Alle rechtspraak  

IEF 7319

Een stijlverwantschap, maar geen verveelvoudiging

Vlinder (Jacobsen) - Lugano (Blokker). Klik voor vergrotingRechtbank Amsterdam, 13 november 2008, LJN: BG5119, Fritz Hansen A/S tegen Blokker B.V.

Kort geding tussen Fritz Hansen, de producent van de Vlinderstoel van Arne Jacobsen, en Blokker. Volgens Fritz Hansen wordt door Blokker een stoel aangeboden  (de Lugano, afbeelding rechts, klik voor vergoting) die een inbreuk vormt op het auteursrecht op de Vlinderstoel. Vordering wordt afgewezen. Er is wel een stijlverwantschap, maar de totaalindrukken verschillen. Onbetwiste redelijke proceskosten: €4.613,58.
 
“Door het ontbreken van de welvingen in het zitvlak en de rugleuning heeft de Luganostoel bovendien een geheel ander zitcomfort, zoals is gebleken uit de voor deze procedure tijdelijk door partijen ter beschikking gestelde stoelen, maar dit terzijde. Door de verschillen tussen de stoelen is er meer sprake van een stijlverwantschap met, maar niet van een verveelvoudiging van de Vlinderstoel. Voorshands wordt daarom geoordeeld dat met de Luganostoel geen inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht op de Vlinderstoel.”

“2.6.  In haar folder de “Blokker Topper” van week 38 is door Blokker een stoel met de naam “Lugano” in de kleuren mat wit en mat transparant beuken voor een prijs van EUR 17.99 ter verkoop aangeboden. De producent van de Luganostoel is het in Taiwan gevestigde bedrijf Suiann Industrial Co. Ltd."

Auteursrecht

"(…) 4.2.  Niet in geschil is dat op de Vlinderstoel auteursrecht rust. (…) 

(…) 4.5.  Uit het voorgaande blijkt dat de Vlinderstoel en de Luganostoel zeker overeenkomsten hebben, zoals de smallere taille in de rugleuning en de vorm van de poten. Niet onaannemelijk is dan ook dat bij het ontwerpen van de Luganostoel de Vlinderstoel als inspiratiebron heeft gediend. Dit betekent echter nog niet dat daarmee met de Luganostoel ook een inbreuk is gemaakt op het auteursrecht op de Vlinderstoel. Daarvoor is de totaalindruk van de Luganostoel te verschillend van de Vlinderstoel, waarbij in zoverre onderscheid wordt gemaakt tussen de uitvoering van beide stoelen in wit dan wel beukenhout. De totaalindruk van de witte Luganostoel is sterk verschillend van de Vlinderstoel. De beukenhouten versie van de Luganostoel, met de daarop aangebrachte suggestie van een houtnerf, lijkt op dichtere afstand van de Vlinderstoel te staan dan de witte versie van de Luganostoel. Bij de Luganostoel ontbreekt echter in beide uitvoeringen het voor de Vlinderstoel kenmerkende welvende en glooiende lijnenspel, zowel aan de buitenzijde van de rugleuning en het zitvlak als in de rugleuning en het zitvlak zelf. Door het ontbreken van de welvingen in het zitvlak en de rugleuning heeft de Luganostoel bovendien een geheel ander zitcomfort, zoals is gebleken uit de voor deze procedure tijdelijk door partijen ter beschikking gestelde stoelen, maar dit terzijde. Door de verschillen tussen de stoelen is er meer sprake van een stijlverwantschap met, maar niet van een verveelvoudiging van de Vlinderstoel. Voorshands wordt daarom geoordeeld dat met de Luganostoel geen inbreuk wordt gemaakt op het auteursrecht op de Vlinderstoel."

Slaafse nabootsing

"4.6.  Ten aanzien van de stelling van [eiseres] dat de verkoop van de Luganostoel door Blokker onrechtmatig is omdat de Luganostoel een slaafse nabootsing is van de door haar geproduceerde en verkochte Vlinderstoel, wordt overwogen dat nabootsing van een product van een concurrent alleen dan ongeoorloofd is indien men, zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het product af te doen, op bepaalde punten evengoed een andere weg had kunnen inslaan en men door dit na te laten verwarring sticht bij het relevante publiek over de herkomst van het product.

4.7.  Zoals hiervoor reeds overwogen zijn er weliswaar overeenkomsten tussen de Vlinderstoel en de Luganostoel, maar zijn de totaalindrukken van deze stoelen verschillend. Waar mogelijk heeft de fabrikant van de Luganostoel bij het ontwerp een andere weg gekozen. Niet aannemelijk is dan ook dat het relevante publiek de Luganostoel met de Vlinderstoel zal verwarren, te minder nu door eiseres daarvoor geen bewijzen zijn aangedragen. Van slaafse nabootsing is voorshands dan ook geen sprake."


Lees het vonnis hier.

 

IEF 7318

Verend opgelegde dekvloeren

Fonofloor - RedufloorRechtbank ’s-Hertogenbosch, 29 oktober 2008, LJN: BG4633, Fonofloor B.V. tegen O.C.A.M. Holding B.V.,

Auteursrecht. Merkenrecht. Concurrentie na samenwerking. Geen inbreuk op auteursrecht m.b.t brochure, folder algemene voorwaarden en  prestatiecertificaat. Onduidelijkheid over eventuele auteursrechthebbende is niet van belang, nu van inbreuk geen sprake is. “Zeer vergelijkbaar” is onvoldoende, nu de omvang, de tekst en de afbeeldingen sterk van elkaar verschillen. Merk Redufloor maakt geen inbreuk op Fonofloor.

Wanneer de relatie tussen de opdrachtgever en degene die het materiaal heeft ontwikkeld, wordt verbroken, kan de opdrachtgever het materiaal in beginsel blijven gebruiken zonder daarvoor een (eventueel aanvullende) vergoeding verschuldigd te zijn, tenzij anders is overeengekomen. 

“De rechtbank acht het begrijpelijk dat Fonofloor liever had gewild dat OCAM c.s. meer afstand ten opzichte van haar en haar product zou nemen. Dat betekent echter nog niet dat er sprake is van onrechtmatig handelen van OCAM c.s.” Proceskosten volgens liquidatietarief.

Auteursrecht op de brochure en de folder met verwerkingsvoorschriften:

"4.4. De brochure van Fonofloor en de folder met verwerkingsvoorschriften zijn door Mediacom in opdracht van Fonofloor gemaakt, dat staat tussen partijen vast. De maker wordt niet op dit materiaal vermeld. Op grond van artikel 8 Auteurwet wordt in een dergelijk geval de vennootschap die het werk als afkomstig van haar openbaarmaakt, als maker aangemerkt. Partijen kunnen bij overeenkomst hiervan afwijken. Volgens OCAM c.s. gelden de algemene voorwaarden van Mediacom, waarin onder meer is bepaald dat zij eigenaar van de intellectuele eigendomsrechten van door haar ontwikkelde producten blijft. Fonofloor beroept zich op vernietiging van die voorwaarden, omdat deze volgens haar niet door Mediacom aan Fonofloor zijn verstrekt. Volgens OCAM c.s. zijn de voorwaarden wél verstrekt. Het staat dus nog ter discussie wie auteursrechthebbende van de brochure en de folder met verwerkingsvoorschriften is.

4.5. Als blijkt dat er geen sprake is van inbreuk op het auteursrecht, kan hier echter in het midden blijven welk van partijen auteursrechthebbende is. Wanneer de reclame van OCAM c.s. (productie 2 Fonofloor) met de brochure van Fonofloor (productie 1 Fonofloor) wordt vergeleken, blijkt dat de omvang, de tekst en de afbeeldingen sterk van elkaar verschillen. Datzelfde geldt wanneer de folder met verwerkingsvoorschriften van OCAM c.s. (productie 4 Fonofloor) met die van Fonofloor (productie 3 Fonofloor) wordt vergeleken. Alleen de in beide folders afgebeelde schema’s vertonen gelijkenissen. Fonofloor noemt het materiaal van haarzelf en Redumax “zeer vergelijkbaar”, maar dat is niet voldoende om inbreuk op auteursrecht aan te nemen. Voor zover er door OCAM c.s. al auteursrechtelijk beschermde trekken van het materiaal van Fonofloor zijn overgenomen, is dat niet in een mate gebeurd waardoor sprake is van inbreuk op het auteursrecht."

Auteursrecht op de algemene voorwaarden en het prestatiecertificaat:

"4.6. OCAM c.s. heeft aangevoerd dat de algemene voorwaarden van Fonofloor zijn gekopieerd van die van haar zusterbedrijf Wedeflex en dat ook het prestatiecertificaat een aangepaste versie van het certificaat van Wedeflex is. Dit is door Fonofloor niet weersproken, zodat het tussen partijen vast staat. Fonofloor heeft niets aangevoerd op basis waarvan moet worden geconcludeerd dat haar voorwaarden en prestatiecertificaat niettemin als nieuwe, oorspronkelijke werken zouden moeten worden aangemerkt en dus auteursrechtelijk beschermd zijn. Voor zover de voorwaarden en het certificaat van Wedeflex wél auteursrechtelijk beschermde werken zijn, kan dat evenmin tot toewijzing van de vorderingen leiden. Wedeflex is immers geen partij in deze procedure."

Merkrecht

"4.7. Voor zover Fonofloor ook een inbreuk op haar merkrecht aan haar vorderingen ten grondslag legt, overweegt de rechtbank het volgende. Fonofloor heeft als merkhouder van het merk “Fonofloor” het uitsluitend recht op dit merk, onder andere voor isolatiemateriaal en vloerbedekking. Redumax gebruikt het teken “Redufloor” voor dergelijke producten. Er is echter geen sprake van merkinbreuk, omdat “Redufloor” onvoldoende met “Fonofloor” overeenstemt om op basis daarvan verwarringsgevaar tussen beide aan te nemen.

(…) 4.9. Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen van Fonofloor, voor zover gegrond op inbreuk op intellectuele eigendomsrechten, worden afgewezen."

Gesteld onrechtmatig handelen

"4.10. Partijen zijn het erover eens dat het product van Fonofloor niet door een intellectueel eigendomsrecht zoals octrooirecht wordt beschermd. Zij twisten onder meer over de vraag of het door Redumax verhandelde product is nagemaakt van het door Redumax verhandelde product, in hoeverre de producten gelijk zijn en of er verwarringsgevaar bestaat.

(…) 4.13. De rechtbank benadrukt dat bij de beoordeling van de handelwijze van OCAM c.s. de vrijheid van handel en nijverheid voorop staat. Bij het beëindigen van de zakelijke relatie tussen enerzijds Fonofloor en anderzijds OCAM, Mediacom en [S] is geen non-concurrentiebeding overeengekomen. Dat OCAM c.s. aan derden en mogelijk ook aan Fonofloor heeft laten weten zich op reclamewerk te willen gaan toeleggen, betekent niet dat zij dus geen concurrerende activiteiten mócht gaan ontplooien. Dat stond haar in beginsel vrij. Dat zou anders kunnen zijn als zij bij de concurrerende activiteiten stelselmatig of in substantiële mate het bedrijfsdebiet van Fonofloor zou afbreken, maar dit is gesteld noch gebleken.

Fonofloor stelt dat verwarring tussen beiden ontstaat door het gebruik van de brochures, verwerkingsvoorschriften, prestatiecertificaten en algemene voorwaarden van Redumax en van gelijkende namen. De brochures en verwerkingsvoorschriften van Redumax wijken naar het oordeel van de rechtbank echter zozeer af van die van Fonofloor dat deze niet tot verwarring zullen leiden (zie overweging 4.5). Datzelfde geldt voor de door Redufloor gebruikte namen “Redufloor”, “Hotfix-methode”, “Redustrip” en “Redumax-tape” ten opzichte van de door Fonofloor gebruikte namen “Fonofloor”, “Hotmeld-methode” “Fonostrip” en “Fonotape”. Het certificaat en de algemene voorwaarden van Redumax lijken weliswaar zeer sterk op die van Fonofloor, maar het gebruik van vergelijkbare certificaten en voorwaarden is in diverse branches zó algemeen dat het gebruik van het certificaat en de voorwaarden van Redumax evenmin tot verwarring tussen Redumax en Fonofloor zal leiden.

(..) 4.15. De rechtbank acht het begrijpelijk dat Fonofloor liever had gewild dat OCAM c.s. meer afstand ten opzichte van haar en haar product zou nemen. Dat betekent echter nog niet dat er sprake is van onrechtmatig handelen van OCAM c.s. Het betoog van Fonofloor dat OCAM c.s. onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld faalt, ook wanneer de diverse handelingen van OCAM c.s. in onderling verband worden beschouwd. De vorderingen van Fonofloor zullen dan ook worden afgewezen."

Gebruik materiaal na verbreken relatie opdrachtgever en ontwikkelaar

  “4.18. De rechtbank gaat ervan uit dat OCAM c.s. met het reclamemateriaal doelt op de brochures en folders die ook in conventie onderwerp van discussie zijn geweest. Zoals reeds in conventie is besproken, is tussen partijen in geschil wie het auteursrecht op dit materiaal heeft. Ook in reconventie kan het antwoord op die vraag in het midden blijven en is bewijslevering op dit punt dus niet aan de orde. Als OCAM c.s. het auteursrecht op dit materiaal heeft, geldt namelijk het volgende. Het materiaal is in opdracht van Fonofloor ontwikkeld, dat staat tussen partijen vast. Wanneer de relatie tussen de opdrachtgever en degene die het materiaal heeft ontwikkeld, wordt verbroken, kan de opdrachtgever het materiaal in beginsel blijven gebruiken zonder daarvoor een (eventueel aanvullende) vergoeding verschuldigd te zijn, tenzij anders is overeengekomen (zie ook Spoor c.s. in Auteursrecht, paragraaf 2.14). Dat daarover tussen partijen andersluidende afspraken zijn gemaakt, is niet gesteld of gebleken. Evenmin zijn feiten of omstandigheden naar voren gekomen die de rechtbank aanleiding geven van eerdergenoemd uitgangspunt af te wijken.”

Lees het vonnis hier

IEF 7314

Het enkele ontwikkelen of inzetten van een nieuwe mode of stijl

Batavus (boven) vs. Blomson Montego MoverVzr. Rechtbank Haarlem, 24 november 2008, KG ZA 08-564, Batavus B.V. tegen Blomson International B.V. (met dank aan Dirk Straathof, Brinkhof)

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Onrechtmatig handelen. Vorderingen afgewezen. De Blomson Motego Mover (afbeelding onder, klik voor vergroting) maakt geen inbreuk op Personal Bikes van eiser Batavus.

Batavus is de fabrikant van onder meer een fiets genaamd Personal Bike Delivery. Deze fiets wordt sinds 1995 op de markt gebracht door Batavus. Blomson heeft in 2007 een fiets op de markt gebracht onder de naam Montego Mover. Volgens Batavus maakt deze fiets inbreuk op haar auteursrecht met betrekking tot het ontwerp van de Personal Bike Delivery. Voorts ziet Batavus de Montego Mover als een ongeoorloofde slaafse nabootsing.  

De Voorzieningenrechter is van oordeel dat de volgens Batavus kenmerkende elementen, te weten het U frame en de dwarsverbinding, niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Deze elementen werden reeds voor 1995 in fietsen toegepast.

Ook het resterende samenstel van afzonderlijke onderdelen die volgens Batavus bijdragen aan de totaalindruk (dikke/brede uitvoering van de buizen, brede banden, de niet gangbare wielmaat 26 inch, de berde handgrepen, het brede achterspatbord, de hoge stuurbocht, de dubbele middenstandaard, de open kettingkast, de ring om de crank, het lampje op de linkerzijstang van het voorwiel en de robuust ogende voordrager) komen volgens de Voorzieningenrechter niet in aanmerking voor auteursrechtelijke bescherming. Ten aanzien van een aantal van deze onderdelen valt volgens de Voorzieningen naar voorlopig oordeel niet uit te sluiten dat ze functioneel bepaald zijn. Voor het overige staat vast dat de corresponderende onderdelen van Montego Mover niet overeenstemmen.

“4.13 Voor zover Batavus zich heeft willen beroepen op bescherming van de robuuste stijl waarin de Personal Bike Delivery is uitgevoerd, kan dat beroep niet slagen, nu de stijl waarin een werk is uitgevoerd niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

Evenmin komt aan het enkele ontwikkelen of inzetten van een nieuwe mode of stijl bescherming krachtens auteursrecht toe. Bovendien heeft Blomson gewezen op andere fietsen, zoals mountainbikes of fietsen van het merk Kronan die ook dikke buizen en een robuust uiterlijk vertonen, welke fietsen reeds op de markt waren ten tijde van het verschijnen van de Personal Bike.

Van belang is voorts of - mede gelet op mode, trend of stijl op het gebied van fietsen - Blomson met haar fiets de Montego Mover voldoende afstand van het product van Batavus heeft genomen en met haar ontwerp op een voldoende eigen wijze uiting beeft gegeven aan de vigerende mode, trend, of stijl van ontwerpen. Gelet op het hiervoor overwogene is de voorzieningechter van oordeel dat Blomson bij de Montego Mover voldoende afstand heeft genomen van de Personal Bike Delivery.”

Van auteursrechtinbreuk is volgens de Voorzieningenrechter voorshands geen sprake.

Ook het beroep van Batavus op slaafse nabootsing faalt. Van een slaafse kopie is naar het oordeel van de Voorzieningenrechter geen sprake. Voorts is niet komen vast te staan dat Blomson verwarring sticht.
Batavus wordt veroordeeld in de volledige proceskosten ad EUR 11.211,67.

Lees het vonnis hier.

IEF 7312

De teksten van incasso-overeenkomsten

Hoge Raad, 21 november 2008, LJN: BF5284, Juresta Nederland B.V. tegen Advex Financiële Diensten B.V. c.s.  (met conclusie A-G Verkade)

81 RO-arrest. Oorspronkelijk auteursrechtelijk geschil. Onrechtmatige daad. Schadeplichtigheid na betekening van vonnis dat later werd vernietigd; eigen schuld in de zin van art. 6:101 BW; schadeberekening; gebruik deskundigenrapport waarop partijen niet tussentijds hebben kunnen reageren; passeren bewijsaanbod. Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling en verwerpt het beroep (81 RO). 
 
In deze zaak gaat het om de vraag of Juresta jegens Advex c.s. aansprakelijk is voor de schade die Advex c.s. vanaf 9 januari 1998 stellen te hebben geleden als gevolg van de betekening van het later vernietigde vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 1998 en zo ja, tot welk bedrag.

Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 1998 is Advex c.s., op straffe van het verbeuren van een dwangsom, op auteursrechtelijke gronden verboden de (teksten van) incasso-overeenkomst(en) van Juresta geheel of gedeeltelijk in gewijzigde vorm bewerkt en/of nagebootst te verveelvoudigen of openbaar te maken. Na betekening van het vonnis door Juresta op 9 januari 1998 hebben Advex c.s. zich onthouden van het gebruik van de door hen gehanteerde incasso-overeenkomst en algemene voorwaarden. Nadien is het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 1998 in hoger beroep vernietigd bij arrest van het hof Amsterdam van 20 mei 1999.

De rechtbank heeft - in hoger beroep en in cassatie niet bestreden - geoordeeld dat met de executie van het in hoger beroep vernietigde vonnis de onrechtmatigheid en schadeplichtigheid van Juresta jegens Advex c.s. vaststaat. De omvang van de schade is vervolgens onderwerp van geschil geworden. Na een door de rechtbank bevolen deskundigenbericht is Juresta veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan Advex c.s. Het hof heeft de bestreden vonnissen van de rechtbank bekrachtigd.

Lees het arrest hier.

IEF 7294

The collapse of the system of reciprocal representation agreements

Zaiks!Voor de auteursrechtelijke-beheersorganisatieliefhebber. Drie beschikking op bezwaren van collectieven tegen de reorganisatieplannen van de Europese Commissie. (Nederlandse vertalingen nog niet beschikbaar).

1- GvEA, 14 november 2008, beschikking in zaak T-411/08 R, Artisjus Magyar (...)  Iroda Egyesület tegen Europese Commissie

2- GvEA, 14 november 2008, beschikking in zaak T-422/08 R, SACEM tegen Europese Commissie

3- GvEA, 14 november 2008, beschikking in zaak T-401/08 R,  Säveltäjäin Tekijänoikeustoimisto Teosto ry tegen Europese Commissie

4- GvEA, 14 november 2008, beschikking in zaak T-410/08 R,  GEMA tegen Europese Commissie

5- GvEA, 14 november 2008, beschikking in zaak T-398/08 R,  Stowarzyszenie Autorów ZAiKS tegen Europese Commissie

Beschikkingen zijn zeer overeenstemmend en allen afwijzend wegens gebrek aan speodeisend belang. Even kort in citaten uit de enige Engelstalige beschikking (Artijus):

“By this application for interim measures, the applicant, a Hungarian association for the collective management of copyright, seeks partial suspension of the operation of Commission Decision C(2008) 3435 final of 16 July 2008 relating to a proceeding under Article 81 of the EC Treaty and Article 53 of the EEA Agreement (Case COMP/C2/38.698 – CISAC) (‘the contested decision’). (…) The contested decision concerns the conditions of management and licensing of public performance rights for musical works. It is addressed to the 24 collecting societies established in the European Economic Area (EEA) which are members of the International Confederation of Societies of Authors and Composers (CISAC), one of which is the applicant.

(…) In the contested decision the Commission challenges the lawfulness of certain clauses in the reciprocal representation agreements, namely the clause on the membership of the member authors and the exclusivity clause, and of the collecting societies’ concerted practice concerning the territorial delineation of the mandate to grant licences, the result of which is territorial exclusivity. According to the Commission, those clauses and that practice are contrary to Article 81 EC.”

Findings of the President of the Court: “43. Accordingly, in the absence of specific factors put forward by the applicant, its bald assertion as to the collapse of the system of reciprocal representation agreements and the serious financial damage which it would suffer as a result, in terms of threatening its existence, does not justify suspending the operation of the contested decision.”

Lees meer in de de arresten Artisjus, SACEM, Säveltäjäin, GEMA & Zaiks.

IEF 7293

Plaatjes!

Plaatje op rechtspraak.nlNieuwe ontwikkelingen op rechtspraak.nl: plaatjes! In ieder geval een zegen voor IE-juristen, maar wellicht ook een aardig voorland voor andersoortige vonnissen en arresten (ongezellige strafzaken lijken wat minder geschikt). De eerste plaatjes, voor zover wij kunnen nagaan, betreffen, hoe kan het ook anders, een zaak van de onvolprezen Rechtbank Den Haag:

Rechtbank s-Gravenhage,  19 februari 2008, KG ZA 07-1504 Meubelfabriek Vermeer B.V. tegen Marcel Van Dam Meubelen Import-Export B.V.

Lees het geïllustreerde vonnis hier. Of anders het originele vonnis hier.
 

IEF 7288

Door het uitblijven van een bodemprocedure

Boekblad bericht: “Uitgeverij Maarten Muntinga heeft de juridische strijd tegen de Italiaanse uitgeverij Rainbow S.p.A alsnog verloren. Maarten Muntinga heeft de strijd tegen Rainbow S.p.A alsnog verloren, omdat zij na het gewonnen eerste kort geding geen bodemprocedure heeft aangespannen.  Door het uitblijven van een bodemprocedure binnen drie maanden is de uitspraak van het eerste kort geding vervallen. Muntinga moet de proceskosten van het kort geding grotendeels terugbetalen aan het Nederlandse dochterbedrijf van Rainbow S.p.A., Rainbow Distribution.

 Volgens de advocaat van Rainbow Distribution, Mr. Joris van Manen van De Brauw Blackstone Westbroek, zouden de Italianen nu weer gebruik kunnen maken van de naam Rainbow voor boeken en tijdschriften. 'Maar dat zal niet gebeuren. De cliënt heeft vanaf het begin toegezegd dat niet meer te doen en doet die toezegging gestand. Het is mijn cliënt met name te doen om haar televisieseries, dvd's en animatiefilms, zoals Winx Club en Monster Allergy en de daarop gebaseerde merchandisingartikelen. De boeken en tijdschriften zijn bijzaak.'

Lees hier meer. Wie het vonnis heeft, mag het vanzelfsprekend mailen

 

IEF 7286

De drie spoorloze kunstwerken

Rechtbank Breda, 12 november 2008, LJN: BG4232, Eiser tegen de Gemeente Breda.

Auteursrecht. De enkele vrees dat BKR kunstwerken vernietigd zijn is onvoldoende grond om de vorderingen op artikel 25 lid 1 sub d AW toe te wijzen. En zelfs als de kunstwerken wel vernietigd waren zou die vernietiging, onder verwijzing naar Jelles/Zwolle, nog geen aantasting op van het auteursrecht opleveren. Proceskosten volgens liquidatietarief.

“4.1. Eiser grondt zijn vorderingen op artikel 25 lid 1 sub d van de Auteurswet. Hij voert aan dat de omstandigheid dat zijn werken niet meer traceerbaar zijn op zichzelf al een inbreuk vormt op zijn eer en goede naam. De vrees dat de drie spoorloze kunstwerken vernietigd zijn wordt volgens eiser versterkt door het feit dat het werk “het Getijdenobject” zonder zijn medeweten vernietigd werd en het feit dat alle andere BKR-kunstwerken wel aan hem terug in eigendom zijn overgedragen.

 4.2. De gemeente Breda betwist dat zij de drie kunstwerken heeft vernietigd. Volgens de Gemeente Breda kan haar niet worden verweten dat zij niet meer kan achterhalen waar de drie BKR-kunstwerken zich thans bevinden, omdat zij in het kader van de BKR in de jaren ‘70 en ‘80 circa 20.000 kunstwerken heeft aangekocht en het destijds, bij gebreke van automatiseringsmogelijkheden, te kostbaar en te complex was om een registratie bij te houden van alle kunstwerken die zij onder zich had.

4.3. De rechtbank overweegt als volgt: De door eiser ingestelde vorderingen zijn alle gebaseerd op de feitelijke stelling dat eiser vreest dat zijn kunstwerken zijn vernietigd of in het ongerede zijn geraakt. eiser stelt dus niet dat ze zijn vernietigd of in het ongerede zijn geraakt. Op basis van enkel genoemde vrees kunnen de vorderingen niet worden toegewezen.

4.4. Indien eiser al bedoeld zou hebben stellig te stellen dat de kunstwerken zijn vernietigd of in het ongerede zijn geraakt en indien veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat dit zo was, dan nog levert de vernietiging van die kunstwerken geen aantasting op van het auteursrecht op basis van artikel 25 lid 1 sub d van de Auteurswet (zie het arrest Jelles/Zwolle, Hoge Raad 6 februari 2004, LJN: AN7830). In het geval dat de kunstwerken in het ongerede zijn geraakt heeft te gelden dat het niet sluitend documenteren van 20.000 BKR-kunstwerken vanaf de jaren ‘70 van de vorige eeuw in zijn algemeenheid niet is aan te merken als onzorgvuldig en onrechtmatig jegens eiser.  Bijzondere omstandigheden die vernietiging of het in ongerede doen raken ten aanzien van eiser onrechtmatig maken zijn niet gesteld.
De conclusie luidt dan ook dat eiser reeds om deze redenen niet ontvankelijk dient te worden verklaard in alle vorderingen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7284

Dit specifieke, enigszins a-typische geval

CrocsVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 13 november 2008, KG ZA 08-1296, Crocs Inc. c.s. tegen X Holding B.V.

Crocs-zaak. Merkenrecht. Modellenrecht. Auteursrecht. Geen spoedeisend belang. Uit strafzaak tegen gedaagde kan niet worden afgeleid dat gedaagde ‘thans nog steeds het vermeend inbreukmakend schoeisel vermarkt’. Ook weigering om onthoudingsverklaring te ondertekenen levert in dit geval geen spoedeisend belang op. Proceskosten zijn voor eiser Crocs: €5.779,75.

“4.5. Zij [eiser] stelt dat het haar pas tijdens de strafzitting van 22 juli 2008 jegens bedoelde derde duidelijk is geworden dat X (of een van diens vennootschappen) door het leveren van vermeend inbreukmakend schoeisel aan deze derde nog steeds inbreuk op haar auteurs- en Gemeenschapsmodelrechten maakt. De voorzieningenrechter kan Crocs niet in haar stelling volgen. Onbetwist staat vast dat het proces-verbaal in het strafrechtelijke onderzoek jegens meerbedoelde derde op 30 november 2007 is gesloten, zodat de strafzaak slechts betrekking heeft op feiten van voor die datum en daaraan derhalve niet de conclusie kan worden verbonden dat X (of een van diens vennootschappen) thans nog steeds het vermeend inbreukmakend schoeisel vermarkt. Bovendien stelt Crocs dat deze verdachte ter zitting zou hebben gesteld dat X hem zou hebben beleverd, welke uiting van deze verdachte in een strafzaak door X ter zitting in de onderhavige procedure uitdrukkelijk is betwist.

Bij gebreke van verdere concrete aanwijzingen wordt voorshands niet aannemelijk geacht dat X (of een van diens vennootschappen) deze derde voorafgaand aan november 2007 zou hebben beleverd. Daarenboven is het gelet op de verklaring van X tijdens de mondelinge behandeling van de onderhavige zaak, welke verklaring door Crocs niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist, voldoende aannemelijk dat X en de door hem gecontroleerde vennootschappen op zijn laatst na de inbeslagname door de FIOD-ECD op 25 februari 2008 zijn gestopt met de vermeende inbreuk op de auteurs- en Gemeenschapsmodelrechten van Crocs en is er geen enkele andere concrete aanwijzing aannemelijk gemaakt dat verdere inbreuk dreigt.

4.6. De enkele weigering door de Holding om de door Crocs voorgelegde onthoudingsverklaring te ondertekenen – die naar de stellingen van X allerlei ‘wurgbepalingen’ bevat, terwijl bovendien als onbetwist gesteld aannemelijk is dat de Holding geen andere activiteiten ontplooit dan het houden van aandelen en derhalve geen inbreuk kan plegen – is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden van dit specifieke, enigszins a-typische geval onvoldoende om een spoedeisend belang aan te nemen bij de gevraagde voorlopige voorzieningen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7272

Tegen de Staat der Nederlanden (HB)

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 11 november 2008, zaaknr. 299597, Stichting NORMA, Pieter Blok, Carel Kraayenhof, Ricky Koole, Caroline de Bruijn, NTB & FNV tegen Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoeding, De Staat der Nederlanden,  STOBI & FAIR (met dank aan Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap)

Geen heffing op MP3-spelers. De AMvB waarbij de Thuiskopie-tarieven voor 2008 werden bevroren en niet uitgebreid naar hardware (harddisk-recorders en mp3-spelers) was een rechtmatig besluit. Er is geen sprake van strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. Geen disproportionele beperking. Er blijft voldoende billijke compensatie over.

Ook is er geen sprake van strijd met de Auteurswet. Als partijen er in de SONT niet uitkomen, en daar blijkt sprake van, mag de Minister ingrijpen met een AMvB. De Minister heeft in redelijk tot dit besluit kunnen komen en er is sprake van een redelijke afweging van belangen. Ten overvloede merkt het hof op dat dit in de toekomst anders zijn kan. Anders dan d erechtbank oordeelt het hof dat het hier geen IE-geschil betreft, de kostenveroordeling geschiedt dus volgens het liquidatietarief.

Lees het arrest hier. Vonnis Rechtbank Den Haag hier.