Auteursrecht  

IEF 14971

Alinea vacaturetekst is opsomming van kwalificaties

Rechtbank Zwolle-Lelystad 21 november 2012, IEF 14971; ECLI:NL:RBZLY:2012:2166 (Clafis tegen Orange Engineering)
Auteursrecht. Beide partijen exploiteren een technisch projectenbureau welke zich richten op het aannemen van hooggekwalificeerde technische projecten. Clafis maakt bezwaar tegen diverse beweerdelijk misleidende reclame-uitingen; die wijst de voorzieningenrechter af. Enkel de mededelingen "wij hebben gekwalificeerde technici in dienst" en "ORANGE engineering is een onderdeel van de ORANGE Group" moeten van de website worden verwijderd . De auteursrechtelijke vordering wordt afgewezen. Een deel* van een vacaturetekst is overgenomen, maar dat voldoet niet aan het auteursrechtelijke oorspronkelijkheidsvereiste.

* "Wat vragen wij? MBO/HBO werk- en denkniveau (Civiele Techniek is een pré), kennis van diverse contractvormen en relevante werkervaring binnen het werkveld van civieltechnische projecten. Je bent communicatief vaardig"

Auteursrecht
4.4. De voorzieningenrechter volgt Clafis niet in haar standpunt dat een op de website van Orange gepubliceerde vacaturetekst ten dele rechtstreeks is overgenomen van een op de website van Clafis gepubliceerde vacaturetekst (zie r.o. 2.7 en 2.8). De vacatureteksten komen immers grotendeels niet overeen. Eén alinea die wel ten dele overeenkomt, betreft de alinea "Wat vragen wij? MBO/HBO werk- en denkniveau (Civiele Techniek is een pré), kennis van diverse contractvormen en relevante werkervaring binnen het werkveld van civieltechnische projecten. Je bent communicatief vaardig". Ten aanzien van deze passage wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan het oorspronkelijkheidvereiste voldaan. Op grond van artikel 1 jo. artikel 10 Auteurswet 1912 is het auteursrecht het uitsluitend recht van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtsverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen. Om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen moet het werk een oorspronkelijk karakter hebben en moet de maker van het werk bij de vormgeving van het werk keuzes hebben gemaakt die subjectief bepaald zijn en die dus niet uitsluitend op objectieve vereisten van technische of praktische aard zijn gebaseerd. Het werk moet een eigen, oorspronkelijk karakter bezitten en het persoonlijk stempel van de maker dragen (Hoge Raad, 4 januari 1991, NJ 1991,608). Dat van een dergelijk oorspronkelijk karakter sprake is, heeft Clafis niet (gemotiveerd) gesteld. Op zichzelf bevat de alinea niet meer dan een opsomming van kwalificaties die bij een functie in deze sector wenselijk zijn. De alinea komt als zodanig dan ook niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking. Nu deze alinea naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen auteursrechtelijke bescherming geniet, heeft Orange in dit verband ook niet het auteursrecht van Clafis geschonden en komt de door Clafis gevorderde aanpassing van de tekst niet voor toewijzing in aanmerking.
IEF 14970

Minister BZ over EU-voorstel: Strategie voor een digitale eengemaakte markt

Brief Minister BZ aan Eerste Kamer over EU-voorstel: Strategie voor een digitale eengemaakte markt COM(2015)192, Kamerstukken I 2014-2015, 22 112; 34 211 nr. GZ.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel. a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein. Voor het kabinet is het versterken van de digitale interne markt een prioriteit. Volgens het kabinet ligt er met name op digitaal gebied nog een groot onbenut economisch potentieel. [...] b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel Voor het kabinet is versterking van de digitale interne markt één van de belangrijkste prioriteiten om economische groei en werkgelegenheid in Europa te stimuleren. Juist Nederland, met zijn open economie en state of the art digitale infrastructuur, profiteert in grote mate van het realiseren van een digitale interne markt. De Strategische Agenda, zoals vastgesteld door de Europese Raad op 27-28 juni 2014,5 richt zich ook op het versterken van de digitale interne markt. Het kabinet is dan ook verheugd dat de Commissie met de digitale interne marktstrategie invulling geeft aan deze oproep. [...]

Kernpijler 1: Betere online toegang tot goederen en diensten voor consumenten en bedrijven in heel Europa.
Het kabinet steunt het uitgangspunt om de online toegang tot goederen en diensten te verbeteren. Het kabinet verwelkomt dan ook de aankondiging van maatregelen om het auteursrecht te moderniseren, de e-commerce sector te versterken en de positie van de consument te verbeteren. [...]

Nederland is verheugd dat de Commissie met voorstellen wil komen om het auteursrecht aan te passen aan het digitale tijdperk. Het huidige systeem van uitzonderingen en beperkingen op het auteursrecht is te weinig ingesteld op nieuwe technologische ontwikkelingen en daarmee gepaard gaande gebruiksmogelijkheden. Nederland pleit voor een flexibel en toekomstbestendig systeem van uitzonderingen en excepties. Daarom ziet Nederland het als een goede eerste stap dat de Commissie nu meer rechtszekerheid wil creëren voor gebruik van auteursrechtelijk materiaal voor onderzoek, onderwijs en text- and datamining. Nederland vindt het wel van belang dat er een juiste balans is tussen de gerechtvaardigde belangen van rechthebbenden enerzijds en die van gebruikers anderzijds. Verder moet goed worden onderzocht hoe grensoverschrijdende toegang tot audiovisuele content tot stand kan komen en of het auteursrecht het meest geëigende instrument is om dat te regelen. In deze afweging moeten de belangen van de audiovisuele sector en de consument worden meegenomen. Ten slotte geldt dat bij de handhaving van auteursrecht de balans moet worden gezocht tussen effectieve handhaving en de rechten en behoeften van rechthebbenden en die van anderen. Vooralsnog heeft Nederland een kritische grondhouding ten opzichte van aanpassing van het huidige handhavingsinstrumentarium. [...]

Kernpijler 2: randvoorwaarden bevorderlijk voor digitale netwerken en diensten.

[...]
Verder meent Nederland dat regelgeving inzake de aansprakelijkheid van internetproviders voor illegale activiteiten op internet niet verruimd dient te worden. Het huidig wettelijke kader biedt voldoende mogelijkheden om dergelijke activiteiten aan te pakken. Nederland onderschrijft het belang van het in internationaal en publiek-privaat verband samenwerken aan cybersecurity oplossingen, alsook goede regelgeving rondom dataprotectie. Een brede toepassing van geharmoniseerde standaarden vormt in die samenwerking een belangrijk onderdeel.

Lees het gehele document.

IEF 14966

Verspreiding illegaal gekopieerde DVD's via Marktplaats.nl

Beschikking Rechtbank Rotterdam 21 mei 2015, IEF 14966 (Stichting BREIN tegen Marktplaatsverkoper)
Beschikking ingezonden door Victor den Hollander, Stichting BREIN. Auteursrecht. Ex parte. Gerekwestreerde biedt via Marktplaats.nl vele honderden illegaal gekopieerde DVD's aan tegen betaling. Deze worden op verzoek van een geïnteresseerde koper op een blanco DVD gebrand en stuurt deze in een DVD-envelop naar aanvrager. Op aanvraag werden lijsten toegestuurt van filmtitels, één lijst bevat 332 filmtitels die kunnen worden geleverd, een andere lijst bevat een verzameling van 330 kinderfilmtitels. De voorzieningenrechter beveelt staking van dit handelen binnen 24 uur na betekening. Er wordt een dwangsom opgelegd van €2.000 per dag(deel), met een maximum van €50.000.

19. Het ongeautoriseerd kopiëren van filmwerken op DVD's en het verspreiden daarvan zonder toestemming van de Belanghebbenden bij wie het auteursrecht rust, moet worden gekwalificeerd als een ongeautoriseerde verveelvoudiging en openbaarmaking in de zin van artt. 1 jo 13 en 12 Aw.

20. Het zonder toestemming van de rechthebbende kopiëren van een filmbestand op een lege gegevensdrager ten behoeve van verkoop geldt als een ongeautoriseerde verveelvoudiging.

21. De ter beschikkingstelling aan een nieuw publiek die plaatsvindt door verspreiding van de ongeautoriseerde verveelvoudigde films via deze illegale DVD's geldt als ongeautoriseerde openbaarmaking.
IEF 14962

Geen auteursrechtbescherming voor kinderkleding

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 20 mei 2015, IEF 14962 (Semtex tegen K c.s.)
Uitspraak ingezonden door Thomas Berendsen, Legal Experience. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Merkenrecht. Semtex is een onderneming in kinderkleding, handeldend onder de naam 'Retour Denim de luxe'. E is bij Semtex uit dienst getreden en is vervolgens met K een eigen bedrijf gestart in kinderkleding (United Brands). Semtex eist het staken van inbreuk op het auteursrecht op kledingontwerpen, het staken van slaafse nabootsing en het staken van oneerlijke concurrentie. Daarnaast eist Semtex de nietigverklaring van een door K te kwader trouw gedeponeerd merk. De voorzieningenrechter acht dat de kledingontwerpen niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen, geen sprake is van oneerlijke concurrentie en dat de merkenrechtelijke vordering niet voldoende is gesteld.

Denim shirt Floyd

4.11. Immers, het door Semtex ontworpen denim shirt vormt een combinatie van reed op de markt beschikbare elementen, terwijl die elementen op een voor de hand liggende wijze met elkaar zijn gecombineerd. Hieruit volgt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat die combinatie onvoldoende oorspronkelijkheid bezit om te kunnen spreken van een werk in de zin van de auteurswet.

Girls jeans Feline

4.12. Ten aanzien van de jeans 'Feline' is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat ook ten aanzien van dat ontwerp/kledingstuk heeft te gelden dat er enkel sprake is van elementen die afzonderlijk en in samenhang met elkaar niet origineel zijn en is geen auteursrechtelijke bescherming genieten.

Slaafse nabootsing

4.16. Semtex heet haar vorderingen tevens gebaseerd op de stelling dat Krikke c.s. door het nabootsen van de waistlabel, het denim shirt en de jeans jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. Vooropgesteld wordt dat nabootsing een onrechtmatige daad kan opleveren jegens degene wiens producten men nabootst, indien die producten een eigenplaats in de markt innemen, degenen die nabootst een andere weg had kunnen inslaan en door dat na te laten verwarring heeft gewicht bij het publiek.

4.18. Wat de gestelde slaafse nabootsing met betrekking van de waistlabels van Semtext betreft moet d vordering worden afgewezen omdat niet is gebleken dat Krikke c.s. deze waistlabels zodanig hebben nagebootst dat di als een product van Semtex zou kunnen worden beschouwd; alleen al door het aanbrengen van een andere merknaam op de waistlabels hebben Krikke c.s. naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende afstand genomen van het product van Semtex. Hierdoor is onvoldoend aannemelijk dat sprake zal zijn van verwarringsgevaar, hetgeen een van de cumulatieve vereisten is voor een geslaagd beroep op slaafse nabootsing. [...]

Ongeoorloofde concurrentie / handelen in strijd met artikel 7:611 BW

    4.22. Dat sprake is van het stelselmatige en substantieel afbreken van het duurzame bedrijfsdebiet van Semtex is voorshands niet voldoende aannemelijk geworden. De door Semtex in dat kader summiere onderbouwing en aangehaalde voorbeelden, zijn mede gelet op het gemotiveerde verweer op dit punt zijdens Krikke c.s. daarvoor onvoldoende. Reeds op grond hiervan zal de hierop gebaseerde vordering sub 3 worden afgewezen.

Depot te kwader trouw

    4.23. Krikke c.s. hebben ten verwere gesteld dat Semtex niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Dit verweer wordt gehonoreerd. Krikke c.s. hebben onder 6 van de inleidende dagvaarding summier gesteld dat sprake zou zijn van een depot te kwader trouw maar zijn hier in de pleitnota noch bij repliek op teruggekomen, terwijl dit in het licht van het verweer van Krikke c.s. wel van haar had kunnen worden verwacht.

    4.24. Dit deel van de vordering zal als niet voldoende onderbouwd worden afgewezen.

De beoordeling in reconventie

    5.2.Gelet op hetgeen in conventie is overwogen zal de reconventionele vordering, strekkende tot opheffing van de door Semtex ten laste van United Brands gelegde beslagen tot afgifte worden toegewezen, nu daarvoor de grondslag is komen te ontvallen/ nu daarmee summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door Semtex ingeroepen recht.
IEF 14964

Functionele elementen van fietsmand en triviale materiaalkeuze

Rechtbank Den Haag 20 mei 2015, IEF 14964; ECLI:NL:RBDHA:2015:5631 (Basil tegen Burgers Lederwarenfabriek)
Auteursrecht. Niet-ingeschreven gemeenschapsmodel. Bewijs. 1019g Rv. Onrechtmatig bewijsbeslag. Anders dan de voorzieningenrechter IEF 14060 is er geen auteursrecht op rotan fietsmanden van Basil. De elementen zijn functioneel en de materiaalkeuze is triviaal. Een verbod is niet toewijsbaar aangezien er geen auteursrecht rust op de Basil Denton en het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel reeds is geëxpireerd, zodat er geen spoedeisend belang uit volgt. Burgers Lederwarenfabriek moet bewijzen dat de Dian-mand op de Ambiente Beurs in Frankrijk publiekelijk is getoond.

4.11. Anders dan de voorzieningenrechter, die niet was ingelicht over het bestaan en uiterlijk van de Braxton-mand en de Lio-manden, is de rechtbank van oordeel dat het gebruik van (kunst)leren strips voor de omhulling van het handvat, alsmede de (kunst)leren strips voor de montage van het slot en het bevestigen van het deksel van de mand, welke strips met kruisstekken zijn bevestigd, geen auteursrechtelijk beschermde trekken zijn. Dat het draaislot op een (leren) strip is bevestigd die op zijn beurt op het rotan is bevestigd, is technisch bepaald. Bij afwezigheid van een dergelijke strip is het moeilijk om een dergelijk klein slot deugdelijk op het grove vlechtwerk te bevestigen (zonder dat vlechtwerk te beschadigen). De bevestiging van de deksel aan de mand door middel van (kunst)leren stroken die met grote kruissteken zijn vastgemaakt, is een uit het vormgevingserfgoed bekende bevestigingswijze (vergelijk de Braxton-mand en de [X]-mand); daarnaast is die maatregel ook in hoge mate functioneel. De keuze voor PU-(kunst)leer materiaal voor de stroken is ook functioneel aangezien deze stroken vochtbestendig moeten zijn in verband met gebruik op de fiets in regenachtige omstandigheden.

4.12. Uit het voorgaande volgt dat de afzonderlijke ontwerpelementen van de Basil Denton mand voortvloeien uit de functie (fietsmand) en de materiaalkeuze (rotan), welke materiaalkeuze op zichzelf voor een fietsmand triviaal is, dan wel anderszins triviaal zijn. De combinatie van die elementen is daarmee (ook) niet aan te merken als een eigen intellectuele schepping van Basil. Basil komt dus geen auteursrechtelijke bescherming toe met betrekking tot de Basil Denton. De vorderingen van Basil voor zover gebaseerd op auteursrecht kunnen dus niet worden toegewezen.

4.19. [A] stelt dat de Dian-mand tot het vormgevingserfgoed behoort aangezien de mand in februari 2010 en 2011 aan het publiek is getoond op de Ambiente Beurs in Frankfurt (Duitsland). C.V. Dian Rotan had op deze beurs een stand waar haar assortiment is getoond, waaronder de Dian-mand. [A] heeft de aanwezigheid van C.V. Dian Rotan in Frankfurt onderbouwd middels het overleggen van documentatie van de betreffende beurs. [A] heeft van haar stellingen bewijs aangeboden door middel van het horen van de heer [D] van C.V. Dian Rotan.

4.20. [A] heeft genoemde stellingen ten aanzien van de Dian-mand pas ingenomen, en haar bewijsaanbod pas gedaan bij conclusie na comparitie, die partijen gelijktijdig hebben genomen. Aangezien de zaak na deze conclusieronde in staat van wijzen is geraakt, heeft Basil op de stellingen van [A] niet meer kunnen reageren. De rechtbank gaat er daarom voorzichtigheidshalve van uit dat Basil genoemde stellingen gemotiveerd zou hebben betwist. Aangezien de stelling van [A] feiten betreffen die bepalend zijn voor de toewijsbaarheid van de vorderingen, zal [A] worden toegelaten tot bewijslevering als in het dictum verwoord.

4.23. De rechtbank merkt bij deze procedurele gang van zaken op dat de stellingen van [A] omtrent de Dian-mand en het daartoe gedane bewijsaanbod, alsmede de onderbouwing door Basil van de stelling dat zij rechthebbende is ten aanzien van het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel vanwege het vergevorderde stadium van de procedure normaliter in strijd zouden zijn met de goede procesorde. In dit geval maakt de rechtbank hierop een uitzondering omdat Basil geen spoedeisend belang heeft gesteld bij toewijzing van haar vorderingen. Daarbij komt dat een verbod hoe dan ook niet toewijsbaar is aangezien er geen auteursrecht rust op de Basil Denton en het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel reeds is geëxpireerd, zodat uit de aard van de eventueel toewijsbare vorderingen een dergelijk spoedeisend belang ook niet volgt. [A] heeft ten aanzien van de eis in reconventie ook niet een dergelijk belang gesteld, en dit laat zich ook niet uit de aard van de vorderingen (alleen verklaringen voor recht) afleiden.

4.28. [A] heeft haar vorderingen met betrekking tot de Java-mand ingesteld onder voorwaarde dat in conventie komt vast te staan dat [A] daarmee geen inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht of niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel van Basil, en de Basil Denton-mand niet slaafs heeft nagebootst. Omdat een beslissing in conventie omtrent het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel wordt aangehouden hangende bewijslevering door [A] en aktewisseling door partijen, zal de rechtbank een oordeel over de voorwaardelijke vordering in reconventie eveneens aanhouden.
IEF 14963

Voorzitter en leden commissie auteursrecht

Besluit, Stcrt 2015, 13284. Tot voorzitter en lid van de commissie auteursrecht wordt benoemd mw. prof. mr. M. de Cock Buning te Amsterdam. Tot leden van de commissie auteursrecht worden benoemd:
– mr. dr. P.H. Peter Blok te Haarlem;
– mr. B.J. Drijber te ’s-Gravenhage;
– mw. prof. mr. M.M.M. van Eechoud te Eindhoven;
– prof. mr. A. Quaedvlieg te Nijmegen;
– prof. mr. M.R.F. Senftleben te ’s-Gravenhage;
– mw. mr. T.H. Tanja-van den Broek te Wassenaar;
– prof. mr. D.J.G. Visser te Amsterdam.

IEF 14960

Geen bewijs dat Van Katwijk heeft ingestemd met uitkeringen

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 20 mei 2015, IEF 14960, (Van Katwijk tegen Vereniging BUMA)
Uitspraak ingezonden door Ilse Werts en Wim Maas, Deterink. Auteursrecht. Exploitatieovereenkomst. Bij tussenvonnis [IEF 14736] is Buma in de gelegenheid gesteld om de e-mail te overleggen waaruit blijkt dat Van Katwijk heeft ingestemd met de uitbetaling over de periode 2005-2010. Nu blijkt geenszins dat Van Katwijk heeft ingestemd met de uitbetaling zoals deze in 2012 door Buma is gedaan. De rechtbank verklaart voor recht dat Buma toerekenbaar tekort is geschoten in haar inspanningsverplichting en daarmee in de nakoming van de exploitatieovereenkomst. De zaak wordt verwezen naar de schadestaatprocedure.

In de schadestaatprocedure zal het niet gaan over de uitkeringen in de periode 2005, 2006 en 2007 nu Van Katwijk hierover te laat heeft geklaagd, en toepassing van artikel 16 van het Repartitiereglement meebrengt dat het recht om te reclameren is vervallen.

2.1. In hert tussenvonnis van 11 februari 2015 (hierna: het tussenvonnis) is Buma in de gelegenheid gesteld de e-mail te overleggen waaruit naar voren komt dat Van Katwijk heeft ingestemd met de uitbetaling voor optredens in de periode 2005-2010 aan hem in 2012 door Buma gedaan. Buma heeft vervolgens een e-mail van 4 januari 2012 van Van Katwijk aan Wim van Limpt (werkzaam bij Buma) overgelegd.  Uit deze e-mail blijkt echter slechts dat Van Katwijk klaagt over het uitblijven van (een voorstel tot) uitbetaling. In de e-mail wordt voorts well melding gemaakt van afwikkeling in de periode 2005-2008 in de vorm van  een logische aanname, maar volgt niet eruit dat partijen hieromtrent iets hebben afgesproken. Uit de overgelegde e-mail blijkt dan ook geenszins dat Van Katwijk heeft ingestemd me de uitbetaling zoals deze in 2012 door Buma is gedaan.

2.2. Dit betekent dat de mogelijkheid tot schade, zoals omschreven in rechtsoverweging 4.3. van het tussenvonnis, voldoende vaststaat en dat Buma in 2012 mogelijk te weinig heeft uitgekeerd aan Van Katwijk. Voor de verdere bepaling van deze schade zal worden verwezen naar de schadestaatprocedure. Buma heeft in dit kader het verweer gevoerd dat Van Katwijk eerst in 2011 heeft geklaagd over de afrekeningen in de periode 2005-2011 en dat toepassing van artikel 16 van het reglement met zich meebrengt dat hij geen recht meer heeft te reclameren over de afrekeningen gedaan in 2005, 2006 en 2007.
IEF 14959

Auteursrechtdebat: De 'mededeling aan het publiek' - Wel een vergoeding voor de bedenkers maar niet voor artiesten?

Door: Theo Stockmann, Marxman Advocaten. Thema: Naburige rechten. Uit zowel art. 3 lid 1 van Richtlijn 2001/29 als uit art. 8 lid 2 van Richtlijn 2006/115 (voorheen Richtlijn 92/100) kennen we het begrip ‘mededeling aan het publiek’. Richtlijn 2001/29 regelt met name de auteursrechtelijke ‘mededeling aan het publiek’, terwijl Richtlijn 2006/115 de nabuurrechtelijke variant regelt. Aanvankelijk werd over het algemeen geen onderscheid gemaakt met betrekking tot de juridische interpretatie van deze gelijkluidende begrippen.1 Het HvJEU herinnerde er ons in het SCF-arrest evenwel aan dat beide begrippen gedeeltelijk uiteenlopende doelstellingen beogen.2 Kort gezegd kan op grond van het auteursrecht de ‘mededeling aan het publiek’ verboden worden, terwijl op grond van een naburig recht voor de meeste gevallen een recht op een billijke vergoeding ontstaat nadat er een ‘mededeling aan het publiek’ heeft plaatsgevonden.3

Zelfs indien met de hierboven genoemde 'gedeeltelijk uiteenlopende doelstellingen' rekening wordt gehouden, geven diverse rechtsgeleerden aan dat beide begrippen juridisch hetzelfde dienen te worden beoordeeld.4 De vraag is of het HvJEU dat ook zo ziet.

Het HvJEU heeft in het SCF-arrest - waarbij het ging om een tandarts die in de wachtkamer van zijn praktijk muziek liet horen - de auteursrechtelijke jurisprudentie als uitgangspunt gebruikt voor de beoordeling van de nabuurrechtelijke 'mededeling aan het publiek'. Blijkens het door het HvJEU gewezen auteursrechtelijke OSA-arrest, geldt dit uitgangspunt evenwel niet andersom.5 In het OSA-arrest - waarbij het ging over de doorgifte van werken via televisie- en radio‑ toestellen in de kamers van een kuuroord - was aangevoerd dat de ‘mededeling’ zoals in dat arrest aan de orde, dezelfde kenmerken had als de ‘mededeling’ in het SCF-arrest. Het HvJEU geeft in r.o. 35 aan:

‘In dit verband kan worden volstaan met op te merken dat de aan het reeds aangehaalde arrest SCF ontleende beginselen niet relevant zijn in de onderhavige zaak, aangezien deze zaak geen betrekking heeft op het in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 bedoelde auteursrecht, maar op een aan uitvoerend kunstenaars en producenten van fonogrammen toekomend recht van vergoedende aard, dat is neergelegd in artikel 8, lid 2, van richtlijn 92/100/EEG’

De daadwerkelijke betekenis van bovenstaande overweging is nog niet duidelijk. Dat blijkt wel uit de prejudiciële vragen zoals gesteld in de auteursrechtelijk en nabuurrechtelijk relevante Reha Training-zaak.6 In deze zaak gaat het over televisie-uitzendingen in de recreatieruimtes en de trainingsruimte van een revalidatiecentrum. Het Landgericht Köln komt - afhankelijk van de richtlijn waarop zij zich baseert - tot een verschillend resultaat met betrekking tot de invulling van het begrip ‘mededeling aan het publiek’.

Het lijkt er op grond van de jurisprudentie - in ieder geval volgens het Landsgericht Köln - op dat het HvJEU de nabuurrechtelijke ‘mededeling aan het publiek’ beperkter wenst uit te leggen dan de auteursrechtelijke ‘mededeling aan het publiek’.7

Mogelijk houdt de afwijkende uitleg van de begrippen verband met de verschillende rechtsgronden waarop de rechten gebaseerd zijn. Zo geeft het auteursrecht bescherming aan onder meer de creatieve werken van de bedenkers van bijvoorbeeld muziek. De naburige rechten dienen er vooral toe om de 'overwegend niet of minder creatieve prestaties'8 van de vertolkers (onder meer de uitvoerende artiesten) van bijvoorbeeld diezelfde muziek te beschermen tegen ongeoorloofde reproductie en andere vormen van oneerlijk gebruik. Niet vereist is dat het resultaat van de vertolker een 'eigen intellectuele schepping' omvat. Er dient voor het ontstaan van een naburig recht sprake te zijn van een 'artistieke activiteit die moet blijkgeven van enige persoonlijke inbreng' , hetgeen betekent dat ook de nabuurrechtelijke maatstaf niet samenvalt met de auteursrechtelijke werktoets.

In het SCF-arrest was er uiteindelijk geen sprake van een nabuurrechtelijke 'mededeling aan het publiek'. Op grond van de jurisprudentie en de verschillende rechtsgronden waarop het auteursrecht en de naburige rechten gebaseerd zijn, is het niet ondenkbaar dat een rechter - net zoals het Landgericht Köln in de Reha Training-zaak - oordeelt dat er wél sprake is van een auteursrechtelijke ‘mededeling aan het publiek’.

Bij beide rechten gaat het in Nederland in de praktijk evenwel om een vergoedingsaanspraak. In het kader van de auteursrechten wordt de aanspraak uitgeoefend door Buma en bij de naburige rechten door Sena.

Mogelijke vervolgvragen Auteursrechtdebat

• Komt het Landgericht Köln juridisch gezien terecht tot een verschillend resultaat met betrekking tot de invulling van het begrip ‘mededeling aan het publiek’ in de zaak Reha Training? Heeft dit tevens tot gevolg dat in de SCF-zaak sprake is van een auteursrechtelijke 'mededeling aan het publiek'?

• Doet het HvJEU er mogelijk verstandig aan om in de Reha Training-zaak de begrippen gelijk te trekken en daarbij mogelijk afstand te doen van het SCF-arrest?

• Geeft het in deze bijdrage genoemde verschil in rechtsgronden een rechtvaardiging waarom onder omstandigheden bedenkers van muziek wel maar bijvoorbeeld uitvoerende artiesten geen aanspraak kunnen maken op een vergoeding? Aan welke omstandigheden komt daarbij gewicht toe?

1. Vgl. J.H. Spoor, D.W.F. Verkade, D.J.G. Visser, Auteursrecht, Deventer: Kluwer 2005, p. 655.
2. HvJEU 15 maart 2012, nr. C-135/10; NJ 2013/198, m.nt. P.B. Hugenholtz; IER 2012/36 (SCF/Marco Del Corso), r.o. 74.
3. Daarbij zij overigens opgemerkt dat de houders van naburige rechten voor onder meer de 'on-demand beschikbaarstelling' weer wel over een verbodsrecht beschikken. Dit laatste op grond van art. 3 lid 2 van Richtlijn 2001/29. Bij 'on-demand beschikbaarstelling' kan men denken aan diensten als Spotify.
4. Vgl. A-G Trstenjak in haar conclusie genomen voor HvJEU 15 maart 2012, nr. C-162/10; NJ 2013/198 m.nt. P.B. Hugenholtz; AMI 2012-3 nr. 9 m.nt. D.J.G. Visser; IER 2012/37 (PPL/Ierland) onder nummers 94-111 en D.J.G. Visser in zijn AMI-noot bij SCF en PPL/Ierland (AMI 2012-3 nr. 9). Visser geeft aan dat het in de praktijk bij beide aanspraken om vergoedingsaanspraken gaat.
5. HvJEU 27 februari 2014, nr. C-351/12, AMI 2014/5 nr. 13 (OSA/Léčebné lázně).
6. Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Köln (Duitsland) op 9 maart 2015 inzake Reha Training/GEMA, zaak C-117/15.
7. In die zin ook M. Leistner, ‘Copyright at the interface between EU law and national law: definition of “work” and “right of communication to the public”’, JIPLP, published online May 1, 2015, p. 9.
8. Aldus Hugenholtz in zijn NJ-noot onder het SCF-arrest (NJ 2013/198).
9. Hugenholtz zegt in dit kader over de naburige rechten in zijn NJ-noot onder het SCF-arrest (NJ 2013/198): ‘[…] Leistungsschutz (prestatiebescherming), noemen de Duitsers dat. Deze overwegend mededingingsrechtelijke rechtsgrond verklaart waarom de beschermingsomvang van de naburige rechten meer beperkt is dan die van het auteursrecht.’
10. D.J.G. Visser, T&C Intellectuele eigendom (2013), art. 1 Wet op de naburige rechten, aant. 2.

 

IEF 14951

Foto’s niet eerder als van haarzelf afkomstig openbaar gemaakt

Hof 's-Hertogenbosch 19 mei 2015, IEF 14951; ECLI:NL:GHSHE:2015:1798 (Fotograaf tegen Ergro Steigers)
scaffolding in the skyOpdrachtgeversauteursrecht. Ergro Steigers heeft ten behoeve van de verkoop van steigermateriaal gebruik gemaakt van de foto’s die appellante in opdracht van ASC heeft gemaakt. ASC heeft appellante voor haar werkzaamheden betaald. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de foto’s door ASC zonder naamsvermelding van appellante zijn openbaar gemaakt, en dat dus het auteursrecht niet aan appellante, doch aan ASC toekwam, en op die basis de vorderingen van appellante afgewezen. Dat ASC de foto’s “als van haar afkomstig” openbaar heeft gemaakt, staat vast. Dat fotograaf, eerder dan ASC, de door Ergro Steigers gebruikte foto’s als van haarzelf afkomstig openbaar heeft gemaakt, staat onvoldoende vast. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

3.10. Wat het werkgeversauteurschap betreft:

3.11. [appellante] stelt dat zij als zzp-er onder [de naam] “Fotografie [fotografie]” ten behoeve van ASC productfoto’s – naar het hof begrijpt: de thans in het geding zijnde foto’s – heeft gemaakt (mvg sub 5). [geïntimeerde] stelt – mva sub 8 – dat [appellante] van 2008 tot en met 2013 als zzp-er administratieve werkzaamheden voor ASC heeft verricht, en incidenteel foto’s heeft gemaakt (mva sub 8).
In elk geval was dus in de lezing van beide partijen geen sprake van een dienstverband. Reeds daarom is art. 7 Aw. niet van toepassing. Daar komt bij dat ook als de lezing van [geïntimeerde] wordt gevolgd, het maken van de foto’s juist niet behoorde tot de aan [appellante] als zzp-er opgedragen werk; dat was namelijk volgens [geïntimeerde] administratief werk.

3.12. Wat het auteursrecht ex art. 8 Aw. betreft:

3.13. Dit betreft de kern van het geschil in beide instanties. Het gaat bij de openbaarmaking waarop art. 8 Aw. doelt om de eerste openbaarmaking; indien een werk reeds door de maker openbaar is gemaakt dan leidt art. 8 Aw. er niet toe dat een vennootschap die dat werk daarna “als van haar afkomstig” openbaar maakt, alsnog het auteursrecht op dat werk zou verwerven.

3.14. Grief 1 is gericht tegen het oordeel dat ASC de foto’s – als eerste – openbaar heeft gemaakt en/of de foto’s openbaar heeft gemaakt zonder [appellante] als maakster te vermelden.

3.14.1. [appellante] stelt in hoger beroep:

    dat er ook folders van ASC zijn, waarop zij als maakster van de foto’s is aangeduid, althans naar haar website ‘[website]’ wordt verwezen;

    dat zij al haar foto’s direct op haar eigen website plaatst, zie prod. 3 in eerste aanleg, en dus als eerste zelf haar eigen foto’s openbaar heeft gemaakt;

    dat zij op de facturen ook kenbaar maakt dat zij zich haar auteursrecht (“copyright”) voorbehoudt.

3.14.2. Wat de stelling sub a) betreft: het hof gaat hieraan voorbij, reeds omdat [appellante] nalaat aan te geven van wanneer de folder – zij heeft de achterkant van een folder als prod. D in hoger beroep overgelegd – dateert. Indien die folder dateert van na het moment waarop de verschillen van inzicht ontstonden, kan het goed zijn dat zij is gaan aandringen op vermelding van haar als maakster, maar dat betekent dan niet dat zij zich daarmee ook het auteursrecht op eerder gebruikte foto’s heeft voorbehouden. Zij stelt ook niet dat het bij de door [geïntimeerde] gebruikte foto’s zou gaan om foto’s die afkomstig zijn uit folders waarop haar naam was afgedrukt.

3.14.3. Wat de stelling sub b) betreft: de door haar als prod. 3 in eerste aanleg overgelegde productie betreft een fotokopie van een screenprint. Deze is slecht leesbaar, doch in de adresbalk is “[website]” en rechts onderaan is 2-4-2014 leesbaar.
In eerste aanleg heeft [appellante] zich slechts op die productie beroepen ter identificering van de foto’s waar het om gaat, niet ter staving van haar thans ingenomen stelling dat zij als eerste openbaarmaker heeft te gelden. Die kwestie was toen ook nog niet aan de orde.
Thans, in hoger beroep, stelt [appellante] die kwestie wel uitdrukkelijk aan de orde en zulks staat haar vrij.

3.14.4. [geïntimeerde] stelt hier tegenover dat [appellante] die foto’s pas op haar eigen website is gaan plaatsen nadat ASC deze al op haar (ASC’s) website had geplaatst en [geïntimeerde] stelt dat [appellante] dat pas vanaf november 2011 of daaromtrent is gaan doen.

3.14.5. Mitsdien kan niet als onweersproken worden aangemerkt dat [appellante] die foto’s reeds openbaar had gemaakt voordat ASC dat deed.

3.14.6. Wat de stelling sub c) betreft: Met een enkele vermelding op een factuur achteraf kan niet een auteursrecht worden voorbehouden. Het valt ook op dat de bewuste factuur dateert van 4 december 2013. [geïntimeerde] voert ook aan dat [appellante] eerst na beëindiging van de samenwerking de reeds gemaakte afspraken met ASC wilde wijzigen.

3.14.7. Met de memorie van grieven sub 46 verdedigt [appellante] nog dat partijen stilzwijgend zouden zijn overeengekomen dat in afwijking van art. 8 Aw. het auteursrecht door [appellante] zou zijn voorbehouden. Dit blijkt echter nergens uit.

3.14.8. Ten slotte ontvouwt [appellante] in de memorie van grieven sub 38 e.v. haar visie, inhoudende dat toepassing van art. 8 Aw. in dit geval haar doel voorbij zou schieten.
Het hof deelt die visie niet.
Het hof stelt voorop dat ook aan productfoto’s soms een grote artistieke waarde kan worden toegekend, maar dat ook als dat anders is, de “artistieke waarde” niet relevant is voor de vraag of aan een werk auteursrecht toekomt of niet.
Dat gezegd zijnde kan niet worden miskend dat bij foto’s als de onderhavige, welke er in de eerste plaats toe strekken de huurders zo goed mogelijk te laten zien hoe het te huren object eruit ziet, het praktische nut voorop staat. Als dan een fotograaf ten behoeve van een catalogus reeksen foto’s maakt met geen ander doel dan de objecten zo goed mogelijk te tonen, waarbij het kunstzinnige element betrekkelijk ondergeschikt is, en voor het maken van die foto’s ook betaald wordt, dan is het geheel niet in strijd met de strekking van art. 8 Aw. dat die fotograaf - bij gebreke van andersluidende afspraak - geacht moet worden te hebben ingestemd met de in genoemd wetsartikel besloten liggende constructie. Dat is niet in strijd met de strekking van art. 8 Aw., doch daarmee juist geheel in overeenstemming.
Daar komt bij dat gelet op het doel van een dergelijke catalogus nu juist is dat daaraan een ruime verspreiding gegeven zal worden, naar ook de fotograaf moet begrijpen. .

3.14.9. Dat ASC de foto’s “als van haar afkomstig” openbaar heeft gemaakt, staat vast. En dat [appellante] op welke wijze dan ook eerder dan ASC de door [geïntimeerde] gebruikte foto’s als van haarzelf afkomstig openbaar heeft gemaakt, staat onvoldoende vast. [appellante] heeft in de memorie van grieven sub 55 aangeboden haar stellingen te bewijzen, maar haar bewijsaanbod in hoger beroep is daartoe in te algemene bewoordingen geformuleerd nu zij niet aangeeft wat zij zou willen bewijzen, terwijl het bovendien thans gaat om een kort geding dat zich als regel voor bewijslevering door het horen van getuigen niet leent.

3.14.10. Gelet op het vorenoverwogene falen grieven 1 en 2.
IEF 14950

Foto-archief pas auteursrechtinbreuk door online ontsluiting

Rechtbank Amsterdam 20 mei 2015, IEF 14950; ECLI:NL:RBAMS:2015:3231 (Stichting Archief Kors van Bennekom tegen Stichting Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis)
Uitspraak ingezonden door Dirk Visser, Visser Schaap Kreijger. Stichting Van Bennekom beheert het digitale archief van fotograaf Van Bennekom. Het IISG verricht wereldwijd historisch onderzoek naar arbeidsverhoudingen en beschikt over een digitale raadpleegbare catalogus van ruim 70.000 foto's via socialhistory.org/nl; 221 daarvan zijn raadpleegbaar; er kunnen scans, high resolution worden besteld. Stichting Van Bennekom stelt niet dat zij enig auteursrecht bezit of een licentie heeft en de vordering wordt afgewezen. IISG exploiteert het archief zonder winstoogmerk ex 15h en 16n Auteurswet. Het digitaliseren en het op deze wijze ter plaatse beschikbaar stellen levert geen auteursrechtinbreuk op; voor het online ontsluiten beroept IISG zich op de informatievrijheid. Online beschikbaar stellen mag echter niet, omdat de Europese en Nederlandse wetgever er duidelijk voor gekozen hebben dat niet toe te staan. Er volgt een verklaring voor recht van auteursrechtinbreuk. Voor de schadevordering zijn geen aanknopingspunten om de hoogte van de geleden schade vast te stellen gegeven, de geldvordering wordt afgewezen.

De kwaliteit van de foto's die op de website staan zijn slechts, de scans zijn - vanwege verouderde scantechnieken - knalblauw of okergeel. Aan deze verminking worden door eisers geen consequenties verbonden in de hoogte van de schadevergoeding.

4.10. Over de vordering tot betaling van een schadevergoeding van € 50.000,- overweegt de rechtbank het volgende. Eisers zijn bij het bepalen van dit bedrag uitgegaan van de Richtprijzen Nederlandse Vakfotografie (editie 2012). Met het IISG is de rechtbank van oordeel dat een vergoeding in deze orde van grootte in geen enkele verhouding staat tot mogelijke schade die Van Bennekom heeft geleden. De tarieven waarop eisers zich baseren zien op “normaal gebruik” van een (enkele of een beperkter aantal) foto(‘s) op het internet. Daarvan is in dit geval geen sprake. De desbetreffende foto’s maakten onderdeel uit van ruim 70.000 foto’s die IISG uitsluitend in het kader van zijn archief- en catalogusfunctie op zijn website toegankelijk heeft gemaakt. Het formaat van de foto’s is klein, de resolutie is laag en de kwaliteit matig of slecht (zie r.o. 4.3). Niet kan worden vastgesteld hoe lang de foto’s via de website van IISG toegankelijk zijn geweest (zie r.o. 4.1). Bij de foto’s is de naam van Van Bennekom als auteur vermeld en bezoekers van de website worden erop gewezen dat Van Bennekom auteursrechthebbende is. Het IISG heeft aangevoerd – en dit is niet bestreden door eisers – dat slechts zeven van de 221 foto’s in totaal 49 keer zijn bekeken en dat slechts één keer een scan van een foto van Van Bennekom voor een bedrag van € 36,- ter beschikking is gesteld aan een medewerker van de Universiteit van Amsterdam (die overigens nadien een vergoeding voor het gebruik met Van Bennekom is overeengekomen).

Lees de uitspraak (pdf/html)