IEF 22183
8 augustus 2024
Artikel

Inschrijving geopend Mr. S.K.Martens Academie 2024-2025

 
IEF 22180
8 augustus 2024
Uitspraak

Babyvoeding van Nutricia komt niet in aanmerking voor octrooi

 
IEF 22179
8 augustus 2024
Uitspraak

Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak

 
IEF 12294

Hof bevestigt uitspraak over sieraden met verwisselbare elementen

Hof 's-Hertogenbosch 29 januari 2013, LJN BZ1057 (Melano B.V. tegen T. hodn Quiges Fashion Jewels)

Uitspraak ingezonden door Hans Erik van Gorp, Rassers advocaten.

Onrechtmatige daad. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Sieraden. Merkenrecht/handelsnaam. Proceskosten. 

In navolging van IEF 9708. De op slaafse nabootsing gebaseerde vordering kan niet worden toegewezen reeds omdat niet is komen vast te staan dat T. de Melano-sieraden heeft nagebootst. De stelling dat Tang jegens Melano onrechtmatig heeft gehandeld door de door een derde onrechtmatig nagebootste Eligo sieraden te verhandelen, is onvoldoende onderbouwd. Ook het in hoger beroep aangevoerde verwarringsgevaar is, volgens het hof, onvoldoende onderbouwd.

Het door Melano gestelde gebruik door T. van Melano's handelsnaam en merk is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan. Het enkele feit dat de namen op een website van een derde voorkwamen is onvoldoende om gebruik door Tang van de naam Melano aan te nemen. Geen van de principale grieven slaagt.

Proceskosten
Het feitencomplex is naar het oordeel van het hof beperkt qua omvang. Gelet hierop, op de gemotiveerde betwisting door Melano van de urenspecificatie van T. ('s raadsman) en op het feit dat de rechtbank naar het oordeel van het hof deze zaak terecht als eenvoudige bodemzaak heeft aangemerkt, slaagt de incidentele grief niet. T. wordt veroordeeld in de proceskosten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de Rechtbank 's-Hertogenbosch.

7.6.4. Het hof oordeelt als volgt.
De op slaafse nabootsing gebaseerde vordering kan niet worden toegewezen reeds omdat niet is komen vast te staan dat T. de Melano sieraden heeft nagebootst. T. heeft reeds in eerste aanleg – door Melano onweersproken - gesteld dat hij de Eligo sieraden in november 2009 als gereed product heeft gekocht van een met name genoemde leverancier. Uit niets blijkt dat T. zelf heeft nagebootst of heeft laten nabootsen. Voorzover Melano heeft bedoeld te stellen dat T. niettemin jegens haar onrechtmatig handelt door de door een derde onrechtmatig nagebootste Eligo sieraden te verhandelen, heeft zij die stelling niet althans onvoldoende onderbouwd.
Tenslotte – en ten overvloede – overweegt het hof dat hetgeen Melano in hoger beroep heeft aangevoerd omtrent de eigen plaats op de markt en het verwarringsgevaar, in het licht van de gemotiveerde betwisting door T., onvoldoende is onderbouwd. De enkele eervolle vermelding op een sieradenbeurs, welke vermelding overigens één Melano sieraad betrof, of een aantal “hits” via Google is onvoldoende om aan te nemen dat de Melano sieraden een eigen plaats op de markt innemen, temeer nu T. onderbouwd heeft aangevoerd dat er veel meer vergelijkbare sieraden op de markt zijn. Verder blijkt nergens uit dat de door Melano gestelde Verispect controle verband hield met de Eligo sieraden. Ook de door de rechtbank aangenomen overeenstemming (in het kader van een auteursrechtelijke toetsing), die T. overigens heeft betwist, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende om verwarringsgevaar aan te nemen.
De derde grief slaagt niet.

7.7.3. Het hof is van oordeel dat het door Melano gestelde gebruik door T. van Melano’s handelsnaam en merk niet is komen vast te staan. Het enkele feit dat de namen Melano en Quiges op een website van een derde voorkomen is onvoldoende om gebruik door T. van de naam Melano aan te nemen.
De vierde grief slaagt evenmin.

7.9.3. Het hof stelt voorop dat het verweer tegen vergoeding van volledige proceskosten zich toe kan spitsen niet alleen op het aantal in rekening te brengen uren van de behandelend advocaat en het daarop toe te passen uurtarief, maar ook op de vraag of die kosten “redelijk en evenredig” zijn en of de billijkheid zich wellicht tegen de gevorderde vergoeding verzet.
Hoewel het enkele feit dat de advocaat van de ene partij beduidend meer uren in rekening heeft gebracht dan de advocaat van de andere partij op zichzelf genomen nog niet betekent dat de kosten van eerstgenoemde partij niet als redelijk en evenredig zijn aan te merken, kan een grote discrepantie tussen de in rekening gebrachte uren daarvoor wel een indicatie zijn. T. heeft deze discrepantie – tussen 154 uren aan de zijde van T. en 20 uren aan de zijde van Melano - niet toegelicht. Verder heeft T. onvoldoende concreet toegelicht waarom deze zaak geen eenvoudige bodemzaak zou zijn. T. heeft verwezen naar “de omvang van het redelijkerwijs noodzakelijke feitenonderzoek en de omvang van het relevante feitencomplex”. Dat feitencomplex is naar het oordeel van het hof echter beperkt qua omvang, mede gelet op de eigen stellingen van T. dat hij slechts een maand of twee een beperkt aantal Eligo sieraden heeft verkocht. T. heeft verder zijn stelling dat Melano “zelf van deze zaak een niet eenvoudige bodemzaak heeft gemaakt” niet toegelicht.
Gelet hierop, op de gemotiveerde betwisting door Melano van de urenspecificatie van T. (’s raadsman) en op het feit dat de rechtbank naar het oordeel van het hof deze zaak terecht als eenvoudige bodemzaak heeft aangemerkt, slaagt de incidentele grief niet.
T. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de aan de zijde van Melano gevallen proceskosten worden veroordeeld.

Lees het afschrift HD 200.094.532, schone versie hier, LJN BZ1057.

IEF 12293

Wetsvoorstel basisregistratie grootschalige topografie

Wet basisregistratie grootschalige topografie, regels omtrent de basisregistratie grootschalige topografie, Kamerstukken II, 2012/13, 33 527, dossier.

Wetsvoorstel. Basisregistratie. Topografie. Open data. Het wetsvoorstel ter bevordering van een goede vervulling van bepaalde publiekrechtelijke taken ziet op het tot stand brengen van een basisregistratie grootschalige topografie (BGT).

Artikel 2
1. Er is een basisregistratie grootschalige topografie, bestaande uit een landsdekkend topografisch bestand op een schaalniveau van 1:500 tot en met 1:5.000.
2. De basisregistratie grootschalige topografie wordt gehouden door de Dienst.

Artikel 3 - De basisregistratie grootschalige topografie heeft als doel het aan eenieder beschikbaar stellen van de bij of krachtens deze wet in die basisregistratie opgenomen gegevens ten behoeve van:
a. een goede vervulling van publiekrechtelijke taken;
b. de bevordering van een efficiënte uitwisseling en een efficiënt gebruik van geoinformatie.

Memorie van Toelichting onder 2.3 Noodzaak van stroomlijning en kwaliteitsverbetering van grootschalige topografische registratie

Een breed toepasbare, eenduidige grootschalige topografische basiskaart is een belangrijk hulpmiddel voor betere dienstverlening aan burgers en bedrijven en voor betere samenwerking binnen de overheid en draagt daarmee bij aan kostenbesparing in ketens. De BGT voorziet hierin, doordat de hele overheid dezelfde hoogwaardige basisset grootschalige topografie van Nederland gebruikt. Dit is een uitwerking van de doelstelling van basisregistraties in het algemeen: de overheid gebruikt dezelfde basisgegevens. Door de BGT als basisregistratie bij wet te regelen, worden onder meer de inhoud en kwaliteitsborging wettelijk verankerd.

Onder de bronhouder wordt verstaan het bestuursorgaan of de rechtspersoon aan wie bij deze wet de verantwoordelijkheid voor het bijhouden van geografische gegevens is opgedragen (art. 1). De bronhouder draagt zorg voor het bijhouden van de geografische gegevens in de BGT door levering van de gegevens aan de Dienst (art. 11). De Dienst heeft tot taak de basisregistratie grootschalige topografie bij te houden (art. 17, 18 en 19).

Memorie van Toelichting, onder 3.1. Inhoud BGT

De BGT is een landsdekkende topografische registratie. Dat wil zeggen dat de BGT het grondgebied van Nederland omvat dat bestuurlijk is ingedeeld, met inbegrip van de waterdelen binnen de grenzen van kustgemeenten. De registratie bestrijkt zowel de openbaar toegankelijke als niet-toegankelijke ruimte (zoals terreinen van grote industriële complexen). De BGT is ontwikkeld vanuit het perspectief van de gebruiker die de BGT-informatie als basiskaart combineert met andere gegevens en daardoor beter en efficiënter kan werken.

In de Memorie van Toelichting wordt verder ingegaan op het nut van grootschalige topografie, de ontwikkeling van de productie daarvan en de noodzaak van stroomlijning en kwaliteitsverbetering. Er wordt een schets van de inhoud van de voorgestelde BGT gegeven, gevolgd door aanduiding van de verantwoordelijkheden van de bij de bijhouding van de BGT betrokken partijen. Op zowel het proces van bijhouding als op de inrichting van de registratie wordt ingegaan. Gebruiksaspecten en het toezicht op registratie komen aan de orde. In de Memorie van Toelichting wordt inzicht in de gevolgen van het wetsvoorstel gegeven, voor wat betreft onder meer bestuurlijke en administratieve lasten, en financiële aspecten.

IEF 12292

Geen auteursrechtinbreuk op 'SAS Language'

High Court of Justice 25 januari 2013, [2013] EWHC 69 (Ch) (SAS Institute Inc. tegen World Programming Limited)

Uitspraak na HvJ EU, IEF 11257.
Auteursrecht. Licentie. Software. SAS Institute Inc, is een ontwikkelaar van analytische software. Dergelijke software en toepassingen zijn geschreven in de 'SAS Language'. World Programming heeft een ​​product ontwikkeld genaamd 'World Programming System'. SAS Institute stelt dat WPL auteursrechtinbreuk pleegt en handelt in strijd met het contract bij het creëren van WPS.

Het High Court of Justice heeft geconcludeerd dat WPL door het produceren van WPS de auteursrechten met betrekking tot de SAS componenten niet heeft geschonden. Het gebruik van de Learning Edition door WPL valt onder artikel 5 (3), en in de mate dat dit gebruik in strijd was met de licentievoorwaarden zijn ze nietig op grond van artikel 9 (1). Met als gevolg dat geen van WPL's gedragingen als schending van het contract worden aangemerkt of een inbreuk op het auteursrecht vormen.

Het High Court of Justice heeft in zijn eerdere oordeel vastgesteld dat WPL inbreuk had gemaakt op de auteursrechten van de SAS Manuals door deze over te nemen in de WPL Manuals. Geen auteursrechtinbreuk zou zijn gepleegd met betrekking tot de geproduceerde WPS Guides. Het High Court of Justice ziet geen aanleiding, gezien het arrest van het HvJ EU, om tot een andere beoordeling te komen. Zij wijst te vordering, met betrekking tot de auteursrechtinbreuk van de WPL Manuals, in zijn geheel af. High Court of Justice bevestigd zijn eerdere oordeel.

76. Counsel for WPL submitted that, by doing this, WPL had not gone beyond ascertaining the SAS Components' method of operation and then creating its own program. There was no claim by SAS Institute that either the complete list of zip codes or the set of non-standard zip codes were copyright works in their own right. Nor was there any basis on which the court could conclude that, in writing the relevant part of WPL, WPS had reproduced the expression of the intellectual creation of the author(s) of the relevant part of the SAS Components. I accept this submission.

79. I therefore conclude that WPL's use of the Learning Edition was within Article 5(3), and to the extent that such use was contrary to the licence terms they are null and void by virtue of Article 9(1), with the result that none of WPL's acts complained of was a breach of contract or an infringement of copyright.

81. Counsel for SAS Institute submitted that these conclusions had to be reconsidered in the light of the CJEU's judgment, and that I should now conclude that the WPS Manual infringed to a greater extent than I had previously concluded and that the WPS Guides infringed. In support of this submission he relied on a number of the arguments I have already considered above, in particular the arguments regarding the SAS Language, functionality and the passage at [66]-[67] of the CJEU's judgment. I do not accept that any of these arguments leads to the conclusion that the WPL Manual infringes to a greater extent than I previously considered or that the WPS Guides infringe.

IEF 12291

Indirecte octrooiinbreuk verboden, gezamenlijk of ieder afzonderlijk

Hof Den Haag 29 januari 2013, zaaknummer 200.052.587/01 (Afga tegen Xingraphics c.s.)

Uitspraak ingezonden door Daan de Lange en Ruprecht Hermans, Brinkhof N.V..

Octrooirecht. Indirecte inbreuk. Terugbetalen proceskosten.

Na het tussenarrest IEF 9522 en het vonnis IEF 8085. Afga en Pakon zijn gezamenlijk houdster van EP 0823327B1 voor een methode voor het maken van fotogevoelige lithografische drukplaten. Xingraphic voert gronden aan voor de vernietiging van het octrooi en heeft geattendeerd op het procesverloop van drie afgesplitste aanvragen.

De aangevoerde nietigheidsargumenten treffen geen doel. Het Hof vernietigt het vonnis en verklaart voor recht dat er indirecte inbreuk wordt gemaakt door Xingraphics en Acete. Zij worden verboden indirecte octrooiinbreuk te plegen (gezamenlijk of ieder afzonderlijk) en worden veroordeeld tot de geleden en nog te lijden schade als gevolg van de indirecte inbreuken op het octrooi of, tot winstafdracht. Tevens wordt bevolen om schriftelijke opgave te doen van naw-gegevens van alle personen aan wie FIT-platen zijn aangeboden, opgave van hoeveelheid en prijs en opgave van winst en er wordt een retouractie bevolen onder last van een dwangsom. De kosten van de procedure in conventie in eerste aanleg dienen terug te worden betaald.

IEF 12290

Tweedehands digitale muziek. Oracle/UsedSoft: Koninginnedag op internet?

M.G. Schrijvers, Tweedehands digitale muziek. Oracle/UsedSoft: Koninginnedag op internet?, d.d. 29 januari 2013.

Een bijdrage van Marlous Schrijvers, NautaDutilh.

Met een verwijzing naar IE-Forum: IEF 11877 (Anke Verhoeven, Maakt het doorverkopen van muziekbestanden inbreuk op auteursrechten?) en Oracle/UsedSoft, IEF 11521.

In de (digitale) nieuwsmedia is recentelijk aangekondigd dat ReDigi, een Amerikaanse resale site voor gebruikte (i.e. eerder aangeschafte) digitale muziekbestanden (te vinden op https://www.redigi.com), zich aan het voorbereiden is op de lancering van haar service in Europa. De gedachte achter deze marktplaats voor gebruikte digitale liedjes is de volgende:

"[M]ost lawful users of music and books have hundreds of dollars of lawfully obtained things on their computers and right now the value of that is zero dollars." (quote van ReDigi's CEO op Techdirt)

(...) De prijs voor een liedje op ReDigi is naar verluidt gemiddeld twee-derde minder dan voor een liedje op iTunes moet worden betaald. De bedoeling van ReDigi is om naast tweedehands muziekbestanden onder meer ook gebruikte e-books aan te gaan bieden.

(...) Zit ReDigi in Europa dan wel veilig? Er valt op zich wel wat voor te zeggen natuurlijk, dat men in staat zou moeten zijn om zijn (rechtmatig verkregen) tracks die allang niet meer worden beluisterd tegen een vergoeding van de hand te kunnen doen. Tweedehands CD's kan men immers ook gewoon kwijt (bv. via Bol.com of andere kanalen). Maar werkt het (juridisch gezien) wel net zo met digitale muziekbestanden als met muziek die op een tastbare gegevensdrager, zoals een CD, is aangekocht? Sommige auteurs lijken van mening dat het antwoord hierop positief is, onder meer vanwege het (redelijk) recente arrest Oracle/Usedsoft van het Hof van Justitie (nr. C128/11 van 3 juli 2012). Ik heb daar echter mijn twijfels bij die ik in deze bijdrage uiteen zal zetten.

Rechtzaak in Amerika
Oracle/Usedsoft
Deur op een kier?
Praktisch
Conclusie

[bijdrage is ingekort, lees de gehele bijdrage hier]

Kortom, genoeg stof tot nadenken. Mijn eerste inschatting is dat ReDigi zich niet zo comfortabel kan voelen als sommige andere juristen wel menen. In een steeds wijzigend downloadlandschap met een bijbehorende andere kijk op (de exploitatie van) auteursrechten in het algemeen, en digitale muziek, films en e-books in het bijzonder is het laatste woord hier vast nog niet over gezegd. Wellicht is het mededelingsrecht zoals verwoord in de Auteursrechtrichtlijn wel enigszins achterhaald daar waar het dit specifieke geval betreft? Wie zal het zeggen. Wat mij betreft is het zeker de moeite waard om deze ontwikkeling nauwlettend te volgen, al is het maar omdat ik nog steeds de hoop koester ooit nog iemand blij te kunnen maken met diverse MB's aan (rechtmatig verkregen) jeugdherinneringen op een digitale Koninginnedag (of vanaf 2014, Koningsdag)…

IEF 12289

Met het oog op inwoners van Nederland die de Franse taal begrijpen

Hof Den Haag 29 januari 2013, LJN BZ0458 (Wilkinson tegen Gillette)

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek.

Beroep na IEF 10712 (De beste scheerbeurt). Reclamerecht. Merkenrecht. Ongeoorloofde vergelijkende reclame en (dus) merkinbreuk. Territoriale reikwijdte: gemeenschapswijd verbod, uitbreiding verbod in Nederland met Franstalige claim, met het oog op inwoners van Nederland die de Franse taal begrijpen. Omvang proceskostenveroordeling.

Zowel Gillette (MACH en MACH3) als Wilkinson (HYDRO3 en HYDRO 5) zijn producenten van scheersystemen voor natscheren. Wilkinson gebruikt de tekst "scheert BETER dan MACH 3" en "de BESTE SCHEERBEURT voor je HUID" op haar producten [zie afbeelding].

Internationale bevoegdheid/litispendentie
Het hof ziet geen reden om zijn oordeel aan te houden tot in de in Duitsland en Spanje aanhangige procedures uitspraak is gedaan. Beroep op artikel 27 EEX faalt, omdat deze procedures niet tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp worden gevoerd.

Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de vergelijkende reclame en wijst de merkenrechtelijke grief tevens af, nu Wilkinson niet anders heeft weersproken dan met de stelling dat er sprake is van geoorloofde reclame.

Reikwijdte van de verboden
Wilkinson betoogt dat het verbod, inbreuk te maken op de Gemeenschapsmerkrechten van Gillette, beperkt dient te worden tot Nederland. Nu de merkinbreuk uitsluitend berust op het oordeel over de vergelijkende reclame en zich de uitzonderingssituatie van DHL/Chronopost voordoet dat de inbreuk is beperkt tot één lidstaat. Gillette betoogt dat het verbod gebaseerd op onrechtmatige daad betrekking heeft op de Claim in welke taal dan ook.

Gillette heeft slechts voor de Benelux-landen aannemelijk gemaakt dat er een onrechtmatige daad plaatsvindt of dreigt te vinden. Het hof heeft geen reden te veronderstellen dat de implementatie van de Richtlijn in België en Luxemburg afwijkt van het bepaalde in artikel 4 van de Richtlijn. Derhalve dient tot uitgangspunt dat ook naar het recht van België en Luxemburg sprake is van ongeoorloofde vergelijkende reclame, zodat het verbod mede voor die landen wordt opgelegd.

Wat betreft het merkenrechtelijk verbod
De vaststelling van een inbreuk in een EU-lidstaat brengt volgens de GMV mee dat in beginsel een verbod voor de gehele Europese Unie dient te worden opgelegd. De omstandigheid dat een concern ervoor kiest de distributie per land door een andere rechtspersoon te laten plaatsvinden kan er dan niet toe leiden dat ook een verbod slechts per land zou kunnen worden opgelegd.

Niet valt uit te sluiten dat Gillette (met het oog op inwoners van Nederland die de Franse taal begrijpen) ook een belang heeft bij een verbod op gebruik van de Claim in de Franse taal in Nederland en het tegendeel niet is gesteld of gebleken. Het verbod wordt uitgebreid zodat ook de Franstalige Claim in Nederland verboden is.

Proceskosten merkenrecht/vergelijkende reclame

Wilkinson bepleit dat artikel 1019h Rv slechts voor 5% ziet op de merkinbreuk. Het hof is van oordeel dat, nu Gillette haar vorderingen, ook voor zover zij stelt dat geen sprake is van geoorloofde vergelijkende reclame, grondt op haar merkrechten, terwijl omgekeerd de uitkomst van de beoordeling van de vraag of de vergelijkende reclame geoorloofd is bepalend is voor de uitkomst van het merkenrechtelijke geschil, alle proceskosten kunnen worden beschouwd als gemaakt ter handhaving van de merkrechten van Gillette en daarmee voor vergoeding op de voet van artikel 1019h Rv.

Vergelijkende reclame
16. Uit het voorgaande volgt dat het hof, evenals de voorzieningenrechter, voorshands van oordeel is dat de Claim niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel6:194a, lid 2, onder c BW, zodat Wilkinson daartegen in haar grief 2 tevergeefs opkomt. Dit betekent dat in het midden kan blijven of de Claim juist is. Grief 3 kan derhalve niet tot vernietiging leiden. Daarmee faalt ook grief 4, gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat sprake is van ongeoorloofde vergelijkende reclame.

Merkinbreuk
17. Nu Wilkinson de gestelde merkinbreuk niet anders heeft weersproken dan met de stelling dat sprake is van geoorloofde vergelijkende reclame, en deze stelling wordt verworpen, staat (voorshands) vast dat Wilkinson met de Claim inbreuk maakt op de merkrechten van Gillette. Ook grief 5 faalt derhalve.

26. (...) Het hof is van oordeel dat Gillette daarin slechts is geslaagd ten aanzien van Wilkinson Sword voor wat betreft de landen van de Benelux. Gillette heeft wel gesteld, maar, gelet op de betwisting door Wilkinson, onvoldoende gemotiveerd dat wat betreft Frankrijk sprake is van een concrete dreiging tot gebruik van de Claim. Wat betreft de overige landen van de Europese Unie beeft Gillette niet gesteld dat sprake is van een ( op dit moment) concrete dreiging van gebruik van de Claim (in de Nederlandse en Franse taal). Nu Energizer het product alleen in Nederland distribueert, dient het verbod jegens baar slechts voor Nederland te worden toegewezen. Jegens Wilkinson Sword, die de verpakkingen (in elk geval) ook voor de andere Benelux-Ianden produceert, dient het verbod tevens te worden toegewezen voor Belgi! en Luxemburg. In dat verband is nog het volgende van belang. De regeling betreffende vergelijkende reclame is geharmoniseerd in de Richtlijn. De voorwaarden waaronder vergelijkende reclame is toegestaan zijn, wat betreft de vergelijking, neergelegd in artikel 4 onder c van de Richtlijn. In zoverre is sprake van maximum-harmonisatie. Zoals uit het voorgaande blijkt, is het hof van oordeel dat niet aan die voorwaarden is voldaan. Het hof beeft geen reden te veronderstellen dat de implementatie van de Richtlijn in België en Luxemburg afwijkt van het bepaalde in artikel 4 van de Richtlijn. Dat is door partijen ook niet gesteld. Derhalve dient tot uitgangspunt dat ook naar het recht van België en Luxemburg sprake is van ongeoorloofde vergelijkende reclame, zodat het verbod mede voor die landen kan worden opgelegd In zoverre slaagt (dit onderdeel van) grief A van Gillette.

Verboden
28. (...) Er is geen reden in dit verband onderscheid te maken tussen Energizer en Wilkinson Sword. De vaststelling van een inbreuk in een EU-lidstaat brengt volgens de GMV mee dat in beginsel een verbod voor de gehele Europese Unie dient te worden opgelegd. De omstandigheid dat een concern ervoor kiest de distributie per land door een andere rechtspersoon te laten plaats vinden kan er dan niet toe leiden dat ook een verbod slechts per land zou kunnen worden opgelegd. Gelet op het voorgaande faalt grief 7 van Wilkinson .

29. (...) Nu i) de Claim die de inzet vormt van dit geding in de Nederlandse en de Franse taal is gesteld, terwijl ii) de HYDRO 3-producten met daarop de Nederlands/Franse Claim ook in België en Luxemburg worden verhandeld, ziet het hof aanleiding de verboden uit te breiden met het gebruik van (de merken van Gillette in) de Franstalige Claim. Het hof zal deze uitbreiding, ook wat betreft het op onrechtmatige daad gebaseerde verbod, mede op Nederland betrekken, omdat niet valt uit te sluiten dat Gillette (met het oog op inwoners van Nederland die de Franse taal begrijpen) ook een belang beeft bij een verbod op gebruik van de Claim in de Franse taal in Nederland en het tegendeel niet is gesteld of gebleken. Dit onderdeel van grief A van Gillette slaagt derhalve gedeeltelijk.

Lees de uitspraak zaaknummer 200.101.128/01, LJN BZ0458.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT ("Scheert beter dan mach 3" blijft verboden mede wegens verpakking)
DVAN (Vergelijkende reclame: Scheert Wilkinson HYDRO 3 beter dan Gillette MACH 3?)
SOLV (Scheert beter dan mach 3)

IEF 12288

Vormmerk in de vorm van een keramieksnijmachine is onvoldoende onderscheidend

Gerecht EU 29 januari 2013, zaak T-25/11 (Germans Boada / OHMI (Carrelette manuelle)) - dossier

Merkenrecht. Driedimensionaal vormmerk (in kleur). Onderscheidend vermogen. Keramieksnijmachine. Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 771/20101 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 28 oktober 2010, waarbij is verworpen het beroep tegen de beslissing van de onderzoeker houdende weigering van inschrijving van een driedimensionaal merk in de vorm van een keramieksnijmachine voor waren van klasse 8.

Het beroep wordt afgewezen. De kenmerken van het aangevraagde driedimensionale merk wijken niet significant af van de overige producten in de sector. Het merk heeft geen onderscheiden vermogen omdat het slechts een variant is van wat in de branche gebruikelijk is.

36. Dans ces conditions, plus la forme dont l’enregistrement est demandé se rapproche de la forme la plus probable que prendra le produit en cause, plus il est vraisemblable que ladite forme est dépourvue de caractère distinctif au sens de l’article 7, paragraphe 1, sous b), du règlement n° 207/2009. En revanche, une marque qui, de manière significative, diverge de la norme ou des habitudes du secteur et, de ce fait, est susceptible de remplir sa fonction essentielle d’origine n’est pas dépourvue de caractère distinctif (voir arrêt Forme d’un lapin en chocolat avec ruban rouge, point 22 supra, point 23, et la jurisprudence citée). Ainsi, aux fins de considérer une marque tridimensionnelle comme distinctive, il ne faut notamment pas qu’elle apparaisse comme une simple variante des formes de base du produit en cause, communément utilisées dans le commerce [voir, en ce sens, arrêt du Tribunal du 31 mai 2006, De Waele/OHMI (Forme d’une saucisse), T‑15/05, Rec. p. II‑1511, point 38, et la jurisprudence citée].

121. Force est de constater, d’une part, qu’il ressort manifestement du point 48 de la décision attaquée que la chambre de recours ne s’était prononcée sur les dispositions susvisées qu’à titre surabondant et, d’ailleurs, sans procéder à leur analyse approfondie. La chambre de recours a notamment affirmé, au point 49 de ladite décision, qu’il « [n’était] pas nécessaire d’examiner cet élément car […], dans tous les cas, le signe manque de caractère distinctif intrinsèque [ou même] acquis par usage ». En ce même sens, au point 50 de la décision attaquée, la chambre de recours a conclu au rejet de la demande d’enregistrement de la marque en cause sur la seule base de l’absence de caractère distinctif inhérent de celle-ci, ainsi que de l’absence de tout caractère distinctif acquis par usage.

122. Il en ressort que la référence faite par la chambre de recours aux dispositions de l’article 7, paragraphe 1, sous e), ii) et iii), du règlement n° 207/2009 n’est pas déterminante pour le résultat de la décision attaquée, la chambre de recours ne s’étant pas fondée sur ces dispositions pour confirmer la décision de l’examinateur refusant d’enregistrer la marque demandée. Partant, la seconde branche du présent moyen doit, également, être rejetée.

IEF 12287

Verwarringsgevaar tussen gemeenschapsmerk JACKSON en handelsnaam JACSON

Gerecht EU 24 januari 2013, zaak T-474/09 (Fercal - Consultadoria e Serviços / OHMI - Jacson of Scandinavia (JACKSON SHOES)) - dossier

ShoesGemeenschapsmerk. Handelsnaamrecht. Beroep tot nietigverklaring, door de houder van het gemeenschapswoordmerk „JACKSON SHOES” voor waren van de klassen 25 ingesteld tegen beslissing R 1253/2008-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor Harmonisatie binnen de Interne Markt (BHIM) van 18 augustus 2009 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling houdende toewijzing van het verzoek om nietigverklaring van bedoeld merk, ingediend door de houder van de nationale handelsnaam „JACSON OF SCANDINAVIA AB".

Het beroep wordt afgewezen. Gelet op de gelijkenis van de elementen "Jackson" en "Jacson" en de totaalindruk die door de conflicterende tekens en de identiteit van de betrokken producten, is door de kamer terecht vastgesteld dat er sprake is van verwarringsgevaar tussen het Gemeenschapsmerk en de handelsnaam.

35. À cet égard, il y a lieu de relever que ces allégations ne sont pas de nature à remettre en cause l’appréciation de la chambre de recours. Il convient en effet de constater que la requérante reconnaît la similitude des éléments « jackson » et « jacson ». Par ailleurs, les écritures de la requérante ne comportent aucun élément quant à l’incidence du mot « shoes » et de la combinaison de mots « of scandinavia » sur la similitude des signes en conflit et sur le risque de confusion. De même, la requérante n’a pas démontré dans quelle mesure lesdits signes, pris dans leur ensemble, se distinguaient. Dans ces conditions, même en admettant, comme le soutient la requérante, que les éléments « jackson » et « jacson » sont faiblement distinctifs, la chambre de recours était fondée, au vu de la similitude desdits éléments et de l’identité des produits, à reconnaître l’existence d’un risque de confusion.

37. Eu égard à la similitude des éléments « jackson » et « jacson », à l’impression d’ensemble dégagée par les signes en conflits et à l’identité des produits visés, la chambre de recours n’a pas commis d’erreur de droit en constatant, au point 21 de la décision attaquée, l’existence d’un risque de confusion entre la marque communautaire et le nom commercial de l’intervenante.

IEF 12286

Vereniging van eigenaren voldoet niet aan het ondernemingsbegrip

Ktr. Sneek, Rechtbank Leeuwarden 3 december 2012, LJN BY9737 (Recreatiecentrum Sondel B.V. tegen Vereniging van Eigenaren Sondelergaast)

Handelsnaamrecht. Boek 5 BW-vereniging / artikel 2:26 BW. Ondernemingsbegrip uit handelsregisterwet. Verenigingenregister bestaat niet meer. Afgewezen vordering tot wijziging handelsnaam.

Op het recreatiepark Sondelergaast staan 40 recreatiewoningen die in eigendom zijn van individuele eigenaren, verenigd in de VvE Sondelergaast. Het recreatiepark stelt zich op het standpunt dat de vereniging zich naar buiten toe presenteert alsof zij rechthebbende is van het recreatiepark en dat door de handelsnaam niet enkel verwarring wordt gesticht, maar dat deze naam tevens misleidend is in de zin van 5b Hnw. Daarom moet de handelsnaam gewijzigd worden.

De kantonrechter wijst het verzoek af. Er wordt aangehaakt bij het ondernemingsbegrip van de Handelsregisterwet. Gelet op de definitie in die wet, handelt de vereniging niet als onderneming. Met het argument dat er een inschrijving is in het Handelsregister en niet in het verenigingenregister wordt miskend dat deze laatste niet meer als zodanig bestaat. Ten overvloede wordt overwogen dat er geen misleiding te duchten is: de naam geeft de feitelijke situatie aan, namelijk dat er sprake is van een vereniging van eigenaren. Het is niet aangetoond dat de vereniging zich naar buiten toe presenteert als rechthebbende van het park of als vereniging ex boek 5 BW.

5.2.  Voor de beoordeling van dit verzoek is primair van belang of de Handelsnaamwet van toepassing is. Artikel 1 van de Handelsnaamwet bepaalt dat onder handelsnaam wordt verstaan de naam waaronder een onderneming wordt gedreven. Als regel kan voor de uitleg van het begrip onderneming aansluiting gezocht worden bij het ondernemingsbegrip van de Handelsregisterwet. Een onderneming is een op commerciële wijze aan het economische verkeer deelnemende organisatie, waarbij materieel voordeel moet worden beoogd en waartoe een min of meer blijvend georganiseerd verband bestaat, dat naar buiten optreedt (Kamerstukken II 2005/06, 30 656, nr. 3, p. 31-32). Gelet op deze definitie van de handelsnaam is de kantonrechter van oordeel dat de handelsnaam toepassing mist, nu uit de door het recreatiecentrum aangehaalde feiten niet kan worden afgeleid dat de vereniging handelt als een onderneming.
Daar waar (de gemachtigde van) het recreatiecentrum nog heeft betoogd dat de vereniging staat ingeschreven in het handelsregister in plaats van in het verenigingenregister, wordt miskend dat met de wijzing van de Handelsregisterwet het verenigingenregister niet meer als zodanig bestaat.

5.3.  Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat de door de vereniging gevoerde naam ook geen onjuiste indruk geeft en dat er ook geen misleiding van het publiek te duchten is. De naam geeft de feitelijke situatie aan, namelijk het feit dat er sprake is van een vereniging van eigenaren. Dat die vereniging zich naar buiten toe presenteert als rechthebbende van het park en/of als een vereniging als bedoeld in boek 5 BW, heeft het recreatiecentrum niet aangetoond. Voor zover zij heeft verwezen naar de correspondentie van de gemeente, overweegt de kantonrechter dat er kennelijk in juli 2011 bij de gemeente enig misverstand is ontstaan over de eigendom van de inrit naar het park, doch dat de naamgeving van de vereniging hiervan de oorzaak is geweest, blijkt daaruit niet. Uit de brief van de gemeente van 27 februari 2012 naar aanleiding van een klacht van de vereniging over de staat van de toegangsweg naar het park blijkt duidelijk dat de vereniging gemeld heeft dat het recreatiecentrum de beheerder is.
IEF 12285

Weet iemand eigenlijk nog hoe het zit met foto’s op sociale media?

M. Opgenhaffen, 'Weet iemand eigenlijk nog hoe het zit met foto’s op sociale media?', DeNieuweReporter.nl 21 januari 2013.

Een bijdrage van Michaël Opgenhaffen, Lessius Antwerpen/K.U.Leuven/Universiteit Leiden.

De veroordeling van The Washington Post en AFP wegens het onrechtmatig gebruik van een Twitter-nieuwsfoto toont nog maar eens aan dat er nood is aan duidelijke regels binnen sociale media.

Fotograaf Daniel Morel publiceerde op Twitter enkele foto’s van de ravage na de verwoestende aardbeving in Haïti in 2010. Persagentschap AFP zag deze foto’s en plaatste ze op Getty, een online fotodatabank waarop nieuwsmedia zich kunnen abonneren. The Washington Post publiceerde op haar beurt de foto’s in de krant. Beide nieuwsmedia zijn nu dus veroordeeld.

Sommigen vinden het een belachelijke uitspraak en argumenteren dat de fotograaf maar niet zo stom moest zijn om zijn foto’s op Twitter te zetten. Anderen begrijpen de uitspraak en vinden het niet meer dan normaal dat de fotograaf vergoed wordt voor zijn professioneel werk. Men is het er wel over eens dat niemand eigenlijk precies weet wat nu wel of niet mag.

Redenen onduidelijkheid
Dat niemand weet hoe het precies zit met het gebruik van foto’s binnen sociale media is eigenlijk niet zo onlogisch. Ik zie verschillende redenen voor dit complexe probleem:

1. Een complexer nieuwsproces
2. Toename ‘incidental journalists’
3. Wisselende gebruiksrechten
4. Eigendomsrecht is niet alles
5. Het karakter van sociale media

1. Een complexer nieuwsproces
Vroeger was er een min of meer rechtstreekse lijn van de fotograaf naar het fotopersagentschap en zo naar de kranten. Vandaag de dag is het een complex proces geworden met meer tussenstappen en als gevolg ook meer belanghebbenden.

Wanneer er zich breaking news ontwikkelt en er wordt een foto gemaakt die verspreid wordt binnen sociale media, heb je immers te maken met de maker van de foto (kan zowel  een professionele fotograaf als een amateur zijn), het platform waarop de foto geplaatst wordt (zoals Instagram of Flickr), het platform dat gebruikt wordt om de foto viraal te verspreiden (zoals Twitter), eventueel de fotopersagentschappen of fotodatabanken die de foto overnemen, de journalisten die de foto willen gebruiken en de nieuwsmedia die de foto in de krant of op de site willen zetten. Hoe meer partijen betrokken zijn, hoe complexer de zaak wordt.

2. Toename ‘incidental journalists’

Waar het duidelijk is dat een professionele journalist geld wil verdienen met foto’s, is dat veel minder het geval bij de niet-beroepsfotografen. Nu meer en meer mensen een smartphone hebben en de technologieën beter en beter worden, zullen er hoogstwaarschijnlijk meer en meer foto’s van zogenaamde ’incidental journalists’ verspreid worden. Incidental journalists zijn mensen die toevallig op de plaats van een nieuwsfeit zijn en er met hun smartphone een foto van nemen en die op een sociaal platform gooien.

Denken we maar aan de foto van @jkrums uit 2009 van de evacuatie van de passagiers uit het vliegtuig dat minuten daarvoor een noodlanding op de Hudson had gemaakt.  Zijn tweet met een link naar de foto op Twitpic werd meteen hot news en massaal geretweet. De foto werd meer dan 800.000 keer bekeken. En terwijl nieuwsmedia over de hele wereld zijn unieke foto op hun site plaatsten en in de krant lieten afdrukken, heeft hij hier geen dollar aan verdiend. Mede omdat hij zelf via Twitpic liet weten dat iedereen zijn foto mocht gebruiken. Om maar te zeggen dat niet iedereen geld wil verdienen met foto’s op sociale media.

3. Wisselende gebruiksrechten
Elk platform heeft een eigen, unieke gebruiksovereenkomst en men verwacht dat wie zich registreert deze ook grondig doorleest. Dit vraagt echter een (te) grote inspanning van de gebruiker, zeker wanneer je lid bent van verschillende platformen. Zo is men vaak niet voldoende op de hoogte van de verschillen tussen Facebook, Twitter en Instagram wat het gebruiksrecht betreft.

Bovendien maken deze gebruiksovereenkomsten geen onderscheid tussen professionele en niet-professionele gebruikers. De regels lijken dezelfde te zijn, of je nu The Washington Post bent of een 16-jarige scholier die een foto nodig heeft voor een schooltaak.

De vraag is ook of een gebruiksovereenkomst absoluut is, en dus meer waarde heeft dan de algemeen geldende auteursrechten. Zo liet Twitter in een reactie op de uitspraak van de rechter in New York weten dat leden van het platform zelf eigenaar blijven van de foto’s, maar dat nieuwsmedia ze mogen overnemen, op voorwaarde dat ze gebruik maken van de officiële embed-functie. Wat de nieuwsmedia in dit geval dus niet gedaan hebben.

Merk ook op dat de rechter expliciet verwees naar de gebruiksovereenkomst op Twitter en enkele citaten hieruit in het vonnis heeft opgenomen als argument om de twee nieuwsmedia schuldig te verklaren. Twitter zelf bepaalt dus wat mag en niet mag en lijkt alvast in deze zaak minstens zo belangrijk te zijn als de algemeen geldende auteurswetgeving.

4. Eigendomsrecht is niet alles
We hebben uit de discussie rond de nieuwe gebruiksovereenkomt van Instagram geleerd dat het bij auteursrechtelijke content niet alleen draait om eigendomsrecht, maar ook om het gebruiksrecht. Een fotograaf kan nog steeds het eigendomsrecht op de foto hebben, maar het gebruiksrecht (bewust of onbewust) overgedragen hebben aan het platform waarop de foto gepubliceerd werd.

Bovendien speelt ook het portretrecht nog een rol. En hoe zit het nu ook alweer met het fotograferen van beroemde gebouwen waarop een beeldrecht rust, zoals het Atomium en de Erasmusbrug?  Je moet al bijna een juridisch expert zijn om deze rechten te begrijpen en te kunnen toepassen. En de meeste gebruikers zijn dat niet.

5. Het karakter van sociale media
De vraag is ook of de gebruikersvoorwaarden en eventuele auteursrechten op sociale media content niet haaks staan op het karakter ervan. Het zijn mondiale platformen waardoor een foto in enkele seconden van België naar Amerika of Australië ‘reist’ en mogelijks telkens onder een andere auteursrechtovereenkomst valt.

Sociale media laten zich bovendien moeilijk regelen, precies door het publieke maar tegelijk individuele karakter. Foto’s worden in sneltempo gedeeld zodat het moeilijk te controleren valt waar ze zich bevinden en wie de (onrechtmatige) verspreiding in gang heeft gezet.

Tegelijk hebben de gebruikers een persoonlijke, emotionele band met hun profielpagina’s, online vrienden en online content, waardoor ze het gevoel kunnen hebben dat het een eigen ‘private social media sphere’ is waar zij zelf invulling aan geven, waar ze het voor het zeggen hebben en waar dus niemand moet komen zeggen wat mag en niet mag, wat bijvoorbeeld ook blijkt uit het feit dat voor vele jonge gebruikers geldt dat het aanvaarden van ouders als vriend op Facebook nogal moeilijk ligt.

Oplossing?
Een eenduidige oplossing voor dit complexe probleem lijkt me dus niet meteen voor morgen. We mogen immers niet vergeten dat platformen als Twitter en Facebook in internettermen nog steeds in volle puberteit of jongvolwassenheid zitten.

We mogen echter niet dezelfde fout maken als de muziekindustrie en denken dat alles wel zal normaliseren naarmate de jaren verstrijken. Er is sinds het opdoeken van Napster inderdaad al veel gebeurd om de uitwisseling van digitale muziekbestanden te reglementeren en in een verdienmodel te gieten. Maar zolang er bijvoorbeeld Torrent-netwerken bestaan die het mogelijk maken om kosteloos muziek te downloaden, blijven het enkele druppels op een hete plaat.

Alle hoop op de volwassenheid van sociale media zetten, is dus misschien iets te naïef. Hier en daar wordt er gesproken over de nood aan een uniforme, internationale regel of richtlijn die de verspreiding, het gebruik en aankoop van foto’s via sociale media moet reglementeren, los van de specifieke gebruiksovereenkomsten op elk platform afzonderlijk.

De keuze aan de maker
Ik zie meer nut in een systeem waarbij je aan de maker van de foto individueel de keuze laat om te bepalen of hij al dan niet betaald wil worden wanneer een journalist of persagentschap de foto wil overnemen. Op verschillende blogs wordt er gedroomd van een systeem waarmee je via een embedded feature op het platform een kleine vergoeding kan vragen. Een extra knopje in je tweet of op je profielpagina dus dat geïnteresseerde media of bedrijven moeten aanklikken waarna ze de micro-betaling uitvoeren.

Het zou er tenminste voor zorgen dat een fotograaf duidelijk aangeeft dat hij niet wil dat zijn foto zomaar overgenomen wordt. Nu heb je immers niet echt de mogelijkheid om dat aan te geven, tenzij je het er in je tweet expliciet bijschrijft, maar dit lijkt in het licht van de gebruiksovereenkomst dan weer geen enkele juridische waarde te hebben.

Foap

Misschien moeten we er zelfs van uit gaan dat Twitter openbaar is en moet blijven, en dat het zich dus simpelweg niet leent tot het verhandelen van foto’s. En dat men zich beter naar andere platformen richt wanneer men foto’s op een rechtmatige manier wil kopen of verkopen. Rechtstreeks naar Getty Images bijvoorbeeld.

Misschien bieden ook specifieke foto-apps een oplossing. Zo is er het Zweeds Foap dat onder het motto “turn your iPhone photos into dollars” het mogelijk maakt om foto’s te verkopen. Als maker zet je je foto rechtstreeks van je smartphone in de app, je zegt dat die 10 dollar moet kosten en je verkoopt de foto aan geïnteresseerde nieuwsmedia of bedrijven. De helft van de opbrengst is voor jou, de andere helft voor de bedenkers van de app.

Dit lijkt alvast een stap in de goede richting. Al kan er – naar analogie met de betaalmuren voor nieuwssites – gevreesd worden dat zo lang er gratis foto’s te vinden zijn op Twitter en Instagram, men niet echt zal staan springen om voor een (amateur)foto te betalen. En tot zo lang zullen we dus geconfronteerd blijven met klachten en rechtszaken.

Michaël Opgenhaffen