DOSSIERS
Alle dossiers

Collectieve exploitatie  

IEF 10307

Een slecht verliezer

Vereniging Openbare Bibliotheken 6 oktober 2011, 7410-00/11-00923/FvB/sd, (cassatieprocedure) 

In navolging IEF 9889. Uit de brief overgenomen waarin de directies van de openbare bibliotheken worden geïnformeerd over de cassatieprocedure en dat men niet-betaalde verlengingen moet blijven reserveren, VOB schildert Stichting Leenrecht af als een slecht verliezer met weinig ook voor belangen van bibliotheken

Met de cassatie die de Stichting Leenrecht bij de Hoge Raad op 28 september j.l. is gestart, is de juridische procedure tussen Stichting Leenrecht (SL) en de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) inzake leenrechtvergoedingen voor verlengingen in een volgende fase gekomen. De procedure die al vanaf 2008 onder de rechter is, zal met deze fase nog minstens 1,5 jaar duren.

Op 28 juni heeft jl heeft het Gerechtshof in Den Haag uitspraak gedaan in hoger beroep in de procedure tussen VOB en Stichting Leenrecht over verlengingen. Het gerechtshof stelde, net als eerder de rechtbank (maart 2010), de VOB opnieuw in het gelijk: een echte verlenging is geen nieuwe uitlening en voor zo’n uitlening hoeft derhalve geen separate leenrechtvergoeding te worden betaald.

Stichting Leenrecht heeft na het arrest van het Haagse Gerechtshof de VOB geïnformeerd over haar visie op het vervolg. Stichting Leenrecht wenste onderhandelingen te starten over een nieuw tarief voor geschriften waarin door een opslag op het bestaande tarief rekening wordt gehouden met verlengingen. De VOB heeft gesprekken hierover binnen en buiten de Stichting Onderhandelingen Leenvergoedingen (StOL) tot nu toe afgewezen zolang door Stichting Leenrecht tegelijkertijd de gerechtelijke procedure werd voortgezet via hoger beroep en nu de cassatie.

(...) Dat Stichting Leenrecht een leenrechtvergoeding wilde voor verlengingen heeft volgens VOB alleen te maken met het feit dat zij geconfronteerd wordt met een terugloop van inkomsten ten gevolge van de algemene trend van dalende uitleencijfers en daardoor naarstig op zoek is naar wegen om dit verlies te compenseren. Tussen 2001 en 2009 liep het aantal uitleningen van de openbare bibliotheken terug van ruim 150 miljoen naar rond de 105 miljoen.

Door het starten van de cassatieprocedure dwingt Stichting Leenrecht de bibliotheken door te blijven gaan met het reserveren van de gefactureerde leenrechtvergoedingen voor de zgn. ‘niet-betaalde verlengingen’. Stichting Leenrecht toont zich hiermee een slecht verliezer en laat zien dat zij weinig oog heeft voor de belangen van bibliotheken en de samenwerking met de VOB.

IEF 10305

Relatie is vrij dun

Kantonrechter Rechtbank Amsterdam 17 augustus 2011, LJN BT6885 (eiser tegen gedaagde)

Met gelijktijdige dank aan Yehudi Moszkowicz,Vissers & Moszkowicz en Thomas Berendsen, BANNING.

Auteursrecht. Persoonlijkheidsrechten. Overeenkomst tot lastgeving.  Vordering wegens inbreuk op auteursrecht door Volkskrant en Trouw door publicatie op website. Ontvankelijkheid: Eiser is op grond van lastgevingsovereenkomsten de IE-rechten van Volkskrant en Trouw te handhaven. Ze roepen daartoe in artikel 7 en 8 Aw.

Persexceptie-verweer en beroep op Free flow van informatie faalt. Inbreuk persoonlijkheidsrecht: hyperlink naar het oorspronkelijk bericht voldoet niet aan voorschrift van art. 25 Aw omtrent naamsvermelding.

Omvang schade: relatie tussen persorgaan en auteur en schade die dat orgaan lijdt door publicatie is vrij dun, meer voor de hand zou liggen vergoeding die persorgaan zou vragen voor overname van artikel, daarom wordt toelichting verzocht en wordt beslissing aangehouden, zonder dwangsom immers zijn de artikelen reeds verwijderd.

6. Eiseres baseert haar bevoegdheid tot haar vordering inzake de inbreuk op de auteursrechten van Volkskrant BV en Trouw BV op de artikelen 7 en 8 van de Auteurswet. Voor wat betreft de artikelen waarbij geen naam van de auteur is vermeld is zij inderdaad op grond van artikel 8 van de Auteurswet gerechtigd (namens Volkskrant BV en Trouw BV) op te treden. Ten aanzien van de artikelen waarbij wel auteurs zijn vermeld heeft eiseres verklaringen overgelegd waarin staat dat de betreffende auteurs in dienst van respectievelijk de Volkskrant BV of Trouw BV zijn. Gedaag­de vindt de voornoemde verklaringen onvoldoende. Hoewel met name de verkla­ring van [naam] (prod.16 eiseres) onwenselijk vaag is met betrekking tot zijn functie (waaraan gekoppeld zijn kennis om iets zinnigs over de hem gestelde vraag op te merken) en met betrekking tot de inhoud ervan (waar hij in het midden laat of een van de genoemden een stagiaire was die tevens in dienstbe­trekking bij Trouw BV was) geeft het verweer onvoldoende aanleiding om serieus te twijfelen aan de stelling dat alle betrokken auteurs een dienstverband hadden met de Volkskrant BV of Trouw BV dan wel als stagiaire het hun toeko­mende auteursrecht aan de Volkskrant BV of Trouw BV hadden overgedragen. Eiseres is dus ook gerechtigd tot optreden op basis van artikel 7 van de Auteurs­wet.

10. Inbreuk persoonlijkheidsrecht: Gedaagde heeft aangevoerd dat hij bij elk overgenomen stuk de bron heeft vermeld door een z.g. hyperlink. Die hyperlink is de poort naar het oorspronkelijke bericht alwaar de auteur staat vermeld. Aldus heeft gedaagde niet voldaan aan het voor­schrift van artikel 25 auteurswet waarin staat dat de maker van een werk het recht heeft zich te verzetten tegen openbaarmaking van zijn werk zonder vermelding van zijn naam. Bij het overgenomen stuk staat immers niet de naam van de maker vermeld. Men kan er wellicht achter komen door op een hyperlink te drukken. Dat kan echter niet als vermelding van de naam worden aangemerkt. 

12. De relatie tussen hetgeen een persorgaan aan een auteur betaalt voor een artikel en de schade die dat orgaan lijdt door publicatie van dat artikel zonder toestem­ming/vergoeding is vrij dun. Meer voor de hand zou liggen om die schade te berekenen aan de hand van een mogelijke vergoeding die een persorgaan zou vragen voor overname van het artikel. Eiseres wordt daarom verzocht toe te lichten waarom zij de schade die zij door de schending van het auteursrecht lijdt op deze wijze berekent.

13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het gevorderde onder 2.1 en 2.2 toewijsbaar met dien verstande dat voor het opleggen van een dwangsom geen aanleiding is nu gedaagde op eerste sommatie de artikelen van zijn website heeft verwijderd.

IEF 10260

Indexeringsdiensten

Rechtbank Amsterdam 28 september 2011, HA ZA 09-2443 (Stichting BREIN tegen News-Service), LJN BU6271

Met dank aan Tim Kuik, Stichting BREIN en News|Service.com stuurde ons een persbericht

Auteursrecht. Verwijderen van content waar Usenet provider News-service geen toestemming voor heeft om deze te plaatsen op straffe van een forse dwangsom.

Uit't persbericht: De rechtbank Amsterdam heeft gisteren vonnis gewezen tegen de commerciële Usenet provider News-service Europe (NSE). Zij moet op straffe van een dwangsom van 50.000 euro per dag bestanden met illegale entertainment content van haar servers verwijderen. NSE was gedagvaard door stichting BREIN die rechthebbenden op films, muziek, games, interactieve software en boeken vertegenwoordigt. 

Het in Nederland gevestigde NSE is naar eigen zeggen Europa's grootste Usenet Service Provider (USP). NSE biedt tegen betaling toegang tot vele honderdduizenden entertainment bestanden die in nieuwsgroepen op haar servers staan. Het gaat daarbij om zogeheten 'binaries' waarin films, televisieseries, muziek, games en e-books zijn opgeslagen. Consumenten kopen die toegang via abonnementen van zogeheten 'resellers' van NSE  zoals bijvoorbeeld NewsXS. De beste illegale bestanden konden gevonden worden via indexeringsdiensten als het eerder al op vordering van BREIN verboden FTD die daarvan lijsten met verwijzingen aanlegde.

"Het verbod dat aan deze zeer grote Usenet aanbieder is opgelegd is een baanbrekende stap in de ontmanteling van de handel in toegang tot illegaal aanbod op Usenet", zegt BREIN directeur Tim Kuik. "Dit trekt de tweede poot onder het illegale deel van het Usenet vandaan. Eerder gebeurde dat met indexeerders als FTD. De derde en laatste poot zijn de resellers."

Het Usenet, een wereldwijd platform voor het uitwisselen van berichten, werd oorspronkelijk gebruikt om korte tekstberichten uit te wisselen. Nadat grotere werken zoals films, muziekalbums of games ook in zulke korte tekstbestanden omgezet konden worden is het Usenet zoals dat door commerciële Usenet aanbieders wordt aangeboden verworden tot een distributiesysteem voor illegale bestanden. De rechtbank Amsterdam concludeert dat sprake is van ongeautoriseerd openbaar maken, verveelvoudigen en onrechtmatig handelen. NSE wordt onder verbeurte van een dwangsom van 50.000 euro per dag met een maximum van 1.000.000 euro veroordeeld binnen vier weken het inbreukmakend en onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden.

Volgens NSE zou sprake zijn van een louter technisch platform waarop zij slechts tijdelijk alfanumerieke bestanden opslaat. Zij zou op een lijn moeten worden gesteld met een ISP en daarom niet aansprakelijk zijn. De rechtbank oordeelt echter dat NSE verder gaat dan het ter beschikking stellen van strikt fysieke faciliteiten maar dat zij beheerskeuzes maakt, weet dat de binaire bestanden overwegend illegale content bevatten en daar geld mee verdient middels het sluiten van contracten met haar resellers.

De rechtbank overweegt verder dat van een Notice & Take Down procedure niet veel valt te verwachten want voordat rechthebbenden er achter zijn dat bepaalde content op de servers van NSE staat is het kwaad al geschied en is die content al gedeeld met andere Usenet aanbieders. Ook het argument van NSE dat zij de binaries niet zou kunnen filteren op ongeautoriseerde content staat volgens de rechtbank niet aan een verbod in de weg. De rechtbank oordeelt: "De grootschalige inbreuk op auteursrechtelijk beschermde werken maakt een dergelijk verbod noodzakelijk, terwijl de beperking tot binaries de maatregel proportioneel doet zijn in het kader van het beoogde doel, de bescherming van de vele auteursrechthebbenden."

De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad omdat de belangen van de bij BREIN aangeslotenen, mede gelet op het feit dat zo'n 80 tot 90% van de binaries illegale content bevat, zwaarder wegen dan de gevolgen die het verbod voor NSE heeft. Teneinde NSE in de gelegenheid te stellen mogelijk passende maatregelen te nemen (zoals wellicht het in overleg met BREIN plaatsen van een filter), stelt de rechtbank de termijn waarbinnen NSE uiterlijk aan dit vonnis dient te voldoen op vier weken na betekening.

Het vonnis ziet niet op korte tekstartikelen waar het oorspronkelijke Usenet voor bedoeld is. Het gaat BREIN dan ook niet om het verbieden van Usenet maar om het stoppen van de grootschalige inbreuk op auteursrechten die nu dagelijks plaatsvindt via de dienst van NSE en andere commerciële Usenet Service Providers.

Lees het persbericht hier (link), News|Service.com persbericht (link), lees het vonnis hie (LJN / pdf)

IEF 10251

Eerste schakel in de distributieketen

Rechtbank 's-Gravenhage 28 september 2011, HA ZA 10-3620 (Stichting de Thuiskopie tegen W v.o.f. c.s.)

Collectieve exploitatie. Blanco informatiedragers. Heffingen niet in strijd met eerste protocol EVRM. Bewijskracht van proces-verbaal. Onthoudingsverklaring. Het begrip importeur (tijdens transport) in relatie met eigendomsvoorbehoud en betaling van facturen. Betreffende inning van heffing, gen 1019h Rv.

Stichting de Thuiskopie is de collectieve beheersorganisatie die belast is met inning en verdeling van de heffing op blanco geluidsdragers ex 16c lid 1 Aw, Stichting onderhandelingen ex 16e Aw stelt de hoogte vast van deze heffing. W heeft blanco informatiedragers gekocht van een Belgische onderneming, welke W op de Beverwijkse Bazaar heeft aangeboden; bij controle heeft W een onthoudingsverklaring voorgelegd met contractuele boete. Na opgave bij De Thuiskopie werd wederom controle uitgevoerd en werden meer blanco informatiedragers aangetroffen dan opgegeven.

W beroept zich op artikel  1 Eerste Protocol EVRM stellende dat art. 16c t/m 16ga Aw in strijd zijn hiermee omdat niet aan de evenredigheidseis noch fair balance wordt voldaan; dit verweer wordt afgewezen.

Het begrip importeur wordt uitgebreid uiteen gezet. Enerzijds is er een (niet-succesvol) beroep op oordeel van de belastingkamer, ook omdat er in die specifieke zaak geen oordeel wordt gegeven over de vraag wie als importeur aangemerkt dient te worden bij de transactie (r.o. 4.6). Blijkens de parlementaire geschiedenis van de thuiskopieregeling was het de bedoeling van de wetgever om de thuiskopievergoeding te heffen bij de eerste schakel in de distributieketen van blanco informatiedragers in Nederland (r.o. 4.7). Vervolgens wordt gesproken over het toepasselijke recht inzake internationale koopovereenkomsten waarbij een eigendomsvoorbehoud is gemaakt tot de algehele betaling van de factuur. Er is geen bewijs geleverd dat pas op het moment van aflevering facturen zijn betaald, integendeel en daarmee is W ten tijde van de invoer van de blanco informatiedragers van Boveme in Nederland de eigenaar (r.o. 4.10)

Betreffende de tellingen die plaatsvonden op 1 december 2007, 31 januari 2009, 7 maart 2009 wordt verweer gevoerd dat deze onjuist zijn geschied, dan wel dat genoemde aantallen uit het proces-verbaal, een authentiek akte in de zin van artikel 156 lid 2 Rv en dwingende bewijskracht heeft, niet in de genoemde bestelbus met die inhoud zou passen. Dit verweer wordt onvoldoende gemotiveerd en tegenbewijs wordt niet toegelaten (r.o. 4.19). W en haar vennoten worden veroordeeld tot betaling van € 90.411 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 maaart 2010.

Nevenvorderingen: opgave door W en haar vennoten binnen zes weken. Rekening en verantwoording betreft geïmporteerdee en verhandelde blanco informatiedragers. beiden onder last van Dwangsom. Geen inbreuk op IE-recht, maar op de inning van thuiskopie, dus geen toepassing van 1019h Rv, maar het liquidatietarief.

In reconventie: Geen onrechtmatige beslagen, hetgeen Z [medewerker van W v.s.] heeft voldaan dient door De Thuiskopie te worden terugbetaald met wettelijke rente. Geen vernietiging van de [onder gestelde dwang en bedrog ondertekende] onthoudingsverklaring.

4.3. Als meest verstrekkende verweer heeft [W] V.O.F. c.s. aangevoerd dat de artikelen 16c tot en met 16ga Aw (hierna: ‘de thuiskopieregeling’) in strijd zijn met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: art. 1 EP EVRM), omdat de thuiskopieregeling niet aan de evenredigheidseis voldoet. Volgens [W] V.O.F. c.s. is dat het geval omdat de heffing plaatsvindt ongeacht de vraag of de eindgebruiker op een blanco informatiedrager thuiskopieën maakt of niet. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Een verdragsstaat dient bij het treffen van een maatregel die leidt tot een verstoring of ontneming van eigendom een ‘fair balance’ te treffen tussen de eisen van het algemeen belang en die van de bescherming van fundamentele rechten van het individu. Bij de beoordeling van de vraag of een staat aan dit vereiste heeft voldaan dient een ruime beoordelingsmarge aan die staat te worden toegekend. Slechts als sprake is van een buitensporige last voor het individu wiens eigendom wordt ontnomen, is er sprake van strijdigheid met art. 1 EP EVRM. De rechtbank is van oordeel dat er van een zodanige buitensporige last geen sprake is. Daarbij is van belang dat de thuiskopieregeling bescherming biedt aan een ander eigendomsrecht: het auteursrecht en/of naburig recht van degene van wie een werk op een blanco gegevensdrager wordt gekopieerd. Voorts is van belang dat bij de vaststelling van de hoogte van de thuiskopievergoeding per drager rekening wordt gehouden met het feit dat een deel van de dragers wordt gebruikt voor andere doeleinden dan het thuiskopiëren van werken en materialen als bedoeld in artikel 16c Aw en artikel 10 onder e Wet op de naburige rechten (WNR). Dat bij de heffing geen rekening wordt gehouden met de vraag of de eindgebruiker een individuele blanco informatiedrager (volledig) gebruikt voor de reproductie van werken waarop auteursrechten en/of naburige rechten rusten, is gezien het feit dat het praktisch niet mogelijk is de vergoeding bij thuiskopiërende eindgebruikers te heffen, niet aan te merken als een buitensporige last voor een individuele eigenaar van een blanco informatiedrager. Daarbij zij opgemerkt dat de thuiskopieregeling dient te voldoen aan de in het Padawan arrest1 gestelde voorwaarden voor gedifferentieerde toepassing afhankelijk van de bestemming van informatiedragers, wil er sprake zijn van een ‘billijke vergoeding’. [W] V.O.F. c.s. hebben niet gesteld dat de Nederlandse thuiskopieregeling niet aan die voorwaarden voldoet of dat zij de blanco informatiedragers heeft geleverd aan eindgebruikers die die dragers gebruiken voor duidelijk andere doeleinden dan het maken van thuiskopieën. Het beroep van De Thuiskopie op de thuiskopieregeling is dan ook niet in strijd met het beginsel van ‘fair balance’ dat volgt uit art. 1 EP EVRM.

4.7. Bij de beantwoording van de vraag of [W] als importeur in de zin van de thuiskopieregeling aangemerkt kan worden, zijn de volgende omstandigheden van belang. De in Nederland gevestigde onderneming van [W] kocht in 2006 en 2007 regelmatig grote partijen blanco informatiedragers in uit het buitenland ter verhandeling in Nederland. Blijkbaar maakte [W] zijn bedrijf van de inkoop van blanco informatiedragers in het buitenland ter verhandeling in Nederland. Gezien deze omstandigheid ligt het voor de hand dat [W] als importeur gezien moet worden in de zin van de thuiskopieregeling: hij is de eerste schakel in de distributieketen van de blanco informatiedragers in Nederland zelf. Blijkens de parlementaire geschiedenis van de thuiskopieregeling2 was het de bedoeling van de wetgever om de thuiskopievergoeding te heffen bij de eerste schakel in de distributieketen van blanco informatiedragers in Nederland.

4.10. Boveme heeft zich blijkens haar facturen de eigendom voorbehouden tot de algehele betaling van de betreffende factuur. [W] heeft gesteld dat hij de goederen betaalde bij aflevering in Nederland. Bij de door [W] overgelegde facturen bevinden zich echter een aantal vrachtbrieven uit 2006 en 2007 waaruit blijkt dat hij daags voor een transport contante bedragen vervoerde of liet vervoeren naar Direkt Supplies of Boveme, ter betaling van de facturen die in die vrachtbrieven zijn vermeld. In een factuur van Boveme die [W] zelf in het geding heeft gebracht van 19 april 2004 (die overigens niet door De Thuiskopie ten grondslag is gelegd aan haar vordering) is bovendien vermeld dat een deel van de goederen niet in een transport is meegenomen ‘omdat betaling niet volledig binnengekomen was’. Ook ten aanzien van het transport van Boveme naar [W] in december 2006, neemt de rechtbank daarom aan dat betaling voorafgaand aan het transport heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat [W] ten tijde van de invoer van de blanco informatiedragers van Boveme in Nederland de eigenaar daarvan was.

4.22. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van De Thuiskopie jegens [W] V.O.F. en haar vennoten tot betaling van € 86.913,- en € 364,- toewijsbaar is. De gevorderde hoofdelijke veroordeling is eveneens toewijsbaar, zoals in 4.17. al is overwogen. Ook de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 maart 2010 is toewijsbaar.

4.29. Partijen vorderen een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv, zodat de rechtbank begrijpt dat zij zich alle op het standpunt stellen dat de onderhavige procedure is aan te merken als een procedure in de zin van artikel 1019 Rv. Nu de onderhavige procedure geen betrekking heeft op een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht maar op de inning van thuiskopievergoedingen, dient het er vooralsnog voor te worden gehouden dat de onderhavige procedure niet binnen het toepassingsbereik van artikel 1019h Rv valt4. De rechtbank dient de proceskosten in dit geval derhalve aan de hand van het liquidatietarief te begroten.

IEF 10248

Vrede over podcasttarieven

Eerder verklaarden de twee elkaar de oorlog radio538 aan Buma/Stemra de oorlog aan "gratis muziek cultuur"

Overgenomen uit't persbericht. Auteursrechtenorganisatie Buma/Stemra en Radio 538 hebben vrede gesloten over de podcasttarieven. Er was onvrede ontstaan tussen beide partijen nadat Buma/Stemra een nieuw tarief voor podcasts had geïntroduceerd. Radio 538 was niet te spreken over de hoogte van het tarief en het feit dat dit met terugwerkende kracht gebeurde.

Na goed overleg met Radio 538 heeft Buma/Stemra nu besloten om de invoering van het nieuwe tarief uit te stellen tot 1 januari 2012. Met deze oplossing kunnen beide partijen leven. Radio 538 heeft de podcasts die het verwijderd had nadat het conflict ontstond weer beschikbaar gemaakt.

Lees het persbericht hier (link).

IEF 10244

Chaotische verloop van de zitting

Hof 's-Hertogenbosch 13 september 2011, LJN BT2709 (curatoren [B] B.V.B.A. tegen [Y] c.s. en Telstar)

Naburige rechten. Muziekrechten. Dwaling. Royalty vergoedingen en SENA-vergoedingen.

Sterk verband met IEF 10234 betreffende de 'Oude Catalogus', in navolging van IEF 4254 (2007) betreffende een familieruzie over de rechten op de zogenaamde Oude Catalogus, een bestand van ongeveer 25.000 geluidsopnamen van muziekwerken van diverse artiesten. Interessant vanwege zicht op rechtenbeheer en royalties en in navolging van LJN BI2435 (2009) waarin werd besloten dat beroep op dwaling ter zake een tijdens een zitting van de rechtbank d.d. 22 maart 2004 gesloten vaststellingsovereenkomst niet slaagt. Ook het Hof komt tot deze conclusie:  Het beroep op het ontbreken van wilsovereenstemming wordt dan ook verworpen.

4.3. Met de door [Y.] BVBA tegen het vonnis aangevoerde grieven is het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen. Zo nodig wordt op een of meer grieven afzonderlijk ingegaan.

4.3.1. [Y.] BVBA heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geheel geen overeenkomst is gesloten omdat wilsovereenstemming zou hebben ontbroken. In de toelichting op die stelling wordt – ondermeer in punt 9 memorie van grieven - ingegaan op de veronderstelling (100% dan wel 49% gerechtigdheid) die voor [B.] BVBA reden was de overeenkomst aan te gaan. Voorts wijst [Y.] BVBA op de omstandigheden waaronder de zitting op 22 maart 2004 heeft plaats gevonden. Zij wijst op de verschillende, door elkaar lopende onderwerpen die aan de orde waren tussen verschillende partijen, op het onderwerp “SENA-rechten” dat niet op de agenda voor die dag stond en ook niet diende voor de rechtbank Roermond, op het ontbreken op de zitting van de advocaat die voor [Y.] BVBA de procedure over de SENA-rechten behartigde, en op het in haar ogen chaotische verloop van de zitting.

4.3.1.1. Het hof Het hof overweegt als volgt. Uit hetgeen is aangevoerd volgt niet dat [B.] BVBA geen overeenkomst wilde aangaan met betrekking tot de SENA-rechten en de royalty’s (punten 6 en 8 van de overeenkomst). Evenmin volgt daaruit dat [B.] BVBA per vergissing de bedingen 6 en 8 heeft aangegaan. Ook [B.] BVBA wilde een eind maken aan de geschillen die tussen partijen bestonden over de punten die onderwerp waren van genoemde artikelen. Uit hetgeen is aangevoerd is mogelijk te concluderen dat sprake is geweest van een “misverstand” bij [B.] BVBA en/of [Y.] c.s. bij het aangaan van de overeenkomst. Dit misverstand zou bestaan in een achteraf gebleken onjuiste voorstelling van zaken. Voor het algeheel ontbreken van wilsovereenstemming is dat een onvoldoende basis. Ook het verloop van de zitting, zoals geschetst door [Y.] BVBA, is geen reden om te concluderen dat wilsovereenstemming bij het aangaan van de overeenkomst heeft ontbroken. Alle partijen hadden belang bij een (gedeeltelijke) oplossing van het heftige familiegeschil. Toen zich een reële mogelijkheid daartoe bleek voor te doen, hebben partijen, die allen werden bijgestaan door hun raadslieden, daar ook voor gekozen. Dat het daarbij voor de rechter die de zitting leidde en mogelijk ook voor de raadslieden nodig bleek enige overredingskracht te gebruiken, past bij die situatie. Uit het door [Y.] BVBA gestelde over het verloop van de zitting is niet af te leiden dat daarbij een ontoelaatbare druk is uitgeoefend. Ook de in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen wijzen niet in de richting van een “chaotische” zitting. Het beroep op het ontbreken van wilsovereenstemming wordt dan ook verworpen.

4.3.2. Door [Y.] BVBA is opgeworpen (grief 1) dat op 22 maart 2004 wel procesafspraken zijn gemaakt, en dat ook wel het doel was een einde te maken aan de “hierboven genoemde zaken” (woorden gebruikt in het proces-verbaal van 22 maart 2004), maar dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat partijen, althans [B.] BVBA, hebben bedoeld als voorwaarde aan de overeenkomst te stellen dat het kort geding vonnis in Amsterdam in ieder geval ertoe zou leiden dat de erfgenamen voor 100% dan wel voor 49% (middellijk) gerechtigd zouden zijn in de SENA-rechten. Bij de uitleg van een overeenkomst moet immers, aldus [Y.] BVBA, niet primair of alleen op de bewoordingen van de overeenkomst worden gelet, maar ook op de zin die partijen daaraan redelijkerwijs mochten toekennen. Er was geen enkele reden voor de erfgenamen om hun opponenten een financieel voordeel te gunnen. Ook uit de tekst van artikel 6 van de overeenkomst, en wel uit de woorden “aan de [K.]groep toevallen of aan [B.] BVBA” blijkt dat partijen bij de overeenkomst ervan zijn uitgegaan dat hetzij 100% hetzij 49% door de erfgenamen zou worden verkregen. Hetzelfde blijkt uit de laatste zin van artikel 6: “De deskundige zal bij zijn waardering van de SENA-rechten uitgaan van die beslissing.” De waardering zou nodig zijn als de rechten niet aan [B.] BVBA zouden toebehoren, aldus [Y.] BVBA. [Y.] BVBA wijst op de getuigenverklaring afgelegd door mr. Dethmers, de opsteller van de overeenkomst. [Y.] BVBA bestrijdt dan ook dat de overeenkomst van 22 maart 2004 een vaststellingsovereenkomst is.

Lees het arrest hier (LJN / pdf)

IEF 10240

Artiestenmanagement

Hof Amsterdam 20 september 2011, LJN BT2727 (appelant tegen LOS B.V.)

Als randvermelding: Wat begonnen is als een geldleningsovereenkomst en handelsvordering bij de Rechtbank, mondt nu uit in een (nog niet afgeronde) uitspraak over artiestenmanagement.

Uitleg van overeenkomst omtrent de aanspraak op percentage van gelden voortvloeiende sponsorcontracten, en die na beëindiging van de overeenkomst. Naar de kern genomen wordt met de grieven betoogd dat Los B.V. aan [appellant] commissie verschuldigd is zolang inkomsten worden genoten uit sponsorcontracten die in juli 2008, bij de beëindiging van de samenwerking, reeds liepen. Het verweer spitst zich toe op dat die aanspraken zijn vereffend dan wel verrekend. Hof: eerst een comparitie van partijen alvorens te beslissen over wederzijds gedaan bewijsaanbod.

3.5  Tot dusverre heeft [appellant] evenwel niet het bewijs geleverd dat hij nog opeisbare vorderingen op Los B.V. heeft. Tussen partijen staat vast dat tot medio juli 2008 een contractuele relatie tussen hen heeft bestaan die te maken had met het te gelde maken van de door sportieve prestaties bekend geworden naam van [G.], de bestuurder / aandeelhouder van Los B.V. (hierna [G.]). Uit hoofde van die contractuele relatie heeft [appellant] werkzaamheden verricht die in de gedingstukken ook wel worden aangeduid als “artiestenmanagement”, maar wat dit management precies inhield, met name met betrekking tot sponsorcontracten die [G.] en/of Los BV hebben gesloten, is tussen partijen in geschil en valt uit de gedingstukken ook niet af te leiden. Dit geldt ook voor de wijze waarop [appellant] voor zijn werkzaamheden zou worden beloond.

3.9  Tegelijkertijd impliceren de wederzijds aangevoerde feiten, waaronder de zojuist aangehaalde e-mailberichten, dat Los B.V. haar stellingen evenmin voldoende heeft onderbouwd. Als het hof moet aannemen dat [G.] er in oktober 2008 van uitging dat [appellant] nog het een en ander kon factureren, is onzeker wat er nu precies onder de in juli 2008 bereikte regeling viel. In dit verband merkt het hof op dat de overzichten die [appellant] in eerste aanleg als producties 28 en 31 in het geding heeft gebracht - nog daargelaten dat Los B.V. de juistheid ervan betwist – geen duidelijk inzicht verschaffen in de bedragen die met de in juli 2008 getroffen regeling vereffend zijn. Overigens is het beroep van Los B.V. op de in juli 2008 overeengekomen verrekening een bevrijdend verweer, zodat de bewijslast ten aanzien van de inhoud van die regeling op haar rust.

3.10  Over en weer is bewijs aangeboden, maar het hof wenst eerst met partijen te bespreken welke mogelijkheden zij zien om hun stellingen te onderbouwen en hoe de procedure verder moet verlopen. De daartoe te houden comparitie van partijen zal nadrukkelijk ook bestemd zijn om te bezien of een onderlinge regeling kan worden bereikt. In verband daarmee merkt het hof nog het volgende op. Bij de pleidooien bleek [G.], de bestuurder van Los B.V., niet verschenen te zijn. Het hof heeft er bij die gelegenheid al op gewezen dat [G.] volgens (art. 4.3 van) het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven ter zitting aanwezig had behoren te zijn. Een verplichting om te verschijnen hebben partijen ([G.] als bestuurder van Los B.V.) ook bij de hierna te bepalen comparitie van partijen. 

Lees het arrest hier (LJN / pdf); eerdere vonnis hier (LJN / pdf).

IEF 10234

Te weinig steekhoudends

Hof 's-Hertogenbosch 13 september 2011, LJN BT2496 (curatoren [B] B.V.B.A. tegen [Y] en Telstart B.V.)

Voortzetting van de tussenuitspraken van LJN BT2489 en LJN BT2492. Naburige rechten. Muziekrechten. Lastgeving. Onrechtmatige daad. Royalty vergoedingen en SENA-vergoedingen binnen een concern.

Telstar BV was eigenaar van een bestand muziekwerken en tot 1 april 1990 gerealiseerde geluidsopnamen daarvan, vastgelegd op banden met daarop ongeveer 25.000 titels van diverse artiesten, waaronder de Zangeres zonder naam (verder aangeduid als: de Oude Catalogus). Deze Oude Catalogus is enkele malen doorverkocht en [X] B.V. heeft de juridische eigendom heeft verkregen.

Gezien het bepaalde in artikel 3:83 lid 3 BW is [B.] BVBA eigenaar van de Oude Catalogus. [Y.] c.s. stelt rechthebbende te zijn op de economische eigendom van de catalogus, en vordert levering van de catalogus. Ter onderbouwing van haar aanspraak heeft [Y.] c.s. twee gronden aangevoerd: primair lastgeving en subsidiair onrechtmatige daad. Een constructie is beoogd die de eigendom van de Oude Catalogus moest splitsen in formeel juridische eigendom en economische eigendom, voor contractuele aanspraken is uiteindelijk te weinig steekhoudends gesteld.

Inzake de lastgeving dient te worden bewezen dat [Y.] BV opdracht heeft gegeven aan [X.] B.V. en dat [X.] B.V. de opdracht heeft aanvaard, om op eigen naam, maar ten behoeve van [Y.] BV de Oude Catalogus van CNR te kopen, althans dat het de bedoeling van beide genoemde partijen was een situatie te doen ontstaan die meebracht dat [X.] B.V. de catalogus desgevraagd in eigendom aan [Y.] BV moest overdragen.

Onrechtmatige daad Er is - afgezien van brieven, het feit dat de koop door een daartoe opgerichte vennootschap was gesloten en aan geen boekhoudkundige verwerking waaraan het Hof geen conclusies verbindt - geen sprake van een lastgevingsconstructie. Betreft de onrechtmatige daad is er geen schending aan te wijzen van hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

Eerder toegewezen royaltyvergoeding is juist, niet valt in te zien dat op grond van de overeenkomst royalty’s die vervallen na 2001 niet meer zouden toekomen. Tot slot betreft de betaalde SENA-vergoedingen kan, "gezien echter de onduidelijkheden binnen de [K.]-groep – zo zijn de SENA-rechten jarenlang aan [Y.] BV betaald – kan [X.] BVBA, naar het oordeel van het hof, er thans geen beroep op doen dat mogelijk Telstar BV de rechthebbende is." [B] zal het bedrag aan [Y] moeten voldoen en Telstar kan haar niet meer voor dat bedrag aanspreken.

Lastgeving 11.6.5.6. Ook het feit dat [G.] de koop liet sluiten door de daartoe opgerichte vennootschap [X.] B.V. geeft geen aanwijzing voor de stelling dat sprake is van lastgeving. De door [G.] opgegeven reden voor het oprichten van een aparte vennootschap is begrijpelijk. [Y.] c.s. hebben gesteld dat in 1990 de Oude Catalogus is verkocht omdat de [K.]-groep in financiële problemen verkeerde en dat, om de Oude Catalogus veilig te stellen, de koop in 1994 door een aparte vennootschap moest geschieden. Niet is echter gebleken, noch uit de hiervoor vermelde brieven, noch overigens, dat deze constructie vanuit [Y.] BV is opgedragen en nog minder dat de door [Y.] c.s. aangevoerde reden daarvoor de aanleiding is geweest. Het hof ziet het niet anders dan dat [G.], om haar moverende redenen, de koop door een aparte vennootschap heeft laten geschieden. Het hof tekent hierbij aan dat de klacht in grief 1 dat door de rechtbank ten onrechte bij de feiten is opgenomen dat de Oude Catalogus wegens financiële problemen binnen de [K.]-groep in 1990 is verkocht, derhalve geen belang meer heeft.

11.6.5.9. Ook als juist zou zijn dat kosten met betrekking tot de koop en exploitatie van de Oude Catalogus voor rekening van [Y.] c.s. zijn gekomen is dat geen reden tot een lastgeving te concluderen. Uit hetgeen partijen hebben gesteld, maakt het hof op dat [G.] tijdens haar leven grotendeels vrij kon opereren binnen de [K.]-groep. Indien zij kosten ten laste van [Y.] c.s. heeft gebracht die daar niet horen, zullen die kosten desgevraagd vergoed moeten worden.

11.6.5.10. Gesteld en niet weersproken is dat de Oude Catalogus niet op de balans van [X.] BVBA voorkomt. Hetzelfde geldt voor de stelling dat de Oude Catalogus niet op de balans van [Y.] BV voorkomt. Aan de boekhoudkundige verwerking verbindt het hof geen conclusies.

11.6.5.11. Hetgeen hiervoor in 11.6.5.5. tot en met 11.6.5.10 is overwogen, kan ook in samenhang bezien, niet tot de conclusie leiden dat bij aankoop van de Oude Catalogus in 1994 door [X.] B.V. en [Y.] BV een constructie is beoogd die de eigendom van de Oude Catalogus moest splitsen in formeel juridische eigendom en economische eigendom en waarbij de economische eigendom bij [Y.] BV moest liggen. Voor contractuele aanspraken van [Y.] BV in die zin is uiteindelijk te weinig steekhoudends gesteld.

Onrechtmatige daad11.6.6. [Y.] c.s. heeft haar aanspraak op de Oude Catalogus voorts gestoeld op onrechtmatige daad van [X.] BVBA. [Y.] c.s. stelt ter toelichting dat [X.] BVBA de catalogus op onrechtmatige wijze heeft verkregen. [G.] zou onrechtmatig gehandeld hebben jegens [Y.] BV door de catalogus onder te brengen in haar eigen vennootschap [X.] B.V. [G.], zo begrijpt het hof, had het belang van de [K.]-groep moeten laten prevaleren en had ervoor moeten zorgen dat de Nieuwe en de Oude Catalogus weer in een hand kwamen. Het nalaten van deze zorgplicht acht het hof niet een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6: 162 BW. Met name is op dit punt geen schending aan te wijzen van hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.

11.6.10.3. Het hof oordeelt als volgt. Partijen zijn overeengekomen de beslissingen van de voorzieningenrechter in het kort geding zaaknr. 60411 te aanvaarden en geen hoger beroep daartegen in te stellen. Uit de dagvaarding tot het kort geding was duidelijk op te maken wat gevorderd werd en op welke grond. Dit brengt mee dat partijen gebonden zijn aan de beslissing dat de royalty’s van de Zangeres Zonder Naam door haar zijn overgedragen aan Telstar BV, en aan de beslissing dat Telstar BV over de periode 1998 tot en met 2001 € 81.310,75 verschuldigd is. Derhalve is de vordering tot betaling van € 6.310,75 terecht toegewezen. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld acht het hof echter de over het bedrag gevorderde rente niet toewijsbaar. Het hof acht het bedrag van € 6.310,75 verschuldigd op grond van de overeenkomst van 22 maart 2004 en de daarop gegeven beslissingen van de voorzieningenrechter in de zaak 60411. In dat kort geding is geen rente gevorderd. Grief 4 slaagt in zoverre.

De royalty’s van de Zangeres Zonder Naam 11.6.10.4. Het hof volgt niet het standpunt van [X.] BVBA dat voor de royalty’s die zijn opgekomen ná 2001 niet meer geldt dat moet worden aangenomen dat Telstar BV gerechtigd is tot de royalty’s. Het doel van de overeenkomst van 22 maart 2004 was in ieder geval de vorderingen over en weer en het debat daarover af te bakenen. Partijen hebben in de overeenkomst op belangrijke punten de beslissing aan de voorzieningenrechter overgelaten. De vraag of Telstar BV al dan niet gerechtigd was tot de royalty’s is zo een punt. Het debat daarover nu weer openen, zou, naar het oordeel van het hof, aan de overeenkomst haar zin ontnemen. Het hof neemt dan ook aan dat de bedoeling van partijen is geweest over de al dan niet gerechtigdheid van Telstar BV tot de artiestenroyalty’s van de Zangeres Zonder Naam een bindende beslissing te krijgen.

door [X.] BVBA van SENA ontvangen vergoeding van € 9.144,35 voor naburige rechten 11.6.11.2 (...) Wel merkt het hof op dat in het vonnis van de voorzieningenrechter te Amsterdam van 8 april 2004 is bepaald dat de SENA-rechten toekomen aan Telstar BV. Op grond van dat vonnis moet er tussen partijen van worden uitgegaan dat alle naburige rechten in verband met de Oude Catalogus toekomen aan Telstar BV. In de akte vermeerdering van eis van 13 december 2006 is gevorderd dat [B.] BVBA wordt veroordeeld tot betaling aan [Y.] BV. [Y.] c.s. heeft zich beroepen op een rekeningafschrift van SENA van 1 oktober 2001. Dit rekening afschrift ontbreekt bij de stukken die bij het pleidooi aan het hof zijn overgelegd. Nu [X.] BVBA niet heeft ontkend het bedrag te hebben ontvangen, en uit de stellingen van partijen en de stukken van het geding moet worden afgeleid dat [B.] BVBA geen andere activiteiten heeft bedreven of bedrijft dan exploitatie van de Oude Catalogus, moet worden aangenomen dat het bedrag van € 9.144,35 ten onrechte door SENA aan [B.] BVBA is betaald. [X.] BVBA stelt - op zichzelf genomen terecht - dat geen reden is opgegeven waarom [Y.] BV gerechtigd zou zijn en dat het bedrag hoogstens aan Telstar zou moeten toekomen. Gezien echter de onduidelijkheden binnen de [K.]-groep – zo zijn de SENA-rechten jarenlang aan [Y.] BV betaald – kan [X.] BVBA, naar het oordeel van het hof, er thans geen beroep op doen dat mogelijk Telstar BV de rechthebbende is. [B.] BVBA zal het bedrag aan [Y.] BV dienen te voldoen. Uiteraard kan Telstar BV haar dan niet meer voor het bedrag aanspreken.

Lees het arrest hier (LJN / pdf)

IEF 10228

Onafhankelijke Geschillencommissie Auteursrechten in november van start

In afwachting van wet Toezicht financieert en start VOI©E met zelfregulering. Geschillen met betalingsplichtigen over de toepassing van een in rekening gebrachte vergoeding voor auteurs- of naburige rechten kunnen met ingang van 1 november 2011 aanhangig worden gemaakt bij de onafhankelijke Geschillencommissie Auteursrechten. hier en haar reglement

IEF 10214

Wellicht onzorgvuldig geplaatst

Rechtbank Breda 14 september 2011, LJN BT2326 (Cozzmoss B.V. tegen gedaagde h.o.d.n Weblication)

Auteursrecht, Cozzmoss-zaak. Een artikel geschreven door een freelance auteur [TD] wordt op de domeinnaam www.aroundtheglobe.nl aangeboden zonder toestemming. Vordering €750,92 ter delging van de geleden schade en gemaakte kosten. Het bewuste artikel is - wellicht onzorgvuldig geplaatst, maar inmiddels verwijderd.

Schade geschat op €360, administratiekosten á €78,50 kunnen ex 6:96 lid 2 sub b BW zijn redelijk en worden toegewezen. Proceskosten ex 1019h Rv á €1.250 toegekend als in redelijkheid begrootte advocaatkosten.

2.14. Er zijn zijdens Cozzmoss voldoende feiten gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat [TD] als gevolg van de inbreuk schade heeft geleden. De rechtbank stelt vast dat [TD] de vergoeding voor de economische waarde is misgelopen, die hij had kunnen vragen als toestemming was gevraagd. Voorts dient geoordeeld te worden dat sprake is van verlies aan exclusiviteit en vermindering van exploitatiemogelijkheden, welke schade zal worden geschat op het gevorderde bedrag van Euro 360,= hetgeen redelijk voorkomt. Dat de schade mede een gevolg zou zijn van een omstandigheid die aan [TD] kan worden toegerekend, zoals [gedaagde] heeft betoogd, is onvoldoende gemotiveerd onderbouwd.

2.15. Cozzmoss vordert administratiekosten van Euro 78,50, te vermeerderen met BTW. Cozzmoss stelt daartoe dat die kosten zijn gemaakt ter vaststelling van de inbreuk en geleden schade, zodat ze onder vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW vallen. Deze kosten zijn onvoldoende gemotiveerd weersproken door [gedaagde].

Nu deze kosten als redelijke kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid en geleden schade gezien moeten worden, liggen ze voor toewijzing gereed.

3.1. verklaart voor recht dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [TD] op het onderhavige artikel, waardoor [gedaagde] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld en gehouden is de schade te vergoeden die de betrokken partijen hebben geleden ten gevolge van zijn inbreukmakend en onrechtmatig handelen zoals ten processe omschreven;