Auteursrecht  

IEF 14706

Auteursrechtinbreuk door gebruik foto's voor reclamedoeleinden

Ktr. Rechtbank Overijssel 24 februari 2015, IEF 14706 (Masterfile tegen Meindersma)
Uitspraak ingezonden door Helen Maatjes, The Legal Group. Auteursrecht. Foto's. Meindersma heeft zonder toestemming een collage van foto's op haar website geplaatst voor reclamedoeleinden. De foto's zijn gemaakt door de fotograaf Wyszynski die het auteursrecht heeft overgedragen aan Masterfile. Masterfile exploiteert een website met allerlei foto's, waarbij potentiele afnemers tegen betaling geselecteerde foto's kunnen downloaden. Meindersma stelt dat voor het gebruik toestemming is verkregen van de Franse onderneming Chomette, maar zij had zelf moeten onderzoeken van welke fotograaf de foto afkomstig was. De kantonrechter stelt auteursrechtinbreuk vast en wijst schadevergoeding toe.

5.2. Voorop wordt gesteld dat ook geen gebruik van een foto mag worden gemaakt, door deze bijvoorbeeld op een website te publiceren, als de gebruiker niet weet wie de fotograaf is. Anders gezegd: Wie niet weet wie de fotograaf is, mag de foto niet publiceren. De kantonrechter is van oordeel dat Meindersma had moeten onderzoeken of de publicatie van het Fotografisch Werk op haar website een inbreuk zou betekenen op het auteursrecht van de fotograaf die het Fotografisch Werk had gemaakt.(...)
Het onder 4.2 weergegeven verweer wordt daarom verworpen en daarbij wordt aangetekend dat Meindersma nalaat te vermelden of de Franse onderneming wel toestemming had het Fotografisch Werk te publiceren. Wat daarvan zij, een toestemming verleend aan die Franse onderneming impliceert niet dat ook Meindersma gerechtigd is om met toestemming van de Fransen tot publicatie o haar website over te gaan.

Op andere blogs:
Dirkzwager

IEF 14697

De zaak Tuymans: een deontologische kwestie

Bijdrage ingezonden door professor Bernt Hugenholtz, Instituut voor Informatierecht te Amsterdam. Korte voordracht gehouden tijdens debatavond over plagiaat in de kunsten, Akademie van Kunsten, Amsterdam, 19 februari 2015 [luister naar het VPRO-radioverslag]. Heeft Luc Tuymans het auteursrecht van fotografe Katrijn van Giel geschonden? Men hoeft geen hoogleraar auteursrecht te zijn om het antwoord op deze juridische vraag te kunnen geven: vanzelfsprekend. Tuymans heeft toegegeven het werk van Van Giel te hebben bewerkt, maar beriep zich voor de Antwerpse rechter op de ‘parodie-beperking’, die ook in de Nederlandse Auteurswet (art. 18b) voorkomt. Op grond van deze regel is het gebruik van andermans werk zonder toestemming toegestaan, maar dan moet er wel sprake zijn van een humoristische of spottende intentie.[Hof van Justitie EU 3 september 2014, zaak C-201/13 (Deckmyn)] Dat was volgens de rechter hier niet het geval. Vordering toegewezen! [Rechtbank van eerste aanleg (en afd.) Antwerpen 15 januari 2015, IEFbe 1158 (Van Giel/Tuymans), te vinden op www.IE-Forum.be.]

In Nederland hadden negen van de tien rechtbanken precies zo geoordeeld als de Antwerpse rechtbank van eerste aanleg, hoewel een dwangsom van EUR 500.000 per overtreding wel enigszins over the top is.

Het tumult dat in de media n.a.v. deze uitspraak is ontstaan doet een kloof vermoeden tussen het in de 19e eeuw ontwikkelde auteursrecht, dat de oorspronkelijkheid van de vorm centraal stelt, en de mores (‘deontologie’) van de postmoderne beeldende kunst, waarin de focus gaandeweg van de originele vorm naar de semantiek verschoven lijkt te zijn, en het hergebruik van bestaande vormen (appropriation art) tot de gebruikelijke beeldentaal lijkt te behoren.

Hoe deze kloof te dichten?

Binnen het auteursrechtelijk systeem zou bijvoorbeeld meer ruimte geschapen kunnen worden voor het kunstcitaat. De bestaande wettelijke regeling van het citaatrecht in de Auteurswet (art. 15 a Aw) lijkt ondanks de verruiming van dit artikel in 2004 nog onvoldoende ruimte te bieden voor knip- en plakwerk louter pour l’art.

Een andere mogelijkheid zou zijn om naar Duits voorbeeld binnen het auteursrechtelijke systeem meer ruimte te maken voor de “vrije bewerking” (freie Benutzung). Volgens het Bundesgerichtshof kan de overname van (delen van) een werk geoorloofd zijn als het nieuwe werk ondanks de uiterlijke overeenstemming – met name door een antithematische Behandlung – voldoende ‘innerlijke afstand’ houdt, hetgeen bijvoorbeeld bij een parodie of een karikatuur het geval is. Maar het BGH laat in zijn jurisprudentie ook ruimte voor andere situaties waarin aan het overgenomen werk een andere semantische lading wordt gegeven.[BGH 20 maart 2003 - I ZR 117/00 (‘Gies-Adler’)]

De uitingsvrijheid en in het bijzonder de vrijheid van kunst, die tegenwoordig in het Handvest van de EU gewaarborgd zijn, [Art. 11 en 13 Handvest van de Grondrechten van de EU] pleiten ongetwijfeld voor zo’n verruiming. Maar voordat we het auteursrecht aanpassen aan de normen en waarden van de hedendaagse kunst, moeten we wel zeker weten dat daarover (over die deontologie) binnen de kunstwereld consensus bestaat.

Uit de reacties die ik tot dus ver ben tegengekomen op het Antwerpse vonnis concludeer ik voorlopig dat dat nog niet het geval is. Hoewel velen in de kunstsector (meer) ruimte willen laten voor het hergebruik van (auteursrechtelijke beschermd) beeldmateriaal, vooral als dit zo “sterk” is als Van Giels foto van politicus Dedecker, kom ik ook andere geluiden tegen. Waarom zou Van Giels prachtige foto – ook kunst! – eigenlijk vogelvrij zijn? Waarom heeft Tuymans aan haar geen toestemming willen vragen? Waarom zou Van Giel geen aandeel verdienen in de – naar verluidt – riante verkoopopbrengst van zijn “Belgian politician” aan een steenrijke Amerikaanse verzamelaar? Had Tuymans niet op zijn minst aan naamsvermelding kunnen doen?

Kortom, laat de kunstgemeenschap zich eerst maar eens uitspreken over de mores van de ontleningskunst. Dat is, toegegeven, gemakkelijker gezegd dan gedaan; zeker voor een kunstsector die zichzelf welhaast per definitie geen regels wenst op te leggen.

Maar het is geen onmogelijke opgave.

In de Verenigde Staten is door een multidisciplinair team van juristen, kunsthistorici, museumdirecteuren en kunstenaars – onder auspiciën van de College Art Association en onder leiding van wetenschappers van American University – gedurende het afgelopen jaar hard gewerkt aan het opstellen van een Code of Best Practices in Fair Use for the Visual Arts. De Code is zeer recent gepubliceerd.

De Code weerspiegelt een consensus in de Amerikaanse kunstwereld over fair use (geoorloofd hergebruik) in de beeldende kunsten. Het is dus geen interpretatie door de hoogste Amerikaanse rechter, maar eerder een richtsnoer voor de branche (“best practices”), en wellicht ook een leidraad voor de rechter.

De Code bevat onder meer richtlijnen voor artistiek hergebruik van werken:
• Artists should avoid uses of existing copyrighted material that do not generate new artistic meaning, being aware that a change of medium, without more, may not meet this standard.
• The use of a preexisting work, whether in part or in whole, should be justified by the artistic objective, and artists who deliberately repurpose copyrighted works should be prepared to explain their rationales both for doing so and for the extent of their uses.
• Artists should avoid suggesting that incorporated elements are original to them, unless that suggestion is integral to the meaning of the new work.
• When copying another’s work, an artist should cite the source, whether in the new work or elsewhere (by means such as labeling or embedding), unless there is an articulable aesthetic basis for not doing so.

Zo’n project zou ook in Nederland de moeite waard zijn. Weliswaar kennen we in Nederland geen algemene regel van fair use, maar een codificatie van wat volgens de kunstsector wel en niet “moet kunnen” zou een belangrijke stap kunnen zijn in de richting van nieuwe auteursrechtelijke normen.

Hier ligt, kortom, een mooie taak voor de Akademie van Kunsten.

Bernt Hugenholtz
[meer hierover lezen bij Egbert Dommering]

IEF 14691

Advocaat mag eigen disclaimer auteursrechtelijk handhaven

Voorz. Tuchtrechter Midden-Nederland 17 november 2014, IEF 14691 (© op disclaimer)
Voorzittersbeslissing. Klaagster gebruikt op haar website een disclaimer die lijkt op de tekst van de disclaimer die verweerder aanbiedt op zijn website. Klacht tegen advocaat die voor zichzelf optreedt bij het handhaven. Klacht: Zijn juridische titel en positie als advocaat te gebruiken om ‘onwetenden’ te intimideren met juridisch taalgebruik en sommaties voor persoonlijk gewin. Verweerder heeft van het begin af aan, in zijn eerste e-mail aan klaagster duidelijk aangegeven op grond waarvan hij van oordeel was dat klaagster inbreuk maakte op zijn auteursrecht en in kort geding grotendeels toewijzing gekregen. Klacht is kennelijk ongegrond.

1.3    Klaagster gebruikt op haar website een disclaimer die lijkt op de tekst van de disclaimer die verweerder aanbiedt op zijn website.

1.4    Verweerder heeft klaagster op 19 september 2013 de volgende e-mail gestuurd: “Geachte heer, mevrouw,
Mijn kantoor heeft geconstateerd dat de disclaimer die op uw website staat een (vrijwel) identieke kopie is van mijn disclaimer op [link naar disclaimer op website verweerder] waarvan ik de auteur ben.
Het betreft de disclaimer gepubliceerd op [link naar website van klager].
Ik ben blij dat u er zich een plezier mee doet, maar de wijze waarop u mijn disclaimer gebruikt is in strijd met de gebruiksvoorwaarden [naam website van verweerder]. Bovendien maakt u inbreuk op mijn auteursrecht.
U kunt uw inbreuk eenvoudig opheffen door binnen uiterlijk tien werkdagen na deze e-mail onderaan de disclaimer van uw website leesbaar te vermelden:
©[naam verweerder], ICT/IE-advocaat, [plaats],
[naam website verweerder]
[let op: [naam website verweerder] moet een hyperlink zijn]
Ingeval u deze copyright notice niet wilt plaatsen, vraag ik om mijn disclaimer onmiddellijk van uw website te verwijderen.

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a)    zijn juridische titel en positie als advocaat te gebruiken om ‘onwetenden’ te intimideren met juridisch taalgebruik en sommaties voor persoonlijk gewin;(...)

4.2    Het is, in zijn algemeenheid, niet verboden voor advocaten om voor zichzelf op te treden. Verweerder heeft als advocaat voor zichzelf opgetreden in het geschil dat hij had met klaagster. De klacht zal derhalve worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf die geldt voor klachten over de advocaat van de tegenpartij. De klachtonderdelen zullen gezamenlijk worden behandeld.

4.4    Gemeten naar deze maatstaf kan de voorzitter geen tuchtrechtelijk verwijt zien in de handelwijze van verweerder. Verweerder heeft van het begin af aan, in zijn eerste e-mail aan klaagster d.d. 19 september 2013, duidelijk aangegeven op grond waarvan hij van oordeel was dat klaagster inbreuk maakte op zijn auteursrecht. Dat klaagster het niet eens was met de stellingen van verweerder en dat zij zich geïntimideerd voelde door het juridisch taalgebruik van verweerder, brengt niet mee dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Hier komt nog bij dat de voorzieningenrechter de vorderingen van verweerder in het vonnis d.d. 11 december 2013 (grotendeels) heeft toegewezen.

1.7    De directeur van klaagster heeft verweerder, eveneens bij e-mail van 12 oktober 2013,  geantwoord dat hij van oordeel is dat verweerder ten onrechte het auteursrecht op de disclaimer claimt en dat hij bovendien van oordeel is dat verweerder zich schuldig maakt aan misleiding door de disclaimer op zijn website gratis aan te bieden en vervolgens toch een tegenprestatie te verlangen. De directeur van klaagster heeft verweerder gesommeerd om de link naar de website van klaagster van de zwarte lijst te verwijderen.
IEF 14689

Geen klachtrecht 'no cure no pay' voor inbreukmaker

Tuchtrechter 's-Hertogenbosch 28 januari 2013, IEF 14689, ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA3750 (No cure no pay bij auteursrechtinbreuk)
Auteursrecht. Tuchtrecht. De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond. Advocaat-verweerder heeft namens cliënte klager aangeschreven om auteursrechtinbreukmakend artikel van zijn website te verwijderen. Klacht: verweerder doet dit op basis van 50% fee, terwijl het advocaat niet is toegestaan op basis van "no cure no pay" te werken en dat een strafrechtelijke aangifte bij auteursrechtinbreuk verplicht is. Gelet op de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid, staat het verweerder zonder meer vrij om ervoor te kiezen hem civielrechtelijk aan te spreken in de plaats van strafrechtelijk aangifte te doen. Voorop staat dat het klachtrecht alleen diegene toekomt die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang is of kan worden getroffen; klager is niet in zijn belang getroffen.

2.1 Verweerder heeft klager bij brief d.d. 14 oktober 2011 namens zijn cliënte geschreven dat klager het auteursrecht van zijn cliënte had geschonden. Verweerder sommeerde klager om het inbreuk makende artikel van de website te verwijderen en om binnen 21 dagen een bedrag van € 1.200,-- aan schadevergoeding te betalen. Bij uitblijven van tijdige voldoening aan deze sommaties werden rechtsmaatregelen aangekondigd.

4.2        Klagers opvatting komt er in essentie op neer dat, wanneer een onrechtmatig (want inbreuk op auteursrecht makend) handelen tevens als strafbaar feit kwalificeert, de advocaat van de benadeelde verplicht is strafrechtelijk aangifte te doen, en van een civiele sommatie en vordering tot staken van dat onrechtmatig handelen en betaling van schadevergoeding dient af te zien. Deze opvatting vindt geen steun in het recht, niet in het burgerlijk- en strafprocesrecht noch in het tuchtrecht. Gelet op de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende - hiervoor onder 4.1 omschreven - vrijheid, stond het verweerder jegens klager zonder meer vrij om ervoor te kiezen hem civielrechtelijk aan te spreken in de plaats van strafrechtelijk aangifte te doen. Ook het feit - indien al juist - dat een civiele vordering tot staking van de auteursrechtinbreuk en betaling van schadevergoeding voor verweerder hogere kosten zou veroorzaken dan een aangifte (en mogelijke vervolging), behoefde verweerder niet tot een andere keuze te leiden. Art. 6:101 BW heeft, anders dan klager meent, niet het oog op nog te maken proceskosten, gedragsregel 23 heeft niet het oog op de financiële aangelegenheden van een wederpartij, en de veroorzaakte kosten waren - bezien vanuit het door verweerder te behartigen belang van zijn cliënt - niet onnodig.

4.3        Ter zake de klacht dat verweerders kantoor zou optreden op basis van “no cure no pay” - hetgeen verweerder betwist - overweegt de raad het volgende. Voorop staat dat het klachtrecht alleen diegene toekomt die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang is of kan worden getroffen. Ook als zou komen vast te staan dat verweerder, in het algemeen dan wel (ook) voor de wederpartij van klager, werkt op basis van “no cure no pay”, had de klacht als ongegrond moeten worden afgewezen of had klager daarin niet kunnen worden ontvangen. Niet gesteld noch gebleken is immers dat klager door deze wijze van werken van verweerder in zijn belang is of kan worden getroffen. Consequentie van dit oordeel is dat de deken evenmin als de voorzitter van de raad de verplichting had om naar aanleiding van de klacht te onderzoeken of verweerder, in het algemeen dan wel specifiek voor de wederpartij van klager, op basis van “no cure no pay” heeft gewerkt. Daar komt nog bij dat klager in zijn klaag- en verzetschriften hierover slechts vermoedens heeft geuit en voor de juistheid daarvan geen aanwijzingen heeft geleverd.
IEF 14688

Alliteratie en box als beschrijvend identiek bestanddeel

Vzr. Rechtbank Amsterdam 16 februari 2015, IEF 14688; ECLI:NL:RBAMS:2015:882 (Deluxebox tegen Kabaall)
Auteursrecht. Merkenrecht. Advalley biedt – onder meer via haar website – een zogenaamde Deluxebox aan met kortingsvouchers, waardecheques en met eventuele andere aanbiedingen. Op de website van Kabaall wordt de Digitale Gift Box aangeboden. De werkwijze, het concept en marketingstrategie vallen niet onder auteursrechtelijk bescherming. Alleen de vormgeving kan worden getoetst, maar komt niet overeen. Dat Deluxebox alleen digitaal en niet fysiek bestaat is hierbij niet van belang. Er is sprake van alliteratie en een identiek bestanddeel, te weten ‘box’, maar dit bestanddeel is louter beschrijvend. Er is geen sprake van beeldmerkinbreuk. Omdat ideeën echter vrij zijn om door een ander te worden gebruikt en gedaagden, voldoende afstand is gehouden, is het feit dat gedaagde voor eiser heeft gewerkt geen bijkomende omstandigheid voor onrechtmatig handelen. Alle vorderingen worden afgewezen.

auteursrechtinbreuk
4.2. (...) Dit gaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet zo ver dat – zoals eisers hebben gesteld – ook de werkwijze, het concept en de marketingstrategie met betrekking tot De Deluxebox onder het werkbegrip en derhalve onder de bescherming van de Auteurswet vallen. Alleen aan de hand van de vormgeving en het uiterlijk van De Deluxebox dient te worden beoordeeld of De Deluxebox mogelijk als een werk in de zin van de Auteurswet kan worden aangemerkt. Dat De Deluxebox alleen digitaal en niet fysiek bestaat is hierbij niet van belang. Ook een werk dat alleen digitaal (op het internet) waarneembaar is, kan een werk zijn in de zin van de Auteurswet, mits sprake is van materiaal dat oorspronkelijk is in die zin dat het moet gaan om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat alleen de afbeelding van De Deluxebox zoals waarneembaar op www.deluxebox.com onder het werkbegrip valt. Het uiterlijk en de vormgeving hiervan getuigen immers, vanwege de op de doos afgebeelde foto’s, de strik die alleen te zien is op de bovenkant en het deksel van de doos, het aangebrachte logo en de wijze waarop de naam van de Deluxebox is aangebracht (bijvoorbeeld “Parfum & Body” of “Hotels & Wellness”) van een eigen intellectuele schepping van de auteur.

4.3.
Gezien de wijze waarop gedaagden De Digitale Giftbox op de website www.kabaall.nl hebben afgebeeld, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat geen sprake is van een auteursrechtinbreuk. Op deze website is een zwart/wit gestileerd doosje te zien met een zwart gestileerde strikje dat niet lijkt op de afbeelding van De Deluxebox en waarin de auteursrechtelijk beschermde elementen van De Deluxebox niet of nauwelijks zijn terug te vinden. Daarnaast is op de website van Kabaall een afbeelding te zien van een klein doosje dat wordt vastgehouden door twee dameshanden. Ook hierin zijn de auteursrechtelijk beschermde elementen van de Deluxebox niet of nauwelijks terug te vinden. Op het doosje van gedaagden zijn geen foto’s, logo’s of namen aangebracht. De strik is in verhouding tot het doosje groot en – in tegenstelling tot bij De Deluxebox – om het gehele doosje gewikkeld. Dat De Deluxebox en de afbeeldingen op www.kabaall.nl alle vierkant/kubusvormig zijn is niet van belang, aangezien dit de geëigende vorm is voor een (cadeau)doos en daarom niet kan worden aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd element.

merkinbreuk
4.6.
[eiser sub 1] is houder van het onder 2.3 afgebeelde beeldmerk met daarin opgenomen de gestileerde letters d en b en het woord ‘deluxebox’. [eiser sub 1] noch Advalley beschikken over een woordmerk ‘Deluxebox’. Onder omstandigheden dient echter, bij beoordeling van de vraag of sprake is van een merkinbreuk, rekening te worden gehouden met een in een beeldmerk opgenomen woordbestanddeel. Dit geldt wanneer het woordbestanddeel het meest kenmerkende en prominent aanwezige onderdeel van het beeldmerk is en de totaalindruk van het beeldmerk domineert, terwijl het beeldbestanddeel als een (ondergeschikt) decoratief element kan worden beschouwd. Voorshands wordt geoordeeld dat dit hier niet het geval is. Het woord ‘deluxebox’ neemt in het beeldmerk een ondergeschikte plaats in. Afgezien hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat gedaagden met het teken De Digitale Giftbox geen inbreuk maken op Deluxebox. Weliswaar is er, zoals eisers hebben aangevoerd, sprake van alliteratie en van een identiek bestanddeel, te weten ‘box’, maar dit bestanddeel is louter beschrijvend van aard en mede omdat het aan het einde is geplaatst bij zowel merk als teken van ondergeschikt belang. Al met al kan dan ook niet van overeenstemming tussen teken en merk worden gesproken, laat staan dat hierdoor bij het publiek verwarring kan ontstaan. Er kan dan ook geen beroep worden gedaan op artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. Voorts is door eisers onvoldoende aangetoond dat het beeldmerk bekend is in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE, zodat eisers ook hierop geen beroep kunnen doen.
.

onrechtmatig handelen/slaafse nabootsing
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende. Niet onaannemelijk is dat [gedaagde sub 3] gedurende haar – erg korte – arbeidstijd bij Advalley op het idee is gekomen een vergelijkbare onderneming te starten. Dat Advalley zich hierdoor benadeeld voelt is begrijpelijk. Omdat ideeën echter vrij zijn om door een ander te worden gebruikt en gedaagden, zoals hiervoor is overwogen, voldoende afstand hebben gehouden van de onderneming van eisers, is het feit dat [gedaagde sub 3] voor Advalley heeft gewerkt voorshands geen bijkomende omstandigheid die het handelen van gedaagden onrechtmatig maakt. Hiervoor zou vereist zijn dat [gedaagde sub 3] gebruik (misbruik) zou hebben gemaakt van vertrouwelijke gegevens van eisers (bijvoorbeeld gegevens over klanten of over zakelijke partners), waarover zij alleen uit hoofde van haar functie bij Advalley kon beschikken. Dat hiervan sprake is, is in dit geval onvoldoende aannemelijk gemaakt. De informatie waarvan [gedaagde sub 3] mogelijk gebruik heeft gemaakt, is informatie die toegankelijk is voor eenieder die de website van Advalley raadpleegt. Dat [eiser sub 1] zich om de tuin geleid voelt omdat hij van het concurrentiebeding heeft afgezien, is eveneens begrijpelijk. In een kort geding, dat zich niet leent voor een nader onderzoek naar de feiten (bijvoorbeeld door middel van een getuigenverhoor), kan echter niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld hoe deze afspraak tot stand is gekomen en welke overwegingen van partijen hierbij een rol hebben gespeeld. Dat [gedaagde sub 3] de naam De Digitale Giftbox heeft gekopieerd van een van de door Advalley geregistreerde handelsnamen, blijkt niet uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel dat door eisers in het geding is gebracht. Weliswaar heeft [eiser sub 1] ter zitting een uittreksel digitaal opgeroepen waarop was te zien dat een van de handelsnamen van Advalley De Digitale Giftbox luidt, maar nu niet is komen vast te staan wanneer Advalley die handelsnaam heeft geregistreerd, is ook dit onvoldoende om te kunnen oordelen dat gedaagden onrechtmatig handelen.

overtreding van het geheimhoudingsbeding
4.13. (...) Ook hieruit kan de voorzieningenrechter voorshands geen schending van het geheimhoudingsbeding afleiden. De stukken die door eisers als (vertrouwelijke) contracten zijn betiteld zijn onleesbaar. Daarnaast geldt dat het verzenden van een (vertrouwelijk) stuk door een medewerker naar zijn privé-emailadres niet per definitie een schending van een geheimhoudingsbeding inhoudt. Daaraan kan immers een andere reden ten grondslag liggen, bijvoorbeeld, zoals [gedaagde sub 3] heeft aangevoerd, dat zij buiten werktijd telefonisch contact met een cliënt diende op te nemen.
IEF 14687

Technisch kenmerk van kabelblokmodel kan niet bijdragen aan eigen karakter

Vzr. Rechtbank Den Haag 20 februari 2015, IEF 14687 (KOZ Products tegen Adinco)
Modellenrecht. KOZ ontwikkelt, produceert, verhandelt en is Gemeenschapsmodelrechthebbende op kabelblokken voor het boven en/of naast elkaar monteren van spanningskabels en hydraulische buizen. Adinco is een groothandel in meet- en regelapparaten, heeft tot enkele jaren geleden KOZ kabelblokken verhandeld en brengt sinds 2014 eigen merk blokken op de markt onder de naam Fox Clamps. KOZ vordert verbod op Gemeenschapsmodellen, auteursrecht en slaafse nabootsing. De Gemeenschapsmodellen zijn niet geldig, want het ontbreekt aan eigen karakter. Een overkapping is een uitsluitend technische functie die niet kan bijdragen aan het eigen karakter. Alle vorderingen worden afgewezen.

 

Gemeenschapsmodellen 2006 niet geldig
4.1 (...) Hoewel niet in geschil is dat een ontwerper van kabelblokken een beperkte ontwerpvrijheid heeft en dat mede daarom de geïnformeerde gebruiker op details zal letten, is het verschil tussen één of drie aanhechtingen naar voorlopig oordeel te minimaal om bij de gebruiker een andere algemene indruk te creëren.


Gemeenschapsmodellen 2005 niet geldig
4.3. Adinco baseert het ontbreken van eigen karakter primair op het hierna weergegeven kabelblok, dat op de markt wordt gebracht door de Duitse onderneming Formzeug Formen- und Werkzeuggesellschaft GmbH & Co KG (hierna: Formzeug) (...) Vast staat namelijk dat Formzeug al in 1996 een Gebrauchsmuster heeft laten inschrijven voor het kabelblok (DE 296 14016).

4.5. KOZ heeft hier tegen ingebracht dat de Gemeenschapsmodellen 2005 een andere algemene indruk wekken, vooral omdat het kabelblok van Formzeug geen gebruik maakt van overkappingen (de uitsteeksels aan de uitsparingen aan de onderzijde van het kabelblok waarin de kabels worden opgevangen). Naar voorlopig oordeel kunnen de Gemeenschapsmodellen 2005 geen eigen karakter ontlenen aan die overkappingen. Een Gemeenschapsmodel geldt namelijk niet voor een uiterlijk kenmerk van een voortbrengsel dat uitsluitend door een technische functie wordt bepaald (artikel 8 lid 1 van Verordening (EG) 6/2002 betreffende Gemeenschapsmodellen, hierna: GModVo). Zulke elementen kunnen ook niet bijdragen aan het eigen karakter van een Gemeenschapsmodel (vgl. Guidelines for examination in the office for harmonization in the internal market (trade marks and designs) on registered community designs, versie 1.0, p. 31). De overkapping is een dergelijk technisch bepaald kenmerk. Adinco heeft erop gewezen dat die overkappingen de druk van het kabelblok op de kabels verdelen en zodoende voorkomen dat de randen van het blok in de kabels snijden. Dat is voorshands voldoende aannemelijk, mede gelet op het feit dat kabelblokken zonder overkappingen, zoals de kabelblokken van Formzeug, gebruik maken van andere maatregelen om het insnijden van de kabels te voorkomen, zoals matjes (zie de hiervoor onder 4.3 tekening van de kabelblokken van Formzeug, waarbij matjes zijn aangebracht tussen de kabelblokken en de kabels).

Geen auteursrecht
4.7. Om vergelijkbare redenen kan de KOZ Uni niet worden aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd werk. Ook in auteursrechtelijk kader moeten kenmerken die technisch bepaald zijn, zoals de aanwezigheid van overkappingen, de ronde vorm van de uitsparingen en het gebruik van aanhechtingen, buiten beschouwing worden gelaten. Voor zover er aan de overige kenmerken van de KOZ Uni creatieve keuzes ten grondslag liggen, zijn die naar voorlopig oordeel te minimaal om de KOZ Uni in aanmerking te laten komen voor auteursrechtelijke bescherming.

Geen onrechtmatig handelen
4.8. Ook het beroep op slaafse nabootsing kan niet slagen. Voor zover de KOZ Uni een eigen plaats inneemt op de markt voor kabelklemmen (Adinco bestrijdt dat), heeft Adinco naar voorlopig oordeel voldoende gedaan om te voorkomen dat door gelijkheid tussen de KOZ Uni en de Fox Uni verwarring ontstaat. Ten eerste heeft de Fox Uni aan de bovenzijde een gesloten constructie rondom de montagegaten. Daardoor zijn bij de Fox Uni, anders dan bij de Gemeenschapsmodellen 2005, aan de bovenzijde geen kruisvormige ribben rondom dat gat te zien. Ten tweede is het patroon van de ribben aan de onderzijde van de Fox Uni anders dan bij de Gemeenschapsmodellen 2005. Ten derde hebben de zijkanten van de Fox Uni twee zwaluwstaartvormige verbindingen in plaats van één bij de Gemeenschaps-modellen 2005.
IEF 14685

Auteursrechtdebat: Het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht biedt hoop

Door: Kees Schaepman, freelance journalist. Auteursrechtdebat – thema: Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht. Het heeft even geduurd (elf jaar, om precies te zijn), maar nu ligt er toch een wetsvoorstel auteurscontractenrecht waarvan gehoopt mag worden dat het leidt tot enige rust aan het front. Ik gebruik die term omdat het soms oorlog lijkt tussen makers en de exploitanten van hun werk. Het ontbreken van een heldere, eigentijdse regeling die makers beschermt en verzekert van een redelijke vergoeding voor hun werk, leidde tot onophoudelijke juridische schermutselingen waar alleen de advocatuur profijt van had. Maar het gevuld houden van de vechtkas CBO, en dat ben ik, is een frustrerende bezigheid. Ik keer het geld liever uit aan collega’s.

Ik ben met name blij met de bepaling over ‘onredelijk bezwarende bedingen’ die in het wetvoorstel is opgenomen. Uit eigen ervaring weet ik dat journalisten, scenarioschrijvers en andere makers vaak onder zware, oneigenlijke druk worden gezet om hun auteursrecht af te staan aan exploitanten. Weigeren zij, dan kunnen zij fluiten naar een contract: ‘Voor jou tien anderen’. Het nieuwe voorstel auteurscontractenrecht maakt het hen mogelijk zich tegen een dergelijke chantage te verweren.

Er blijven natuurlijk nog zaken over die geregeld moeten worden. De geschillencommissie waarin wordt voorzien, moet bijvoorbeeld nog vorm krijgen. Maar als maker en bestuurslid van Lira ben ik niet ontevreden met deze billijke bestandsregeling. Al is het maar omdat het hoop biedt op een toekomst waarin ik mij weer op mijn eigenlijke werk (schrijven) en bestuurlijke verantwoordelijkheid (een snelle en adequate repartitie) kan bezighouden.

In de afgelopen maanden werd ook, eindelijk, een overeenkomst bereikt met Rodap. En de rechter velde een verheugend vonnis in de zaak tegen het Regionaal Archief Leiden dat hardnekkig vergat auteurs waarvan het werk gedigitaliseerd werd een vergoeding te bieden [IEF 14487]. Er werd een overeenkomst gesloten met de Media Informatie Groep over betaling van auteurs waar alle partijen tevreden over waren, een stap waar Blendle een voorbeeld aan zou kunnen nemen [red. IEF 14556]. Het lijkt wel lente. Nu maar hopen op een mooie zomer.

Kees Schaepman

IEF 14681

Nederlandse voorziening bij sublicentiecontract, ondanks forumkeuze Gent

Hof Arnhem-Leeuwarden 17 februari 2015, IEF 14681; ECLI:NL:GHARL:2015:1152 (Osmos tegen BIM)
Procesrecht. BIM houdt zich bezig met monitoringssystemen, meettechnologie en bijkomende software van het merk; Osmos is exclusief licentiehouden van de IE-rechten. Partijen hebben een sublicentiecontract. Bevoegdheid Nederlandse rechter in kort geding. De forumkeuze voor het handelsgerecht te Gent, België staat er niet aan in de weg dat de Nederlandse voorzieningenrechter voorlopige maatregelen treft als bedoeld in artikel 31 EEX-Verordening. De Nederlandse voorzieningenrechter is op grond van artikel 6a Rv nationaal bevoegd. Op de vorderingen is ingevolge Rome I het Belgisch recht van toepassing.

Ook de opschorting van aan de vorderingen ten grondslag liggende verbintenissen alsmede het beroep op retentie worden beheerst door Belgisch recht. Rome II is niet van toepassing omdat er geen aanvullende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die erop duiden dat appellante, onafhankelijk van de contractuele relatie, onrechtmatig jegens geïntimeerde heeft gehandeld. Toetsing spoedeisend belang ex nunc. Vordering wordt ex nunc afgewezen. De vordering was, ex tunc toetsend, ten tijde van het vonnis spoedeisend en gerechtvaardigd.

Bevoegdheid Nederlandse rechter
5.10 Voor alle drie de vorderingen geldt naar het oordeel van het hof dat er een reële band bestaat tussen het voorwerp van de gevorderde maatregelen en de territoriale bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Het gebod tot het verstrekken van inlogcodes heeft betrekking op in Nederland lopende projecten, terwijl de beide verboden zien op benadering van in Nederland gevestigde (potentiële) klanten. Nu de verbintenissen die aan de vorderingen ten grondslag liggen in Nederland moet worden uitgevoerd, ervan uitgaande dat ook naar Belgisch recht de plaats van de uitvoering van de litigieuze verbintenissen in Nederland is gelegen, is het hof op grond van artikel 31 EEX-Verordening in samenhang met artikel 6 sub a Rv bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen. De forumkeuze staat daar niet aan in de weg (artikel 13 Rv). Op grond van artikel 7 lid 2 Rv is het hof tevens bevoegd met betrekking tot de in eerste aanleg afgewezen vordering in reconventie van Osmos Benelux. Grief I faalt.

Toepasselijk recht
5.16 De slotsom uit het voorgaande is dat op het sublicentiecontract en de nadere overeenkomsten Belgisch recht van toepassing is. Het toepasselijke Belgische recht beheerst de nakoming van de overeenkomst en de gevolgen van de gehele of gedeeltelijke nakoming van de daaruit voortspruitende verbintenissen, waaronder een beroep op opschorting. Ook de in oorspronkelijk reconventie opgeworpen vraag of BIM Systems uit hoofde van retentie bevoegd was de afgifte van de gehuurde apparatuur op te schorten, dient naar Belgisch recht te worden beantwoord.

Verschaffen inloggegevens, spoedeisend belang
5.23 De door de voorzieningenrechter in het dictum onder 7.1 van het bestreden vonnis toegewezen veroordeling was dus, ex tunc toetsend, voorshands gerechtvaardigd. Door de afronding van de projecten, is het belang bij die veroordeling in hoger beroep verdwenen. Het hof zal die veroordeling, ex nunc toetsend, alsnog afwijzen.

Verkoopverbod
5.28 De slotsom uit het voorgaande is dat vooralsnog moeten worden aangenomen dat de verbodsvorderingen van BIM Systems geen steun vinden in het sublicentiecontract en aldus dienen te worden afgewezen. De grieven VI tot en met XI, die er allen toe strekken de vorderingen af te wijzen, behoeven nu de vorderingen reeds op grond van de grieven III, IV en V moeten worden afgewezen, geen verdere bespreking.

Teruggave gehuurde apparatuur
5.31 Dat BIM Systems de zaken na beëindiging van de lopende projecten aan Osmos Benelux dient terug te geven, wordt door BIM Systems niet bestreden. BIM Systems bestrijdt echter dat Osmos Benelux spoedeisend belang bij haar vordering heeft. Naar het oordeel van het hof heeft Osmos Benelux voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de zaken nodig heeft voor andere projecten en dat zij, doordat zij niet over die zaken kan beschikken, opdrachten dreigt mis te lopen. Het gaat hier om alle montagestukken inclusief beugels uit het project "[R]", alle messing montageplaatjes afkomstig uit "[R]", optische koorden (2 meter) afkomstig uit project "[R]" en LIRIS sensoren afkomstig uit project "[S]". Dat de door Osmos Benelux opgegeven serienummers niet correct zijn, acht het hof niet van belang nu BIM Systems erkent voornoemde zaken nog in haar bezit te hebben. Al deze zaken dienen aan Osmos Benelux te worden gegeven.
De vordering zal met betrekking tot voornoemde zaken daarom alsnog worden toegewezen. Het hof ziet gelet op de gestelde waarde van de zaken, aanleiding de dwangsommen te matigen en te maximeren. Ook zal het hof BIM Systems wat meer tijd gunnen om aan deze veroordeling te voldoen. Een termijn van vijf werkdagen na betekening van het arrest, komt het hof redelijk voor.
IEF 14679

Woordmerk FAME nietig en schrapping wordt bevolen

Hof van beroep Antwerpen 22 december 2014, IEF 14679 (FAME tegen DOLCE, voorheen ARKA-SOFT)
Merkenrecht. Kwader trouw. Auteursrecht en andere rechten heropening. Appellanten zijn restauranthouder en beeldmerkhouder van FAME. Geïntimeerde zijn merkhouder van Beneluxwoordmerk FAME en beeldmerk DOLCE. Merkenrecht. Krachtens artikel 2.28.3.a jo. 2.4 BVIE roepen de appellanten terecht (kwader trouw) de nietigheid van de inschrijving van het woordmerk FAME in. De schrapping wordt bevolen.

Auteursrecht op het concept FAME en het logo FAME (bestaande uit: reportages, foto's, logo's, lay-outs en vormgeving). Voor de tegenvorderingen van de appellanten voor zover gebaseerd op andere rechten (auteursrecht, handelsnaam, domeinnaam en oneerlijke handelspraktijken) dan het merkenrecht, heropent het hof de debatten (5.9 en 5.14)

Het hof...stelt het bestaan vast van inbreuken door de geïntimeerden op het woord- en beeldmerk "Fame. Passie voor de Belgische gastronomie. Passion pour la gastronomie belge", waarvan de eerste appellant de rechtmatige houder is, door het herhaalde gebruik van tekens FAME, Fame Magazine, DOLCE, Dolce Magazine, en "DOLCE. Passie voor de Belgische gastronomie" bij de publicaties van de magazines FAME MAGAZINE en DOLCE MAGAZINE, in briefwisseling en op drukwerk, op de websites www.famemagazine.be en dolcemagazine.be, ...

IEF 14675

Ex parte verbod artwork op koffer, en EU-verbod merk PIP

Vzr. Rechtbank Den Haag 17 februari 2015, IEF 14675 (PIP studio tegen Action-remalux)
Uitspraak ingezonden door Laurens Kamp en Lars Bakers, Bingh advocaten. Ex parte. Het is voldoende aannemelijk dat Action onder het gemeenschapsmerk PIP gebruikt op een kaartje aan verhandelde koffers [klik afbeelding voor vergroting]. De voorzieningenrechter beveelt staking van merkinbreuk voor de gehele EU. Tevens is aannemelijk gemaakt dat zonder toestemming auteursrechtelijk beschermde artwork is gebruikt, de voorzieningenrechter beveelt staking in Nederland.

3.1. beveelt gerekwestreerden binnen een termijn van 18 uur na betekening van deze beschikking de in het verzoekschrift (...) omschreven inbreuk op het auteursrecht van PIP Studio in Nederland te staken en gestaakt te houden (...) van de (...) omschreven koffer voorzien van auteursrechtelijk beschermde artwork van PIP Studio (...)

3.2. beveelt gerekwestreerden binnen een termijn van 18 uur na betekening van deze beschikking iedere inbreuk op het Gemeenschapsmerk PIP van PIP Studio in de gehele Europese Unie te staken en gestaakt te houden, (...)