DOSSIERS
Alle dossiers

Collectieve exploitatie  

IEF 10244

Chaotische verloop van de zitting

Hof 's-Hertogenbosch 13 september 2011, LJN BT2709 (curatoren [B] B.V.B.A. tegen [Y] c.s. en Telstar)

Naburige rechten. Muziekrechten. Dwaling. Royalty vergoedingen en SENA-vergoedingen.

Sterk verband met IEF 10234 betreffende de 'Oude Catalogus', in navolging van IEF 4254 (2007) betreffende een familieruzie over de rechten op de zogenaamde Oude Catalogus, een bestand van ongeveer 25.000 geluidsopnamen van muziekwerken van diverse artiesten. Interessant vanwege zicht op rechtenbeheer en royalties en in navolging van LJN BI2435 (2009) waarin werd besloten dat beroep op dwaling ter zake een tijdens een zitting van de rechtbank d.d. 22 maart 2004 gesloten vaststellingsovereenkomst niet slaagt. Ook het Hof komt tot deze conclusie:  Het beroep op het ontbreken van wilsovereenstemming wordt dan ook verworpen.

4.3. Met de door [Y.] BVBA tegen het vonnis aangevoerde grieven is het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen. Zo nodig wordt op een of meer grieven afzonderlijk ingegaan.

4.3.1. [Y.] BVBA heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geheel geen overeenkomst is gesloten omdat wilsovereenstemming zou hebben ontbroken. In de toelichting op die stelling wordt – ondermeer in punt 9 memorie van grieven - ingegaan op de veronderstelling (100% dan wel 49% gerechtigdheid) die voor [B.] BVBA reden was de overeenkomst aan te gaan. Voorts wijst [Y.] BVBA op de omstandigheden waaronder de zitting op 22 maart 2004 heeft plaats gevonden. Zij wijst op de verschillende, door elkaar lopende onderwerpen die aan de orde waren tussen verschillende partijen, op het onderwerp “SENA-rechten” dat niet op de agenda voor die dag stond en ook niet diende voor de rechtbank Roermond, op het ontbreken op de zitting van de advocaat die voor [Y.] BVBA de procedure over de SENA-rechten behartigde, en op het in haar ogen chaotische verloop van de zitting.

4.3.1.1. Het hof Het hof overweegt als volgt. Uit hetgeen is aangevoerd volgt niet dat [B.] BVBA geen overeenkomst wilde aangaan met betrekking tot de SENA-rechten en de royalty’s (punten 6 en 8 van de overeenkomst). Evenmin volgt daaruit dat [B.] BVBA per vergissing de bedingen 6 en 8 heeft aangegaan. Ook [B.] BVBA wilde een eind maken aan de geschillen die tussen partijen bestonden over de punten die onderwerp waren van genoemde artikelen. Uit hetgeen is aangevoerd is mogelijk te concluderen dat sprake is geweest van een “misverstand” bij [B.] BVBA en/of [Y.] c.s. bij het aangaan van de overeenkomst. Dit misverstand zou bestaan in een achteraf gebleken onjuiste voorstelling van zaken. Voor het algeheel ontbreken van wilsovereenstemming is dat een onvoldoende basis. Ook het verloop van de zitting, zoals geschetst door [Y.] BVBA, is geen reden om te concluderen dat wilsovereenstemming bij het aangaan van de overeenkomst heeft ontbroken. Alle partijen hadden belang bij een (gedeeltelijke) oplossing van het heftige familiegeschil. Toen zich een reële mogelijkheid daartoe bleek voor te doen, hebben partijen, die allen werden bijgestaan door hun raadslieden, daar ook voor gekozen. Dat het daarbij voor de rechter die de zitting leidde en mogelijk ook voor de raadslieden nodig bleek enige overredingskracht te gebruiken, past bij die situatie. Uit het door [Y.] BVBA gestelde over het verloop van de zitting is niet af te leiden dat daarbij een ontoelaatbare druk is uitgeoefend. Ook de in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen wijzen niet in de richting van een “chaotische” zitting. Het beroep op het ontbreken van wilsovereenstemming wordt dan ook verworpen.

4.3.2. Door [Y.] BVBA is opgeworpen (grief 1) dat op 22 maart 2004 wel procesafspraken zijn gemaakt, en dat ook wel het doel was een einde te maken aan de “hierboven genoemde zaken” (woorden gebruikt in het proces-verbaal van 22 maart 2004), maar dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat partijen, althans [B.] BVBA, hebben bedoeld als voorwaarde aan de overeenkomst te stellen dat het kort geding vonnis in Amsterdam in ieder geval ertoe zou leiden dat de erfgenamen voor 100% dan wel voor 49% (middellijk) gerechtigd zouden zijn in de SENA-rechten. Bij de uitleg van een overeenkomst moet immers, aldus [Y.] BVBA, niet primair of alleen op de bewoordingen van de overeenkomst worden gelet, maar ook op de zin die partijen daaraan redelijkerwijs mochten toekennen. Er was geen enkele reden voor de erfgenamen om hun opponenten een financieel voordeel te gunnen. Ook uit de tekst van artikel 6 van de overeenkomst, en wel uit de woorden “aan de [K.]groep toevallen of aan [B.] BVBA” blijkt dat partijen bij de overeenkomst ervan zijn uitgegaan dat hetzij 100% hetzij 49% door de erfgenamen zou worden verkregen. Hetzelfde blijkt uit de laatste zin van artikel 6: “De deskundige zal bij zijn waardering van de SENA-rechten uitgaan van die beslissing.” De waardering zou nodig zijn als de rechten niet aan [B.] BVBA zouden toebehoren, aldus [Y.] BVBA. [Y.] BVBA wijst op de getuigenverklaring afgelegd door mr. Dethmers, de opsteller van de overeenkomst. [Y.] BVBA bestrijdt dan ook dat de overeenkomst van 22 maart 2004 een vaststellingsovereenkomst is.

Lees het arrest hier (LJN / pdf)

IEF 10240

Artiestenmanagement

Hof Amsterdam 20 september 2011, LJN BT2727 (appelant tegen LOS B.V.)

Als randvermelding: Wat begonnen is als een geldleningsovereenkomst en handelsvordering bij de Rechtbank, mondt nu uit in een (nog niet afgeronde) uitspraak over artiestenmanagement.

Uitleg van overeenkomst omtrent de aanspraak op percentage van gelden voortvloeiende sponsorcontracten, en die na beëindiging van de overeenkomst. Naar de kern genomen wordt met de grieven betoogd dat Los B.V. aan [appellant] commissie verschuldigd is zolang inkomsten worden genoten uit sponsorcontracten die in juli 2008, bij de beëindiging van de samenwerking, reeds liepen. Het verweer spitst zich toe op dat die aanspraken zijn vereffend dan wel verrekend. Hof: eerst een comparitie van partijen alvorens te beslissen over wederzijds gedaan bewijsaanbod.

3.5  Tot dusverre heeft [appellant] evenwel niet het bewijs geleverd dat hij nog opeisbare vorderingen op Los B.V. heeft. Tussen partijen staat vast dat tot medio juli 2008 een contractuele relatie tussen hen heeft bestaan die te maken had met het te gelde maken van de door sportieve prestaties bekend geworden naam van [G.], de bestuurder / aandeelhouder van Los B.V. (hierna [G.]). Uit hoofde van die contractuele relatie heeft [appellant] werkzaamheden verricht die in de gedingstukken ook wel worden aangeduid als “artiestenmanagement”, maar wat dit management precies inhield, met name met betrekking tot sponsorcontracten die [G.] en/of Los BV hebben gesloten, is tussen partijen in geschil en valt uit de gedingstukken ook niet af te leiden. Dit geldt ook voor de wijze waarop [appellant] voor zijn werkzaamheden zou worden beloond.

3.9  Tegelijkertijd impliceren de wederzijds aangevoerde feiten, waaronder de zojuist aangehaalde e-mailberichten, dat Los B.V. haar stellingen evenmin voldoende heeft onderbouwd. Als het hof moet aannemen dat [G.] er in oktober 2008 van uitging dat [appellant] nog het een en ander kon factureren, is onzeker wat er nu precies onder de in juli 2008 bereikte regeling viel. In dit verband merkt het hof op dat de overzichten die [appellant] in eerste aanleg als producties 28 en 31 in het geding heeft gebracht - nog daargelaten dat Los B.V. de juistheid ervan betwist – geen duidelijk inzicht verschaffen in de bedragen die met de in juli 2008 getroffen regeling vereffend zijn. Overigens is het beroep van Los B.V. op de in juli 2008 overeengekomen verrekening een bevrijdend verweer, zodat de bewijslast ten aanzien van de inhoud van die regeling op haar rust.

3.10  Over en weer is bewijs aangeboden, maar het hof wenst eerst met partijen te bespreken welke mogelijkheden zij zien om hun stellingen te onderbouwen en hoe de procedure verder moet verlopen. De daartoe te houden comparitie van partijen zal nadrukkelijk ook bestemd zijn om te bezien of een onderlinge regeling kan worden bereikt. In verband daarmee merkt het hof nog het volgende op. Bij de pleidooien bleek [G.], de bestuurder van Los B.V., niet verschenen te zijn. Het hof heeft er bij die gelegenheid al op gewezen dat [G.] volgens (art. 4.3 van) het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven ter zitting aanwezig had behoren te zijn. Een verplichting om te verschijnen hebben partijen ([G.] als bestuurder van Los B.V.) ook bij de hierna te bepalen comparitie van partijen. 

Lees het arrest hier (LJN / pdf); eerdere vonnis hier (LJN / pdf).

IEF 10234

Te weinig steekhoudends

Hof 's-Hertogenbosch 13 september 2011, LJN BT2496 (curatoren [B] B.V.B.A. tegen [Y] en Telstart B.V.)

Voortzetting van de tussenuitspraken van LJN BT2489 en LJN BT2492. Naburige rechten. Muziekrechten. Lastgeving. Onrechtmatige daad. Royalty vergoedingen en SENA-vergoedingen binnen een concern.

Telstar BV was eigenaar van een bestand muziekwerken en tot 1 april 1990 gerealiseerde geluidsopnamen daarvan, vastgelegd op banden met daarop ongeveer 25.000 titels van diverse artiesten, waaronder de Zangeres zonder naam (verder aangeduid als: de Oude Catalogus). Deze Oude Catalogus is enkele malen doorverkocht en [X] B.V. heeft de juridische eigendom heeft verkregen.

Gezien het bepaalde in artikel 3:83 lid 3 BW is [B.] BVBA eigenaar van de Oude Catalogus. [Y.] c.s. stelt rechthebbende te zijn op de economische eigendom van de catalogus, en vordert levering van de catalogus. Ter onderbouwing van haar aanspraak heeft [Y.] c.s. twee gronden aangevoerd: primair lastgeving en subsidiair onrechtmatige daad. Een constructie is beoogd die de eigendom van de Oude Catalogus moest splitsen in formeel juridische eigendom en economische eigendom, voor contractuele aanspraken is uiteindelijk te weinig steekhoudends gesteld.

Inzake de lastgeving dient te worden bewezen dat [Y.] BV opdracht heeft gegeven aan [X.] B.V. en dat [X.] B.V. de opdracht heeft aanvaard, om op eigen naam, maar ten behoeve van [Y.] BV de Oude Catalogus van CNR te kopen, althans dat het de bedoeling van beide genoemde partijen was een situatie te doen ontstaan die meebracht dat [X.] B.V. de catalogus desgevraagd in eigendom aan [Y.] BV moest overdragen.

Onrechtmatige daad Er is - afgezien van brieven, het feit dat de koop door een daartoe opgerichte vennootschap was gesloten en aan geen boekhoudkundige verwerking waaraan het Hof geen conclusies verbindt - geen sprake van een lastgevingsconstructie. Betreft de onrechtmatige daad is er geen schending aan te wijzen van hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

Eerder toegewezen royaltyvergoeding is juist, niet valt in te zien dat op grond van de overeenkomst royalty’s die vervallen na 2001 niet meer zouden toekomen. Tot slot betreft de betaalde SENA-vergoedingen kan, "gezien echter de onduidelijkheden binnen de [K.]-groep – zo zijn de SENA-rechten jarenlang aan [Y.] BV betaald – kan [X.] BVBA, naar het oordeel van het hof, er thans geen beroep op doen dat mogelijk Telstar BV de rechthebbende is." [B] zal het bedrag aan [Y] moeten voldoen en Telstar kan haar niet meer voor dat bedrag aanspreken.

Lastgeving 11.6.5.6. Ook het feit dat [G.] de koop liet sluiten door de daartoe opgerichte vennootschap [X.] B.V. geeft geen aanwijzing voor de stelling dat sprake is van lastgeving. De door [G.] opgegeven reden voor het oprichten van een aparte vennootschap is begrijpelijk. [Y.] c.s. hebben gesteld dat in 1990 de Oude Catalogus is verkocht omdat de [K.]-groep in financiële problemen verkeerde en dat, om de Oude Catalogus veilig te stellen, de koop in 1994 door een aparte vennootschap moest geschieden. Niet is echter gebleken, noch uit de hiervoor vermelde brieven, noch overigens, dat deze constructie vanuit [Y.] BV is opgedragen en nog minder dat de door [Y.] c.s. aangevoerde reden daarvoor de aanleiding is geweest. Het hof ziet het niet anders dan dat [G.], om haar moverende redenen, de koop door een aparte vennootschap heeft laten geschieden. Het hof tekent hierbij aan dat de klacht in grief 1 dat door de rechtbank ten onrechte bij de feiten is opgenomen dat de Oude Catalogus wegens financiële problemen binnen de [K.]-groep in 1990 is verkocht, derhalve geen belang meer heeft.

11.6.5.9. Ook als juist zou zijn dat kosten met betrekking tot de koop en exploitatie van de Oude Catalogus voor rekening van [Y.] c.s. zijn gekomen is dat geen reden tot een lastgeving te concluderen. Uit hetgeen partijen hebben gesteld, maakt het hof op dat [G.] tijdens haar leven grotendeels vrij kon opereren binnen de [K.]-groep. Indien zij kosten ten laste van [Y.] c.s. heeft gebracht die daar niet horen, zullen die kosten desgevraagd vergoed moeten worden.

11.6.5.10. Gesteld en niet weersproken is dat de Oude Catalogus niet op de balans van [X.] BVBA voorkomt. Hetzelfde geldt voor de stelling dat de Oude Catalogus niet op de balans van [Y.] BV voorkomt. Aan de boekhoudkundige verwerking verbindt het hof geen conclusies.

11.6.5.11. Hetgeen hiervoor in 11.6.5.5. tot en met 11.6.5.10 is overwogen, kan ook in samenhang bezien, niet tot de conclusie leiden dat bij aankoop van de Oude Catalogus in 1994 door [X.] B.V. en [Y.] BV een constructie is beoogd die de eigendom van de Oude Catalogus moest splitsen in formeel juridische eigendom en economische eigendom en waarbij de economische eigendom bij [Y.] BV moest liggen. Voor contractuele aanspraken van [Y.] BV in die zin is uiteindelijk te weinig steekhoudends gesteld.

Onrechtmatige daad11.6.6. [Y.] c.s. heeft haar aanspraak op de Oude Catalogus voorts gestoeld op onrechtmatige daad van [X.] BVBA. [Y.] c.s. stelt ter toelichting dat [X.] BVBA de catalogus op onrechtmatige wijze heeft verkregen. [G.] zou onrechtmatig gehandeld hebben jegens [Y.] BV door de catalogus onder te brengen in haar eigen vennootschap [X.] B.V. [G.], zo begrijpt het hof, had het belang van de [K.]-groep moeten laten prevaleren en had ervoor moeten zorgen dat de Nieuwe en de Oude Catalogus weer in een hand kwamen. Het nalaten van deze zorgplicht acht het hof niet een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6: 162 BW. Met name is op dit punt geen schending aan te wijzen van hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

11.6.10.3. Het hof oordeelt als volgt. Partijen zijn overeengekomen de beslissingen van de voorzieningenrechter in het kort geding zaaknr. 60411 te aanvaarden en geen hoger beroep daartegen in te stellen. Uit de dagvaarding tot het kort geding was duidelijk op te maken wat gevorderd werd en op welke grond. Dit brengt mee dat partijen gebonden zijn aan de beslissing dat de royalty’s van de Zangeres Zonder Naam door haar zijn overgedragen aan Telstar BV, en aan de beslissing dat Telstar BV over de periode 1998 tot en met 2001 € 81.310,75 verschuldigd is. Derhalve is de vordering tot betaling van € 6.310,75 terecht toegewezen. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld acht het hof echter de over het bedrag gevorderde rente niet toewijsbaar. Het hof acht het bedrag van € 6.310,75 verschuldigd op grond van de overeenkomst van 22 maart 2004 en de daarop gegeven beslissingen van de voorzieningenrechter in de zaak 60411. In dat kort geding is geen rente gevorderd. Grief 4 slaagt in zoverre.

De royalty’s van de Zangeres Zonder Naam 11.6.10.4. Het hof volgt niet het standpunt van [X.] BVBA dat voor de royalty’s die zijn opgekomen ná 2001 niet meer geldt dat moet worden aangenomen dat Telstar BV gerechtigd is tot de royalty’s. Het doel van de overeenkomst van 22 maart 2004 was in ieder geval de vorderingen over en weer en het debat daarover af te bakenen. Partijen hebben in de overeenkomst op belangrijke punten de beslissing aan de voorzieningenrechter overgelaten. De vraag of Telstar BV al dan niet gerechtigd was tot de royalty’s is zo een punt. Het debat daarover nu weer openen, zou, naar het oordeel van het hof, aan de overeenkomst haar zin ontnemen. Het hof neemt dan ook aan dat de bedoeling van partijen is geweest over de al dan niet gerechtigdheid van Telstar BV tot de artiestenroyalty’s van de Zangeres Zonder Naam een bindende beslissing te krijgen.

door [X.] BVBA van SENA ontvangen vergoeding van € 9.144,35 voor naburige rechten 11.6.11.2 (...) Wel merkt het hof op dat in het vonnis van de voorzieningenrechter te Amsterdam van 8 april 2004 is bepaald dat de SENA-rechten toekomen aan Telstar BV. Op grond van dat vonnis moet er tussen partijen van worden uitgegaan dat alle naburige rechten in verband met de Oude Catalogus toekomen aan Telstar BV. In de akte vermeerdering van eis van 13 december 2006 is gevorderd dat [B.] BVBA wordt veroordeeld tot betaling aan [Y.] BV. [Y.] c.s. heeft zich beroepen op een rekeningafschrift van SENA van 1 oktober 2001. Dit rekening afschrift ontbreekt bij de stukken die bij het pleidooi aan het hof zijn overgelegd. Nu [X.] BVBA niet heeft ontkend het bedrag te hebben ontvangen, en uit de stellingen van partijen en de stukken van het geding moet worden afgeleid dat [B.] BVBA geen andere activiteiten heeft bedreven of bedrijft dan exploitatie van de Oude Catalogus, moet worden aangenomen dat het bedrag van € 9.144,35 ten onrechte door SENA aan [B.] BVBA is betaald. [X.] BVBA stelt - op zichzelf genomen terecht - dat geen reden is opgegeven waarom [Y.] BV gerechtigd zou zijn en dat het bedrag hoogstens aan Telstar zou moeten toekomen. Gezien echter de onduidelijkheden binnen de [K.]-groep – zo zijn de SENA-rechten jarenlang aan [Y.] BV betaald – kan [X.] BVBA, naar het oordeel van het hof, er thans geen beroep op doen dat mogelijk Telstar BV de rechthebbende is. [B.] BVBA zal het bedrag aan [Y.] BV dienen te voldoen. Uiteraard kan Telstar BV haar dan niet meer voor het bedrag aanspreken.

Lees het arrest hier (LJN / pdf)

IEF 10228

Onafhankelijke Geschillencommissie Auteursrechten in november van start

In afwachting van wet Toezicht financieert en start VOI©E met zelfregulering. Geschillen met betalingsplichtigen over de toepassing van een in rekening gebrachte vergoeding voor auteurs- of naburige rechten kunnen met ingang van 1 november 2011 aanhangig worden gemaakt bij de onafhankelijke Geschillencommissie Auteursrechten. hier en haar reglement

IEF 10214

Wellicht onzorgvuldig geplaatst

Rechtbank Breda 14 september 2011, LJN BT2326 (Cozzmoss B.V. tegen gedaagde h.o.d.n Weblication)

Auteursrecht, Cozzmoss-zaak. Een artikel geschreven door een freelance auteur [TD] wordt op de domeinnaam www.aroundtheglobe.nl aangeboden zonder toestemming. Vordering €750,92 ter delging van de geleden schade en gemaakte kosten. Het bewuste artikel is - wellicht onzorgvuldig geplaatst, maar inmiddels verwijderd.

Schade geschat op €360, administratiekosten á €78,50 kunnen ex 6:96 lid 2 sub b BW zijn redelijk en worden toegewezen. Proceskosten ex 1019h Rv á €1.250 toegekend als in redelijkheid begrootte advocaatkosten.

2.14. Er zijn zijdens Cozzmoss voldoende feiten gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat [TD] als gevolg van de inbreuk schade heeft geleden. De rechtbank stelt vast dat [TD] de vergoeding voor de economische waarde is misgelopen, die hij had kunnen vragen als toestemming was gevraagd. Voorts dient geoordeeld te worden dat sprake is van verlies aan exclusiviteit en vermindering van exploitatiemogelijkheden, welke schade zal worden geschat op het gevorderde bedrag van Euro 360,= hetgeen redelijk voorkomt. Dat de schade mede een gevolg zou zijn van een omstandigheid die aan [TD] kan worden toegerekend, zoals [gedaagde] heeft betoogd, is onvoldoende gemotiveerd onderbouwd.

2.15. Cozzmoss vordert administratiekosten van Euro 78,50, te vermeerderen met BTW. Cozzmoss stelt daartoe dat die kosten zijn gemaakt ter vaststelling van de inbreuk en geleden schade, zodat ze onder vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW vallen. Deze kosten zijn onvoldoende gemotiveerd weersproken door [gedaagde].

Nu deze kosten als redelijke kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid en geleden schade gezien moeten worden, liggen ze voor toewijzing gereed.

3.1. verklaart voor recht dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [TD] op het onderhavige artikel, waardoor [gedaagde] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld en gehouden is de schade te vergoeden die de betrokken partijen hebben geleden ten gevolge van zijn inbreukmakend en onrechtmatig handelen zoals ten processe omschreven;

IEF 10173

Niet officieel op de Europese markt

Hof 's-Gravenhage 30 augustus 2011, LJN BS8879 (Stichting Indian Film and Music (SIFAM) tegen Temptations Business Group

In de serie SIFAM (zoekopdracht): Intellectuele eigendom, auteursrecht. Kwalificatie filmproducent/auteursrechthebbende Bollywoodfilm. Uitleg samenwerkings- en exploitatieovereenkomst. IPR: toepasselijk recht. Inbreuk. Geen spoedeisend belang nevenvorderingen. (vervolg LJN BP0790)

5. Partijen twisten over de vraag of uit deze overeenkomst voorshands voldoende blijkt wie als auteursrechthebbende/producent kwalificeert. Kort samengevat stelt SIFAM zich op het standpunt dat uit de overeenkomst kan worden opgemaakt dat (uitsluitend) Walkwater Media als zodanig heeft te gelden, terwijl Temptations de mening is toegedaan dat (ook) daaruit blijkt dat de film een coproductie is van [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Subsidiair stelt Temptations dat niet blijkt van een overdracht van rechten van enig auteursrechthebbende/producent aan de ander, waarmee niet is voldaan aan Indiaas en (subsidiair) Nederlands recht.

6.  Nu Walkwater Media als producent/auteursrechthebbende van de film moet worden aangemerkt, was zij gerechtigd de exploitatierechten over te dragen aan KMI c.q. ter zake een licentie aan KMI te verlenen. Over de vraag of de wijze waarop zij dat heeft gedaan rechtsgeldig is geschied, verschillen partijen van mening.

Overdracht en exploitatieovereenkomst 6.1  SIFAM stelt dat Walkwater Media de aan haar toebehorende auteursrechten deels heeft overgedragen aan KMI bij “Memorandum of Understanding” van 9 januari 2009 (productie 13 dagvaarding eerste aanleg, hierna: de exploitatieovereenkomst). Temptations heeft in eerste aanleg betwist dat met deze overeenkomst is voldaan aan het op deze overeenkomst van toepassing zijnde Indiase recht. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de overeenkomst niet is ondertekend door [betrokkene 1] maar door ene “[betrokkene 3], chief executive officer” en niet is aangetoond dat deze bevoegd is de overeenkomst te ondertekenen. Voorts heeft zij aangevoerd dat niet aannemelijk is gemaakt dat KMI tevens de vereiste bevoegdheid tot handhaving zou hebben verkregen.

6.3  Het vorenstaande leidt er toe dat voorshands moet worden aangenomen dat KMI op grond van de exploitatieovereenkomst rechthebbende is geworden voor zover het betreft de (exploitatie)rechten op de DVD-film (“Home Video Rights”) in Europa, waaronder ook het recht op te treden tegen derden. Nu deze overeenkomst daartoe volstaat, kunnen de stellingen van partijen omtrent de in het geding gebrachte verklaring namens Walkwater Media (productie 3 dagvaarding eerste aanleg) buiten bespreking blijven.

6.4  Deze door KMI verkregen rechten vallen onder de reeds op 10 januari 2006 aan SIFAM verleende volmacht om KMI in rechte te vertegenwoordigen ter zake van alle rechten die op dat moment “of in de toekomst, gedurende de periode dat B (KMI, hof) aangesloten is” aan KMI (zullen) toebehoren. SIFAM is dan ook gerechtigd op te treden tegen inbreuk op de aan KMI toekomende auteursrechten op de DVD-film.

Eenmalige inbreuk = inbreuk 8.1  Naar SIFAM stelt, is de DVD-film nog niet officieel op de Europese markt uitgebracht; wel zijn er ten behoeve van de release binnen Europa al (unieke) SID-codes afgegeven aan KMI, die bij de release ter bescherming tegen piraterij zullen worden aangebracht. Daarnaast zal op de achterzijde van de DVD het catalogusnummer van KMI worden opgenomen, te weten: KMI-D-360. Het door de deurwaarder in beslag genomen exemplaar betreft derhalve een illegale kopie, aldus SIFAM.
Temptations heeft betwist dat sprake is van (grootschalige) inbreuk. Daarbij heeft zij aangevoerd dat zij bij gebrek aan wetenschap betwist dat de gestelde SID-codes zijn afgegeven en dat zij slechts één exemplaar in haar bezit had, welk exemplaar is aangekocht bij [betrokkene 4] van KMI. Dit laatste is door SIFAM weersproken.

8.2  Het hof is voorshands van oordeel dat sprake is geweest van (in ieder geval eenmalig) inbreukmakend handelen en overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal met bijlagen van de deurwaarder (productie 5 dagvaarding eerste aanleg) blijkt dat de cover van de in beslag genomen DVD identiek is aan de cover van de officiële uitgave van de film “Victory”op DVD, als blijkend uit het promotiemateriaal. Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat de deurwaarder op het in beslag genomen exemplaar (uitsluitend) het serienummer DVD A16 heeft aangetroffen. Dit laatste maakt, gelet op het ontbreken van enige verwijzing naar KMI, voldoende aannemelijk dat het hier niet betreft een door KMI officieel uitgegeven exemplaar. Aan het ontbreken van SID-codes, komt daarbij geen gewicht toe, nu als onbetwist moet worden aangenomen dat de DVD nog niet officieel is uitgebracht op de Europese markt. Of SID-codes al dan niet daadwerkelijk zijn afgegeven, is derhalve evenmin relevant. Het nog door Temptations gevoerde verweer dat de in beslag genomen DVD is gekocht bij [betrokkene 4], waarmee zij gelet op haar toelichting bij memorie van antwoord kennelijk bedoelt te stellen dat KMI zelf, althans [betrokkene 4], illegale DVD’s verhandelt, passeert het hof als niet ter zake doende. Hoe curieus dit ook zou zijn, de vraag bij wie een inbreukmakend exemplaar is aangekocht, is ter beantwoording van de vraag of sprake is van inbreuk niet relevant. Dit zou hooguit een rol kunnen spelen bij de toerekenbaarheid. Of van dit laatste sprake is, kan buiten bespreking blijven, nu zoals hierna zal blijken voor het toekennen van (een voorschot op) schadevergoeding in dit kort geding geen plaats is.

Nevenvorderingen 9.1  Zoals in voormeld tussenarrest reeds is overwogen, heeft SIFAM bij haar vordering tot het staken en gestaakt houden van de verdere exploitatie van de DVD-film voldoende spoedeisend belang. Deze vordering zal worden toegewezen, althans voor zover gericht tegen Temptations zelf. Voor het opleggen van een verbod aan andere (rechts)personen dan Temptations bestaat geen grond.

9.2  Het (spoedeisend) belang bij de door haar ingestelde nevenvorderingen heeft SIFAM, gelet op de betwisting daarvan door Temptations, onvoldoende onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de vordering tot afdracht van (een voorschot op) de door Temptations genoten winst dan wel tot betaling van schadevergoeding. Daarbij komt dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een grootschalige en/of voortdurende inbreuk, hetgeen voor het hof te meer reden is in dit kort geding terughoudendheid te betrachten. Deze vorderingen zullen dan ook bij gebreke aan (spoedeisend) belang worden afgewezen.

IEF 10163

Binnen het kader van artikel 27a

Kantonrechter Rechtbank Utrecht 24 augustus 2011, LJN BS1232 (Cozzmoss B.V. tegen Alliance Experts Coöperatie U.A.)

Met gelijktijdige dank aan Thomas Berendsen, BANNING advocaten.

In de Cozzmoss-serie. Alliance Experts is houder van de domeinnaam allianceexperts.com. Zij heeft op haar website, zonder toestemming, artikelen van Trouw van 1 december 2009, De Volkskrant van 4 februari 2010 en van ND van 5 februari 2010 gepubliceerd. De bronnen zijn daarbij vermeld. Na sommatie zijn artikelen verwijderd echter schade- of kostenvergoeding wordt niet betaald. Voor alle artikelen tezamen, zo stelt Cozzmoss,  bedraagt de economische waarde derhalve € 314,47. Gevorderd wordt tweemaal deze waarde.

Binnen het kader van artikel 27a Aw is immers geen plaats voor een boete. Slechts de economische waarde wordt toegekend. Van (administratie)kosten is niet voldoende gebleken. Kostenveroordeling ex 1019hRv. Echter kosten advocaat worden gematigd wegens geringe complexiteit en geringe omvang van de zaak.

4.9. Voor zover uit het betoog van Cozzmoss is af te leiden dat de verdubbeling dient ter preventie tegen toekomstige inbreuken op het auteursrecht, leidt dit ook niet tot toewijzing van een hoger bedrag dan een redelijke gebruiksvergoeding. Voor toewijzing van een boete is binnen het kader van artikel 27a Auteurswet immers geen plaats.

(Administratie)kosten in verband met de vaststelling van schade en aansprakelijkheid

4.10. Cozzmoss vordert tevens € 180,00 exclusief BTW voor de (administratie)kostendie verband houden met de door haar uitgevoerde werkzaamheden ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid. Cozzmoss verwijst in dit verband naar een specificatie, welke is overgelegd als productie 9 bij dagvaarding. Uit de specificatie blijkt dat volgens Cozzmoss het totaal van de door haar gemaakte kosten€ 150,75 bedraagt. Hoewel deze werkzaamheden in beginsel van dien aard zijn dat het redelijk is om daarvoor een vergoeding te verlangen, kan de kantonrechter geen vergoeding daarvoor toewijzen.De reden is dat niet is toegelicht of en zo ja, op basis van welke kostenafspraak (voor welk bedrag) de door Cozzmoss gemaakte kosten aan de Volkskrant, Trouw en ND worden doorberekend. Hierdoor is onduidelijk of en voor welk bedrag de Volkskrant, Trouw en ND vermogensschade lijden door de door Cozzmoss verrichte werkzaamheden. Hieruit volgt dat de vordering wegens administratiekosten als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen.

IEF 10161

deAuteurs: Vlaamse evenknie LIRA en VEVAM

Persbericht hier. Op 7 september werd het ministerieel besluit gepubliceerd in het Staatsblad (hier, pagina 56599) deAuteurs zal de rechten beheren die voortvloeien uit de exploitatie van literaire en audiovisuele werken, illustraties, strips en podiumkunsten in Vlaanderen en Nederland per 1 januari 2012. Ze vervoegt daarmee reeds bestaande vennootschappen zoals SACD, Scam, SOFAM en Sabam en zal met het Nederlandse LIRA en VEVAM nauw samenwerken.

Wat vooraf ging…
Vanuit de nood aan meer gerichte diensten die tegemoet komen aan de specifieke culturele identiteit van Vlaanderen, hebben een aantal auteurs enkele jaren geleden het idee opgevat zich te verenigen in een nieuwe structuur voor het beheer en de verdediging van hun rechten.

Talloze overlegvergaderingen met de administratie van de dienst voor Intellectuele Eigendom (FOD Economie) en het kabinet van minister Van Quickenborne volgden, met als doel de vergunningsaanvraag helemaal af te stemmen op de strengere wetgeving rond de controle op beheersvennootschappen. deAuteurs is de eerste vennootschap die goedgekeurd werd conform de nieuwe wet over de controle op beheersvennootschappen.
Doelstellingen van deAuteurs:

  • de auteurs op de Nederlandstalige markt verenigen, internationale perspectieven bieden en een constructieve dialoog met exploitanten aangaan zoals producenten, televisiezenders, distributeurs, serviceproviders en theaterorganisatoren; 
  • het collectieve beheer in Vlaanderen en Nederland optimaliseren; 
  • het werk van de auteurs promoten in België en in het buitenland; 
  • samenwerken met representatieve auteursverenigingen; 
  • een internationale creatieve auteursgemeenschap ontwikkelen, aangepast aan de huidige informatiemaatschappij. 
  • nauwe samenwerking met de Nederlandse evenknieën LIRA (voor literaire werken en scenaristen) en VEVAM (voor regisseurs).

Essentieel voor deAuteurs is het beheer door auteurs. In deAuteurs zetelen geen producenten, uitgevers of theaterorganisatoren. Het bestuur bestaat uitsluitend uit auteurs, die de verschillende categorieën vertegenwoordigen: Rik D’hiet (scenario), Paul Pourveur (podiumkunsten) Manu Riche (documentaire), Koen Stassijns (poëzie), Patrice Toye (regie), Judith Van Istendael (strip en illustratie), Erik Vlaminck (literatuur) en Willem Wallyn (audiovisuele fictie), voorzitter van de raad van bestuur. Directeur is Katrien Van der Perre, juriste en experte in auteursrecht (UGent).

Een sterk netwerk

De nieuwe beheersvennootschap ontstaat niet ex nihilo: ze groeit uit de schoot van de van oorsprong Franse vennootschappen SACD en Scam en zal gedurende de opstartperiode kunnen rekenen op de know how en logistieke steun van deze internationale beheersvennootschappen. Voor het internationale beheer zullen de leden van deAuteurs lid blijven van/ aansluiten bij SACD en Scam, die hen in het buitenland zullen vertegenwoordigen.

Binnenkort meer op de website: www.deAuteurs.be

IEF 10141

Rechtstreeks (oorspronkelijk) en uitsluitend

HvJ EU 6 september 2011, Zaak C-277/10, concl. A-G Trstenjak (Luksan vs . van der Let)

Prejudiciële vragen Handelsgericht Wien, Oostenrijk. Auteursrecht en naburige rechten. Contractuele verdeling van de exploitatierechten van een cinematografisch werk tussen de auteur en de producent ervan – Nationale regeling die al deze rechten aan de producent toekent. Dienen exploitatierechten van rechtswege rechtstreeks aan de hoofdregisseur of andere door de wetgever van een lidstaat vastgestelde filmauteurs toe te komen en niet (uitsluitend) aan de filmproducent.

A-G: hoofdregisseur heeft exploitatierechten. Echter BC staat toe die rechten ook bij filmproducent te leggen. Reproductierecht voor privégebruik oorspronkelijk bij de filmproducent. Nationale regeling waarbij filmauteur en filmproducent gelijk delen is niet-verenigbaar met Europese richtlijn 2001/29.

1. Zijn wetgevingen van lidstaten die de exploitatierechten van rechtswege rechtstreeks (oorspronkelijk) en uitsluitend aan de filmproducent toewijzen, in strijd met het Unierecht?

2a.    Blijft het naar Unierecht ook met betrekking tot andere dan huur- en uitleenrechten aan de wetgevers van de lidstaten voorbehouden, met betrekking tot aan de hoofdregisseur van een cinematografisch of audiovisueel werk of aan andere door de wetgever van een lidstaat vastgestelde filmauteurs toekomende exploitatierechten in de zin van punt 1 voorbehouden te voorzien in een wettelijk vermoeden van overdracht van deze rechten aan de filmproducent en - zo ja - moet dan aan de in artikel 2, leden 5 en 6, van richtlijn 92/100/EEG juncto artikel 4 van deze richtlijn vastgestelde voorwaarden worden voldaan?
2b.    Is het oorspronkelijke bezit van het recht met betrekking tot de hoofdregisseur van een cinematografisch of audiovisueel werk of andere door de wetgever van een lidstaat vastgestelde filmauteurs ook van toepassing op het door de wetgever van een lidstaat toegekende recht op passende vergoeding zoals de in § 42b van het Urheberrechtsgesetz (Oostenrijkse wet op het auteursrecht; hierna: "UrhG") bedoelde zogenaamde thuiskopievergoeding voor blanco cassettes, respectievelijk op het recht op een billijke compensatie in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG?

Indien vraag 2b bevestigend wordt beantwoord:
3.    Blijft het naar Unierecht aan de wetgevers van de lidstaten voorbehouden met betrekking tot het aan de hoofdregisseur van een cinematografisch of audiovisueel werk of aan andere door de wetgever van een lidstaat vastgestelde filmauteurs toekomende recht in de zin van punt 2 te voorzien in een wettelijk vermoeden van overdracht van dit recht op vergoeding aan de filmproducent en - zo ja - moet dan aan de in artikel 2, leden 5 en 6, van richtlijn 92/100/EEG juncto artikel 4 van deze richtlijn vastgestelde voorwaarden worden voldaan?
Indien vraag 3 bevestigend wordt beantwoord:
4.    Is de wettelijke regeling van een lidstaat verenigbaar met de bovengenoemde unierechtelijke bepalingen inzake auteursrecht en naburige rechten, wanneer zij aan de hoofdregisseur van een cinematografisch of audiovisueel werk of aan andere door de wetgever van een lidstaat vastgestelde filmauteurs weliswaar een recht op de helft van het wettelijke recht op vergoeding toekent, maar dit recht door onderhandeling voor wijziging vatbaar en derhalve voor afstand vatbaar is?

A-G concludeert als antwoord op de prejudiciële vragen:

1)      Artikel 1, lid 5, juncto artikel 2 van richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel en artikel 2, lid 1, van richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten (gecodificeerde versie) juncto de artikelen 2 en 3 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moeten aldus worden uitgelegd dat de hoofdregisseur filmauteur in de zin van deze bepalingen is en dat de uitsluitende exploitatierechten van reproductie, uitzending via satelliet en andere mededeling aan het publiek door middel van beschikbaarstelling aan het publiek dus in beginsel aan hem toekomen.

2)      De lidstaten zijn ingevolge artikel 14bis, leden 2, sub b, c en d, en 3, van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst, herzien te Parijs op 24 juli 1971, echter bevoegd een regeling vast te stellen volgens welke deze uitsluitende exploitatierechten oorspronkelijk ontstaan bij de filmproducent, voor zover
–        tussen de hoofdregisseur en de filmauteur een overeenkomst is gesloten, waarbij de hoofdregisseur zich ertoe verbindt als regisseur op te treden;
–        afwijkende overeenkomsten waarbij de hoofdregisseur zich de uitsluitende exploitatierechten dan wel de uitoefening van die rechten voorbehoudt, mogelijk zijn;
–        de lidstaten verzekeren dat de filmauteur in dat geval een billijke vergoeding in de zin van artikel 17, lid 1, tweede volzin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ontvangt.

3)      Wanneer de lidstaten ingevolge artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 voorzien in een beperking van het reproductierecht van de filmauteur als bedoeld in artikel 2, aanhef sub a, van richtlijn 2001/29 ten behoeve van de reproductie voor privégebruik, moeten zij waarborgen dat de filmauteur een billijke compensatie ontvangt. Voor zover dit is gewaarborgd, staan die bepalingen niet in de weg aan een nationale regeling volgens welke het recht op vergoeding wegens reproductie voor privégebruik oorspronkelijk bij de filmproducent ontstaat.

4)      De artikelen 5, lid 2, sub b, en 2, aanhef sub a, van richtlijn 2001/29 moeten aldus worden uitgelegd dat daarmee niet verenigbaar is een nationale regeling waarbij het recht van de filmauteur op een passende vergoeding voor de helft wordt toegekend aan de filmauteur en voor de helft aan de filmproducent, zodat de filmauteur slechts de helft van de voor de beperking van zijn auteursrecht passende vergoeding ontvangt.”

IEF 10115

Monopoliepositie geen volwaardige markt

Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) op kamervragen inzake functioneren van BUMA/STEMRA , Aanhangsel Handelingen II, 2010-2011, nr. 3230.

Samengevat: artikel 30a Aw vereist toestemming van Minister van Justitie en die is nu enkel verleend aan BUMA, feitelijk iser dus geen volwaardige markt van elkaar beconcurrende collectieve beheersorganisaties, maar een monopolipositie. Het CvTA houdt zicht op bestuurlijke herziening. Ten overvloede: verbreden toezicht is wetsvoorstel (IEF 9970)

2 Klopt het dat Buma via haar wettelijke taak rond openbaarmaking een monopoliepositie heeft waardoor muzikanten die rechten willen innen geen keuze hebben dan gebruik te maken van de diensten van Buma/Stemra?

Op basis van artikel 30a van de Auteurswet heeft een bedrijf dat wil bemiddelen inzake het muziekauteursrecht, toestemming nodig van de Minister van Justitie. Tot op heden is die toestemming enkel verleend aan de vereniging Buma. Buma beschikt hierdoor in Nederland feitelijk over een monopoliepositie. Muziekauteurs zijn overigens niet verplicht om de licentieverlening inzake de uitvoering van een werk in een radio- of televisieprogramma of uitvoering in het openbaar onder te brengen bij Buma. Het staat een auteur vrij om die taak zelf ter hand te nemen.

3 Wat vindt u van het functioneren van Buma/Stemra? 
4 Wat is uw mening over de bestuursstructuur van Buma/Stemra? Wat vindt u van de signalen dat de directeur op te grote afstand staat van de bestuursleden en dat de bestuursleden en de raad van toezicht over weinig controle instrumenten beschikken? 
5 Bent u van mening dat de belangen van componisten en tekstschrijvers op dit moment door Buma/Stemra op een goede manier behartigd worden? 
6 Zo nee, bent u bereid actie te ondernemen gezien het feit dat hier een wettelijke taak vervuld wordt? Kunt u op korte termijn de governance van Buma/Stemra doorlichten en de Kamer over de uitkomsten van deze doorlichting voor het einde van 2011 informeren? 
7 Wat vindt u van een tijdelijke ondercuratelestelling totdat er orde op zake is gesteld zoals bijvoorbeeld bij het CBR gebeurd is?

Buma verstrekt namens muziekauteurs privaatrechtelijke licenties aan derden voor de uitzending van muziekwerken in radio- en televisieprogramma’s en de uitvoering van muziekwerken in het openbaar. De vereniging Buma is een privaatrechtelijke rechtspersoon die, anders dan het CBR, geen besluiten in de zin van de Awb neemt. Het bestuur van een vereniging is verantwoording verschuldigd aan de leden. Het is aan de leden van de vereniging – en niet in de eerste plaats aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie - om zich een oordeel te vormen over het functioneren van het bestuur van de vereniging. In de algemene ledenvergadering van 23 mei jl. is een motie aangenomen waarin wordt aangedrongen op fundamentele herstructurering van het bestuur. Voorafgaand aan de ledenvergadering is door het bestuur een bestuurscommissie Governance ingesteld voor een fundamentele herbezinning op de bestuurlijke structuur. De uitkomsten van de herbezinning worden door Buma in 2011 verwacht. De noodzakelijke statutenwijzigingen die uit de herbezinning voortvloeien zullen worden voorgelegd aan de leden. De statuten bepalen dat statutenwijzigingen de instemming van de Minister van Justitie behoeven. 

Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2 beschikt Buma feitelijk over een monopoliepositie. Omdat er geen volwaardige markt van elkaar beconcurrerende collectieve beheersorganisaties bestaat, heeft de wetgever toezicht noodzakelijk geacht om rechthebbenden en betalingsplichtigen waarborgen te bieden voor een transparant en efficiënt functioneren van deze organisaties. De toezichtstaak is ondergebracht bij het College van Toezicht Auteursrechten. Het College van Toezicht heeft in mei 2010 een notitie Goed en integer bestuur collectieve beheersorganisaties opgesteld. In de notitie wordt aangedrongen op het opstellen van een deugdelijke regeling voor integer bestuur. Dit heeft geleid tot het opstellen van de Richtlijnen Goed Bestuur en Integriteit CBO’s door Voice, de brancheorganisatie voor collectieve beheersorganisaties, waaronder Buma. Deze richtlijnen maken onderdeel uit van het CBO keurmerk dat eerder door VOICE is opgesteld en thans wordt geïmplementeerd. De eerste audits zullen komend najaar worden uitgevoerd door het Keurmerkinstituut, een onafhankelijke certificerende instelling.

Het College van Toezicht heeft aangegeven de ontwikkelingen inzake de bestuurlijke herzieningen bij Buma nauwgezet te volgen. Volledigheidshalve wijs ik u erop dat in uw Kamer een voorstel voorligt inzake het versterken en verbreden van het toezicht op collectieve beheersorganisaties (TK 2008-2009, 31 766, nr. 2). Onderdeel van het wetsvoorstel is de bepaling dat de voorafgaande instemming van de minister van Veiligheid en Justitie met een statutenwijziging zal worden ondergebracht bij het College van Toezicht Auteursrechten.

1) Kafka voor gevorderden Hoe een liedjesmachine vastliep in een moeras rond zijn auteursrechten, VK, 7 juli 2011 
2) Leden wippen mister Buma, VK, 24 mei 2011 
3) ‘Auteurs publieke omroep afgeknepen’, VK, 14 mei 2011 
4) Buma/Stemra-directie zit fors boven balkenendenorm, VK, 10 mei 2011 
5) 'Hoe Buma/Stemra werkt, grenst aan bestuurlijke krankzinnigheid'; interview Henk Westbroek en Hans Kosterman, bestuursleden Buma/Stemra, VK, 4 mei 2011 
6) 'Buma/Stemra kent in feite twee besturen' Westbroek kritiseert 'bestuurlijke krankzinnigheid', VK, 4 mei 2011 
7) Componist spekt eigen kas met hulp van Buma/Stemra, VK, 16 februari 2011 
8) Schrille wanklanken in de muziekindustrie; Buma/Stemra 'Financiële blackbox' in de auteursrechtenwereld, VK, 16 februari 2011