorderde medewerking tot het wijzigen van de registratie van de domeinnaam zal worden afgewezen, evenals de daarmee samenhangende vorderingen, maar dat het gevraagde verbod om de domeinnaam aan derden aan te bieden en te leveren, totdat in een eventuele bodemprocedure over de rechten op deze domeinnaam zal zijn beslist, wel toewijsbaar is. Het ligt op de weg van CM c.s. om tijdig – uiterlijk binnen vier weken na de vonnisdatum – een dergelijke bodemprocedure aanhangig te maken. Het verbod tot het aanbieden en/of leveren aan derden blijft beperkt tot de domeinnaam , aangezien het door CM c.s. gestelde geen grond biedt voor toewijzing van een verdergaand verbod.