Auteursrecht  

IEF 14565

Auteursrechtdebat: IE-advocaat gezocht

Door Anthon Keuchenius, Freelance journalist. Auteursrechtdebat – thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. Toen ik een jaar of vijftien geleden begon als journalist wilde ik lid worden van vakvereniging NVJ. Ik kreeg een brief: dat kon helaas niet, want ik verdiende te weinig geld met mijn stukjes. Daarop schreef ik een stukje getiteld Catch NVJ, met als argumentatie dat ik te weinig geld verdien, omdat ik te weinig geld verdien. Kort na publicatie in het NVJ-blad kreeg ik bericht dat ik alsnog lid mocht worden. Ik mocht de uitzondering op de regel worden.

Ik moest daar aan denken toen ik me onlangs voor rechtsbijstand wendde tot de Lira, een stichting voor auteursrechten, waarvan ik tegenwoordig lid ben via freelancersorganisatie FLA. Ik had de Lira nodig omdat de website van Distrifood - een blad van Reed/Elsevier - een stukkie van mij integraal had overgenomen, zonder te vragen of ervoor te betalen. Gejat dus.

Het ging niet om wereldnieuws, maar om een gemeentebestuur dat geen zin had in de bouw van een nieuwe Aldi. De redacteur van Distrifood had de woorden van het stukje in een enkele zin omgegooid en een twee alinea’s geschrapt, maar verder stonden in alle zinnen precies dezelfde tweehonderdvijfenveertig woorden in precies dezelfde volgorde. Zelfs mijn gebruikelijke tikfout had de redacteur van Distrifood integraal overgenomen. Eenvoudig bewijsbaar- knip en plakwerk.

Ik stuurde daarop een rekening van €80 naar Distrifood. Het was zeker mijn magnum opus niet, maar er zaten wel uren in en zoiets dacht ik er namelijk mee verdiend te hebben als ik het aan het AD had verkocht, de krant waar ik destijds wel vaker mijn regionale stukjes en foto’s sleet. Ergens was ik niet echt verrast dat antwoord van Distrifood uitbleef, ook niet dat ze nul geld overmaakten. Ook na een herinnering, en nog een herinnering: geen geld en geen reactie. Niks

Daarna benaderde ik ook nog een tweetal IE-advocaten, want die gaan over auteursrecht, ook wel: intellectueel eigendom. Beiden gaven me goede kans een rechtszaak te winnen. Alleen moest de ene advocaat wel keihard lachen toen ze hoorde dat het ging om een factuur van €80. Dat lachen moest voldoende duidelijk zijn, verder maakte ze er geen woorden aan vuil: over €80 gaan we niet procederen.

Vrijwel tegelijkertijd kreeg ik antwoord van het rechtsbijstandsfonds van Lira. Ze gingen me niet steunen, want het factuurbedrag stond niet in verhouding tot de mogelijke kosten. Mijn verweer dat de kosten uiteindelijk door de tegenpartij vergoed zouden moeten worden werd door het bestuur verworpen; ze deden het gewoon niet.

Kortom zit ik nu een beetje in hetzelfde schuitje als vijftien jaar geleden. Ik krijg niet betaald, omdat ik te kleine facturen schrijf. Zelfs de organisaties die zijn opgericht om de auteur juridisch bij te staan geven niet thuis. Uiteindelijk komt daardoor een beursgenoteerd bedrijf, dat miljarden omzet, weg met diefstal van een journalist die braaf de stukken leest en de lokale bestuurders een beetje in de gaten houdt.

Ik heb op dit moment nog even geen zin me daarbij neer te leggen, vandaar dit stukje. Misschien dat er iemand is bij Distrifood die dit leest en de redelijkheid van mijn factuur alsnog inziet. Of iemand bij Lira, die zich de doelstelling van de stichting toch nog kan herinneren. En anders is er misschien wel een onbaatzuchtige advocaat die dit leest en wel in is voor een geinig zaakje. Ze kunnen me allemaal bereiken op: abumelle@xs4all.nl

Anthon Keuchenius

 

IEF 14561

Vorderingen op tekeningen voor halffabricaten in de snackindustrie ondeugdelijk

Hof Amsterdam 23 december 2014, IEF 14561; ECLI:NL:GHAMS:2014:5823 (Vervalsing halffabricaten snackindustrie)
In kort geding: ECLI:NL:RBNHO:2014:3785. Vorderingen van appellant in verband met vervalsen en/of kopiëren van tekeningen ten behoeve van halffabricaten in de snackindustrie zijn niet gebaseerd op auteursrechten, een octrooirecht of bescherming van knowhow. Dergelijke rechten heeft hij niet, zo heeft hij bij pleidooi nog eens met zoveel woorden gesteld. De wel aangevoerde grondslagen van uitleners (7A: 1781 BW) en bruikleners (7A:1772 BW) en de onrechtmatige daad 6:162 BW zijn echter ondeugdelijk.

2.1. Stellende dat hij een productielijn ten behoeve van halffabricaten in de snackindustrie heeft ontworpen en laten tekenen, dat deze productielijn in zijn opdracht in 2000/2001 in een fabriek in Libanon is gebouwd en geïnstalleerd, dat hij zijn tekeningen aan [geïntimeerde] - in verband met een door deze te coördineren bouw van een derde productielijn in Nederland - heeft uitgeleend en dat hij weliswaar die tekeningen van [geïntimeerde] heeft teruggekregen maar [geïntimeerde] in strijd met het bepaalde in art. 7A:1781 BW en/of art. 6:162 BW de tekeningen heeft veranderd (vervalst) en/of gekopieerd, heeft [appellant] in de eerste aanleg van dit kort geding de hiervoor onder 1 vermelde vorderingen tegen [geïntimeerde] ingesteld. Na verweer van [geïntimeerde] heeft de voorzieningenrechter de vorderingen bij het bestreden vonnis afgewezen en [appellant] in de proceskosten verwezen. Tegen deze beslissing en de gronden waarop zij berust komt [appellant] in dit hoger beroep op. Het hof oordeelt als volgt.

2.2. [appellant] heeft bij herhaling, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, aangegeven dat hij zijn vorderingen niet baseert op hem toekomende auteursrechten, een hem toekomend octrooirecht of op bescherming van knowhow: dergelijke rechten heeft hij niet, zo heeft hij bij pleidooi in hoger beroep nog eens met zoveel woorden gesteld. Tegen deze achtergrond kan, mede gelet op het feit dat [appellant] zijn tekeningen (kennelijk in ongeschonden staat) heeft teruggekregen, in art. 7A: 1781 BW [red. jo. 7A:1772 BW] geen deugdelijke grondslag van het gevorderde worden gevonden evenmin als, bij gebreke van daartoe aangevoerde relevante feiten en omstandigheden, in art. 6:162 BW.

IEF 14556

Auteursrechtdebat: Een freelancer aan het woord: berusting is onverstandig

Door Kees Schaepman, freelance journalist. Auteursrechtdebat – thema: Auteursrecht vanuit economisch perspectief. ‘Berusting lijkt mij verstandig’, schrijft Arno Grunberg [IEF 14510] in zijn bijdrage aan deze site. Teksten van artikelen, columns en boeken worden gejat, maar daar valt niet altijd iets tegen te doen. Ik vrees dat Grunberg gelijk heeft. Maar als er wel iets aan te doen valt, en zeker als anderen geld verdienen dankzij mijn arbeid, blijf ik graag onverstandig. Niet zozeer omdat de grootschalige diefstal van intellectueel eigendom mij geld kost, dat valt in mijn geval nogal mee. Het grootste deel van mijn journalistieke leven was ik in vaste dienst en deed ik daarom afstand van mijn auteursrechten. Maar de schaamteloosheid waarmee de wet wordt genegeerd en het geestelijk eigendom van freelancers wordt geplunderd, krenkt mij. Freelance auteurs worden te vaak behandeld als letterknechten die hun mond dicht moeten houden. Doen ze dat niet, dan dreigt uitsluiting. Ik ken alleen al in mijn directe omgeving vele journalisten, documentairemakers en scenarioschrijvers die door hoofdredacties, omroepbazen en uitgevers onder druk zijn gezet om afstand te doen van hun auteursrechten. ‘Grote mond? Voor jou tien anderen’.

Een paar maanden geleden schreef ik een opiniestuk voor de website Villamedia onder de kop ‘Blendle moet freelancers nu betalen’. Ik betoogde daarin dat de initiatiefnemers van Blendle ‘niet zulke aardige jongens’ zijn omdat zij zich gedragen als ‘negentiende-eeuwse werkgevers’. Waarom? Omdat ze geen cent aan freelancers betalen, ook niet na een investering van drie miljoen euro in hun onderneming door de New York Times en het Axel Springer Verlag. Dat had ik volgens de advocaat van de Blendleboys – Alexander Klöpping en Marten Blankesteijn – niet mogen zeggen. Zij hadden overwogen een eis tot rectificatie in te dienen: ‘De uitlatingen zijn namelijk onjuist, suggestief en onnodig grievend. Het is ook niet onaannemelijk dat de uitlatingen reputatieschade opleveren.’ Om de verhoudingen niet verder te beschadigen, werd uiteindelijk geen sommatie verstuurd. Maar ik moet me voortaan wel koest houden, anders weigert Blendle met de auteursrechtenorganisatie Lira, waarvan ik bestuurslid ben, te overleggen over een fatsoenlijke regeling voor freelancers.

Het is de omgekeerde wereld. Blendle publiceert zonder enig overleg stukken van mij en van mijn collega’s. Na lang, lang aandringen komt nu hopelijk eindelijk een gesprek met Lira op gang waarin die inbreuk op onze rechten hopelijk wordt recht gezet, maar dan moet ik wel braaf zijn en mijn mond dicht houden. ‘Persbreidel’, dacht ik in een eerste opwelling van woede. Maar dat is misschien een iets te sterke term, al komt het wel in de buurt.

De houding van Blendle is typerend voor die van veel opdrachtgevers en distributeurs die geen gezeur van freelancers aan hun kop willen. Ze vinden de bestaande wetgeving verouderd en lastig. Vanuit hun perspectief kan ik me dat tot op zekere hoogte indenken. Er is ook nieuwe wetgeving in de maak. Maar het feit dat die nieuwe wetgeving er nog niet is, houdt geen vrijbrief in om ten eigen voordele inbreuken op de bestaande wetgeving te maken. En het mag helemaal nooit reden zijn om individuele freelancers te intimideren, te bedreigen of monddood te maken. Daardoor voel ik me niet alleen bestolen maar vooral gekrenkt in mijn beroepstrots en onnodig gegriefd.

Kees Schaepman

IEF 14555

Commentaar Tom Kabinet: One copy, one use?

Ernst-Jan Louwers en Sabine van Rienen, 'One copy, one use?', IEF 14555; eerder in: Tijdschrift voor Internetrecht, 5.11.2014.
Bijdrage ingezonden door Ernst-Jan Louwers en Sabine van Rienen, Louwers IP|Technology advocaten. Auteursrecht. Op 21 juli 2014 deed de Voorzieningenrechter in Amsterdam uitspraak over het recht om een ‘gebruikt’ e-book door te verkopen [IEF14055]. De verkoop vindt plaats via het online platform www.tomkabinet.nl. Het businessmodel van Tom Kabinet is duidelijk geïnspireerd door de eerdere UsedSoft-arrest 1 waarover de Europese rechter in 2012 zijn oordeel gaf. In de Tom Kabinet-zaak stond dus de vraag centraal of tweedehands e-books digitaal zijn uitgeput.

(...) Commentaar
In een procedure over het uitlenen van e-books worden al wel prejudiciële vragen aan het HvJ EU gesteld.21 In deze bodemprocedure zijn overwegingen gewijd aan de uitputtingsvraag die ook interessant zijn voor de Tom Kabinet-zaak. De rechtbank overwoog dat het door middel van downloaden ter beschikking stellen van een werk letterlijk valt onder de definitie van het recht op mededeling aan het publiek in de zin van art. 3 lid 1 Auteursrechtrichtlijn.22 Een dergelijke mededeling leidt op grond van art. 3 lid 3 Auteursrechtrichtlijn niet tot uitputting van het recht mededeling aan het publiek. Het HvJ EU heeft daarentegen in het UsedSoft-arrest bepaald dat een handeling bestaande in een dergelijke mededeling aan het publiek door een eigendomsoverdracht een distributiehandeling in de zin van art. 4 Auteursrechtrichtlijn moet worden gezien en tot uitputting van het distributierecht kan leiden in de zin van art. 4 lid 2 Auteursrechtrichtlijn dan wel art. 4 lid 2 Softwarerichtlijn.23 De vraag die zou moeten worden beantwoord bij Tom Kabinet, is dus of er sprake is van eigendomsoverdracht bij de verkoop van tweedehands e-books door Tom Kabinet. Naar ons oordeel is de uitputtingsregel niet van toepassing bij het online ter beschikking stellen van auteursrechtelijke beschermd werk, zijnde niet software. Uit overweging 29 van de Auteursrechtrichtlijn volgt dit immers uitdrukkelijk. Daarbij kan uit overweging 28 van de Auteursrechtrichtlijn worden afgeleid dat het uitsluitende recht om zeggenschap over distributie van het werk uit te oefenen, beperkt is tot een tastbare zaak.24

Aan de beantwoording van de vraag of sprake is van verkoop dan wel eigendomsoverdracht in de zin van art. 4 lid 2 Auteursrechtrichtlijn bij het online ter beschikking stellen van e-books kom je naar onze mening helemaal niet aan toe omdat uitputting bij voorbaat al is uitgesloten. Bovendien vereist het te koop aanbieden van een e-book een niet toegestane reproductie. Om een e-book te verkopen moet er namelijk een kopie worden gemaakt.25 In de Softwarerichtlijn wordt reproductie zonder de toestemming van de rechthebbende toegestaan wanneer de reproductie nood zakelijk is om het computerprogramma te gebruiken.26 Een dergelijke bepaling mist in de Auteursrechtrichtlijn.27 Deze uitkomst is naar onze mening niet bevredigend. Een dergelijke strikte beoordeling op grond van de Auteursrechtrichtlijn levert een weinig moderne uitkomst op. Denk aan de situatie wanneer er een e-book wordt gekocht op een Cdrom. Hiervan kan een kopie op een Cd-rom worden gemaakt voor de gebruiker zelf. Dit is namelijk op grond van art. 16c Auteurswet (thuiskopie exceptie) geoorloofd. Vervolgens kan de Cd-rom met daarop het e-book worden verkocht omdat het auteursrecht ten opzichte van dit exemplaar is uitgeput vanwege het feit dat het intellectuele eigendom in een materiële drager is belichaamd. Echter als een e-book wordt gekocht via een online winkel, is het niet mogelijk om het te verkopen. Het auteursrecht op het e-book is niet uitgeput en doordat voor de verkoop van een e-book een kopie moet worden gemaakt, is dit ook een niet toegestane reproductiehandeling. Het wringt dat hetzelfde werk van letterkunde verschillende rechten oplevert voor de koper van het e-book dan voor de koper van een papieren boek.

Zoals Neelie Kroes al zei in een recente speech moet het wettelijk kader rekening houden met de behoeften van de
samenleving.28 Regels moeten niet onpraktisch, onzeker, of onredelijk zijn voor de gewone gebruiker. En dit laatste lijkt nu precies het gevolg te zijn van de – nu al gedateerde – Auteursrechtrichtlijn.

Daarnaast ligt de bal ook bij de uitgeverijen. Aan de opmars van e-books is niet te ontkomen. Het percentage valt nu met 4,7% van de totale Nederlandstalige boekenmarkt in de categorie literaire fictie29 voor het derde kwartaal van 2014 nog mee, maar uiteraard is dat exclusief de illegale kopieën en overigens ook exclusief andere uitgaven zoals educatieve uitgaven.30 Boekenuitgevers komen geleidelijk in beweging met nieuwe modellen zoals het abonnementsmodel voor ebooks Elly’s Choice dat in augustus werd gelanceerd.31 En ook bijv. een streamingdienst voor e-books (een soort Spotify voor boeken) waaraan een aantal grote uitgeverijen werken, zou een mooi antwoord op de realiteit kunnen worden. Maar als de uitgeverijwereld niet snel zelf met slimme antwoorden en aantrekkelijke business modellen komt, zal het haar kunnen opbreken. Denk hierbij aan het gebruik van de forward-and-delete technologie. Deze technologie controleert bij digitale inhoud, zoals e-books, of de digitale inhoud na de verkoop daadwerkelijk onbruikbaar is gemaakt.32 Met de nodige technische en juridische waarborgen zou een model als Tom Kabinet een passend antwoord op wensen van de markt kunnen zijn.

IEF 14552

Hardware-AMvB's strijdig met verbod op willekeur

Rechtbank Den Haag 14 januari 2015, IEF 14552; ECLI:NL:RBDHA:2015:798 (Acer/Staat, Nokia/Staat)
Uitspraak ingezonden door Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen. Thuiskopie. Onverbindende AMvB's. Schadeplicht. Stichting Thuiskopie niet aansprakelijk. Uit het dictum: De rechtbank verklaart voor recht dat de Staat door het vaststellen en effectueren van de AMvB's in strijd heeft gehandeld met het verbod op willekeur, dat daardoor de AMvB's partieel onverbindend zijn, voor zover de onderbouwing van de bij de AMvB's vastgestelde vergoedingen is gebaseerd op schade ten gevolge van kopieën uit ongeoorloofde bron. De Staat heeft door het (doen) effectueren van de AMvB's onrechtmatig gehandeld en schadeplichtig is jegens Aces c.s. en Nokia. De rechtbank is van oordeel dat Stichting De Thuiskopie niet naast de Staat aansprakelijk is voor de mogelijk door Acer c.s. en Nokia geleden schade. SDT kan namelijk niet worden verweten dat zij uitvoering heeft gegeven aan de AMvB’s. De vorderingen tegen Stichting de Thuiskopie worden afgewezen.

Consequenties
4.41. Uit het voorgaande volgt dat de Staat in redelijkheid niet tot de bij de AMvB’s vastgestelde vergoedingen heeft kunnen komen in verband met het verbod op willekeur (vgl. 4.5). Nu uit het SONY-advies en het tot aan het pleidooi door de Staat zelf gehuldigde standpunt moet worden geconcludeerd dat de bedragen in de AMvB’s deels een billijke vergoeding inhouden voor kopieën uit legale bron, is de rechtbank van oordeel dat de AMvB’s niet geheel, maar partieel onverbindend zijn jegens Acer c.s. en Nokia.

4.42. Bij het oordeel dat de schending van het verbod op willekeur in dit geval niet leidt tot gehele onverbindendheid van de AMvB’s weegt zwaar dat rekening moet worden gehouden met de voorschriften van het Unierecht. De Staat heeft er terecht op gewezen dat het Unierecht de rechtbank verplicht om binnen haar bevoegdheden al het mogelijke te doen om de volle werking van de richtlijn en de daarmee nagestreefde doelstelling te verzekeren. Die richtlijn houdt voor de Staat de resultaatsverplichting in om, binnen het kader van zijn bevoegdheden, te verzekeren dat de billijke compensatie daadwerkelijk wordt geïncasseerd (vgl. HvJEU 16juni 2011, nr. C-462/09, ECLI:NL:XX:2011:BQ9325, Opus (hierna: het Optis-arrest), punt 24, 25, 33 en 34). Indien de AMvB’s jegens Acer c.s. en Nokia geheel onverbindend zouden moeten worden geacht, zou terugkijkend vanaf 1 januari 2013 geen geldige regeling bestaan op grond waarvan de rechthebbenden bij eiseressen een billijke compensatie kunnen incasseren voor het kopiëren voor privégebruik, terwijl in artikel 16c lid 1 Aw wet een restrictie op het in artikel 2 van de richtlijn bedoelde reproductierecht blijft bestaan. Alsdan is het vereiste rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen zoek.

Aansprakelijkheid SDT
4.49. De rechtbank is van oordeel dat SDT niet naast de Staat aansprakelijk is voor de mogelijk door Acer c.s. en Nokia geleden schade. SDT kan namelijk niet worden verweten dat zij uitvoering heeft gegeven aan de AMvB’s, alleen al omdat van volledige onverbindendheid van deze AMvB’s geen sprake is en - voor zover al te voorzien was dat aan de AMvB’s een gebrek kleefde - het niet aan SDT was om te bepalen tot welk bedrag geheven diende te worden ten behoeve van de thuiskopieën afkomstig van legale bronnen.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
Solv

IEF 14548

Petitieaanbieding: Mensen die Maken wil je niet Breken - De Auteurswet moet beter.

Gisterenmiddag werd de petitie “Mensen die Maken wil je niet Breken”, een petitie van auteurs en artiesten voor een beter en eerlijker auteursrecht, aangeboden aan de Vaste Kamercommissie voor Veiligheid & Justitie. De petitie, ondertekend door ruim 11.244 professionele auteurs en artiesten, onder wie Waldemar Torenstra, Jan Boerstoel, Frans Bauer, Saskia Noort en vele anderen (https://auteurswetmoetbeter.petities.nl/) werd aangeboden door Hanco Kolk (striptekenaar), Bob Fosko (zanger en acteur) en het dagelijks bestuur van het Platform Makers.

Achtergrond
Auteurs en artiesten staan onder grote druk om zonder redelijke vergoeding hun auteursrechten aan opdrachtgevers en exploitanten af te staan. Daardoor is het bijna onmogelijk om met creativiteit een redelijk inkomen te verdienen. Het auteursrecht, ooit bedoeld als bescherming van de auteur, komt nog zelden daadwerkelijk en in voldoende mate ten goede aan de auteur zelf. In navolging van de landen om ons heen is een sterk Auteurscontractenrecht, een wettelijke bescherming van auteurs en artiesten tegen wurgcontracten, broodnodig.

Erwin Angad-Gaur (voorzitter Platform Makers):

“De auteursrechtensector is volgens onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken verantwoordelijk voor 6 procent van ons Bruto Binnenlands Product en 7,4 procent van onze werkgelegenheid. Het kan het niet zo zijn dat degenen die aan de basis van diezelfde industrie staan met een fooi worden afgescheept. Niet alleen om morele redenen, maar ook uit welbegrepen eigenbelang: om de legitimatie van het auteursrecht, maar ook voor het voortbestaan van een belangrijke industrie. De Nederlandse economie is mede van auteurs en artiesten afhankelijk. Zij willen niet ‘hun hand ophouden’, maar vragen wel het recht om eerlijk mee te delen in het succes van hun werk; om een bescherming van hun markpositie als culturele zelfstandigen in een vitale industrie. Een sterk auteurscontractenrecht kan en moet daaraan een belangrijke bijdrage leveren. We roepen de Tweede Kamer op hier spoedig werk van te maken.”

Een grote groep makers sprak zich onlangs uit over de huidige marktsituatie van makers in de uitgave Makers aan het Woord: https://www.platformmakers.nl/data/file/4/106.pdf

Platform Makers
Het Platform Makers (www.platformmakers.nl) is het samenwerkingsverband van de beroepsorganisaties en vakbonden van auteurs en uitvoerend kunstenaars. Het platform heeft als doel het versterken van het auteursrecht en het verbeteren van de onderhandelingspositie van makers ten opzichte van producenten en opdrachtgevers. Platform Makers treedt op als woordvoerder en aanspreekpunt namens de aangesloten belangenorganisaties.

IEF 14539

Bijzonder hoogleraar is in dienstverband van academisch instituut

Rechtbank Noord-Nederland 7 januari 2015, IEF 14539; ECLI:NL:RBNNE:2015:25 (bijzonder hoogleraar tegen Stichting IDTM)
Auteursrecht. Merkenrecht overdracht. Handelsnaamrecht. Niet tijdige specificatie. Binnen de RUG en samen met Sanquin is een academisch instituut voor "International Development of Transfusion Medicine" opgericht. Eiser is 75-jarige hematoloog gespecialiseerd in transfusiegeneeskunde, aangesteld als bijzonder hoogleraar en (co-)auteur van een aantal in het curriculum opgenomen modules. De rechtsverhouding wordt gekwalificeerd als een dienstverband in de zin van artikel 7 Aw zodat IDTM als maker en werkgeversauteursrechthebbende wordt aangemerkt. Die conventionele vordering wordt afgewezen.

Reclamebureau heeft een huisstijl een beeldmerk ontwikkeld dat 'vrij gebruik naar eigen inzicht' werd afgeleverd en met toestemming om als beeldmerk te registreren. Sanquin is haar opdrachtgever en aan de stichting zijn kosten gefactureerd. De rechtbank veroordeelt eiser om het Beneluxbeeldmerk aan IDTM over te dragen en bepaalt dat dit vonnis zo nodig in de plaats treedt.

Eiser heeft als eenmanszaak de handelsnaam "IDTM Consulting" ingeschreven, terwijl de handelsnamen "IDTM Academic Institute for International Development of Transfusion Medicine" en "IDTM" of "Stichting IDTM" al werden gevoerd. Eiser dient zijn handelsnaam aan te passen dat een gevaar voor verwarring tussen de onderneming en IDTM wordt vermeden.

Procesrecht. Hoor en wederhoor bij begroting proceskosten 1019h Rv. Gevolg niet tijdig inzenden specificatie kosten staat een toewijzing van de vergoeding van de proceskosten ex 1019h Rv in de weg. De Indicatietarieven in IE-zaken, versie 1 september 2014, wordt toegepast.

Het auteursrecht
4.11. Uit het voorgaande volgt dat [eiser 1] de Modules vervaardigde uit hoofde van een daartoe vanuit een zekere gezagsverhouding gegeven opdracht. In dit verband komt betekenis toe aan het op grond van art. 15 van de statuten van IDTM door het bestuur van IDTM vastgestelde huishoudelijk reglement en in het bijzonder art. 5 van dat huishoudelijk reglement. Dat artikel werkt de taak van de directeur op het gebied van onderwijs en onderzoek van IDTM uit ten aanzien van het beleid van de stichting gebaseerd op art. 3 en 4 van de statuten. (...)
4.12. Uit het voorgaande volgt dat de directeur van IDTM de taak op het gebied van onderwijs nader moet uitwerken en ter goedkeuring heeft voor te leggen aan het bestuur.

4.13. Ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van een dienstverband in de zin van art. 7 Aw kan verder in overweging worden genomen dat de aanstelling(en) van [eiser 1] niet onbezoldigd waren. [eiser 1] heeft de kosten voor zijn werkzaamheden steeds mogen declareren aan Sanquin. De hierbij gekozen constructie om tot bezoldiging te komen, hangt onder meer samen met de omstandigheid dat [eiser 1] met ingang van 1 juli 2001 gebruik maakte van de zogeheten OBU-regeling en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van de mogelijkheden om tot bezoldiging van [eiser 1] te komen.

4.14. In het licht van deze feiten en omstandigheden moet de rechtsverhouding worden gekwalificeerd als een dienstverband in de zin van art. 7 Aw zodat IDTM als maker en auteursrechthebbende van de Modules moet worden aangemerkt.

Het beeldmerk
4.21. In de gegeven omstandigheden wist [eiser 1] of behoorde hij redelijkerwijze te begrijpen dat het hem niet vrijstond om het Beeldmerk zonder voorafgaand overleg en toestemming van IDTM te registreren. Door dat toch te doen, handelende [eiser 1] ten tijde van de indiening van de merkaanvraag jegens IDTM onrechtmatig. Van [eiser 1] mag worden gevergd dat hij het Beeldmerk aan IDTM overdraagt en door aan een daarop gericht verzoek van IDTM niet te voldoen, handelt [eiser 1] eveneens onrechtmatig.

De handelsnaam
4.23. Vanaf haar oprichting gebruikt en/of presenteert IDTM zich met de handelsnamen "IDTM Academic Institute for International Development of Transfusion Medicine" en "IDTM" of "Stichting IDTM".

4.24. In 2004 heeft [eiser 1] zijn eenmanszaak in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven met als handelsnaam "IDTM Consulting". IDTM heeft tegen het gebruik door [eiser 1] van het in de ogen van IDTM verwarringwekkend gebruik van handelsnamen bij [eiser 1] bezwaar gemaakt. Dat bezwaar heeft geleid tot een regeling tussen partijen. Die regeling hebben zij neergelegd in de daarvan door partijen opgemaakte akte. De inhoud van die akte is, voor zover van belang, hiervoor weergegeven in rov. 2.28 .

4.29. Voor zover [eiser 1] in dit verband tot zijn verweer heeft aangevoerd dat hij die toezegging niet aan IDTM heeft gedaan maar aan Sanquin, kan hem dat niet baten. [eiser 1] wist of behoorde redelijkerwijze te begrijpen dat Sanquin, die werd vertegenwoordigd door de bestuurder van IDTM, de direct belanghebbende is bij het reilen en zeilen van IDTM en dat haar eis om niet langer verwarringwekkende handelsnamen te gebruiken niet louter het belang van Sanquin raakte, maar in het bijzonder het belang van IDTM. Het moet voor [eiser 1] zonder meer duidelijk zijn geweest dat de in de akte neergelegde toezegging (mede) ten behoeve van IDTM werd bedongen.

 

IEF 14537

Hoe 'Luxemburg' de Britt Dekker-vragen gaat beantwoorden

(en waarom ze dus eigenlijk niet gesteld hoeven te worden). Bijdrage ingezonden door Dirk Visser, Universiteit Leiden/Klos Morel Vos & Schaap. Op 9 januari 2015 nam van AG Van Peursem zijn conclusie in de Britt Dekker zaak (Conclusie AG HR 9 januari 2015, IEF 14536 (GeenStijl Media tegen Sanoma-Playboy-Britt Dekker). Van Peursem geeft een grondig overzicht van de rechtspraak en de literatuur en concludeert tot het stellen van prejudiciële vragen over hyperlinken naar illegale bronnen.

In deze bijdrage wordt uitgelegd hoe het Hof in Luxemburg deze vragen gaat beantwoorden en waarom de Hoge Raad ze dus eigenlijk niet hoeft te stellen.

Daarbij moet een aantal dingen bedacht worden.

Het Hof van Justitie van de EU gaat door op de met ‘Svensson’ ingeslagen weg. Het Hof probeert altijd zoveel mogelijk te doen alsof alles onvermijdelijk voortvloeit uit zijn eerdere rechtspraak. Dus blijft het ‘nieuw publiek’ criterium gehandhaafd, ondanks alle vragen en alle kritiek. Het Hof trekt zich bijvoorbeeld niets aan van (aan Svensson voorafgaande meningen van) auteursrechtgeleerden (zie ov. 2.3 van de conclusie AG), die vinden dat hyperlinken nooit een openbaarmaking mag zijn, omdat dat onwenselijk is en omdat er geen ‘transmission’ bij plaats vindt. Deze hoogleraren vinden dat als er spake is van onwenselijk hyperlinken dit via de onrechtmatige daad moet worden verboden. Dat vindt het Hof niet. Dat blijkt eigenlijk al uit het laatste antwoord in Svensson, kort gezegd: ‘art. 3 Arl. is maximum harmonisatie’. Dat sluit op zich een verbod onder ‘bijkomende omstandigheden’ niet uit, maar het Hof gaat dit niet aan het nationale onrechtmatige daadsrecht overlaten. Het Hof gaat dit binnen het EU geharmoniseerde auteursrecht oplossen. Het Hof vindt dat wat GeenStijl heeft gedaan ‘geen stijl’ en gaat het dus verbieden. Het Hof gaat de ‘mededeling aan het publiek’ van art. 3 Arl. daarom ruim uitleggen, zoals het ook met het hergebruiksrecht in het databankenrecht heeft gedaan in de Gaspedaal zaak [IEF 13350], en zoals de Engelse rechter ook al gedaan heeft in het auteursrecht [IEF 13241].

Terzijde kan nog worden opgemerkt dat het Hof in Svensson, zonder conclusie AG, ook de vragen in Bestwater en C More heeft proberen te beantwoorden, in de hoop dat de vragenstellers in die zaken hun vragen zouden intrekken. Dat is een poging tot efficiency die nogal ongelukkig uit kan pakken.

Het Hof gaat de vragen als volgt beantwoorden:
i.) Is er sprake van een "mededeling aan het publiek" in de zin van art. 3 lid 1 Richtlijn 2001/29 wanneer een ander dan de auteursrechthebbende een werk dat zonder toestemming van de auteursrechthebbende door een derde op een website is geplaatst, middels een hyperlink op een eigen website toegankelijk maakt (dus als sprake is van zogenoemde illegale content)?

Ja. Want er is sprake van een “nieuw publiek” dat niet bij een eerdere openbaarmaking waarvoor door de rechthebbende toestemming was gegeven was ingecalculeerd. Bovendien is er (bij GeenStijl) sprake van een opzettelijk en met volledige kennis (van de illegaliteit van de bron en dus) van de gevolgen van zijn gedrag (vgl. Rafael Hoteles, ov 42) interveniëren , te weten het hyperlinken, waardoor een heel groot nieuw publiek wordt bereikt en de rechthebbende schade wordt toegebracht, dit mede in het licht van het hoge beschermingsniveau dat de Auteursrechtrichtlijn biedt etc.

ii.) Zo nee, is er dan wel een "mededeling aan het publiek" in de zin van genoemde richtlijnbepaling, als daarbij beperkingsmaatregelen op de oorspronkelijke site waar de illegale content is geplaatst, kunnen worden omzeild, als bedoeld in punt 31 van het arrest van 13 februari 2014, C-466/12 (Svensson e.a./Retriever)?

Deze vraag behoeft geen beantwoording gezien de beantwoording van vraag i.

iii.) Bij bevestigende beantwoording van vraag i): Is voor die vraag een te wegen factor of daarbij beperkingsmogelijkheden op de oorspronkelijke site kunnen worden omzeild als bedoeld in punt 31 van het arrest van 13 februari 2014, C-466/12 (Svensson e.a./Retriever)?

Nee, maar een factor is wel of de oorspronkelijke site evident (voor de hyperlinker kenbaar) illegaal is (Zie verder het antwoord op vraag iv en v).

 

iv.) Bij bevestigende beantwoording van vraag ii) of iii): Wat moet precies worden verstaan onder beperkingsmogelijkheden bedoeld in punt 31 van het arrest van 13 februari 2014, C-466/12 (Svensson e.a./Retriever)? Gaat het daarbij om (van licht naar zwaar) a) zaken als lastig (maar niet onmogelijk) te vinden zonder access code, b) abonneetoegang, paywall, wachtwoord en dergelijke, of moet sprake zijn van c) "digitale kluis" -situaties waarbij de content "volkomen privé (voor één of meer personen?) en praktisch gesproken onbereikbaar" is (een wanneer is daarvan dan sprake)? Zijn daarbij ook te betrekken de juridische voorwaarden die gelden voor gebruik en toegang tot de bronsite?

Het hele verhaal over die ‘beperkingsmogelijkheden op de oorspronkelijke site’ heeft te maken met de feiten in de Svensson zaak en de onhandige vraagstelling in de C More zaak, waar het ging om hyperlinken naar een illegale versie van een betaaltelevisiekanaal. Dat betaaltelevisiekanaal was technisch beveiligd. Daar kon je dus helemaal niet naar hyperlinken. De illegale versie was wel openbaar en daar werd naar gehyperlinkt. Het heeft ook te maken met de onduidelijkheid in de Svensson-zaak zelf, waar er naast linken naar de legale bron (de website van Göteborgs-Posten zelf, die later alleen voor abonnees toegankelijk was (“toegang op enige wijze beperkt”)), ook sprake was van linken naar een illegale versie op een Noorse site. In de Bestwater zaak heeft het Hof gewoon over het hoofd gezien of geen aandacht besteed aan het feit dat het daar vermoedelijk om een bron zonder toestemming ging.

Het gaat om de vraag voor welk publiek toestemming was gegeven. Als iets met toestemming feitelijk voor iedereen toegankelijk op internet staat, dan wordt met hyperlinken geen nieuw publiek bereikt. Als het er zonder toestemming staat wordt er door hyperlinken wél een nieuw publiek bereikt.

v.) Is bij vragen i) of ii) een te wegen factor de mate waarin de "hyperlinker" op de hoogte is of behoort te zijn van het ontbreken van toestemming door de rechthebbende en dus van de illegale content waar naar wordt gelinkt?

Ja. Als hij weet of redelijkerwijs moet weten dat de bron illegaal is levert de hyperlink inbreuk op, zo niet, dan niet.

vi.) Speelt bij de vragen i) of ii) of aldus sprake is van een "nieuw publiek" en zo ja, hoe moet dit worden beoordeeld in een geval als dit, waarbij geen sprake is van een oorspronkelijke toestemming van de auteursrechthebbende, omdat het gaat om linken naar illegale content?

Ja, zie het antwoord op vraag i. Bij illegale content bereikt de hyperlink een nieuw (niet ingecalculeerd) publiek.

vii.) Zijn er (nog) andere omstandigheden waar rekening mee moet worden gehouden voor de vraag of sprake is van een mededeling aan het publiek in geval van het toegang verschaffen door hyperlinks tot illegale content?

Deze vraag behoeft (in het licht van de voorliggende Britt-casus) geen beantwoording, maar het winstoogmerk van de hyperlinker zal vermoedelijk een rol kunnen spelen.

Gezien alle discussie is het toch nuttig om de vragen te stellen, om zekerheid te krijgen, maar het zou mij zeer verbazen als de vragen materieel anders worden beantwoord dan hierboven weergegeven.

Leiden/Amsterdam, 11 januari 2015
D.J.G. Visser

IEF 14536

Conclusie AG: Prejudiciële vragen over beperkingsmogelijkheden van linken naar illegale content

Conclusie AG HR 9 januari 2015, IEF 14536; ECLI:NL:PHR:2015:7 (GeenStijl Media tegen Sanoma-Playboy-Britt Dekker)
Conclusie ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek, en Remy Chavannes, Brinkhof, Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen en Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis. Auteursrecht. Illegale content: lastig te vinden materiaal, abonneetoegang en digitale kluizen. Cassatie na Rechtbank Amsterdam [IEF 11743] en Hof Amsterdam [IEF 13254] waarin voor recht werd verklaart dat GS Media inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van de fotograaf/Sanoma door een uitsnede van één van de foto’s op de website GeenStijl te plaatsen. Ook acht het hof dat er onrechtmatig is gehandeld door hyperlinks op de website van GeenStijl te plaatsen. De Advocaat-Generaal concludeert tot schorsing en stellen van vragen aan het Hof van Justitie EU.

Ik stel de volgende prejudiciële vragen voor, waar partijen desgewenst bij Borgersbrief nog op kunnen reageren:
i.) Is er sprake van een "mededeling aan het publiek" in de zin van art. 3 lid 1 Richtlijn 2001129 wanneer een ander dan de auteursrechthebbende een werk dat zonder toestemming van de auteursrechthebbende door een derde op een website is geplaatst, middels een hyperlink op een eigen website toegankelijk maakt (dus als sprake is van zogenoemde illegale content)?

ii.) Zo nee, is erdan wel een "mededeling aan het publiek" in de zin van genoemde richtlijnbepaling, als daarbij beperkingsmaatregelen op de oorspronkelijke site waar de illegale content is geplaatst, kunnen worden omzeild, als bedoeld in punt 31 van het arrest van 13 februari 2014, C-466/12 (Svensson e.a./Retriever)?
iii.) Bij bevestigende beantwoording van vraag i): Is voor die vraag een te wegen factor of daarbij beperkingsmogelijkheden op de oorspronkelijke site kunnen worden omzeild als bedoeld in punt 31 van het arrest van 13 februari 2014, C-466/12 (Svensson e.a./Retriever)?
iv.) Bij bevestigende beantwoording van vraag ii) of iii): Wat moet precies worden verstaan onder beperkingsmogelijkheden bedoeld in punt 31 van het arrest van 13 februari 2014, C-466/12 (Svensson e.a./Retriever)? Gaat het daarbij om (van licht naar zwaar) a) zaken als lastig (maar niet onmogelijk) te vinden zonder access code, b) abonneetoegang, paywall, wachtwoord en dergelijke, of moet sprake zijn van c) "digitale kluis" -situaties waarbij de content "volkomen privé (voor één of meer personen?) en praktisch gesproken onbereikbaar" is (een wanneer is daarvan dan sprake)? Zijn daarbij ook te betrekken de juridische voorwaarden die gelden voor gebruik en toegang tot de bronsite?
v.) Is bij vragen i) of ii) een te wegen factor de mate waarin de "hyperlinker" op de hoogte is of behoort te zijn van het ontbreken van toestemming door de rechthebbende en dus van de illegale content waar naar wordt gelinkt?
vi.) Speelt bij de vragen i) of ii) of aldus sprake is van een "nieuw publiek" en zo ja, hoe moet dit worden beoordeeld in een geval als dit, waarbij geen sprake is van een oorspronkelijke toestemming van de auteursrechthebbende, omdat het gaat om linken naar illegale content?
vii.) Zijn er (nog) andere omstandigheden waar rekening mee moet worden gehouden voor de vraag of sprake is van een mededeling aan het publiek in geval van het toegang verschaffen door hyperlinks tot illegale content?

Voorlopig slot:
2.4.1 Auteursrechtelijk (primaire grondslag) is tot nu toe de uitkomst dat in het principaal beroep zal moeten worden vernietigd en verwezen, in ieder geval op grond van onderdeel II en in het (onvoorwaardelijke) incidenteel beroep moet worden geschorst en prejudiciëel verwezen. Vanwege mijn pleidooi om in het incidentele beroep over de auteursrechtelijke hamvraag in deze zaak: vormt linken naar illegale content in deze omstandigheden een mededeling aan het publiek? prejudiciële vragen te stellen, waarvan het antwoord van groot gewicht lijkt voor de IE-praktijk, zie ik om proceseconomische redenen ervan af om in dit stadium te concluderen over deze resterende o.d.- en kostenmaterie. Nadere conclusie over deze subsidiaire aspecten kan ook achterwege blijven, indien Uw Raad zou menen dat sprake is van een "acte clair" of "acte éclairé" na Svensson en BestWater en meteen de afslag zou worden genomen dat hier sprake is van openbaarmaking, zodat het incidentele cassatieberoep zou opgaan. Ook dan zie ik niet aanstonds belang overblijven voor de resterende klachten.

2.4.2 Ik teken daarbij nadrukkelijk aan dat over deze resterende materie desgevraagd op korte termijn aanvullend door mij geconcludeerd zal kunnen worden, indien Uw Raad daar al in dit stadium behoefte aan heeft. Ik meen zelf dat dit bij prejudiciële verwijzing efficiënter kan gebeuren na afloop van die verwijzingszaak, mocht dat dan nog opportuun zijn, gelet op de tijd die gemoeid is met een prejudiciële procedure en de in de tussentijd mogelijk niet stilstaande rechtsontwikkeling op de resterende terreinen.

Op andere blogs:
SOLV

IEF 14534

Opgaveplicht aantal Digitenne abonnees en dooronderhandelen met Buma

Vzr. Rechtbank Amsterdam 7 januari 2015, IEF 14534; ECLI:NL:RBAMS:2015:338 (Vereniging BUMA tegen KPN en Digitenne)
Uitspraak ingezonden door Christiaan Alberdingk Thijm en Douwe Linders, bureau Brandeis. In't kort: Auteursrecht. Vertegenwoordig. Voor de doorgifte van RTV heeft KPN een overeenkomst met CBO's zoals Buma. De voorzieningenrechter veroordeelt KPN tot opgave van aantal unieke abonnees, tot vergoeding voor het gebruik van het Buma-repertoire in 2013 en 2014 en tot betaling van €373,437,78 aan toegewezen voorschotten. In reconventie wordt Buma veroordeelt om de onderhandelingen met Digitenne over tarieven en overige voorwaarden gedurende vier maanden voort te zetten. Buma kan haar verbodsrecht niet uitoefenen of daarmee dreigen.

5.7. en 5.8. Medewerker X heeft ter zitting verklaard dat hij nimmer namens Digitenne bij de door NLKabel gevoerde tariefonderhandelingen aanwezig is geweest. (…) Dat enige e-mailcorrespondentie tussen NLKabel, Buma, KPN en ook X, die geen bestuurder is van Digitenne, is toegezonden, is voorshands onvoldoende om aan te kunnen nemen dat Digitenne tijdens de tariefonderhandelingen door X is vertegenwoordigd. (…) KPN is gedurende de onderhandelingen vertegenwoordigd door medewerker Y. (…) Buma heeft onvoldoende onderbouwd dat Y gedurende de gesprekken de indruk heeft gegeven mede namens Digitenne op te treden. (…) dat KPN het volledige aandelenkapitaal van Digitenne in handen heeft (…) is onvoldoende.

5.9. (…) Digitenne heeft betwist dat Digitenne een dienst van KPN is. Zij heeft aangevoerd dat zij het zenderpakket zelf samenstelt, zelf houder van de benodigde frequentievergunning is en de aan Buma verschuldigde vergoeding steeds zelf heeft voldaan. Zij heeft erkend dat KPN Digitenne aan de consument aanbiedt. Digitenne heeft geen eigen abonnees. Zij levert een ‘wholesale’ product aan KPN, die het vervolgens aan de consument aanbiedt. (…) De voorzieningenrechter is van oordeel dat Digitenne de stelling van Buma dat zij een dienst van KPN is, daarmee heeft weerlegd. Dat betekent dat voorshands niet kan worden aangenomen dat Digitenne een dienst van KPN is en evenmin dat zij om die reden aan het mede namens KPN uitonderhandelde tarief is gebonden. Uit het voorgaande volgt dat voorshands niet kan worden aangenomen dat Digitenne tijdens de tariefonderhandelingen door KPN is vertegenwoordigd.
5.11. (…) Ten eerste is niet gebleken dat uit het lidmaatschap van RoDAP voortvloeit dat Digitenne automatisch gebonden is aan alle afspraken die namens RoDAP met derden worden gemaakt. Zij kan met andere woorden niet tegen haar wil in onderhandelingen met derde partijen worden vertegenwoordigd. (…)

5.12. De voorzieningenrechter komt daarmee tot de conclusie dat voorshands niet aannemelijk is dat Digitenne aan het uitonderhandelde tarief is gebonden. Dat betekent dat tussen partijen thans nog geen overeenstemming bestaat over het voor Digitenne over 2014 te hanteren tarief voor het gebruik van het Buma-repertoire.

Lees de uitspraak (pdf/html)