DOSSIERS
Alle dossiers

Collectieve exploitatie  

IEF 10095

Videma eerste met CBO-Keurmerk

Stichting Videma is de eerste collectieve beheersorganisatie aan wie op bindend advies van het Keurmerkinstituut toestemming is verleend voor het voeren van het CBO-Keurmerk Directeur Ad Heskes ontving het eerste certificaat uit handen van VOI©E-voorzitter Aad Kosto.

Stichting Videma is de eerste collectieve beheersorganisatie (cbo) waar een audit voor het voeren van het CBO-Keurmerk (IEF 9609) plaatsvond, met positief gevolg. De komende drie jaar mag Videma het CBO-Keurmerk voeren voor het toepassingsgebied vertoningsrechten TV-programma’s via Nederlandse kanalen, mits de jaarlijkse tussentijdse controle bevestigt dat nog steeds aan alle criteria wordt voldaan.

Lees meer hier (link)

IEF 10056

Aantal hits en combinatie van zoektermen

Vrz. Rechtbank Haarlem 28 juli 2011, LJN BR 4466 (Reprise Biopharmaceutis LLC en Dr.A tegen Ferring B.V.)

Als randvermelding. Deurwaarderskortgeding. Conservatoir bewijsbeslag met betrekking tot IE-recht. Nadat de deurwaarder is aangevangen met de beslaglegging, ontstaat een discussie tussen de advocaten van betrokken partijen over de wijze waarop de beschikking, waarbij verlof is verleend tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag met aanstelling van een gerechtelijk bewaarder, moet worden geïnterpreteerd. De deurwaarder heeft op de voet van artikel 438 lid 4 Rv het kort geding tussen partijen aanhangig gemaakt. Uitleg van een beslagverlofbeschikking die is gegeven door ondertekening van de woorden “Toegestaan als verzocht”.

De voorzieningenrechter overweegt voorts dat de deurwaarder beslag mag leggen op de in het rekest nader genoemde bescheiden, ook in digitale vorm. Dit blijkt uit de Memorie van Toelichting bij artikel 843a Rv dat onder ´bescheiden´ tevens op een gegevensdrager aangebrachte gegevens wordt verstaan. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de deurwaarder niet mag overleggen met verzoekers over de wijze waarop hij beslag legt. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat het proces-verbaal van beslaglegging geen informatie mag bevatten over de inhoud van de in beslag genomen bescheiden. Wel hebben verzoekers er recht op en belang bij om te weten of het beslag doel heeft getroffen. Compensatie van de proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv.

17. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Het proces-verbaal van beslaglegging mag geen informatie over de inhoud van de in beslag genomen bescheiden bevatten. Met Reprise en [A] is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers er wel recht op en belang bij hebben om te weten of het beslag doel heeft getroffen. Dit brengt met zich dat in het proces-verbaal van bewijsbeslag mag worden vermeld, gespecificeerd naar elk van de onder 2 genoemde beslagobjecten, of het beslag doel heeft getroffen.

18. Ten aanzien van het laatste geschilpunt – mag er wel of niet gedurende het beslag overleg gevoerd worden met verzoekers over het aantal hits en het daarna uit te voeren combineren van zoektermen – heeft de deurwaarder zich op het standpunt gesteld dat inhoudelijk overleg met verzoekers gedurende het beslag over het aantal hits, niet in strijd is met de beschikking noch met de geheimhoudingsplicht, nu er inhoudelijk niet over de bescheiden wordt gesproken. Een dergelijk overleg leidt er volgens de deurwaarder alleen maar toe dat de hoeveelheid definitief in beslag genomen data afneemt waardoor Ferring op geen enkel punt in haar belangen wordt geschaad. Ook Reprise en [A] stellen dat het praktisch is dat zij tijdens het beslag overleg voeren met de deurwaarder over de mogelijke zoektermen en combinaties daarvan die leiden tot inbeslagname van bepaalde bescheiden.

IEF 10055

Niet-ontvangen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 3 augustus 2011 (Lensink curator Fan Media B.V. en Herselman)

Met dank aan Erik Vollebregt, Greenberg Traurig

In't kort. SEKAM-betalingen, ongerechtvaardigde verrijking. Formats en licentie Televisieprogramma's. Einde samenwerkingsovereenkomst. Volgens de samenwerkingsovereenkomst heeft er overdracht van auteursrechten plaatsgevonden en is er geen sprake van een ongerechtvaardigde verrijking. Er is ook geen recht op de helft van de Sekam-vergoedingen. Liquidatietarief, want geen specificatie ex art. 1019h Rv.

4.5 Uit het voorgaande volgt dat het onder r.o. 4.1. weergegeven verweer van Herselman dat Fan Media de auteursrechten ex artikel 3 van de samenwerkings-overeenkomst heeft overgedragen, slaagt. Hieruit volgt dat Fan Media geen recht had op de Sekam-vergoedingen en dus ook niet is veramrd door het niet ontvangen daarvan. Dit betekent dat de stelling van Lensink dat de boedel van Fan Media schade heeft geleden door het niet-ontvangen van de Sekam-vergoedingen faalt. Reeds hierom komt aan Fan Media geen vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking toe. De Primaire grondslag van de vordering faalt derhalve. Daarmee wordt toegekomen aan de beoordeling van de subsidiaire grondslag daarvan.

Recht op de helft van de Sekam-vergoedingen?
4.6. Tegen de subsidiaire grondslag van de vordering heeft Herselman meest verstrekkend aangevoerd dat het in de onderhavige procedure niet gaat om schikkingen met tussen individuele licentiehouders met derden, maar om de vraag of Fan Media een vordering heeft op Herselman. Dit verweer slaagt. (...) Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op welke wijze (elk van) deze gestelde betalingsverplichtingen - wat daar verder van zij - Herselman als gedaagde partij regarderen, laat staan hoe zulks kan leiden tot een betalingsverplichting van Herselman van de helft van de thans in het geding zijde Sekam-vergoedingen aan de boedel van Fan Media. Reeds hierom kan de subsidiaire grondslag van de vordering niet slagen. Dit brengt mee dat aan een beoordeling van het voorts hieromtrent gevoerde partijdebat niet wordt toegekomen.

IEF 10044

Hoewel fishing expeditions voorkomen

Vrz. Rechtbank Utrecht 2 augustus, LJN BR4420 (Cher c.s. tegen Universal International Music B.V.)

Met dank aan Sandra Frommelt en Max van Leyenhorst, Legaltree

Auteursrecht en een zelfstandig beroep op artikel 843a Rv. De Nederlandse tak van platenmaatschappij Universal moet de Amerikaanse rockster Cher direct inzage geven in documenten die met haar royalties te maken hebben. Cher heeft recht op 15 procent van de royalties van twee verzamelalbums die Universal wereldwijd heeft uitgegeven. Eerder bepaalde een Amerikaanse rechter dat Universal financiële documenten moest afstaan, Universal werkte niet mee en Cher vroeg om een voorlopige voorziening in kort geding.

Het Superior Court in de VS heeft met beroep op het Bewijsverdag verzocht om een getuige te horen en stukken op te vragen bij een in NL gevestigde vennootschap. Deze vennootschap weigert de stukken in te brengen. De eisende partij (popzangeres Cher) vordert dat de voorzieningenrechter UIM bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om deze stukken te overleggen. Deze gaat daartoe over na een grondige toets op rechtmatig belang, bestaan van rechtsbetrekking, aanduiding van 'bepaalde bescheiden' en gewichtige reden exhibitieplicht.

Rechtmatig belang: ja 4.4. (...) In de eerste plaats moet sprake zijn van een rechtmatig belang. Het belang van Cher om inzage te verkrijgen in de in Schedule A genoemde bescheiden is gelegen in de mogelijkheid om haar stelling dat zij jegens Incorporated nog aanspraak kan maken op royalties kan staven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu de distributie van de betreffende CD’s door tussenkomst van UIM heeft plaatsgevonden en UIM - naar aangenomen moet worden - beschikt over de daarbij behorende administratie, voldoende aannemelijk is dat Cher een rechtmatig belang heeft bij inzage daarin. (...)

Rechtsbetrekking: ja 4.5. Vervolgens zal de vraag worden beantwoord of de bescheiden die worden verzocht kunnen worden aangeduid als ‘aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn’. UIM heeft in dit verband aangevoerd dat Cher geen partij is in de rechtsbetrekking waarop de informatie ziet. De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer. Aangenomen moet worden dat het begrip ‘rechtsbetrekking’ sinds de wijziging van artikel 843a Rv. per 1 januari 2002, waarbij een modernisering van dit artikel is beoogd, ruim moet worden uitgelegd en niet slechts betrekking heeft op directe rechtsbetrekkingen tussen partijen zelf. In het onderhavige geval beroept Cher zich op een overeenkomst met Incorporated. Incorporated heeft ervoor gekozen om de uitvoering hiervan door een andere, zich binnen haar concern bevindende vennootschap, te weten UIM, te laten plaatsvinden. Cher heeft hierop geen invloed kunnen uitoefenen. Onder die omstandigheden kan UIM zich in redelijkheid niet op het standpunt stellen dat Cher geen partij is bij de rechtsbetrekking en moet het begrip rechtsbetrekking ruim worden uitgelegd in die zin dat ook andere rechtsbetrekkingen met betrekking tot de exploitatie van de muziek van Cher daaronder moeten worden begrepen.

Bepaalde bescheiden: ja 4.6. Voorts moet worden beoordeeld of voldaan is aan de eis van ‘bepaalde bescheiden’. UIM heeft gemotiveerd betwist dat daarvan sprake is. Volgens UIM is onvoldoende duidelijk op welke documenten wordt gedoeld en zij illustreert dit aan de hand van in de Schedule A onder 7 geformuleerde verzoek. De voorzieningenrechter overweegt dat, hoewel fishing expeditions voorkomen moet worden, de eis van bepaalbaarheid ook niet te strikt moet worden uitgelegd. Degene die een beroep doet op artikel 843a Rv zal immers in veel gevallen niet exact kunnen aangeven welke documenten hij nodig heeft om zijn vordering te onderbouwen. De bescheiden moeten echter wel zodanig worden omschreven dat duidelijk is waarop wordt gedoeld en dat getoetst kan worden of de verzoeker daarbij een rechtmatig belang heeft. Dat betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter, dat Cher in haar verzoek specifieke documenten moet benoemen en aanwijzen. De voorzieningenrechter zal in rechtsoverweging 4.8 aan de hand van de diverse onderdelen van Schedule A beoordelen of voldaan is aan de eis van bepaalbaarheid.

Gewichtige reden exhibitieplicht: ja 4.7. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of er gewichtige redenen zijn die aan de exhibitieplicht in de weg staan en of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtspleging ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. UIM heeft in dit verband aangevoerd dat zij al veel informatie heeft ingebracht hetgeen met veel zoekwerk gepaard is gegaan en dat van haar –temeer nu zij buiten het geschil staat- niet verwacht kan worden dat zij hierin nog meer tijd en energie steekt. Ook heeft zij aangevoerd dat een deel van de gevraagde informatie zich niet bij UIM maar bij Warner UK bevindt. Ten aanzien van dit laatste overweegt de voorzieningenrechter dat UIM slechts kan worden gehouden aan de verplichting om informatie aan te leveren waarover zij beschikt, zoals in het dictum tot uiting zal worden gebracht. (...)

IEF 9920

In zoverre terecht

HR 8 juli 2011, LJN BQ1703 (Stichting de Thuiskopie tegen verweerder) met concl. Verkade

van rechtspraak.nl: Auteursrecht. Geïmporteerde blanco informatiedragers verhandeld zonder thuiskopievergoeding af te dragen en opgave te doen van het aantal geïmporteerde blanco informatiedragers als bedoeld in art. 16f Aw. Schending door een importeur van de op hem rustende, uit art. 16c e.v. Aw. voortvloeiende, verplichtingen is onrechtmatig jegens Thuiskopie, hetgeen meebrengt dat, in geval van een dreigende schending van die verplichtingen, grond kan bestaan voor toewijzing van een op de voet van art. 3:296 BW gevorderd, op de naleving van deze rechtsplichten gericht, verbod, ook in kort geding. Indien in eerste aanleg een dwangsom is opgelegd en de hoofdveroordeling waaraan de dwangsom is verbonden in appèl door een behoorlijk naar voren gebrachte grief opnieuw aan de orde is gesteld, staat het de appèlrechter vrij het bedrag en de modaliteiten van die dwangsom in zijn beoordeling te betrekken, ook zonder dat in hoger beroep daartegen een specifieke grief is gericht ( HR 6 januari 2006, NJ 2007/35). Geen van de klachten slagen in cassatie.

3.6.1 Onderdeel 1 keert zich tegen het oordeel dat [verweerder], op de gronden vermeld in rov. 14, niet op grond van art. 3:296 BW kan worden verboden om blanco informatiedragers te importeren of te verhandelen, maar alleen kan worden veroordeeld om opgaven en afdrachten te doen en/of inzage te geven als bedoeld in art. 16c-16g Aw.

3.6.2 Het onderdeel kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden nu de toewijzing van het (import-/verhandel)verbod in het vonnis van de rechtbank door het hof is bekrachtigd. Naar aanleiding van de onderdelen 1a en 1b, die het bestreden oordeel als onjuist bestrijden, ziet de Hoge Raad evenwel aanleiding het volgende te overwegen.

3.6.3 De regeling van art. 16c e.v. Aw voorziet in een vergoeding voor het kopiëren van beeld- en geluidsopnamen voor eigen oefening, studie of gebruik (het privé-kopiëren of thuiskopiëren), welke vorm van gebruik van het auteursrechtelijk beschermde werk is toegestaan zonder dat toestemming van de rechthebbende is vereist. Deze wettelijke licentie brengt mee dat tegen het thuiskopiëren als zodanig niet door een auteursrechthebbende met een verbodsvordering in rechte kan worden opgekomen, ook niet indien aan de in art. 16c-16ga Aw opgenomen verplichtingen niet is of wordt voldaan. Dit laat echter onverlet dat het niet nakomen door een importeur van de op hem rustende, uit de genoemde wetsbepalingen voortvloeiende verplichtingen jegens Thuiskopie onrechtmatig is, hetgeen meebrengt dat, in geval van een dreigende schending van deze verplichtingen, grond kan bestaan voor toewijzing van een op de voet van art. 3:296 BW gevorderd, op de naleving van deze rechtsplichten gericht verbod, ook in kort geding. Dat de formulering van de regeling van art. 16c e.v. Aw niet duidt op een (al dan niet) 'herlevend', aan de auteursrechthebbende toekomend verbodsrecht, staat dan ook, anders dan het hof heeft geoordeeld, niet in de weg aan toewijzing van de onderhavige verbodsvordering van Thuiskopie. De hierop betrekking hebbende klachten van de onderdelen 1a en 1b zijn dus in zoverre terecht voorgesteld.

3.7.1 Onderdeel 2 klaagt dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep is getreden door buiten de grieven om de hoogte van de door de rechtbank aan het (import-/verhandel)verbod verbonden dwangsom op een lager bedrag te bepalen, en de door de rechtbank aan de overige toegewezen vorderingen verbonden dwangsommen te maximeren.

3.7.2 Deze klacht faalt. Indien de eerste rechter een dwangsom heeft opgelegd en de hoofdveroordeling waaraan de dwangsom is verbonden in hoger beroep door een behoorlijk in het geding naar voren gebrachte grief opnieuw aan de orde is gesteld, staat het het de rechter in hoger beroep immers vrij het bedrag en de modaliteiten van die dwangsom in zijn beoordeling te betrekken, ook zonder dat in hoger beroep daartegen een specifieke grief is gericht (HR 6 januari 2006, LJN AU6631, NJ 2007/35).
Weliswaar vindt die vrijheid zijn begrenzing daar waar de appelrechter de wijziging van bedrag of modaliteiten van de opgelegde dwangsom doet steunen op een grond die rechtens onjuist is, zoals blijkens de gegrondbevinding van onderdeel 1 hier het geval is, maar het onderdeel bevat geen daarop gerichte klacht.

3.8 De klachten van onderdeel 3 kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

IEF 9919

Radiostilte

Rechtbank ´s-Gravenhage 8 juli 2011, KG ZA 11-429 (Vereniging BUMA en Stichting STEMRA tegen Nederland FM)

Met gelijktijdige dank aan Berend van der Eijk, Olaf Trojan en Martin Senftleben, Bird & Bird LLP

Ter info, voor jezelf lezen: Auteursrecht. Collectief beheer naburige rechten. Website via welke een groot aantal radiostations beluisterd kan worden. Embedded hyperlinken van livestream radio. Geen spoedeisend belang, mede omdat BUMA zelf in het voortraject een "radiostilte" liet vallen. Geen inhoudelijk oordeel. Proceskosten niet weersproken, veroordeling ruim €16.000, niet uitvoerbaar bij voorraad, geen ambthalve toepassing.

4.2. Als meest verstrekkend verweer heeft S. namelijk aangevoerd dat Buma C.s. geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen en dat verweer slaagt. Daartoe is het navolgende redengevend.

4.6. Gelet op de in r.o. 4.3 t/m 4.5 genoemde omstandigheden, kan niet worden gezegd dat Buma c.s. in deze procedure voortvarend heeft gehandeld. Buma c.s. heeft desgevraagd geen goede verklaring kunnen geven voor bijvoorbeeld de radiostilte tussen 25 september 2009 en eind juli 2010. Het betoog dat zij 'de handen vol had' aan de door S. geïnitieerde lobby actie tegen de 'embed tax', welke volgens Buma c.s. 'handig was aangeknoopt' bij de licentie voor niet-bedrijfsmatig gebruik van embedded files (in de omschrijving van Buma c.s.: 'hoe durft Buma geld te vragen aan kinderen die een YouTube filmpje op hun Hyves pagina embedden?'), welke steling S. heeft betwist (volgens hem is het een bewuste keuze geweest van Buma c.s. de storm over te laten waaien), is in ieder geval niet een omstandigheid die Buma c.s. ter zake zou kunnen sauveren.

Dat de gestelde inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van de bij Buma c.s. aangesloten componisten, schrijvers en uitgevers jegens hen ook nu nog voortduurt, zoals Buma c.s. nog naar voren heeft gebracht, is in een situatie als de onderhavige niet langer voldoende reden om een spoedeisend belang voor ingrijpen in dit kort geding aan te nemen. Dit betekent dat Buma c.s. bij gebreke van een spoedeisend belang niet-ontvankelijk wordt verkalard in haar verbodsvordering. In het kielzog hiervan strandt alleen al om die reden ook de vordering strekkende tot een voorschot op de schadevergoeding.

4.8 Nu zulks niet is gevorderd, zal de proceskostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Voor een ambtshalve toepassing op de voet van artikjel 258 Rv ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

Opgeschoonde versie: pdf

IEF 9889

Duurt voort totdat

Hof 's-Gravenhage 28 juni 2011, LJN BR 2527 (Stichting Leenrecht tegen Vereniging Openbare Bibliotheken)

Met dank aan Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap advocaten.

In navolging van IEF 8697. Auteursrecht. Leenrecht. Bibliotheekboeken. Een verlenging is geen nieuwe openbaarmaking. Anders geformuleerd: een verlengde uitlening valt immers nog steeds binnen de aangehaalde definitie van uitlenen. De procedure gaat met name om de situatie waarin de bibliotheek geen vergoeding vraagt aan de klant voor een verlenging. Het is nu duidelijk dat de bibliotheken in dat geval geen vergoeding aan Stichting Leenrecht hoeven af te dragen. Beroep slaagt niet.
 
A contrario redenering rondom 'aan het publiek ter beschikking komen' slaagt niet. Leenovereenkomst ex art. 7A:1777 BW wordt genoemd, in dit geval gaat het om een voortdurende uitlening ipv nieuwe uitlening. Communautaire auteursrecht (Verhuur en Leenrecht Richtlijn, hierna: VRL), billijke vergoeding en drie-stappentoets. Tussen partijen gemaakte afspraken kunnen geen invloed hebben op uitleg van de Auteurswet. Ontbreken van specificatie proceskosten, liquidatietariefbegroting. Het Hof bekrachtigd het vonnis waarvan beroep. (begeleid met een persbericht)

Openbaarmaking 11. Nu de hiervoor aangehaalde bepalingen zijn ingevoerd ter implementatie van de VRL, dienen zij richtlijnconform te worden uitgelegd, waarbij het begrip ‘uitlening’ als een autonoom Unierechtelijk begrip dient te worden aangemerkt dat uniform moet worden uitgelegd op het grondgebied van de Europese Unie. In dat verband is van belang dat uit de betreffende bepalingen uit de AW en uit de toelichting daarop niet blijkt dat de Nederlandse  wetgever iets anders heeft beoogd dan de VRL. Daarbij verdient wel opmerking dat, zoals uit het voorgaande blijkt, de kwalificatie van ‘uitlening’ als een vorm van openbaarmaking een keuze van de Nederlandse wetgever is, die niet mag leiden tot een andere betekenis van dit begrip dan die welke het in de VRL heeft.(…).

Toetsing 12. Om te kunnen beoordelen of de verlenging van de uitlening van een werk moet worden aangemerkt als een nieuwe uitlening is allereerst van belang om onder ogen te zien hoe de feitelijke situatie is bij uitlening, respectievelijk verlenging. Bij de uitlening van een werk door openbare bibliotheken is sprake van het feitelijk meegeven van het werk aan de gebruiker. Het werk wordt buiten de feitelijke macht van de bibliotheek gebracht en in de macht van de gebruiker gebracht. Partijen zijn het erover eens dat bij verlenging van de uitlening door dezelfde persoon geen sprake hoeft te zijn van het terugbrengen en opnieuw in gebruik geven van het werk. Verlenging kan ook telefonisch of via internet plaatsvinden. Partijen gaan er derhalve beide vanuit gaan dat de wijze van verlenging voor het antwoord op de voorliggende vraag niet terzake doet. Bij die stand van zaken is uitgangspunt voor de beoordeling dat het werk bij verlenging niet eerst aan de bibliotheek wordt teruggegeven en vervolgens door deze opnieuw ten gebruik wordt afgestaan.

13. Een belangrijk argument van Stichting Leenrecht voor haar stelling dat verlenging als nieuwe uitlening kwalificeert is ontleend aan de omstandigheid dat uitlening door de Nederlandse wetgever als een vorm van openbaarmaking is aangemerkt. Stichting Leenrecht doet in dit verband een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 1995, NJ 1995, 669 (Bigott/Doucal), waarin is geoordeeld dat, om te kwalificeren als openbaarmaking, vereist is dat het werk op een of andere manier aan het publiek ter beschikking komt. Volgens Stichting Leenrecht leidt de omstandigheid dat de overige leden  van de bibliotheek het betreffende werk tijdens de uitlening kunnen reserveren en dat zodanige reserveringen in de weg staan aan verlenging, tot de conclusie dat verlenging is aan te merken als een nieuwe uitlening, omdat de mogelijkheid tot reservering meebrengt dar het werk aan het eind van de primaire leentermijn aan het publiek ter beschikking komt.

14.  Dit argument snijdt geen hout. De in voornoemt arrest gegeven regel dat, om te kwalificeren als openbaarmaking, vereist is dat het werk op een of andere manier aan het publiek ter beschikking komt, brengt immers niet (a contrario) mee dat telkens als het werk aan het (relevante) publiek ter beschikking komt, sprake is van een nieuwe juridisch relevante openbaarmaking.  Stichting Leenrecht ziet over het hoofd dat reeds sprake is van ‘aan het publiek ter beschikking komen komen’ in de zin van het auteursrecht zodra van werk in het bestand van uit te lenen werken van een bibliotheek word opgenomen. Vanaf dat moment wordt een werk ter uitlening aan het publiek aangeboden. Zulk een aanbieding aan het publiek is noch naar de inhoud en strekking van de VRL, noch het Nederlandse auteursrecht aan te merken als een ‘uitlening’. Het op deze wijze ter beschikking staan van het publiek stopt niet nadat het werk is uitgeleend aan één concrete gebruiker;  het betreffende werk blijft immers in het bestand van de bibliotheek en de mensen uit het publiek kunnen dat desgewenst reserveren voor de periode na afloop van de eerste uitleentermijn. Gebeurt dat niet, dan verandert de situatie niet. Daaruit volgt evenzeer dat het “vrij zijn of komen”, c.q. de mogelijkheid tot reservering van het betreffende werk voor een concrete uitlening, niet leidt tot een (hernieuwd) ter beschikking komen van het grote  publiek, zodat van een (tusssentijdse) juridisch relevante openbaarmaking die aan de weg zou staan aan het voortduren van de uitlening geen sprake is.

15. Uitlening is, zo blijkt uit de VRL (zie hiervoor rov. 8), alsook uit de hiervoor aangehaalde bepalingen van de Aw (vergelijk ook artikel 15g Aw), een rechtshandeling, waarbij het werk voor een beperkte tijd aan een bepaalde persoon uit het betreffende publiek ten gebruik wordt afgestaan. ‘Verlenging is, gelet op het voorgaande, niet als een, in het kader van bet communautaire begrip ‘uitlening’ relevante nieuwe rechtshandeling aan te merken. De periode van verlenging valt immers onder de ‘beperkte tijd’ gedurende welke een gebruiker het werk tot zijn (feitelijke) beschikking krijgt.

Bruikleen 17. Voor zover nog van belang, vloeit ook uit het overige civiele recht voort dat een verlenging van de gebruiksduur niet kan worden aangemerkt als een nieuwe uitlening. Uitlening door de bibliotheek aan de consument heeft naar Nederlands civiel recht het meest weg van een overeenkomst van bruikleen. Deze overeenkomst kenmerkt zich hierdoor dat de ene partij, de uitlener, aan de andere partij, de bruiklener, een zaak tijdelijk en om niet in gebruik geeft en de andere partij zich verbindt om het geleende terug te geven op het tijdstip dat uit de overeenkomst of de wet voortvloeit (artikel  7A:1777 BW). Deze overeenkomst wordt als een zogenaamde reële overeenkomst aangemerkt; zij komt pas tot stand doordat de uitlener een zaak daadwerkelijk ten gebruike geeft en zij duurt voort totdat de zaak wordt terug gegeven. Nu bij de verlening van de uitlening geen sprake is, althans hoeft het zijn, van een teruggeven en weer op nieuw in gebruik geven, is derhalve geen sprake van een nieuwe uitlening, maar van een voortdurende uitlening. [accentuering red.]

Het communautaire auteursrecht; billijke vergoeding en drie-stappentoets
18. Stichting Leenrecht betoogt voorts dat het recht op een billijke vergoeding noopt tot het aanmerken van een verlenging als een nieuwe uitlening. Zij wijst erop dat bij verlenging sprake is van een voortdurende exploitatie en dat het werk gedurende de periode van verlenging niet aan een derde kan worden uitgeleend. Het oordeel van de rechtbank heeft dan tot gevolg dat de auteur voor die periode een billijke vergoeding misloopt, aldus Stichting Leenrecht.

19.  Mede in aanmerking genomen hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 11 voorop is gesteld, snijdt dit argument van Stichting Leenrecht geen hout. Dat over de periode van verlenging niet een separate vergoeding behoeft te worden betaald betekent niet dat de door de auteur te ontvangen vergoeding niet mede betrekking heeft op deze periode. Deze valt immers onder de periode van uitlening (aan één gebruiker), waarvoor de auteur een vergoeding ontvangt. Of die vergoeding, gelet op de periode van maximale uitlening aan één gebruiker, billijk is moet in het kader van de vaststelling van de vergoeding door StOL worden vastgesteld. Artikel 15dAw voorziet in het mechanisme daarvoor.

Drie-stappentoets 21. De hier aan de orde zijnde beperking is die van artikel 15c Aw. In het midden latend of deze beperking onder het toepassingsbereik van de ARL, TRIPS of WCT valt, overweegt het hof als volgt. Dat de beperking als zodanig niet voldoet aan de drie-stappentoets wordt door Stichting Leenrecht (terecht) niet bepleit. Het gaat in casu om de vraag of verlenging van een uitlening dient te worden aangemerkt als een nieuwe uitlening. Stichting Leenrecht betoogt dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, omdat anders een categorale uitzondering wordt gecreëerd, hetgeen in strijd is met de eerste stap (beperkingen zijn alleen toelaatbaar in bijzondere gevallen). Dat betoog slaagt niet. Door uitleg van het begrip uitlenen wordt geen uitzondering daarop gecreëerd. De door rechtbank en hof aanvaarde uitleg impliceert dat een verlenging onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke uitlening en dus valt onder de daarvoor geldende wettelijke regeling. Evenmin wordt, gelet op hetgeen in rov. 20 is overwogen, door die uitleg op zichzelf afbreuk gedaan aan de normale exploitatie van het recht of worden de wettige belangen van de auteurs onredelijk geschaad.

Lees het vonnis hier (pdf / bibliotheken.nl / LJN / zuivere pdf)

IEF 9878

Internetconsultatie verweesde werken

Internetconsultatie verweesde werken 2011

Leest u de uitkomsten van deze consultatie in ons overzichtsartikel IEF 10142. Op 24 mei 2011 heeft de Europese Commissie het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken (COM (2011) 289 definitief) gepresenteerd.

Doel van de regeling
Verweesde werken zijn boeken, kranten, films, etc die auteursrechtelijk zijn beschermd maar waarvan de rechthebbende niet bekend of onvindbaar is. Aangezien voor de openbaarmaking van een auteursrechtelijk beschermd werk toestemming van de rechthebbende noodzakelijk is, kan het werk niet rechtmatig ter beschikking worden gesteld van het publiek via internet. Voornaamste doelstelling van het voorstel is het creëren van een rechtskader om de rechtmatige en grensoverschrijdende online- toegang te verzekeren tot verweesde werken uit het oogpunt van publiek belang. Gedacht kan worden aan online digitale bibliotheken of archieven van de diverse in het voorstel gespecificeerde culturele instellingen.

Doelgroepen die door de regeling worden geraakt
Rechthebbenden op auteursrechtelijk beschermde werk
Culturele instellingen zoals bibliotheken, musea, onderwijsinstellingen, (film)archieven en publieke omroepen.
Andere belanghebbende personen en organisaties die te maken hebben met de problematiek van verweesde werken.

Verwachte effecten van de regeling
Voor de genoemde instellingen zal het mogelijk worden om verweesde werken:
a) beschikbaar te stellen in de zin van artikel 3 van de auteursrechtrichtlijn 2001/29/EG. Dit houdt in mededeling van het werk aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van beschikbaarstelling op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn.
b) te reproduceren in de zin van artikel 2 van de richtlijn 2001/29/EG met als doel de werken te digitaliseren, beschikbaar te stellen, te indexeren, catalogiseren, behouden of restaureren.
De werken mogen niet worden gebruikt om andere dan taken van publiek belang te vervullen.
Het richtlijnvoorstel biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden bij nationale wet te bepalen dat ook voor andere doeleinden werken mogen worden gebruikt (via zogeheten 'extended collective licenses').

Doel van de consultatie
Het kabinet heeft het voorstel om te komen tot een oplossing voor de problematiek van verweesde werken positief ontvangen. Wij vernemen graag uw mening of de door de Commissie gekozen uitwerking naar uw mening werkbaar is. U wordt verzocht daarbij zo concreet mogelijk en met voorbeelden uw standpunt te onderbouwen. De reacties zullen worden gebruikt voor de standpuntbepaling van Nederland in de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel.

Op welke onderdelen van de regeling wordt een reactie gevraagd
U kunt reageren op ieder onderdeel van de regeling.

Publicatie reacties
Reacties worden gepubliceerd tijdens de loop van de consultatie. Alleen die reacties worden gepubliceerd waarvan is aangeven, door de inzender, dat deze openbaar mogen zijn. Voordat reacties gepubliceerd worden, worden deze eerst gecontroleerd op beledigende of aanstootgevende uitspraken. Deze controle kan enkele dagen duren.

Internetconsultatie verweesde werken 2011 (link)
Impact assessment richtlijnvoorstel verweesde werken (link)
EC Website verweesde werken (link) met de voorgestelde tekst van de richtlijn (link)

IEF 9864

Niet per ingeschreven leners per jaar

HvJ EU 30 juni 2011, zaak C-271/10 (Vereniging van Educatie en Wetenschappelijke Auteurs tegen Belgische Staat)

In de serie "uitleenrecht". Auteursrecht en naburige rechten. Collectief beheer. Openbare uitlening. Passend inkomen, billijke vergoeding aan auteurs. Richtlijn verzet zich tegen berekening van vergoeding aan auteurs per persoon per jaar.

Vraag: „Verzet artikel 5, lid 1, van richtlijn [92/100], thans artikel 6, lid 1, van richtlijn [2006/115], [...] zich tegen een nationale bepaling die als vergoeding een forfaitair bedrag van 1 EUR per volwassen persoon per jaar en van 0,5 EUR per minderjarige persoon per jaar vaststelt?”

Antwoord: Artikel 5, lid 1, van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, verzet zich tegen een wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, die een stelsel invoert waarbij de vergoeding die bij openbare uitlening aan de auteurs verschuldigd is uitsluitend wordt berekend op basis van het aantal in de openbare instellingen ingeschreven leners en een per jaar per lener vastgesteld forfaitair bedrag.

Lees het arrest hier (link)
Richtlijn 2006/115/EG

IEF 9860

Hotelkamergelden

HvJ EG 29 juni 2011, zaak C-162/10, concl. A-G Trstenjak (Phonographic Performance (Ireland) LTD tegen Ierland)

Prejudiciële vragen High Court of Ireland. Auteursrecht. Naburige rechten. Openbaarmaking televisie en/of radio's waaraan hotelexploitanten uitgezonden signaal doorgeven. 

A-G concludeert dat televisie en radio in hotels indirecte communicatie betreft en dat een hoteleigenaar via andere toestellen ter beschikking stelt eveneens een gebruiker is.

Prejudiciële vragen:

(i) Is een hotelexploitant die in kamers voor gasten televisies en/of radio’s beschikbaar stelt waaraan hij een uitgezonden signaal doorgeeft, een "gebruiker" die fonogrammen die kunnen worden afgespeeld in een uitzending "mededeelt aan het publiek" in de zin van artikel 8, lid 2, van de gecodificeerde richtlijn 2006/115/EG [1] van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006?
(ii) Indien vraag (i) bevestigend wordt beantwoord: verplicht artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG lidstaten om naast de billijke vergoeding die de omroeporganisatie betaalt, te voorzien in een recht op een billijke vergoeding door de hotelexploitant voor het afspelen van het fonogram?
(iii) Indien vraag (i) bevestigend wordt beantwoord: staat artikel 10 van richtlijn 2006/115/EG lidstaten toe, hotelexploitanten vrij te stellen van de verplichting "een enkele billijke vergoeding" te betalen op grond van "privégebruik" in de zin van artikel 10, lid 1, sub a?
(iv) Is een hotelexploitant die in kamers voor gasten toestellen (andere dan een televisie of radio) en fonogrammen in fysieke of digitale vorm ter beschikking stelt, die door middel van een dergelijk toestel kunnen worden afgespeeld of gehoord, een "gebruiker" die de fonogrammen "mededeelt aan het publiek" in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG?
(v) Indien vraag (iv) bevestigend wordt beantwoord: staat artikel 10 van richtlijn 2006/115/EG lidstaten toe, hotelexploitanten vrij te stellen van de verplichting "een enkele billijke vergoeding" te betalen op grond van "privégebruik" in de zin van artikel 10, lid 1, sub a, van richtlijn 2006/115/EG?

A-G concludeert als antwoord op de prejudiciële vragen (Nederlandse taalversie nog niet beschikbaar):

179. On the abovementioned grounds, I propose that the Court answer the questions referred as follows:

1-  Article 8(2) of Directive 2006/115/EC of the European Parliament and of the Council of 12 December 2006 on rental right and lending right and on certain rights related to copyright in the field of intellectual property (codified version) and of Council Directive 92/100/EEC of 19 November 1992 on rental right and lending right and on certain rights related to copyright in the field of intellectual property is to be interpreted to the effect that a hotel or guesthouse operator which provides televisions and/or radios in bedrooms to which it distributes a broadcast signal uses the phonograms played in the broadcasts for indirect communication to the public.

2- In such a case, the Member States are required, in transposing Directives 2006/115 and 92/100, to provide for a right to equitable remuneration vis-à-vis the hotel or guesthouse operator even if the radio and television broadcasters have already paid equitable remuneration for the use of the phonograms in their broadcasts.

3- Article 8(2) of Directive 2006/115 and of Directive 92/100 is to be interpreted as meaning that a hotel operator which provides its customers, in their bedrooms, with players for phonograms other than a television or radio and the related phonograms in physical or digital form which may be played on or heard from such apparatus uses those phonograms for communication to the public.

4-  Article 10(1)(a) of Directive 2006/115 and of Directive 92/100 is to be interpreted to the effect that a hotel or a guesthouse operator which uses a phonogram for communication to the public does not make private use of it and an exception to the right to equitable remuneration under Article 8(2) of Directive 2006/115 is not possible even if the use by the customer in his bedroom has private character.

Lees de conclusie hier (link
Richtlijn 2006/115/EG