Auteursrecht  

IEF 13270

Graffitikunstenaars kunnen hun werk niet veiligstellen

B. Kist, Graffitikunstenaars kunnen hun werk niet veiligstellen, NRC 21 november 2013.
Bijdrage ingezonden door Bas Kist, Chiever BV.
Het belang van een eigenaar om zijn gebouw te exploiteren weegt zwaarder dan het belang van een kunstenaar die zijn graffiti veilig wil stellen, is afgelopen week in New York gebleken. In de Amerikaanse stad was een conflict ontstaan over 5Pointz, een beroemd gebouwencomplex met de bijnaam Graffiti Mecca: het gebouw is geheel bedekt met graffiti. Eigenaar Gerald Wolkoff wil het pand slopen om er luxeappartementen te bouwen. 17 graffitiartiesten, met mooie namen als Bishop 203 en AK 47, hadden de rechter gevraagd de afbraak te verbieden.

Ze beriepen zich op een wet uit 1990, die kunstenaars het recht geeft zich te verzetten tegen verminking van hun werk. Bovendien, zo voerden de artiesten aan, gaat het hier niet om ongevraagde graffiti. Wij kregen in 2002 expliciet toestemming van Wolkoff, aldus de kunstenaars. Hij benoemde zelfs een van ons tot graffitimanager van het gebouw. Door zijn vriendelijke gebaar zit Wolkoff met de gebakken peren.

Maar de rechtszaak viel in hun nadeel uit. De rechter stelde Wolkoff in het gelijk, hoewel met pijn in het hart: „I love the work and it’s going to tear my heart out to see it torn down, but as a judge I have to apply the law”, aldus rechter Frederic Block in zijn uitspraak .

De sloop kan doorgaan.

Bas Kist

IEF 13269

Bescherming characters en portretrechten “Blues Brothers”

Bijdrage ingezonden door Helen Maatjes, The Legal Group – Intellectueel Eigendom Advocaten.
Tussen de Amerikaanse organisatie Black Rhino Enterprises en het Europese “Stars in Concert” ontstaat een geschil over de tributeshows die door Stars in Concert onder de naam “I’m a Soul Man – a tribute to the Blues Brothers” worden gepresenteerd[1 Vzr. Rb. Den Haag IEF 13120]. Stars in Concert produceert vaker dergelijke tributeshows waarbij imitators optreden die diverse muzikale grootheden vertolken. Maar wat zijn de juridische mogelijkheden om tegen dergelijke tributeshows op te treden?

Auteursrecht?
Black Rhino (het bedrijf van één van de ‘echte’ Blues Brothers) maakt om verschillende redenen bezwaar tegen deze tributeshows. Zo beroept zij zich bijvoorbeeld op inbreuk op de auteursrechten op de personages Jake en Elwood Blues. Personages kunnen zeker auteursrechtelijk beschermd zijn, indien deze een bepaalde creatieve schepping betreffen. Zo heeft de rechter in het verleden bijvoorbeeld de characters Sjef van Oekel en Bassie & Adriaan auteursrechten toegekend. De kenmerken van de personages Jake en Elwood Blues (zoals de zwarte pakken, zwarte zonnebrillen en bakkebaarden) zijn volgens de rechtbank echter niet voldoende oorspronkelijk om auteursrechtelijk beschermd te kunnen zijn. De stijlkenmerken komen daarvoor teveel overeen met de kledingstijl en uiterlijke vertoning van diverse andere blues legendes. Het staat derden dan ook vrij om gebruik te maken van deze “Blues Brothers” personages.

Portretrecht?
Black Rhino stelt vervolgens dat inbreuk wordt gemaakt op de portretrechten van Jake en Elwood Blues, door het afbeelden van sterk gelijkende personages op onder meer posters. Dit wordt door de rechtbank verworpen. De overweging die de rechtbank daarbij maakt, is opmerkelijk, zeker gezien andere uitspraken op dit gebied. De rechtbank overweegt namelijk dat er onder bijzondere omstandigheden portretrecht kan worden ingeroepen tegen look-a-likes, maar dat de acteurs voorshands geen beroep zouden kunnen doen op het portretrecht van hun ‘alias’, namelijk als een van de personages van de Blues Brothers. De rechtbank wijst hiermee dus het beroep op portretrecht af indien het portret van een ‘character’ wordt gebruikt in plaats van dat van de acteur als zichzelf.

De rechtbank verwijst hierbij naar het “Ja zuster/nee zuster” arrest[2 Hoge Raad 16 januari 1970, Ja zuster/nee zuster, IEPT19700116] waarin werd overwogen dat de poppetjes die werden aangeboden van diverse characters uit Ja zuster/nee zuster, niet op de acteurs leken en kon er om die reden geen succesvol beroep worden gedaan op een portretrecht. Dat een acteur weldegelijk een beroep op zijn portretrechten kan doen, blijkt wel duidelijk uit bijvoorbeeld de uitspraken over gebruik van foto’s van de televisieserie ’t Schaep met de 5 Pooten in een boek[3 Hoge Raad 19 januari 1979, ‘t Schaep met de 5 Pooten, IEPT19790119], gebruik van het portret van Bram van der Vlugt in zijn rol als Sinterklaas in een reclamecampagne[4 Rechtbank Amsterdam 2 december 1999, Van der Vlugt/KPN, AMI 2000, 31.] en gebruik van het personage Sjef van Oekel in stripverhalen[5 Rechtbank Haarlem 22 januari 1991, Dolf Brouwers, AMI 1992, 188]. In al deze gevallen werd inbreuk aangenomen op het portretrecht van de acteur in een bepaalde rol. Blijkbaar vindt de rechtbank, gelijk aan Ja zuster/nee zuster, dat er van overeenstemmende gelaatstrekken geen sprake is en er geen inbreuk op het portretrecht wordt gemaakt, maar de acteurs komt toch wel degelijk een portretrecht toe, ook in hun rol als Blues Brother.

Merkrecht?
Tot slot komen in de procedure aan bod de merkregistraties die door Black Rhino zijn verricht, te weten “Blues Brothers” en “The Blues Brothers”. Onder bepaalde omstandigheden is het toegestaan om gebruik te maken van een merk van iemand anders. Er moet dan sprake zijn van gebruik volgens de “eerlijke gebruiken in nijverheid en handel”. Er is bijvoorbeeld geen sprake van eerlijk gebruik, indien je ten onrechte een relatie met de merkhouder veronderstelt, terwijl die er niet is. De rechtbank oordeelt dat door Stars in Concert geen eerlijk gebruik van de merken wordt gemaakt. De tekst “a tribute to the Blues Brothers” is niet slechts een ondertitel, maar onderdeel van de titel. Belangrijk hierbij is bijvoorbeeld hoe de titel op posters en andere uitingen wordt afgebeeld. In dit geval werd in diverse uitingen “Blues Brothers” met hoofdletters geschreven of in een contrasterende kleur afgebeeld. Dit gebruik is dan ook niet toegestaan volgens de rechter. Wat wel mag, is het gebruik van de woorden “Blues Brothers” in promotiemateriaal en op de website ter beschrijving van de inhoud van de show en als aanduiding van inspiratiebron.

Of het toegestaan is om zonder toestemming van de artiest een tributeshow te exploiteren, hangt allereerst uiteraard af van de rechten die de artiest bezit. Rekening dient te worden gehouden met auteursrechten, portretrechten en merkrechten. Bezit de artiest merkrechten, dan kun je niet zomaar in de titel van de show de naam van de artiest vermelden. Afhankelijk van de inhoud van de vormgeving van posters en teksten ter ondersteuning van de show kunnen onder bepaalde voorwaarden verwijzingen naar de artiest worden opgenomen.

IEF 13265

Reflecties - Ik zal handhaven

E. Angad-Gaur, Reflecties - Ik zal handhaven, Sena Performers Magazine 3, 2013.
Bijdrage ingezonden door Erwin Angad-Gaur, secretaris/directeur van Ntb en VCTN en voorzitter van de Sena sectie Uitvoerend Kunstenaars.
Onderzoekers van onder andere de Universiteit van Amsterdam (UvA) concludeerden deze zomer dat het downloaden van illegaal materiaal op het internet is toegenomen sinds de blokkade van The Pirate Bay. In de pers verscheen de conclusie dat de actie van Stichting Brein daarmee niet succesvol is geweest. Doel was immers het downloaden vanuit illegaal aanbod te laten dalen.

Voorstanders van harde handhaving, de directie van Buma/Stemra voorop, reageerden als door een wesp gestoken. Buma kwam met een persbericht: ‘Blokkade The Pirate Bay wel degelijk effectief.’ Maar duidelijke bronnen van onderzoek om deze bewering te staven ontbraken. Om de voorstanders van harde handhaving hier daarom voor een keer te helpen (alvorens hen opnieuw tegen te spreken) is het interessant naar een eerder onderzoek van onder meer het Instituut voor Informatierecht (IvIR) te verwijzen: in het onderzoeksrapport Filesharing 2©12 - downloaden in Nederland concludeerden de onderzoekers dat het downloaden en ook het streamen uit legaal aanbod aan het toenemen was.

 

Die conclusie is inmiddels ook uit de kwartaalcijfers van de NVPI te trekken. Aangezien deels dezelfde onderzoekers bij beide onderzoeken betrokken waren, is op eerste gezicht wellicht de vraag of hier geen merkwaardige tegenspraak te constateren is. Op tweede gezicht is echter heel helder wat de cijfers uit beide onderzoeken uitwijzen: de ontwikkeling van legaal aanbod doet het downloaden uit illegale bron dalen. Handhaven alleen is dweilen met de kraan open.

Dit artikel is ingekort; lees de gehele bijdrage hier.

PEER2PEER
Op een zelfde manier zou peer-to-peer gebruik gereguleerd kunnen worden. Een laatste citaat van Hugenholtz: ‘[Ik] pleit voor een andere benadering: legaliseren van filesharen in combinatie met een eerlijke vergoeding voor muziekauteurs en artiesten.’ Een voorstel dat inmiddels ook door de vakbonden Ntb, FNV en de Franse en Nederlandse Consumentenbonden werd gedaan en wordt gesteund door tal van andere organisaties, waaronder de Nederlandse Vereniging van Journalisten, the Dutch Directors Guild, ACT, Netwerk Scenarioschrijvers, de Fla (De FreeLancers Associatie) en de Vereniging van Letterkundigen.

Pas als een rijk en volledig digitaal aanbod mogelijk wordt gemaakt, op een manier waarbij auteurs en artiesten een eerlijke beloning voor hun werk krijgen, heeft handhaven werkelijk zin. En pas dan zal handhaven ook door de meerderheid van consumenten als redelijk en rechtvaardig worden ervaren.

Natuurlijk: totdat dat moment er is, tot de politiek haar verantwoordelijkheid neemt, zijn en blijven wij gedwongen gezamenlijk, zo goed en zo kwaad als het kan, de ‘slimme jongens op internet’ – die over de ruggen van rechthebbenden soms miljoenen euro’s per jaar verdienen – waar het kan aan te pakken. Het volledig openzetten van de sluizen kan tenslotte ook het antwoord niet zijn op falende, achterblijvende wet- en regelgeving. Maar uiteindelijk worden alleen advocaten daar rijker van. En daar was het allemaal niet om begonnen. Daar mag het dan ook zeker niet bij blijven.

Erwin Angad-Gaur

IEF 13262

Noot Hugenholtz bij Broeren/Duijsens

P.B. Hugenholtz, Annotatie bij HR 29 maart 2013 (Broeren/Duijsens) NJ 2013-46, nr. 504, p. 5927-5929.
Bijdrage ingezonden door Bernt Hugenholtz, IvIR.
Gerdine Duijsens is kunstschilderes en redelijk succesvol met haar collectie kleurrijke  ‘Eettaferelen’, waarop voluptueuze dames en vlinderdasdragende heren met glazen in de hand  en neuzen in de lucht feestelijk bij elkaar aan tafel zitten. Theo Broeren maakt schilderijen die  – om het voorzichtig te zeggen – door het werk van Duijsens geïnspireerd lijken te zijn. Ook  hier: vrolijke dames en heren in bonis die met de neuzen in de lucht en met volle teugen van  de drank, de spijs en het leven in het algemeen lijken te genieten (de litigieuze werken zijn in kleur afgedrukt in AMI 2013/3, p. 110-111). Volgens Duijsens is er sprake van méér dan inspiratie, en het Bossche hof is het met haar eens. Het hof verklaart voor recht dat Broeren met een aantal werken inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van Duijsens. Ten aanzien van enkele andere werken van Broeren is het oordeel nauwelijks milder. Volgens het hof wijken deze werken zozeer af van die van Duijsens dat er weliswaar geen sprake is van auteursrechtinbreuk, maar wel van onrechtmatig handelen jegens Duijsens “door nodeloos haar stijl na te bootsen”.

Conform de conclusie van A.-G. Verkade casseert de Hoge Raad dit onrechtmatigheidsoordeel. De Hoge Raad stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie het auteursrecht geen bescherming toekent aan degene die volgens een hem kenmerkende stijl werkt. “Aan deze rechtspraak ligt de gedachte ten grondslag dat de auteursrechtelijke bescherming van abstracties als stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen, en aldus een rem op culturele ontwikkelingen zou vormen.” (r.o. 3.5). De Hoge Raad leidt hieruit af dat het recht om dezelfde reden ook geen ruimte laat voor bescherming van een stijl op grond van onrechtmatige daad, tenzij er sprake zou zijn van ‘bijkomende omstandigheden’, die in het arrest overigens niet worden aangeduid (te denken ware aan misleiding of bedrog, aldus J.C.S. Pinckaers, AMI 2013/3, p. 117).

Deze bijdrage is ingekort, lees de volledige bijdrage hier.

IEF 13260

Noot Paul Geerts onder Stokke - Fikszo

P.G.F.A. Geerts, Noot onder HR 12 april 2013, nr. 11/004447 (Stokke/Fikszo), IER 2013/50.
Bijdrage ingezonden door Paul Geerts, Rijksuniversiteit Groningen.
1. In korte tijd drie arresten van de Hoge Raad over de Tripp Trapp-stoel, te weten HR 22 februari 2013, nr. 11/02739, IEF 12367; HR 12 april 2013, nr. 11/04114, IEF 12554 en HR 12 april 2013, nr. 11/004447, IEF 12553. In alle arresten staat het auteursrecht centraal. In HR 12 april 2013, nr. 11/04114, IEF 12554 ook het merkenrecht. In dat arrest stelt de Hoge Raad een aantal interessante prejudiciële (vormmerk)vragen aan het HvJ EU. Aan die merkenrechtelijke vragen besteed ik in deze noot geen aandacht. De antwoorden van het HvJ EU wacht ik rustig af. Waar ik in deze noot aandacht aan besteed is het auteursrecht en dan met name aan een passage die in alle drie arresten van de Hoge Raad voorkomt. In die passage formuleert de Hoge Raad een aantal algemene uitgangspunten van het auteursrecht. Hoewel die passage in alle drie arresten terug is te vinden heb ik er toch voor gekozen om één arrest centraal te stellen, te weten HR 12 april 2013, nr. 11/004447, IEF 12553. Dat komt omdat juist in dat arrest ook nog een aantal andere interessante auteursrechtelijke gezichtspunten naar voren komt. Het is ook de conclusie van A-G Verkade bij dit arrest, waar ik naar verwijs.

2. In het onderstaande staat r.o. 4.2 uit HR 12 april 2013, nr. 11/004447, IEF 12553 dus centraal. De feiten veronderstel ik bekend te zijn en cassatieklachten die uitgaan van een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak van het Hof, zodat zij bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kunnen leiden, laat ik buiten beschouwing. Dat geldt ook voor de klachten die in wezen om een hernieuwde feitelijke beoordeling door de Hoge Raad vragen.

Deze bijdrage is ingekort, lees de volledige bijdrage hier.

23. Wanneer het adaptatierecht inderdaad Europees geharmoniseerd mocht blijken te zijn, dan is een interessante vervolgvraag of het HvJ EU bij gebruiksvoorwerpen ook zal willen werken met het totaalindrukkencriterium.  Ik zal er geen geheim van maken, maar ik ben van dat door de Hoge Raad ontwikkelde criterium geen groot voorstander en kan mij goed vinden in de kritiek die Gielen en Spoor op dit criterium hebben geuit.  Ik zie met genoemde schrijvers niet in waarom in het auteursrecht met twee verschillende inbreukcriteria gewerkt moet worden en mis bovendien de theoretische fundering van het totaalindrukkencriterium. Het gaat te ver om daar in deze noot uitvoerig bij stil te staan. Ik heb mijn hoop dus een beetje op het HvJ EU gevestigd. Ik voeg daar meteen aan toe dat dit hopelijk geen ijdele hoop zal blijken te zijn en het HvJ EU dus niet zal beslissen dat het totaalindrukkencriterium voor alle typen werken geldt.

24. Voor de volledigheid sluit ik af met een opsomming van een aantal andere overwegingen uit het arrest. Ik heb gemeend dat die zonder nader commentaar weergegeven kunnen worden:
–    de beoordeling van de auteursrechtelijke beschermingsomvang van een bepaald werk en van de vraag of daarop door een ander inbreuk wordt gemaakt, is in hoge mate feitelijk van aard en derhalve slechts in (zeer) beperkte mate vatbaar voor toewijzing in cassatie (r.o. 4.2 sub f);
–    in r.o. 5.1.3 wijst de Hoge Raad de regel af dat de feitenrechter bij de beoordeling van de inbreukvraag meer nadruk zou dienen te leggen op de punten van overeenstemming dan op de punten van verschil. Die zienswijze gaat – aldus de Hoge Raad – uit van een onjuiste rechtsopvatting en bouwt voort op de onjuiste gedachte dat bij de beoordeling van de inbreukvraag ook gelet moet worden op de overname van onbeschermde elementen;
–    de feitenrechter kan volstaan met het oordeel dat er geen sprake is van auteursrechtinbreuk zonder dat hij hoeft te onderzoeken of de vermeende inbreukmakende voortbrengselen zelf ook voldoen aan de werktoets (r.o. 5.2.1);
–    de reputatie van een werk is niet bepalend voor de beschermingsomvang (r.o. 6.3.1);
–    toepassing van het totaalindrukkencriterium kan meebrengen dat in een geval in het werk twee auteursrechtelijk beschermde trekken onderscheiden kunnen worden, het overnemen van slechts één van de twee auteursrechtelijk beschermde trekken kan meebrengen dat van inbreuk sprake is (r.o. 6.3.1 en 6.3.2);
–    indien door partijen afspraken zijn gemaakt omtrent de proceskosten hoeft in beginsel geen vordering op de voet van art. 1019h Rv te worden ingesteld (r.o. 7).

Paul Geerts

IEF 13259

Hof van Cassatie: The Pirate Bay ontoegankelijk maken is passend technisch hulpmiddel

Hof van Cassatie 22 oktober 2013, P.13.0550.N (Telenet, Tecteo en Brutele)
Uitspraak mede ingezonden door Bastiaan van Ramshorst, BREIN.
Internettoegang. Ontoegankelijk maken van Thepiratebay. Strafrecht. Op basis van artikel 39bis en 89 Strafvordering wordt gevorderd de toegang ontoegankelijk te maken tot de inhoud die wordt gehost door de server gekoppeld aan de hoofddomeinnaam thepiratebay.org. Passende technische hulpmiddelen in de zin van artikel 39bis, § 4, Wetboek van Strafvordering kunnen bestaan in het bevelen aan de internettoegangleveranciers van het ontoegankelijk maken van de toegang tot de server waarop de gegevens zijn gehost, waarvan het kopiëren om technische redenen of wegens de omvang van de gegevens niet mogelijk is.

Artikel 39bis, § 4, Wetboek van Strafvordering sluit niet uit dat die bevelen worden gericht aan anderen, dan zij die gegevens zelf opslaan of laten opslaan en vereist evenmin dat de bevelen tot daadwerkelijk gevolg hebben dat hij die gegevens opslaat of laat opslaan ze niet meer kan consulteren, wijzigen of wissen.

Het arrest kon dan ook wettig oordelen dat de onderzoeksrechter op grond van artikel 39bis aan de eiseressen als internettoegangleveranciers het bevel mocht geven om “de toegang ontoegankelijk te maken tot de inhoud die wordt gehost door de server gekoppeld aan de hoofddomeinnaam ‘thepiratebay.org’.

6. Het middel voert schending aan van de artikelen 35 tot en met 39bis, 55, 56 en 89 Wetboek van Strafvordering: het arrest oordeelt ten onrechte dat er een wettelijke grondslag bestaat voor het door de onderzoeksrechter gegeven bevel; de bevolen beslagmaatregel kan enkel de waarheidsvinding en het verzamelen van bewijs tot doel hebben of betrekking hebben op goederen die door de artikelen 42 en 43quater Strafwetboek bedoelde zaken schijnen uit te maken, maar kan niet als doel hebben het voorkomen van het verder plegen van dergelijke inbreuken of van verdere schade aan de burgerlijke partij; een beslagmaatregel kan niet worden opgelegd als preventieve maatregel, ter voorkoming van inbreuken of van schade aan de burgerlijke partij, maar hoogstens met die doelstelling worden gehandhaafd; het arrest dat anders oordeelt, is dan ook niet naar recht verantwoord.

11. Uit de opbouw van artikel 39bis Wetboek van Strafvordering, de tekst van paragraaf 4 en de samenhang tussen de verschillende paragrafen volgt dat de procureur des Konings en op grond van artikel 89 Wetboek van Strafvordering ook de onderzoeksrechter, zo blijkt dat het om technische redenen of wegens de omvang van de gegevens niet mogelijk is de gegevens op dragers te kopiëren, de passende technische middelen kan nemen om de toegang tot deze gegevens in het informaticasysteem, evenals tot de kopieën daarvan die ter beschikking staan van de personen die gerechtigd zijn om het informaticasysteem te gebruiken, te verhinderen en hun integriteit te waarborgen.

12. Passende technische hulpmiddelen in de zin van artikel 39bis, § 4, Wetboek van Strafvordering kunnen bestaan in het bevelen aan de internettoegangleveranciers van het ontoegankelijk maken van de toegang tot de server waarop de gegevens zijn gehost, waarvan het kopiëren om technische redenen of wegens de omvang van de gegevens niet mogelijk is.

Artikel 39bis, § 4, Wetboek van Strafvordering sluit niet uit dat die bevelen worden gericht aan anderen dan zij die gegevens zelf opslaan of laten opslaan en vereist evenmin dat de bevelen tot daadwerkelijk gevolg hebben dat hij die gegevens opslaat of laat opslaan ze niet meer kan consulteren, wijzigen of wissen.

14. Het arrest kon dan ook wettig oordelen dat de onderzoeksrechter op grond van artikel 39bis aan de eiseressen als internettoegangleveranciers het bevel mocht geven om “de toegang ontoegankelijk te maken tot de inhoud die wordt gehost door de server gekoppeld aan de hoofddomeinnaam ‘thepiratebay.org’ (gekende IP-adressen 194.71.107.50 en 194.71.107.15), en meer bepaald door aanwending van alle mogelijke technische middelen, waaronder minstens het blokkeren van alle domeinnamen die doorverwijzen naar de server die gekoppeld is aan de hoofddomeinnaam ‘thepiratebay.org’, waarbij de ontoegankelijk te maken domeinnamen door de RCCU Mechelen en de FCCU (Federal Computer Crime Unit) worden vastgesteld.

16. Het onderdeel voert schending aan van de artikelen 39bis en 89 Wetboek van Strafvordering: het arrest neemt ten onrechte aan dat artikel 39bis Wetboek van Strafvordering een wettige grondslag uitmaakt voor het bevelen van het ontoegankelijk maken van de op de server van “The Pirate Bay” opgeslagen gegevens; de beslagmaatregel van artikel 39bis Wetboek van Strafvordering heeft tot doel de integriteit van de in het informaticasysteem opgeslagen gegevens te beschermen; de door de onderzoeksrechter bevolen maatregel kan die doelstelling niet realiseren omdat het blokkeren door de internettoegangleverancier van alle domeinnamen die verwijzen naar de server gekoppeld aan de hoofddomeinnaam “thepiratebay.org” niet verhindert dat de exploitanten van de websites van “The Pirate Bay” nog toegang hebben tot hun website; een maatregel die enkel tot gevolg heeft dat de internetgebruikers geen toegang meer hebben tot de gegevens terwijl de beheerder van de gegevens hierover verder kan beschikken, is geen beslagmaatregel als bedoeld in artikel 39bis Wetboek van Strafvordering; de bevolen ontoegankelijkmaking neemt immers de beschikkings- of beheersmacht van “The Pirate Bay” niet weg.

25 (...) De eiseressen vragen aan het Hof van Justitie de volgende prejudiciële vraag te stellen: “Staan considerans 47 en artikel 15 van de Richtlijn 2000/31 betreffende de elektronische handel, omgezet in artikel 21, § 1, Wet Elektronische Handel, toe dat een nationale bepaling in het kader van een gerechtelijk onderzoek toelaat een maatregel te bevelen erin bestaande door de aanwending van alle mogelijke technische middelen de toegang tot de inhoud die wordt gehost door de server gekoppeld aan een welbepaalde hoofddomeinnaam verbonden aan wel bepaalde IPadressen, ontoegankelijk te maken en dit ongeacht via welke domeinnamen die toegang wordt verschaft?”

28. De prejudiciële vraag die, eensdeels, berust op een onjuiste lezing van het arrest, anderdeels, op een onjuiste rechtsopvatting, wordt niet gesteld.

Op andere blogs:
BREIN (Belgische access providers moeten zelf nieuwe domeinnamen The Pirate Bay controleren)

IEF 13258

Advies en nader rapport afschaffing geschriftenbescherming

Advies Raad van State, Wijziging van de Auteurswet in verband met de afschaffing van bescherming van geschriften zonder oorspronkelijk karakter of persoonlijk stempel van de maker, Kamerstukken II 2013-2014, 33 800, nr. 4.
Geen bezwaar tegen afschaffing. Internetconsultatie is geen geschikte methode om naar economische betekenis onderzoek te doen. Toelichting is naar aanleiding van advies aangepast.

Raad van State: De toelichting geeft geen specifieke omschrijving van het bereik van de geschriftenbescherming en daarmee samenhangend van de betekenis van het afschaffen van die bescherming. Ziet de Afdeling het goed, dan laat het bereik van de geschriftenbescherming zich onderverdelen in twee onderdelen: de bescherming van databanken die niet reeds beschermd zijn onder de databankenwet of het gewone auteursrecht en de bescherming van overige geschriften zonder eigen, oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel van de maker. (...)

Als het gaat om de geschriftenbescherming voor overige geschriften is de Commissie Auteursrecht van mening dat er juridisch geen bezwaren zijn om deze af te schaffen tenzij zwaarwegende economische redenen zich daartegen verzetten. In dit verband raadt zij de minister echter aan om onderzoek te doen naar de (economische) gevolgen van een dergelijke ingreep. Dit onderzoek is blijkens de toelichting uitgevoerd in de vorm van een internetconsultatie waarop belanghebbenden konden reageren. Op basis van de internetconsultatie meldt de toelichting dat is gebleken dat de gedachte dat nog slechts geschriften waaraan een creatieve prestatie ten grondslag ligt bescherming verdienen in het algemeen op brede instemming kan rekenen. Enig bijzonder belang dat door de afschaffing van de geschriftenbescherming onevenredig wordt geraakt is daarbij niet naar voren gebracht, aldus de toelichting.

De Afdeling acht een internetconsultatie in het kader van de wetgevingsprocedure geen geschikte methode om onderzoek te doen naar de economische betekenis van geschriftenbescherming. Daarbij merkt de Afdeling op dat op de internetconsultatie slechts zes reacties zijn binnengekomen.5 Naar het oordeel van de Afdeling kunnen op basis van de consultatie, en een zo beperkt aantal reacties, geen duidelijke conclusies worden getrokken. De Afdeling constateert echter dat uit het advies van de Commissie Auteursrecht noch anderszins is gebleken van aanwijzingen dat zwaarwegende economische redenen zich tegen volledige afschaffing van geschriftenbescherming zouden verzetten. In dat licht bezien is de vraag of een onderzoek als door de Commissie Auteursrecht bedoeld, voorafgaand aan een zodanige afschaffing wel nodig is.

Staatssecretaris V&J: (...) De memorie van toelichting is aangepast. Opgemerkt is dat de geschriftenbescherming, met inbegrip van de juridische aspecten en economische belangen, reeds lange tijd onderwerp van debat vormt. Noch in dat debat, noch uit het advies van de Commissie Auteursrecht, noch uit de internetconsultatie is gebleken van zwaarwegende belangen die zich tegen de afschaffing van de geschriftenbescherming verzetten. Uit de consultatie, de literatuur en de praktijk is juist gebleken dat de gedachte dat nog slechts geschriften waaraan een creatieve prestatie ten grondslag ligt bescherming verdienen in het algemeen en de daaruit voortvloeiende afschaffing van de geschriftenbescherming in het bijzonder op brede instemming kan rekenen. Voorts is aangegeven dat de ontvangen adviezen in combinatie met de reacties in de consultatie geen aanleiding geven om te veronderstellen dat economische belangen door de afschaffing van de geschriftenbescherming worden geschaad alsmede dat daarom van nader onderzoek wordt afgezien.

IEF 13257

Hyperlinks en openbaar maken - analyse arrest GeenStijl vs Sanoma

Een redactionele bijdrage van Charlotte Meindersma, Charlotte's Law & Fine Prints.
Zie arrest IEF 13254. Het internet brengt enkele problemen met zich mee met betrekking tot het auteursrecht. Het auteursrecht zelf kan nu eenmaal niet in de toekomst kijken, maar daardoor hebben we nu wel te maken met oude regels in een nieuw spel. Vooral de vraag of er sprake is van openbaar maken houdt ons bezig. Theorie en praktijk lopen, zoals wel vaker, uiteen. Zo hangen wij juristen andere waarden aan bepaalde technische effecten dan technici doen.

Linken
Wat de waarde van verschillende links zijn, daar lijken we het nog niet helemaal over eens te zijn. Technici vinden dat er eigenlijk geen verschil is, zolang de content zelf niet van locatie is gewijzigd. Juristen zien dat echter heel anders. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) heeft inmiddels een formule om te bepalen of een link tevens een openbaarmaking inhoudt. De criteria zijn interventie, publiek en winstoogmerk.

In Nederland hebben we inmiddels een aardige verzameling uitspraken over hyperlinks en openbaar maken, te beginnen met Sanoma cs tegen GeenStijl Media van 12 september 2012 (IEF 11743), later volgden Nederland FM (IEF 12159) en Wiskunde Antwoorden (IEF 12234) allen met een andere uitkomst, waardoor er nog geen zekerheid is met betrekking tot hyperlinks en openbaar maken.

Interventie
De rechtbank Amsterdam legt in 2012 (IEF 11743 r.o. 4.11) de nadruk op de interventie door GeenStijl. De rechtbank noemt een hyperlink in beginsel geen zelfstandige openbaarmaking. De plaatsing van de hyperlink zou er voor hebben gezorgd dat de foto’s voor het (grote) publiek toegankelijk werden. Zonder interventie zou het publiek geen toegang hebben gehad tot de fotoreportage. De eenvoudige hyperlink (tekstlink) zou volgens de rechtbank Amsterdam al zorgen voor een interventie.
In de Nederland.fm zaak (IEF 12159), werd echter juist gezegd door de rechtbank Den Haag dat er sprake was van interventie omdat de techniek van Nederland.fm verder gaat dan de beschikbaarstelling van faciliteiten om een openbaarmaking mogelijk te maken (r.o. 4.4 en 4.5). Daar valt m.i. impliciet uit op te maken dat een eenvoudige hyperlink (tekstlink) geen interventie is en daarmee ook geen openbaarmaking is.

Dat wordt bevestigd door de Wiskunde Antwoorden (IEF 12234 r.o. 2.8) waarbij overwogen wordt dat er geen sprake is van een openbaarmaking, aangezien er slechts sprake is van een hyperlink en niet van bijzondere technische faciliteiten die mogelijk maakten dat derden kennis konden nemen van de uitwerkingen. Wel werd het plaatsen van de hyperlink onrechtmatig geacht, omdat het in strijd zou zijn met de zorgvuldigheid die het maatschappelijk verkeer betaamt. In die lijn ligt ook de uitspraak van 19 november 2013 van Hof Amsterdam over GeenStijl tegen Sanoma cs (IEF 13254 r.o. 2.4.4.). De hyperlink wordt daar vergeleken met een voetnoot in een boek. Een dergelijke verwijzing is volgens het Hof geen interventie en daarmee is er geen sprake van openbaarmaking. Net als in het geval van de Wiskunde Antwoorden oordeelt het Hof hier dat de hyperlink toch onrechtmatig is, omdat het verwijzen naar onrechtmatig openbaar gemaakte werken in strijd is met de zorgvuldigheid die het maatschappelijk verkeer betaamt.

Uiterlijke verschijningsvorm
Opvallend is dat de uiterlijke verschijningsvorm van een link er toe lijkt te doen. Of er sprake is van interventie lijkt niet zozeer van belang wat de techniek is, maar hoe de uiterlijke verschijningsvorm van dergelijke links is. De links waardoor online radio geluisterd kon worden via Nederland.fm, zijn ook links. Het grote verschil is echter dat door het klikken op de link, de bezoeker niet fysiek doorgeleid wordt naar een andere website, maar wel de informatie van die derde website aan de bezoeker getoond wordt. De werken en informatie staan in beide gevallen maar op één locatie en worden vanaf diezelfde locatie getoond. Echter, in het ene geval ziet de bezoeker dat de werken van een derde website komen, omdat ze door het klikken op de link naar die website geleid worden, terwijl vanwege de uiterlijke verschijningsvorm van websites als Nederland.fm de bezoeker niet naar een andere website geleid wordt, maar dat de website zelf er voor zorgt dat de juiste informatie van de derde website opgehaald en getoond wordt.

Het lijkt er daardoor op of het van deze uiterlijke verschijningsvorm afhangt of er sprake zal zijn van een interventie.

Charlotte Meindersma

IEF 13255

Google Books Library Project is fair use. Wat betekent dat voor bibliotheken?

US District Court Southern District of New York 14 november 2013, 05Cv.8136 (The Authors Guild tegen Google Inc.)
Een redactionele bijdragen van Raymond Snijders, LinkedIn-profiel.
Afgelopen donderdag kwam er dan eindelijk een einde aan een langslepende rechtszaak die het Amerikaanse Authors Guild al in 2005 aangespannen had tegen Google. Een rechtszaak waarbij de vakvereniging van auteurs(rechthebbenden) stelde dat het Google Books Library Project – het project van Google waarin 20 miljoen boeken van bibliotheken wereldwijd ingescand en digitaal beschikbaar gemaakt worden – inbreuk maakte op hun auteursrechten. Behalve het Authors Guild deed ook de Association of American Publishers (AAP) een duit in het zakje want namens de vijf grote uitgevers in Amerika (McGraw-Hill, Pearson Education, Penguin Group USA, John Wiley & Sons, and Simon & Schuster) spanden ook zij een rechtszaak aan tegen Google in dat jaar.

Lange aanloop
De Association of American Publishers trok zich vorig jaar echter terug uit de rechtszaak toen ze een schikking troffen met Google. De zorgen van de AAP gingen vooral over de impact van de beschikbaarheid van korte fragmenten uit boeken die nog steeds verkocht werden, en dan natuurlijk specifiek over de kans dat mensen minder boeken zouden kopen als ze korte stukken gratis digitaal konden raadplegen. In de schikking werd afgesproken dat uitgevers zelf meer controle kregen over titels die wel of niet opgenomen zouden worden in Google Books maar ook dat uitgevers die meewerken zelf ook digitale exemplaren konden gaan exploiteren.

Ondanks het afhaken door de AAP zette het Authors Guild de zaak tegen Google onverminderd door en begon er ook prompt nog eentje tegen de HathiTrust.

HathiTrust is een samenwerkingsverband van een groot aantal (voornamelijk Amerikaanse) onderzoeksinstituten en universiteitsbibliotheken met als doel een digitale bibliotheek te bouwen, bestaande uit de gedigitaliseerde collecties van alle deelnemende bibliotheken. Een collectie boeken die door Google in het kader van hun Library Project dus gedigitaliseerd werd en waarbij er zowel digitale exemplaren naar de bibliotheken gingen die het fysieke exemplaar in hun collectie hadden, naar de digitale bibliotheek van HathiTrust en natuurlijk richting Google Books. HathiTrust claimde dat deze scanactiviteiten onder de fair use bepaling vielen en kregen daar een jaar geleden ook gelijk in van de rechter. Het digitaliseren van boeken, met als doel het doorzoekbaar maken en preserveren ervan, viel ruim binnen de fair use beperking op het auteursrecht.

Ik dacht toen dat het Authors Guild met die uitspraak, plus de schikking tussen Google en de AAP, de bui wel zag hangen en ook zou aansturen op een schikking maar nee dus. Ze gingen in hoger beroep tegen HathiTrust en gingen onverminderd door met hun zaak tegen Google. Na flink veel juridisch vijven en zessen deed de oorspronkelijke rechter, die in 2005 de zaak kreeg, dus afgelopen donderdag uitspraak.

Google Books Library Project is fair use
De rechter nam het argument van Google over dat het scannen van meer dan 20 miljoen boeken ten behoeve van een digitale database, waarbij fragmenten van die boeken online beschikbaar worden gesteld, onder de fair use beperking op het auteursrecht valt. Google pleegt dus geen inbreuk op de auteursrechten en de boeken kunnen zonder toestemming van of vergoeding aan rechthebbenden ingescand worden voor het Google Books Library.

Nu is fair use iets specifieks voor het Amerikaanse auteursrecht. Er wordt – meestal door een rechter – gekeken naar waarvoor een auteursrechtelijk beschermd werk gebruikt wordt, de aard van dat werk, hoeveel van dat werk gebruikt wordt en wat het effect van dat gebruik op de markt is. In de uitspraak (PDF) gaat de rechter dan hier ook op in maar bestrijdt eigenlijk alle door de Authors Guild aangevoerde argumenten. Het interessantste betoog en onderbouwing van de fair use uitspraak gaat mijns inziens over wat het Library Project en de Google Books dienst allemaal als voordelen oplevert:

The benefits of the Library Project are many. First, Google Books provides a new and efficient way for readers and researchers to find books.It makes tens of millions of books searchable by words and phrases. It provides a searchable index linking each word in any book to all books in which that word appears. Google Books has become an essential research tool, as it helps librarians identify and find research sources, it makes the process of interlibrary lending more efficient, and it facilitates finding and checking citations. Indeed, Google Books has become such an important tool for researchers and librarians that it has been integrated into the educational system — it is taught as part of the information literacy curriculum to students at all levels.

Daarnaast ziet de rechter grote voordelen voor taalkundig en historisch onderzoek, een bijdrage aan de verbeterde toegankelijkheid van boeken voor blinden en slechtzienden, het beschikbaar houden van boeken die niet meer gekocht kunnen worden en ziet zelfs inkomstenstijgingen voor auteurs en uitgevers dankzij Google Books.

Wat betekent het voor (Nederlandse) bibliotheken?
Een hele directe impact zal de uitspraak niet hebben voor digitaliseringsprojecten van Nederlandse bibliotheken. De Koninklijke Bibliotheek, die meedoet aan het Google Books Library Project, heeft zich moeten beperken tot 160.000 rechtenvrije boeken uit haar collectie en kan nog steeds niet zo maar alle werken van na 1940 laten inscannen. De beperkingen in de Nederlandse Auteurswet zijn niet vergelijkbaar met de fair use bepaling uit het Amerikaanse recht en lenen zich niet voor dit soort digitaliseringstrajecten.

Maar de achterliggende redenen en onderbouwing van die uitspraak over de aantoonbare voordelen van Google Books gaan wel degelijk over de grenzen heen. Voor onderwijs- en onderzoeksdoeleinden is een bron als Google Books niet meer weg te denken en na deze uitspraak mag je veronderstellen dat het alleen maar verder zal groeien. De doos van Pandora is geopend en zal niet sluiten omdat in een groot aantal landen de auteursrechtwetgeving geen fair use bepaling kent. Hopelijk zal het nu één van de zoveel redenen zijn om op Europees niveau naar herziening van auteursrechtwetgeving te kijken en, vergelijkbaar met het traject om een uitzondering op het auteursrecht te introduceren voor het beschikbaar maken van materiaal voor mensen met een visuele beperking, het besef opleveren dat er voor dit soort digitaliseringstrajecten van bibliotheken, musea en andere culturele erfgoedinstellingen ook een wettelijke uitzondering gemaakt moet worden.

En tot die tijd moeten bibliotheken, al dan niet samen met Google, misschien maar de grenzen van het auteursrecht gaan opzoeken. If you want to achieve greatness stop asking for permission, of zoals we in Nederland zouden zeggen: men kan geen omelet maken zonder eieren te breken.

IEF 13254

Hyperlinks op GeenStijl naar naaktfoto's hadden in hoge mate een faciliterend karakter

Hof Amsterdam 19 november 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4019 (GeenStijl Media tegen Sanoma, Playboy)
Uitspraak ingezonden door Remy Chavannes, Brinkhof.
Auteursrecht, portretrecht (artt. 12, 15a en 21 Aw), geen beroep art. 10 EVRM. Onrechtmatige daad: Het plaatsen van een hyperlink naar een elders openbaar gemaakt werk is in beginsel geen zelfstandige manier van openbaar maken of interventie daarbij en levert geen inbreuk op auteursrecht op. De afbeelding van een ander lichaamsdeel dan het gelaat van betrokkene is in het onderhavige geval geen portret. Het plaatsen van een hyperlink die faciliteert dat derden kennis kunnen nemen van een onrechtmatig openbaar gemaakt werk, is in casu onrechtmatig jegens de auteursrechthebbende.

Niet kan worden aanvaard dat er een pressing need bestond om de hyperlink te plaatsen, waardoor het geenstijlpubliek toegang kreeg tot alle foto’s. Kennisneming van alle foto’s was niet een publiek belang maar klaarblijkelijk, de context waarin de hyperlink is geplaatst wijst daar op, bedoeld om de nieuwsgierigheid van het geenstijlpubliek te bevredigen. Het beroep van GS Media op artikel 10 EVRM gaat in dit geval dus niet op, ook niet waar het de vraag naar de schending van het portretrecht van [X] betreft.

Het hof vernietigt het vonnis en verklaart voor recht dat GS Media inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [de fotograaf], vertegenwoordigd door Sanoma, door een uitsnede van één van diens meerbedoelde foto’s op de website GeenStijl te plaatsen. Het hof verbiedt verdere openbaarmaking van deze uitsnede onder last van een dwangsom. Het hof verklaart voorts voor recht dat GS Media onrechtmatig heeft gehandeld jegens Sanoma c.s. door meerbedoelde hyperlinks op de website van GeenStijl te plaatsen en veroordeelt GS Media tot vergoeding van de schade.

hyperlinks op GeenStijl: openbaarmaking
2.4.7. Indien, zoals Sanoma c.s. stelt maar GS Media betwist, de door een gebruiker op Filefactory geplaatste bestanden inderdaad volmaakt privé blijven, kan door de enkele plaatsingshandeling niet worden gesproken van ter beschikking stellen aan het publiek. Dat kan anders zijn indien de gebruiker zijn digitale sleutel ruim bekend maakt of indien een ander dat doet. Doch daarvoor dient eerst te komen vast te staan dat de inhoud van de bij Filefactory opgeslagen bestanden inderdaad onvindbaar en onbereikbaar is voor het publiek, zoals Sanoma c.s. stellen. Nu GS Media die stelling voldoende gemotiveerd heeft bestreden, ligt het op de weg van Sanoma c.s. bewijs te leveren van hun stelling. Sanoma c.s. hebben geen bewijs laat staan specifiek bewijs, zoals in hoger beroep wordt verlangd- van hun stelling aangeboden. Dat betekent dat hun stelling onbewezen blijft. Derhalve is niet komen vast te staan dat de foto’s op Filefactory volmaakt privé zijn gebleven, zodat het hof er daarom vanuit moet gaan dat een derde de foto’s heeft geopenbaard door deze op Filefactory te plaatsen en dat GS Media, hoewel zij de toegang tot de foto’s tot op zekere hoogte heeft gefaciliteerd (zie hieronder 2.7.3) niet aan het publiek daartoe een nieuw toegangskanaal heeft verschaft en derhalve geen interventie heeft gepleegd in de zin van de jurisprudentie van het HvJEU. Een onderzoek naar de plaatsing van de foto’s op Imageshack en andere websites waar de foto’s konden worden bekeken, kan verder onbesproken blijven.

Uitsnede uit een foto: inbreuk
2.5.4. Het enkele feit dat een derde slechts een klein deel van een beschermd werk verveelvoudigt en openbaar maakt, betekent niet zonder meer dat daardoor geen auteursrecht wordt geschonden. In dit geval was de uitsnede bedoeld als een zogenaamde ‘teaser’, dat wil zeggen om de aandacht van het geenstijlpubliek naar de gehele foto en de andere foto’s te trekken. Het hof beschouwt de uitsnede daarom als een citaat uit de gehele foto. In artikel 15a Aw is geregeld aan welke voorwaarden een citaat moet voldoen om niet te worden beschouwd als een inbreuk op het auteursrecht op een werk. Allereerst is daarvoor van belang dat het werk waaruit wordt geciteerd rechtmatig openbaar is gemaakt. Uit de rechtsoverwegingen 2.4.2 en 2.4.6 volgt dat een derde de foto’s zonder recht of titel, en derhalve onrechtmatig, openbaar heeft gemaakt. GS Media was daarvan op de hoogte, zo al niet aanstonds dan toch sinds het verzoek dat Sanoma heeft gedaan om niet tot publicatie over te gaan. Bovendien heeft GS Media verzuimd duidelijk de naam van de maker te vermelden. Nu GS Media niet heeft voldaan aan voornoemde eisen van art. 15a Aw levert de openbaarmaking van de uitsnede inbreuk op auteursrecht op.

Portretrecht vs. EVRM
2.7.3. Anders dan GS Media meent is in dit geding, zie ook hiervoor 2.4.2, niet komen vast te staan dat Sanoma de foto’s zelf heeft gelekt. Het hof gaat er daarom vanuit dat de foto’s zonder recht of titel door een onbekende derde zijn geopenbaard, waardoor deze derde inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van[fotograaf] en de portretrechten en privacy van [X], hetgeen onrechtmatig is.
GS Media wist dat de publicatie van de foto’s door vorenbedoelde derde onrechtmatig was. Niet alleen had zij dat al kunnen begrijpen doordat zij de link naar de foto’s kreeg toegespeeld door iemand die zich van een kennelijke schuilnaam bediende, maar Sanoma heeft haar nog vóór de publicatie van het artikel met de hyperlink erop gewezen dat de foto’s op onrechtmatige wijze waren verkregen en bovendien heeft zij GS Media kort na de plaatsing van de hyperlink gesommeerd deze te verwijderen, waaraan GS Media niet heeft voldaan. Bovendien heeft zij nadat Filefactory had voldaan aan de sommatie van Sanoma c.s. een nieuwe link geplaatst en voorts toegelaten dat haar “reaguurders” nieuwe links plaatsten.
Uit niets blijkt dat het geenstijlpubliek de foto’s zonder hulp en bijstand van GS Media op eenvoudige wijze had kunnen vinden. Het plaatsen van de hyperlink had derhalve in hoge mate een faciliterend karakter en bovendien kunnen de teksten van de artikelen waarin de hyperlinks waren opgenomen niet anders worden begrepen dan als enthousiasmerend voor het geenstijlpubliek om de illegaal geplaatste foto’s te bekijken.
Dat alles bijeen maakt dat GS Media jegens Sanoma c.s. heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt.

2.7.4. Uit het verweer van GS Media begrijpt het hof dat zij stelt dat de omstandigheid dat GS Media een persmedium is, het plaatsen van hyperlinks rechtvaardigt, omdat zij de misstand dat herhaaldelijk Playboy reportages voortijdig uitlekten alleen op serieuze manier aan de kaak kon stellen door hyperlinks te plaatsen om daarmee aan te tonen dat inderdaad opnieuw drukproeven van een fotoreportage waren gelekt.

2.7.5. Sanoma c.s bestrijden dat GeenStijl een nieuwsmedium pur sang is dat een bijdrage levert aan de pluriformiteit van het publieke debat. De core business van GeenStijl is soft news, berichtgeving over celebrities, lifestyle, film en seks. In dat verband verwijzen Sanoma c.s. naar de jaarlijks gepubliceerde top 50 van GeenStijl. Aan GeenStijl komt minder bescherming toe dan aan media die het zogenaamde hard news publiceren, aldus Sanoma c.s..

2.7.6. Hoewel de in dit geding overgelegde uitingen van GeenStijl niet direct bijdragen tot de overtuiging dat zij op een serieuze manier maatschappelijke misstanden aan de kaak wil stellen, zal het hof er veronderstellenderwijs vanuit gaan dat dit wel het geval is. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen (rechtsoverweging 4.29) stond het GS Media vrij via GeenStijl te publiceren dat de foto’s reeds vóór publicatie daarvan waren uitgelekt. Het stond haar daarbij ook vrij enige feitelijke onderbouwing te geven van haar mededeling. Maar niet kan worden aanvaard dat er een pressing need bestond om de hyperlink te plaatsen waardoor het geenstijlpubliek toegang kreeg tot alle foto’s. Kennisneming van alle foto’s was niet een publiekbelang maar klaarblijkelijk, de context waarin de hyperlink is geplaatst wijst daar op, bedoeld om de nieuwsgierigheid van het geenstijlpubliek te bevredigen. Het beroep van GS Media op artikel 10 EVRM gaat in dit geval dus niet op, ook niet waar het de vraag naar de schending van het portretrecht van [X] betreft, zodat grief 4 geen doel treft.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Hyperlink naar Playboy foto’s Britt Dekker geen auteursrechtinbreuk, wel onrechtmatig)
GeenStijl (GEENSTIJL WINT HOGER BEROEP. INTERNET GERED)
IusMentis (GeenStijl schendt toch geen auteursrecht door te linken naar Britt-Playboyfoto’s)
MediaReport (Hof Amsterdam: link naar Playboy foto’s Britt Dekker toch geen auteursrechtinbreuk)
Merkenbureau Abcor (Hyperlinken op het internet niet altijd zonder gevaar - verborgen bestanden Britt Dekker Playboy fotosessie)
SOLV (Linken naar blootfoto’s geen openbaarmaking (maar wel onrechtmatig))