Alle rechtspraak  

IEF 8821

Geluid produceren

Gerechtshof Amsterdam, 4 mei 2010, zaaknr. 200.002.411/01, Diverse artiesten (Koelewijn c.s.) tegen SENA (met dank aan Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek)

Auteursrecht. Naburige rechten. SENA-gelden. Koelwijn c.s. maken aanspraak op SENA-gelden, stellend dat zij gezien de werkzaamheden die zij als geluidsproducer verrichten dienen te worden beschouwd als uitvoerend kunstenaar en/of  als fonogrammenproducent in de zin van de WNR). Naar oordeel van het hof is een geluidsproducer echter geen fonogrammenproducent (de financiële en economische verantwoordelijkheid ligt onmiskenbaar bij de opdrachtgever van de geluidsproducers), en naar het zich laat aanzien ook geen uitvoerend kunstenaars. Gedeeltelijke vernietig van het vonnis waarvan beroep (Rechtbank Amsterdam, 31 oktober 2007, IEF 5430).

Fonogrammenproducent: 3.20 (…) Dat een fonogram als het product van de geluidsproducer zou moeten worden aangemerkt kan in het licht hiervan en van eerdergenoemd gegeven (de voor het (doen) vervaardigen van een fonogram te maken kosten worden in feite geheeld door de opdrachtgevers van de geluidsproducers gedragen), niet worden volgehouden. Los hiervan onderschrijft het hof de argumentatie die de rechtbank tot het oordeel heeft gebracht dat Koelewijn c.s. niet als fonogrammenproducent als bedoeld in artikel 1 onder d WNR kunnen worden beschouwd. Het betoog van Koelewijn c.s. dat het primaire criterium terzake dient te zijn wie, althans welke ondernemer, de opname feitelijk vervaardigt miskent dat de wettekst spreekt over “vervaardigt of doet vervaardigen.” Dat “doet vervaardigen” enkel ziet op vervaardigen in dienstverband, zoals Koelewijn c.s. betogen, vindt geen steun in het recht. (…)

3.21. In de preambule van de Europese Richtlijn 92/100 (thans 2006/115/EG) vindt het vorenstaande slechts bevestiging: daarin wordt immers de voor fonogrammenproducenten noodzakelijk geoordeelde rechtsbescherming gekoppeld aan het feit dat de voor de productie van fonogrammen vereiste investeringen “bijzonder hoog en riskant zijn”en wordt overwogen dat de producent door die bescherming de mogelijkheid moet worden geboden deze investeringen terug te verdienen.”

Uitvoerend kunstenaar: 3.25 Koelewijn c.s hebben gewezen op de gelijkenis van de rol van – met name – de (toneelregisseur met die van de geluidsproducer. Koelewijn cs. Moet worden nagegeven dat die rollen op bepaalde punten (…) inderdaad nogal overeen lijken te komen, maar het verschil tussen hen is vervat in het hiervoor onder 3.24 overwogene: de uitvoering van een toneelstuk staat los van de opname daarvan (althans is bestaanbaar los ervan).

3.26 Gelet op voornoemde gelijkenis zou het denkbaar zijn geweest dat de wetgever in de WNR aparte aandacht zou hebben gegeven aan de positie van de geluidsproducer. Het hof stelt, met de rechtbank, vast dat dit niet is gebeurd. Hierbij heeft – naast het onder 3.24 genoemde systematische aspect – mogelijk een rol gespeeld dat (…) de mate waarin een geluidsproducer (ook) artistieke werkzaamheden verricht zowel per geluidsproducer als per opdracht kan verschillen.

3.27. Een en ander leidt tot de conclusie dat de grief faalt.

Lees het arrest hier.

IEF 8805

Oude oorlog

Gerechtshof Amsterdam. 13 april 2010, zaaknr. 200.054.941/01, Playlogic International N.V. tegen Visionvale Ltd (met dank aan J.J. van der Goen, Van der Goen Advocaten).

Auteursrecht. Game-software (‘Sparta – Ancient Wars). Stukgelopen samenwerking. Arrest in het door Playlogic opgeworpen incident ex artt. 351 en 235 Rv (schorsing & zekerheid) in het hoger beroep van de bodemprocedure inzake Visionvale Ltd & Burut Co. tegen Playlogic International N.V. (Rechtbank Amsterdam, 14 oktober 2009, IEF 8272).

2.4 Het hof is van oordeel dat Playlogic tegenover de gemotiveerde betwisting van Visionvale c.s. niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een restitutierisico loopt. Zowel Visionvale als Burut heeft een bekende vestigingsplaats in het buitenland. De omstandigheid dat Visionvale C.S. in eerdere tussen partijen gevoerde procedures hebben aangevoerd dat Playlogic een in kort geding gewezen vonnis niet in overeenstemming met de geldende regelgeving heeft betekend en zich aldus hebben verweerd tegen de executie van dat vonnis, wil niet zeggen dat Playlogic zal worden belemmerd in het rechtsgeldig betekenen en executeren van een te wijzen arrest.
Het niet vermeld staan van Visionvale in telefoonboeken in haar plaats van vestiging, het ontbreken van een website en het door een advocaat sturen van voor haar bestemde declaraties naar een adres in Rusland, zijn omstandigheden die evenmin kunnen leiden tot de conclusie dat Playlogic zal worden belemmerd in de rechtsgeldige betekening en executie van een te wijzen arrest.
De stelling van Playlogic dat zij niet bekend is met enig (substantieel) vermogensbestanddeel van Visionvale C.S., rechtvaardigt ten slotte niet de conclusie dat Visionvale C.S. geen verhaal bieden. Playlogic heeft niets concreets gesteld dat daarop wijst.

Lees het arrest hier.

 

IEF 8792

Poppen in verminkte toestand

Rechtbank Breda, 22 april 2010, KG ZA 10-172, JB Inflatable BV tegen Happy Point (met dank aan Rutger van Rompaey - QuestIE).

Auteursrecht. Excecutiegeschil in zaak over opblaaspoppen (eerder vonnissen: zie vanaf vzr. Rechtbank Breda, en 6 januari & 8 maart 2010,  IEF 8498 & IEF 8658). Gebod in KG tot overleggen van een rapportage door een registeraccountant was zeer concreet: dwangsommen verbeurd. Geen dwangsommen verbeurd door de omstandigheid dat de poppen in verminkte toestand zijn afgeleverd

3.2. Overtreding van het gebod ten aanzien van rapportage door een registeraccountant? Anders dan JB en conform de stellingname van Happy Point is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van overtreding van het gebod tot het overleggen van een rapportage door een registeraccountant. Het betreffende gebod is zeer concreet in de aanwijzing van de hoedanigheid van de rapporteur: een registeraccountant. Van algemene bekendheid is dat dit een specifiek omschreven beroepsgroep is. Dit gebod is gegeven op vordering van Happy Point. JB had tijdens het vorige kort geding hierop verweer kunnen voeren en alternatieven kunnen voorstellen. Zij kan niet achteraf in een executiegeschil dat debat gaan voeren.

3.5. (…) Het maximum aan dwangsommen is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid reeds door de besproken overtreding verbeurd. Anders dan Happy Point stelt zijn geen dwangsommen verbeurd door de omstandigheid dat de poppen in verminkte toestand zijn afgeleverd. Uit het vonnis blijkt niet of afgifte strekte tot vernietiging dan wel tot eigendomsverkrijging. JB heeft in de door haar gestelde veronderstelling kunnen verkeren dat beoogd werd afgifte ter vernietiging, zodat voor haar niet buiten redelijke twijfel stond dat de met dwangsom versterkte veroordeling ertoe strekte dat zij de poppen intact behoorde af te geven.

Lees het vonnis hier.

IEF 8790

Het Maandagmerk

Rechtbank Amsterdam, 21 april 2010, HA ZA 09-844, S. tegen H. (met dank aan Bjorn Schipper, Bousie)

Merkenrecht. Geschil over de organisatie van het evenement MONDAY en de hieraan verbonden IE rechten, waaronder de rechten op het merk MONDAY. Conventie: bijdrage aan organisatie impliceert geen aanspraak op deze rechten. Ook geen aanspraak op deel van de exploitatie opbrengsten. Geen merkenrechtelijk voorgebruik. Gedeeltelijke veroordeling in de volledige proceskosten. Reconventie: merkinbreuk aangenomen. Onrechtmatige daad m.b.t. het doen van negatieve uitlatingen over het evenement MONDAY en het oproepen van (potentiële) bezoekers om vooral niet naar het evenement te gaan. Geen auteursrechtinbreuk nu auteursrechtelijk beschermde trekken op communicatie uitingen zoals huisstijl en webdesign niet duidelijk zijn gemaakt. Geen handelsnaaminbreuk. Beslagen onrechtmatig gelegd. Compensatie van de proceskosten.

4.4. S. stelt voorts dat H. onrechtmatig handelt doordat zij achter de rug van S. om het Benelux woordmerk MONDAY op haar eigen naam heeft laten registreren. Deze rechten zouden als voorgebruiker aan S. toekomen. S. stelt niet waaruit dit voorgebruik bestaat en waaruit het voorgebruik zou moeten blijken. Omdat van voorgebruik door S. niet is gebleken, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk waarom het depot jegens S. onrechtmatig zou zijn. Het enkele feit dat S. bij de totstandkoming van het concept op enigerlei wijze betrokken is geweest en daarover ook met derden sprak, is daartoe - zo S. dit al aan haar vordering ten grondslag wenst te leggen - onvoldoende. Het enkele voorbijzien aan eventuele daaruit voortvloeiende rechten van S. (wat die ook mogen zijn) leidt niet tot het oordeel dat H. onrechtmatig jegens S. handelt omdat zij te kwader trouw heeft gedeponeerd, gelijk S. stelt. Zo is gesteld noch gebleken dat er in het kader van de samenwerking afspraken zijn gemaakt over de introductie van het merk MONDAY. Dit had wel op de weg van S. gelegen, nu zij zich beroept op de kwade trouw van H. Het is dan aan S. te stellen en te bewijzen dat en waarom sprake is van kwade trouw aan de zijde van H.. Dat heeft zij niet, althans in onvoldoende mate, gedaan. Ook de vordering op grond van onrechtmatige daad wordt om die reden afgewezen.

(…)

4.8.  H. vordert een inbreukverbod. Zij baseert dit op aan haar toekomende auteursrechten er/of handelsnaarnrechten en/of merkrechten in verband met de organisatie van het evenement MONDAY en/of het teken MONDAY. Voor zover het gevorderde verbod wordt gebaseerd op aan  H. toekomende auteursrechten, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt op grond van de brief van 28 januari 2009 van de advocaat van  H. en het verhandelde ter zitting dat  H. stelt auteursrechthebbende te zijn op de aan de domeinnaam partvonmondav.nl gekoppelde website en alle overige communicatie-uitingen rondom de evenementen, zoals content, lay-out, huisstijl en merchandise.  H. heeft evenwel verzuimd te stellen wat de auteursrechtelijk beschermde trekken zijn die maken dat sprake is van auteursrechtelijk beschermde werken. Ook is niet gesteld welke van die auteursrechtelijk beschermde trekken door S. zijn overgenomen. Dit had (gelet ook op de betwisting door S.) wel op haar weg gelegen. De op het auteursrecht gebaseerde vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

4.9. Ook de op het handelsnaamsrecht gebaseerde vorderingen zullen worden afgewezen. H. stelt dat haar handelsnaamsrechten toekomen, maar de rechtbank is van het voeren van de handelsnaam Monday door  H. niet gebleken. Ditzelfde geldt voor zover  H. stelt dat S. die handelsnaam Monday voert. Voor zover producties zijn overgelegd, waarin de aanduiding Monday voorkomt, gaat het om verwijzingen naar het evenement bij de Siupperclub of betreft het - gelijk  H. zelf stelt - merkgebruik en niet de aanduiding van de onderneming van  H. 

4.10. De inbreuk op de merkrechten van  H. wordt niet anders betwist dan met de stelling dat  H. geen toestemming had het merk te deponeren en  H. het merk in strijd met gemaakte afspraken voor zichzelf gebruikt. Uit hetgeen de rechtbank op dit punt in conventie heeft overwogen, volgt dat het depot van  H. niet te kwader trouw is verricht. Van handelen in strijd met enige afspraak is de rechtbank niet gebleken. Nu de merkinbreuk overigens niet wordt betwist, dient de daarop gebaseerde vordering te worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8775

Een meubelstuk en dus een gebruiksvoorwerp

VBNB: Zijlstra, KlotzVzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 20 april 2010, KG ZA 10-153, Zijlstra B.V. tegen Klotz (met dank aan Quirijn Meijnen, Van der Steenhoven).

Auteursrecht. Dressoirs. Vorm en afmetingen van een meubelstuk worden in belangrijke mate door de gebruiksbehoeften van de consument bepaald. Dressoir eiser (afbeelding boven) voldoet slechts “in beperkte mate” aan het werkcriterium, het “voert vooralsnog te ver om te concluderen dat de Zijlstra 5023 helemaal geen auteursrechtelijke bescherming geniet, maar een inbreuk op het auteursrecht kan niet snel worden aangenomen.” Totaalindrukken dressoirs eisers en gedaagden zijn te verschillend. Geen inbreuk. Geen slaafse nabootsing, verwarringsgevaar is o.a. gezien het prijsverschil  niet aannemelijk. Verklaringen van detailhandelaren overtuigen niet.

Auteursrecht: 4.3. Van een eigen, oorspronkelijk karakter en een persoonlijk stempel van de maker is ten aanzien van de Zijlstra 5023 naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter slechts in beperkte mate sprake. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat het voorwerp waar het in dit kort geding om gaat, een meubelstuk en dus een gebruiksvoorwerp is, waarvan de vorm en afmeting in belangrijke mate door de gebruiksbehoeften van de consument worden bepaald. Het is daarom alleszins denkbaar dat een derde, onafhankelijk van Zijlstra, bij het maken van een modern dressoir tot nagenoeg hetzelfde resultaat als de Zijlstra 5023 komt. De vormgeving is immers in belangrijke mate het resultaat van functioneel objectieve en in de meubelbranche gebruikelijke uitgangspunten. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenechter voert het vooralsnog te ver om te concluderen dat de Zijlstra 5023 helemaal geen auteursrechtelijke bescherming geniet, maar kan een inbreuk op het auteursrecht, niet snel worden aangenomen.  

Slaafse nabootsing: 4.8. (…) Op grond van hetgeen hiervoor onder 4.6. en 4.7. is overwogen, slaagt een beroep op slaafse nabootsing evenmin. Verder wordt door Klotz c.s. op geen enkele wijze aandacht gevraagd voor de herkomst van hun dressoir als zijnde afkomstig van Zijlstra. Zij benadrukken juist dat de Klotz 4687 is geïnspireerd op een tv-meubel dat zij reeds verkochten en bieden deze twee meubelstukken tezamen met een door hen ontworpen salontafel aan als zijnde één productlijn. Bovendien is er sprake van een aanzienlijk prijsverschil tussen de Zijlstra 5023 (€500,00 - €750,00) en de Klotz 4687 (€ 1.100,00). Onder deze omstandigheden valt verwarringsgevaar niet gauw te vrezen. De door Zijlstra overgelegde verklaringen van detailhandelaren, inhoudende dat zij bij het zien van de Klotz 4687 menen dat deze afkomstig is van Zijlstra, overtuigen - los van de gerechtvaardigde vraag of het relevante publiek uit detailhandelaren bestaat - niet en leiden dus niet tot een ander oordeel.  

Lees het vonnis hier.

IEF 8763

Enkel bij versterf

HvJ EU, 15 april 2010, zaak C-518/08, Fundación Gala-Salvador Dalí & Visual Entidad de Gestión de Artistas Plásticos (VEGAP) tegen  Société des auteurs dans les arts graphiques et plastiques (ADAGP) c.s. (prejudiciële vragen Tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk).

Auteursrecht. Volgrecht. Auteursrecht. Volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk. Rechthebbenden na het overlijden van de auteur. De Volgrecht-richtlijn verzet zich niet tegen een nationale regeling op grond waarvan de opbrengst van het volgrecht enkel toekomt aan de erfgenamen bij versterf van de kunstenaar, met uitsluiting van de testamentaire legatarissen.

Naar de huidige stand van het Franse recht is na het overlijden van de auteur van het werk de kring van rechthebbenden van het volgrecht beperkt tot de erfgenamen bij versterf van de auteur, met uitsluiting van alle testamentaire legatarissen. Salvador Dalí liet in 1989 al zijn intellectuele eigendomsrechten bij testament na aan de Spaanse staat. Indien hij intestaat was overleden, zouden die rechten echter zijn overgegaan op een aantal erfgenamen in de zijlijn. Vragen i.c..betreffen geschil tussen de Spaanse maatschappij die de rechten int namens de Spaanse staat en de Franse collectieve beheermaatschappij die rechten aan zijn erfgenamen in de zijlijn heeft uitgekeerd. Is de Franse beperking van de kring van rechthebbenden van het volgrecht tot de erfgenamen bij versterf verenigbaar met het gemeenschapsrecht? Ja, oordeelt het hof, mits alle omstandigheden van het geval et cetera:

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 2001/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale bepaling, zoals die aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan het volgrecht enkel toekomt aan de erfgenamen bij versterf van de kunstenaar, met uitsluiting van de testamentaire legatarissen. De verwijzende rechterlijke instantie dient bij de toepassing van een nationale bepaling tot uitvoering van voornoemd artikel 6, lid 1, naar behoren rekening te houden met alle relevante regels die ertoe strekken, wetsconflicten op het gebied van de vererving van het volgrecht op te lossen.

Lees het arrest hier, persbericht hier.

IEF 8761

Behoefte aan voorlichting over een publiek persoon

Rechtbank Amsterdam, 14 april 2010, HA ZA 06-3100, Cruijff c.s. tegen Tirion Uitgevers  en Guus de Jong (met dank aan Kitty van Boven, i-ee).

Portretrecht. Merkenrecht. Uitgebreid vonnis, met voetnoten naar relevante literatuur en rechtspraak, over vrijwel alle aspecten van het portretrecht. Johan Cruijff kan zich niet met een beroep op zijn portret- en/of merkenrecht verzetten tegen de publicatie van een beeldbiografie over Cruijff in de periode dat hij bij Ajax voetbalde.

Geen ‘zelfbeschikkingsrecht’ geportretteerde. “De zaak Reklos laat daarom, evenals de zaak Caroline van Hannover, naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat ook indien "the right to the protection of one's image" in het concrete geval leidt tot het oordeel dat sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, een nadere belangenafweging moet plaatsvinden.”

Verzilverbare populariteit wijkt i.c. voor de vrijheid van meningsuiting, c.q. de ‘bij het publiek bestaande behoefte aan voorlichting over een publiek persoon’. Geen merkinbreuk, geldige reden: “Zij moet het onderwerp van het boek kunnen benoemen.” Enkele passages:

4.5. Het portretrecht verleent de geportretteerde derhalve geen absoluut recht "am eigenen bild”. Dit recht kan naar her oordeel van de rechtbank ook niet worden afgeleid uit de door Cruijff c.s. genoemde uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) in de zaken Reklos en Caroline van Hanover. De meeste aanknopingspunten voor de stelling van Cruijff C.S. zijn te vinden in de zaak Reklos. In die zaak overweegt het EHRM als volgt:

A person's image constitutes one of the chief attributes of his personality, as it reveals the person's unique characteristics and distinguishes the person from his or her peers. The right to he protection of one's image is thus one of the essential components of personal development and presupposes the right to control the use of that image. (. . .) in most cases the right to control such use involves the possibility for an individual to refuse publication of his or her image, it also covers the individual's right to object to the recording. (...) and the reproduction of that image by another person.

4.6. De hiervoor geciteerde overweging van het EHRM is opgenomen onder het kopje "General principles". Dit houdt naar het oordeel van de rechtbank niet in dat aan het uitgangspunt dat "the right to the protection of one's images (. . .) presupposes the right to control the use of that image" een (te) ruime strekking moet worden toegekend. De rechtbank wijst in dit verband op de concrete toepassing van dit uitgangspunt door het EHRM. Het EHRM volstaat niet met de conclusie dat, omdat er geen toestemming is gevraagd de foto's te maken, sprake is van een schending van het recht op privacy. Alvorens tot dat oordeel te kunnen komen, dienen de relevante omstandigheden van het geval bij de beoordeling te worden betrokken. In de zaak Reklos waren dat met name de omstandigheid dat zonder voorafgaande toestemming en met achterhouding van de negatieven, foto's van een baby waren genomen in een besloten ruimte welke alleen voor medisch personeel toegankelijk was. Dit geheel van feiten en omstandigheden leidde tot het oordeel dat het recht op privacy was geschonden. Bovendien biedt de zaak Reklos geen aanknopingspunten voor het antwoord op de vraag hoe te handelen in het geval sprake is van een botsing tussen artikel 8 en artikel 10 EVRM. Het Hof oordeelt met betrekking tot beeltenissen weliswaar in algemene zin dat "the right to control the use of that image (. . .) in most cases (curs. rb.) (. . .) involves the possibility for an individual to refuse publication of his or her image" maar het Hof komt tot dit oordeel in een casus waarin artikel 10 EVRM niet speelt. Artikel 8 EVRM vormt in de zaak Reklos het toetsingskader. Een nadere belangenafweging was niet aan de orde. De zaak Reklos laat daarom, evenals de zaak Caroline van Hannover, naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat ook indien "the right to the protection of one's image" in het concrete geval leidt tot het oordeel dat sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, een nadere belangenafweging moet plaatsvinden, alvorens tot het oordeel te kunnen komen dat de geportretteerde zich tegen publicatie kan verzetten.

(…)

4.1 1. Het beroep op het Discodanser-arrest gaat niet op. Aan die uitspraak ligt immers de gedachte ten grondslag dat bij de opname van een portret in een reclame voor een product of dienst de geportretteerde door het publiek geassocieerd zal worden met het product of de dienst. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Niet in geschil is dat het boek een beeldbiografie is over "de Amsterdamse gloriejaren" van Cruijff. Bij de opname van portretten van Cruijff in een beeldbiografie over Cruijff, zal het publiek op grond van die portretten niet menen dat Cruijff heeft meegewerkt aan de totstandkoming van het boek. Alle foto's zijn in het kader van de vrije nieuwsgaring gemaakt tijdens de periode dat Cruijff nog actief was als voetballer en betreffen publiekelijke optredens van Cruijff als voetballer. Hij heef niet speciaal voor de foto's geposeerd. Het publiek zal Cruijff niet met het boek associëren op de wijze als bedoeld in het Discodanser-arrest, maar zal menen dat het boek over Cruijff gaat. Partijen zijn het eens dat de portretten niet in een onwenselijk associërende of diskwalificerende context worden geplaatst. Cruijff heeft (in afwijking daarvan) ter zitting nog wel gesteld dat op de achterzijde een foto van hem met een sigaret en een mogelijk alcoholisch drankje is opgenomen en dat hij daarmee niet (langer) in verband wil worden gebracht, maar dit legt onvoldoende gewicht in de schaal. Mede gelet op het voorgaande, alsmede gelet op het feit dat Cruijff een publiek figuur is, behoeft in het onderhavige geval, vanuit het oogpunt van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet in een ruime bescherming (als in het Discodanser-arrest) te worden voorzien. Van een redelijk belang is naar het oordeel van de rechtbank in zoverre geen sprake.

(…)

4.15. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is het redelijk belang van Cruijff zijn verzilverbare populariteit. Zoals overwogen onder 4.2. is ook indien sprake is van een redelijk belang een nadere belangenafweging nodig om te kunnen oordelen of de publicatie achteraf bezien onrechtmatig is. Hierbij is van belang dat Tirion zich kan beroepen op artikel 10 EVRM. Het redelijk belang van Cruijff brengt immcrs een beperking met zich van het recht van Tirion om vrijelijk inlichtingen te verstrekken. Cruijff is een publiek figuur die (mede gelet op zijn sportprestaties uit het verleden) voortdurend in de belangstelling staat. Ben beeldbiografie is een adequaat middel om het publiek over een specifiek deel van de sportieve periode van Cruijff voor te lichten en het jongere publiek een tijdsbeeld te schetsen. Gelet op het tweede lid van artikel 10 EVRM is een beperking van artikel 10 EVRM slechts toegestaan als de beperking is voorzien bij wet, sprake is van één van de in artikel 10 lid 2 EVRM genoemde belangen en de beperking nodig is ter bescherming van dat belang in een democratische samenleving. Omdat de beperking bij wet is voorzien (artikel 21 Aw) en het erkende commerciële belang van Cruijff is te brengen onder 'de rechten van anderen'. gaat het erom of de beperking nodig is ter bescherming van dat belang in een democratische samenleving.

4.16. Bij de beoordeling van deze noodzakelijkheidstoets stelt de rechtbank voorop dat het boek een beeldbiografie behelst. Met de beelden (en summiere begeleidende teksten) wordt getracht informatie te verstrekken over de periode dat Cruijff bij Ajax heeft gespeeld. Het feit dat het boek geen link legt met de actualiteit, gelijk Cruijff stelt, maakt niet dat het boek niet ander de reikwijdte van artikel 10 EVRM valt te scharen. De beeldbiografie levert wellicht geen bijdrage aan een publiek debat en speelt niet in op de actualiteit, maar voorziet wel in de bij het publiek bestaande behoefte aan voorlichting over een publiek persoon die, gelet op zijn (vroegere) optredens, nog volop in de actualiteit staat. Ook de enkele omstandigheid dat met de verkoop van het boek (de portretten) een omzet wordt gehaald, staat daaraan niet in de weg. Tegenover genoemd belang staat het commerciële belang van Cruijff dat is gelegen in het ontvangen van een redelijke vergoeding. Cruijff stelt dat hij voor het verlenen van toestemming aan Tirion een vergoeding van € 100.000,00 had kunnen bedingen. Hij heeft dit bedrag - ook na betwisting - in het geheel niet onderbouwd. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat de foto's in het kader van de vrije nieuwsgaring zijn gemaakt op momenten dat Cruijff als voetballer in de openbaarheid trad en Tirion Cruijff voorafgaand aan de publicatie een vergoeding heeft aangeboden, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verzilverbare populariteit van Cruijff in het onderhavige geval het recht op vrijheid van meningsuiting niet opzij kan zetten. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat Cruijff in het geheel niet op het aanbod van Tirion heeft gereageerd en ook nadien niet heeft onderbouwd dat en waarom dit aanbod niet redelijk was, hetgeen gelet op de omzetcijfers met betrekking tot het boek en de hoogte van het aanbod wel op de weg van Cruijff c.s. had gelegen, terwijl Cruijff zelf stelt dat als een redelijke vergoeding wordt aangeboden, niet langer met succes een beroep kan worden gedaan op het commercieel belang (randnummer 5.3 pleitnotitie Cruijff c.s.).

4.17. De conclusie van het voorgaande is dat de vorderingen van Cruijff, voor zover gebaseerd op zijn portretrecht, moeten worden afgewezen.

(…)

4.22. Er is sprake van een geldige reden wanneer voor de gebruiker van het teken een zodanige noodzaak bestaat om juist dat teken te gebruiken, dat van hem in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij zich van dat gebruik onthoudt. Dat is hier het geval. Van Tirion kan immers niet verwacht worden dat zij zich bij een boek over Cruijff onthoudt van het gebruik van zijn naam. Zij moet het onderwerp van het boek kunnen benoemen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8759

Het ringvormige gedeelte van de ring

Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 april 2010, HA ZA 09-2833, Present Sieraden B.V. tegen (X) (met gelijktijdige dank aan Wim Maas, Banning).

Auteursrecht. Merkenrecht. Eiser Present stelt dat gedaagde middels het aanbieden van ringen met een kliksysteem  met de tekst ‘Switch & Click’ inbreuk maakt op haar auteursrecht m.b.t. tot de ring en haar merkrecht m.b.t. haar Gemeenschapswoord/beeldmerk ‘switchClick’. 

Combinatie switchclick is ‘net voldoende’ om het merk onderscheidend vermogen te geven, maar inbreuk wordt niet aangenomen. Auteursrecht eveneens aangenomen, inbreuk door foto op website. Wel verklaring voor recht dat inbreuk is gemaakt door aanbieden, maar geen verklaring voor recht dat inbreuk is gemaakt door leveren (niet aangetoond). Gedeeltelijke 1019h proceskosten, omdat de gemaakte proceskosten gedeeltelijk zijn “te beschouwen als nodeloos veroorzaakt.” In citaten:

Onderscheidend vermogen: 4.2. De beeldbestanddelen van het merk worden gevormd door een onopvallend schreefloos lettertype, het gebruik van kleine letters voor het woord ‘switch’ en hoofdletters voor het woord ‘click’, alsmede een enigszins schuine positionering. Deze bestanddelen zijn tezamen en in combinatie met het bestanddeel ‘switchclick’ bezien, net voldoende om te bewerkstelligen dat er geen sprake is van een merk dat ieder onderscheidend vermogen mist, dat uitsluitend bestaat uit tekens of aanduidingen die kenmerken van de waren beschrijven of dat uitsluitend bestaat uit tekens die in het normale taalgebruik of het bona fide handelsverkeer gebruikelijk zijn geworden. Naar het oordeel van de rechtbank is het merk van Present om die reden geldig.

Merkinbreuk: 4.4. (…) In het licht van deze afwijkingen van de onderscheidende visuele elementen van het merk en het geringe onderscheidend vermogen van het merk in zijn geheel, is de totaalindruk van de door Désir gebruikte tekens afwijkend van die van het merk. Désir gebruikt de tekens weliswaar voor ringen, waren die identiek zijn aan de waren waarvoor het merk is ingeschreven, maar door de zeer geringe mate van overeenstemming van het merk en de door Désir gebruikte tekens is er geen gevaar voor (directe of indircte) verwarring bij het in aanmerking komende publiek te duchten. Het gevorderde merkenrechtelijke inbreukverbod is derhalve niet toewijsbaar.

Auteursrecht: 4.6. (…) Daarbij zijn (in ieder geval) tevens keuzes gemaakt ten aanzien van materiaalgebruik, maatvoering en ornamentering van het ringgedeelte en het kliksysteem. Dit wordt geïllustreerd door de in deze procedure overgelegde afbeeldingen van ringen van Désir met een kliksysteem die een andere totaalindruk geven en tussen partijen ook niet in geschil zijn. De keuzes die de maker bij het ontwerp van de Present ring heeft gemaakt, met name het ronde schijfje met groef dwars op de aanzet van het kliksysteem en het overigens gladde oppervlak zonder ornamentering, zijn binnen de mogelijkheden voor het vormgeven van een ring met bedelkliksysteem voldoende talrijk om te voldoen aan het vereiste van een persoonlijk stempel van de maker.
 
Inbreuk: 4.9. Tussen partijen is in confesso dat Present auteursrechthebbende is op de in 2.4. weergegeven foto van een Present ring, alsmede dat Désir die foto op haar website openbaar heeft gemaakt. Hiermee is de inbreuk op de auteursrechten van Present op deze foto gegeven. Het verweer van Désir dat zij niet wist dat er auteursrecht op de foto rustte en wie de auteursrechthebbende was, doet daar niet aan af omdat die wetenschap geen voorwaarde voor inbreuk is.

4.11. De door Present gevorderde verklaring voor recht is derhalve toewijsbaar, voor zover deze betrekking heeft op het aanbieden van Pandora-style ringen. Daarnaast is het gevorderde verbod om inbreuk te maken op de auteursrechten van Present deels toewijsbaar, in dier voege dat het Désir verboden zal worden inbreuk te maken op de auteursrechten van Present op de Present ring en de in 2.4. beschreven foto. Voor een ruimer verbod ziet de rechtbank geen grondslag. De rechtbank zal aan dit verbod een dwangsom verbinden op de wijze als in het dictum vermeld.

Proceskosten conventie: 4.15. (…) In beginsel ligt een veroordeling van Désir in de proceskosten van Present dan ook in de rede. Echter, Désir heeft ter zitting verklaard dat zij zich in het kader van schikkingsonderhandelingen reeds voorafgaand aan deze procedure bereid heeft verklaard een onthoudingsverklaring te ondertekenen, doch dat dit aanbod niet tot een daadwerkelijke verklaring heeft geleid omdat Present wenste dat zij in een eveneens door haar aangeboden rectificatie in strijd met (aldus nog steeds Désir) de waarheid zou verklaren dat zij de gewraakte ringen had verkocht. In het licht van het feit dat de rechtbank in deze procedure de daadwerkelijke verkoop van de Pandora-style ringen niet heeft kunnen vaststellen en de afwijzing van de vordering tot rectificatie, ziet de rechtbank in het voorgaande reden om de door Present gemaakte proceskosten te beschouwen als nodeloos veroorzaakt en de proceskosten van partijen in conventie te compenseren.

Lees het vonnis hier.

IEF 8744

Als regel de toestemming van de auteursrechthebbende behoeven

Vzr. Rechtbank Zwolle, 21 december 2009,  LJN: BL7626, GAC Group Of Companies B.V. tegen Bbl Black Box Logistics Europe B.V.

Auteursrecht. Software. Wel auteursrecht op ‘add-ons’ en andere maatwerksoftware, maar geen inbreuk. Uit de moet worden afgeleid dat GAC toestemming heeft verleend aan Black Box voor het gebruik. Dat de licentie (alleen) op naam stond van een zustervennootschap) doet daaraan niet af.

Eiser GAC heeft in aanvulling op de softwaremodules van Microsoft zogenaamde ‘add-ons’ en andere maatwerksoftware vervaardigd die is gebruikt door (de inmiddels failliete zustervennootschap) Novacare en door gedaagde Black Box. Black Box erkent dat de ICT-overeenkomst in 2005 is gesloten tussen Novacare en GAC. Zij erkent ook dat GAC auteursrecht heeft op de door haar vervaardigde maatwerkoplossingen en add-ons.

4.6. (...) Dat het een uitsluitend recht is impliceert dat derden voor de door de wet bestreken gebruiksvormen als regel de toestemming van de auteursrechthebbende behoeven. Het gaat derhalve om de vraag of Black Box inbreuk maakt op het auteursrecht van GAC door gebruik te maken van door GAC in opdracht van Novacare ontwikkelde software. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat GAC vanaf 2006 producten is gaan ontwikkelen voor Black Box. GAC heeft vanaf 2006 tot september 2009 ingestemd met het gebruik door Black Box van de door GAC ontwikkelde software. GAC heeft in die jaren specifieke software voor Black Box ontwikkeld en er is gedurende ongeveer een jaar een GAC-consultant bij Black Box in vaste dienst geweest.
Uit deze omstandigheden – die door GAC niet worden betwist – moet worden afgeleid dat GAC toestemming heeft verleend aan Black Box voor het gebruik van de door haar ontwikkelde add-ons en maatwerksoftware en dat Black Box geen inbreuk maakt op het auteursrecht van GAC door het gebruik van deze producten. Dat de licentie (alleen) op naam stond van Novacare doet daaraan niet af.

4.7. GAC beroept zich voorts op het bepaalde in artikel 15.1. en 15.2 van de algemene voorwaarden. Tussen partijen staat vast dat Novacare contractspartij is bij de overeenkomst en dat licenties zijn verleend aan Novacare. Voorts staat echter vast dat de add-ons en de maatwerksoftware niet door Novacare, maar door GAC zelf aan Black Box in gebruik zijn gegeven. Niet valt dan ook in te zien dat het gebruik van deze software door Black Box in strijd is met artikel 15.2 van de algemene voorwaarden. De software wordt immers gebruikt voor het doel waarvoor deze ter beschikking is gesteld. Dan laat de voorzieningenrechter nog daar dat Black Box – naar de mening van GAC – nu juist geen contractspartij van GAC was of is. Indien Black Box geen contractspartij is, kan tegenover haar geen beroep worden gedaan op de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de overeenkomst.

Lees het vonnis hier.

IEF 8742

Het begrippenpaar ‘duidelijk verschil’

SensoGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 6 april 2010, zaaknr. HD 200.025.612, Van Loon-Sealskin B.V. tegen Riho International B.V. (met gelijktijdige dank aan Wim Maas, Banning & Adonna Alkema, Klos Morel Vos & Schaap).

Bodem in badenzaak (zie voor eerste instantie: Rechtbank Breda, 16 juli 2008, IEF 6496). Contractueel IE-recht. Auteursrecht, modellenrecht en/of slaafse nabootsing komen niet (meer) direct ter sprake. Geschil draait om de woorden ‘duidelijk verschil’ in de onthoudingsverklaring. Mooi samengevat door het hof zelf :  “In dit geval gaat het om het begrippenpaar "duidelijk verschil". Anders dan het woord "duidelijk" suggereert, is daarmee niet aanstonds duidelijk wat met "duidelijk verschil" wordt bedoeld.” 

De rechtbank oordeelde in haar vonnis dat voor alle drie de baden gold dat er
een voldoende "duidelijk verschil" was zodat Riho niet in strijd had gehandeld met de onthoudingsverklaring. Het hof wijkt gedeeltelijk af van dit oordeel. In citaten:

4.3.6. In dit geval gaat het om het begrippenpaar "duidelijk verschil". Anders dan het woord "duidelijk" suggereert, is daarmee niet aanstonds duidelijk wat met "duidelijk verschil" wordt bedoeld.

4.3.7. Naar 's hofs oordeel kan daarbij niet worden geabstraheerd van de markt waarom het gaat. Het aantal basisvormen voor ligbaden is beperkt. Binnen die grondvormen is het aantal variaties, gelet op de functionele en technische vereisten, uiteindelijk eveneens beperkt. De door de partijen overgelegde brochures (ook van andere merken) wijzen daar ook op. Naarmate de variatiemogelijkheden geringer zijn, zal ook eerder een bepaald verschil als een "duidelijk verschil" worden aangemerkt.

(…)

4.5.2. Bedoeld begrippenkader ("onvolkomen herinneringsbeeld") is ontleend aan de IE-praktijk. Dat is echter niet direct van toepassing, omdat de onthoudingsverklaring weliswaar haar oorsprong vond in een auteursrechtelijk dispuut, doch de thans aan de orde zijnde vraag- namelijk of is gehandeld in strijd met de onthoudingsverklaring- op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. Het gaat om het begrip "duidelijk verschil". Dat heeft het hof te toetsen, en dat kan het hof toetsen door de baden naast elkaar te bekijken. Of afnemers door een onvolledig herinneringsbeeld in verwarring zouden kunnen komen is voor de vraag of er voldoende duidelijk verschil was in de zin van de onthoudingsverklaring niet van doorslaggevende betekenis.

(…)

4.15. Het hof geeft hierna een omschrijving van de verschillen tussen de diverse baden. Daarbij zal het hof, voor zoveel mogelijk, alle verschillen benadrukken, ook de verschillen die enkel goed waarneembaar zijn indien de baden naast elkaar staan op diverse wijze worden belicht, of de verschillen die niet zichtbaar, maar wel voelbaar zijn.


(…)

4.15.6. Het hof komt tot hetzelfde oordeel als de rechtbank en als het Gerechtshof Amsterdam in het kort geding. Alle elementen, overeenkomsten en verschillen, in aanmerking genomen, en gelet op de beperkte reikwijdte van de onthoudingsverklaring, zijn de verschillen van dien aard dat sprake is van een "duidelijk verschil" als bedoeld in die verklaring. De afwijking van de Lima ten opzichte van de Arizona is ook groot genoeg om te kunnen oordelen dat zich niet de situatie voordoet als beschreven in rov. 4.9.1, voorlaatste volzin. Mitsdien handelt Riho met de Lima niet in strijd met de onthoudingsverklaring. 

(…)

4.16.2. In de voorgaande rechtsoverweging ligt besloten dat de thans aanwezige verschillen te gering zijn om gekwalificeerd te worden als een "duidelijk verschil". Mitsdien handelt Riho met de Bogota in strijd met de onthoudingsverklaring.

(…)

4.17.2. Zoals hiervoor reeds overwogen gaat het in beginsel om vergelijking tussen de nieuwe Riho-modellen en de Senso baden, niet om de oude modellen, maar komt tegen de achtergrond van een redelijke uitleg van de onthoudingsverklaring ook enige betekenis toe aan de mate van gelijkenis tussen de oude modellen van Rilio en de Senso baden en de mate van gelijkenis tussen de oude en nieuwe Riho baden. Bij de Lima beschikt het hof over een Arizona-bad, zodat die in de beschouwingen kan worden betrokken. Bij de Bogota heeft het hof geen overeenkomende eerdere versie nodig om te komen tot het hiervoor omschreven oordeel. Doch bij de Panama heeft het hof er behoefte aan om (indien dit nog ergens beschikbaar is) de eerdere versie (de Houston) zelf te bekijken.

4.17.3. Mitsdien zal het hof de zaak naar de rol venvijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de beschikbaarheid van een "oud" onregelmatig zeshoekig bad (Houston). Indien dit het geval is, kunnen bij gelegenheid van een nader te bepalen zitting alsnog een Senso 145, een Bogota, en een Houston naast elkaar worden getoond.

Lees het arrest hier.