Auteursrecht  

IEF 10711

Verslagen en moties debat auteursrechten

Verslag algemene overleg in plenaire zaal, 20 december 2011. - stemmingen

Inclusief een aantal moties (en reactie van Staatssecretaris Teeven) betreffende:

nr. 33 afzien van het downloadverbod en op zoek naar alternatieven om het legale aanbod te stimuleren, aangenomen
nr. 34 intrekken licentie Buma voor innen van gelden, verworpen
nr. 35 blokkeren van websites, aangenomen
nr. 36 grondig onderzoek naar Buma/Stemra, aangenomen
nr. 37 onder curatele stellen van Buma/Stemra, aangehouden
nr. 38 besturen en raden van toezicht van beheersorganisaties zijn samengesteld uit makers en onafhankelijke experts, aangehouden
nr. 39 fair-use uitzondering voor hernieuwde openbaarmaking voor "not-for-profit"-organisaties, en beheersorganisaties te vragen voor een lichter fair-use tarief (in't kader van Europese onderhandelingen), aangenomen en
nr. 40 verbreding grondslag thuiskopieheffing en tot die tijd geen onomkeerbare stappen te nemen (in't kader van Europese onderhandelingen), verworpen.

nr. 33 afzien van het downloadverbod en op zoek naar alternatieven om het legale aanbod te stimuleren, kamerstuk, aangenomen

Mijn benadering van het downloaden staat in het teken van het verbeteren van de aanpak van de bron. Die benadering is dus niet gericht op downloaders; ik heb dat ook in mijn tweede termijn in het AO nadrukkelijk naar voren gebracht. Voor downloaders gelden twee dingen. Voor iedereen moet duidelijk zijn dat legaal gebruik de norm is. Daar kun je voorlichting over geven. Voor de paar fanatiekelingen moet duidelijk zijn dat je voor grootschalig illegaal gebruik ook civielrechtelijk aansprakelijk wordt gesteld. Dat is de benadering. Ik zou graag de kans krijgen om die te gaan uitwerken. Uiteraard is het dan aan de Kamer om daar een oordeel over te geven, maar zoals deze motie is geformuleerd, zou je bijna moeten stoppen met regeren en dat kan niet de bedoeling zijn. Ik ontraad dus aanneming van de motie.

nr. 34 intrekken licentie Buma voor innen van gelden, kamerstuk, verworpen.

Ik kom op de motie van de heer Bontes op stuk nr. 34. Hij vraagt daarin om het intrekken van de licentie. De toezichthouder doet op dit moment onderzoek. Ik heb volgens mij in de eerste termijn van het algemeen overleg al toegezegd dat ik met het college in gesprek zal gaan. Dat gesprek vindt overigens morgen plaats. Wat dat betreft, is het intrekken van de vergunning voorbarig. Net als in het algemeen overleg wijs ik erop dat de vergunning al sinds 1933 loopt. Er is anno 2012 dus wel sprake van enige verworven rechten. Als de Staat de vergunning intrekt -- dat zou allemaal best kunnen -- moet de aansprakelijkheid die dan voor de Staat zou ontstaan, ook worden bekeken. Het onderzoek van het College van Toezicht Auteursrechten moet nog worden afgerond. Om die reden ontraad ik de motie. Op basis van dat onderzoek kan de situatie best anders worden, maar op dit moment kan ik de motie niet omarmen.

nr. 35 blokkeren van websites, Kamerstuk, aangenomen.

De heer Verhoeven heeft in zijn motie op stuk nr. 35 gevraagd een bepaalde handhavingsoptie niet mee te nemen in toekomstige wetsvoorstellen rondom auteursrechten. Het was al duidelijk dat de regering en de fractie van D66 op dit punt van mening verschillen. Het betreft met name maatregelen die in de richting van isp's kunnen worden genomen. Ik heb in het algemeen overleg al gezegd dat ik voor de isp's geen actieve rol zie bij het opsporen van illegale inhoud. Het is en blijft dus aan de rechthebbenden om het privaatrecht te handhaven. Isp's worden ook geen politieagent in de optie die ik in het algemeen overleg voor de Kamer heb geschetst. Isp's hebben echter wel een bijzondere, uitvoerende rol. In bijzondere gevallen, als rechthebbenden zonder succes hebben geprobeerd om een website aan te pakken, zou er soms een rol voor de access provider kunnen zijn. Ik zeg tegen de heer Verhoeven dat de motie volgens mij op misverstanden is gebaseerd. Die zal ik ten aanzien van de handhaving meenemen in het wetsvoorstel. Wat mij betreft is ook deze motie dus voortijdig en moet ik haar ontraden. Wellicht is mijn toelichting -- ik sta hier niet met mijn ogen dicht -- voldoende reden voor de heer Verhoeven om zijn motie aan te houden.

nr. 36 grondig onderzoek naar Buma/Stemra, kamerstuk, aangenomen.

Ik ga verder met de motie-Gesthuizen/Van Dijk op stuk nr. 36. Daarin is naar mijn mening terecht geconstateerd dat het vertrouwen in het functioneren van de auteursrechtenorganisatie schade is toegebracht door hetgeen bij Buma/Stemra is gebeurd. Die overweging lijkt mij terecht. In de motie wordt de regering verzocht grondig onderzoek naar het functioneren van Buma/Stemra te doen en zo nodig passende maatregelen te nemen. Ik zie deze motie eigenlijk als ondersteuning van beleid, want ik heb al aangekondigd dat het College van Toezicht Auteursrechten onderzoek gaat doen. Ik heb morgen een gesprek met het college over de diepgaandheid van dat onderzoek.

Ik zie dit dus als ondersteuning van het beleid. In die zin heb ik geen bezwaar hiertegen. Ik laat het oordeel over deze motie over aan de Kamer. Het is wat mij betreft helpen bij hetgeen al in gang is gezet.

nr. 37 onder curatele stellen van Buma/Stemra, kamerstuk, aangehouden.

Ik kom nu op de motie-Gesthuizen/Jasper van Dijk op stuk nr. 37 waarin de regering wordt verzocht om Buma/Stemra onder curatele te stellen of er zelf zorg voor te dragen dat Buma/Stemra hangende het onderzoek scherp in de gaten wordt gehouden. Ik wil daaraan toevoegen: "en meer bevoegdheden, indien de toezichtwet wordt aanvaard", want die zinsnede hoort daar ook bij. In het algemeen overleg heb ik dit ook al met de leden gewisseld. Op dit moment heb ik niet de bevoegdheid om te doen wat mevrouw Gesthuizen van mij vraagt. Om die reden ontraad ik formeel de aanneming van de motie. Ik heb echter al gezegd dat ik met het college in gesprek ben over het onderzoek dat het gaat doen. Als wij straks de wet inzake het toezicht hebben behandeld, waarin een aantal bevoegdheden zit, hebben wij die bevoegdheden mogelijk wel. Dan kunnen wij meer doen. Deze motie is dus op dit moment iets te vroeg. Wij moeten eerst bekijken wat het handelen van het college oplevert en wat de behandeling van het wetsvoorstel versterking toezicht oplevert.

nr. 38 besturen en raden van toezicht van beheersorganisaties zijn samengesteld uit makers en onafhankelijke experts, kamerstuk, aangehouden.

Ik kom nu op de motie-Peters op stuk nr. 38. Zij verzoekt de regering in die motie om via de huidige en toekomstige bevoegdheden -- die bevoegdheden heb ik dus nog niet, maar dat zou kunnen -- te bewerkstelligen dat besturen en raden van toezicht van beheersorganisaties zijn samengesteld uit makers en onafhankelijke experts. Dit zou een uitkomst kunnen zijn van het wetgevingsproces. Dit zou bovendien een uitkomst kunnen zijn van de wens van de Kamer over de samenstelling van de besturen en de raden van toezicht. Wat mij betreft moet vooropstaan -- ik deel die visie met mevrouw Peters -- dat de besturen representatief zijn voor de rechthebbende die de cbo vertegenwoordigt. Daarin kunnen dus ook uitgevers zitten. Er komt een kritisch onderzoek naar het bestuur. Op dit moment zal ik de motie echter moeten ontraden, want ik kan het gevraagde op dit moment niet bewerkstelling. Dat is de feitelijke situatie. Het is voor mij onmogelijk om deze motie uit te voeren, maar ik deel wel de overwegingen van de motie en de mate van representativiteit waarover mevrouw Peters spreekt. Ik vind de inhoud van de motie dus wel sympathiek, maar ik ben feitelijk gezien op dit moment niet in de omstandigheid om deze motie uit te voeren. Mevrouw Peters ziet dit zelf ook; daarom heeft zij de term "toekomstige bevoegdheden" in haar motie opgenomen. Die term verklaart eigenlijk precies waar de problemen zitten.

nr. 39 fair-use uitzondering voor hernieuwde openbaarmaking voor "not-for-profit"-organisaties, en beheersorganisaties te vragen voor een lichter fair-use tarief (in't kader van Europese onderhandelingen), Kamerstuk, aangenomen.

In de motie-Peters c.s. op stuk nr. 39 wordt de regering verzocht, in afwachting van de uitkomst van Europese wetgevingsonderhandelingen van beheersorganisaties te vragen een lichter "fair use"-tarief voor niet-commercieel of privégebruik te hanteren. De indieners gaan ervan uit dat wij in Nederland de ruimte hebben om dit nationaal te regelen, maar dat klopt niet. De uitzonderingen op dit punt worden geregeld in de Europese richtlijn, zoals ik ook in het AO heb gedeeld. Ik ben het wel eens met het verzoek om te pleiten voor een fair-use-uitzondering in Europa; dat zullen wij ook doen. Een nationale uitzondering kan echter niet. Laten wij het stap voor stap doen. Ik wil zeker pleiten voor een fair-use-uitzondering. Wellicht geeft deze bereidheid van de regering aanleiding om de motie aan te houden.

nr. 40 verbreding grondslag thuiskopieheffing en tot die tijd geen onomkeerbare stappen te nemen (in't kader van Europese onderhandelingen), kamerstuk, verworpen.

In de motie-Peters/Gesthuizen op stuk nr. 40 wordt de regering verzocht, tot die tijd geen onomkeerbare stappen te nemen en in ieder geval Europeesrechtelijke initiatieven met betrekking tot de thuiskopieheffing af te wachten. Wat mij betreft, zijn heffingen een stap terug. Ik heb in het algemeen overleg aangegeven dat het helemaal niet zeker is dat de Europese Unie in de loop van volgend jaar, in juli of augustus, daadwerkelijk komt met die initiatieven. Er zijn natuurlijk meer landen die andere ideeën hebben. De motie betekent een bredere grondslag voor de thuiskopieheffing. Dat is heel iets anders dan wat het kabinet in de speerpuntenbrief heeft gezegd en ook heel iets anders dan wat de werkgroep-Gerkens in 2009 heeft opgeschreven. Die weg willen wij op dit moment niet opgaan, maar wij zijn wel in gesprek over de alternatieven, zoals ik bij een eerdere motie heb gezegd. Deze motie zal ik moeten ontraden.

Eveneens zijn de ongecorrigeerde verslagen van het Algemeen Overleg auteursrechten beschikbaar: 30 november 2011 en Vervolg van 7 december 2011.

IEF 10710

Schadevergoeding: niet meer en niet minder

Hof Leeuwarden 20 december 2011, LJN BU8934 (appellant tegen geïntimeerde)

Auteursrecht. Licentieovereenkomst en schadevergoedingsrecht. Geen schadevergoeding jegens auteursrechtelijke licentievergoeding naast de vordering tot meerwerk vermeerderd met wettelijke rente, omdat eiseres in dat geval meer zou krijgen dan waarvoor zij bij correcte nakoming van de overeenkomst recht heeft. In het Nederlandse schadevergoedingsrecht geldt het beginsel dat schade moet worden vergoed: niet méér en niet minder.

Appellant is vormgever en ontwerpt logo's, huisstijlen, drukwerk, etc. voor geïntimeerde. Er is een geschil ontstaan over de teveel in rekening gebrachte - niet van tevoren begrote - werkzaamheden. Voor wat betreft het auteursrecht en de licentie kan advocaat geïntimeerde kort zijn, er is geen beperking met betrekking tot het gebruik van de website, de huisstijl en het logo. Er wordt voor het onbeperkte auteursrecht een bedrag ad €4.000 exclusief BTW een voorstel gedaan, dat na betwisting van het standpunt betreft de openstaande facturen, wordt geaccepteerd.

Grief III: richt zich tegen de vaststelling dat er geen overeenstemming is bereikt met betrekking tot het auteursrecht, daartoe wordt aangevoerd dat het geaccepteerde aanbod onderdeel vormde van een integraal voorstel en dat deelacceptatie niet mogelijk was. De gedeeltelijke aanvaarding van het aanbod dient als een nieuw aanbod te worden beschouwd dat niet is aanvaard door geïntimeerde, en grief III faalt.

Grief IV: richt zich tegen de afwijzing van de vergoeding ad €4.000 voor ongeautoriseerd gebruik. Vaststaat dat [geïntimeerde] niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Op grond van artikel 5.3 is het [geïntimeerde] niet (langer) toegestaan de ontwerpen van [appellant] te gebruiken. Door de ontwerpen van [appellant] zonder toestemming te gebruiken, maakt [geïntimeerde] inbreuk op de auteursrechten[ van [appellant], hetgeen jegens hem onrechtmatig is. De vraag is of [appellant] daardoor daadwerkelijk schade heeft geleden.

23.  Grief III richt zich tegen de vaststelling door de rechtbank in rechtsoverweging 5.4 dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt met betrekking de overdracht van het auteursrecht tegen betaling van een bedrag van
€ 4.000,- (exclusief BTW). [appellant] stelt zich op het standpunt dat de advocaat van [geïntimeerde] hem in de brief van 12 maart 2009 een ongeclausuleerd aanbod heeft gedaan met betrekking tot het verkrijgen van de auteursrechten op zijn ontwerpen, welk aanbod hij in de brief van zijn advocaat van 31 maart 2009 heeft geaccepteerd. [geïntimeerde] voert het verweer dat dit aanbod onderdeel vormde van een integraal voorstel tot afhandeling van de zaak en dat deelacceptatie niet mogelijk was.

29.  Vaststaat dat [geïntimeerde] niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Op grond van artikel 5.3 is het [geïntimeerde] niet (langer) toegestaan de ontwerpen van [appellant] te gebruiken. Door de ontwerpen van [appellant] zonder toestemming te gebruiken, maakt [geïntimeerde] inbreuk op de auteursrechten van [appellant], hetgeen jegens hem onrechtmatig is. De vraag is of [appellant] daardoor daadwerkelijk schade heeft geleden.

30.  [appellant] stelt dat zijn schade gelijk is aan de redelijke vergoeding die hij van [geïntimeerde] had kunnen vragen voor het gebruik van de ontwerpen. Die vergoeding wordt door [appellant] gesteld op € 4.000,-. [geïntimeerde] betwist dat [appellant] schade heeft geleden. Zij betoogt dat de vordering tot schadevergoeding moet worden afgewezen omdat het een doublure zou zijn van de vordering tot betaling van meerwerk vermeerderd met rente en kosten.

31.  Het hof is van oordeel dat [appellant] in beginsel recht heeft op schadevergoeding wegens de gederfde auteursrechtelijke licentievergoeding nu [geïntimeerde] de ontwerpen van [appellant] zonder toestemming heeft gebruikt. In het Nederlandse schadevergoedingsrecht geldt evenwel het beginsel dat de schade moet worden vergoed: niet méér en niet minder (vgl. HR 24 december 1993, NJ 1995, 421). Met [geïntimeerde] is het hof van oordeel dat de gevorderde schadevergoeding, zonder nadere toelichting, niet kan worden toegewezen náást de vordering tot meerwerk, vermeerderd met wettelijke rente omdat [appellant] hierdoor meer zou krijgen dan waarop hij bij correcte nakoming van de overeenkomst door [geïntimeerde] recht zou hebben. Grief IV faalt.

Lees het vonnis hier (LJN / schone pdf)

IEF 10708

Volhardt bij hetgeen is overwogen en beslist

Rechtbank ´s-Gravenhage 21 december 2011, HA ZA 09-3475 (GB-Trade B.V. tegen Edco Eindhoven B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Bas Berghuis van Woortman en Laurens Kamp, Simmons & Simmons.

In navolging van IEF 9529. Auteursrecht. Modellenrecht. Eiseres BD Trade stelt dat gedaagde Edco inbreuk maakt op haar auteurs- en gemeenschapsmodelrechten m.b.t. een houder voor navigatiesystemen (GPS Car Cushion, registratie 000889811-0001). De rechtbank volhardt bij hetgeen bij tussenvonnis van 6 april 2011 (hierna: het tussenvonnis) is overwogen en beslist.

Dictum: 3.1. beveelt Edco met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis iedere inbreuk
in de Gemeenschap op het Gemeenschapsmodel van GB-Trade, geregistreerd onder
inschrijvingsnummer 000889811-0001, te staken en gestaakt te houden;

3.2. beveelt Edco om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis al haar afnemers in de Gemeenschap schriftelijk te verzoeken de door hen van Edco afgenomen All Ride houders aan Edco te retourneren;
3.3. beveelt Edco om binnen twee kalendermaanden na betekening van dit vonnis alle teruggehaalde, bij Edco in voorraad zijnde en/of door een derde in opdracht van Edco in voorraad gehouden inbreukmakende navigatiehouders als bedoeld in het vonnis (hierna: inbreukmakende producten) op kosten van Edco te (doen) vernietigen in tegenwoordigheid van een door GB-Trade aan te wijzen persoon onder verstrekking van een officieel document van de vernietiging van deze producten aan de advocaat van GB-Trade; 
3.4. beveelt Edco om binnen twee kalendermaanden na betekening van dit vonnis aan GB-Trade een – door een registeraccountant gecontroleerde en geaccordeerde – volledige en juiste opgave aan de advocaat van GB-Trade te sturen houdende de namen en adressen van alle leveranciers en afnemers van de inbreukmakende producten, alsmede een volledige en nauwkeurige specificatie van de door haar verhandelde inbreukmakende producten, waaronder in ieder geval begrepen de aantallen verhandelde (gekocht, dan wel verkocht) inbreukmakende producten en de aan afnemers in rekening gebrachte verkoopprijzen, de inkoopprijzen en de interne kosten; 
3.5. bepaalt dat Edco voor iedere afzonderlijke overtreding van het bepaalde onder 3.1 tot en met 3.4, aan GB-Trade een dwangsom verbeurt van € 10.000,--, alsmede een dwangsom van € 5.000,-- voor iedere dag, dagdeel daaronder begrepen, dat de overtreding van ieder van deze veroordelingen door Edco zal voortduren, met een maximum van in totaal € 250.000,--; 
3.6. veroordeelt Edco tot betaling van schadevergoeding aan GB-Trade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, althans, zulks ter keuze van GB-Trade, afdracht aan GB-Trade van de door Edco ten gevolge van de inbreuk genoten nettowinst; 
3.7. veroordeelt Edco in de proceskosten aan de zijde van GB-Trade tot op heden begroot op € 23.015,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;

IEF 10706

Programmeur wel ‘eigenaar’ schoonmaakprogramma

Noot bij Hof Arnhem, 15 november 2011, LJN: BU5540 (appellant vs. geïntimeerde)

Parallelle publicatie, ingestuurd aan ITenRecht door Bieneke Braat, Legaltree.

In zijn arrest van 15 november 2011, LJN BU5540, heeft het Hof Arnhem een opmerkelijke auteursrechtelijke uitspraak gedaan.

Zwagers
Eerst nog kort de casus. Geïntimeerde (ik zal hem hierna ‘de opdrachtgever’ noemen) heeft een bedrijf dat software exploiteert. Zijn zwager, meneer Y (die ik hierna ‘de programmeur’ zal noemen) heeft voor de opdrachtgever een software programma ontwikkeld. Daarna krijgen de opdrachtgever en de programmeur ruzie en gaan ze uit elkaar (een niet ongebruikelijk scenario). De opdrachtgever verdient kennelijk goed aan de software en de programmeur eist zijn rechten op de software op. Ook eist hij het beheer van de software op en een verbod voor de opdrachtgever om de software aan te passen. Mogelijk zal met het ‘beheer van de software’ bedoeld zijn ‘afgifte van de broncode’ zodat de programmeur de software zelf kon gaan beheren en exploiteren, maar de programmeur heeft dit niet expliciet gevorderd.

Software beschermd, programmeur maker
Het geschil draait om de basisvraag aan wie de auteursrechten op de software toekomen. Het hof zegt eerst (terecht) dat de broncode van een computerprogramma een uitdrukkingswijze van het programma is en daarom auteursrechtelijke bescherming geniet. Daarvoor is wel nodig dat het werk (in casu de broncode) een eigen intellectuele schepping van de auteur is.

Het hof stelt vast dat de software het resultaat van scheppende arbeid en van de creatieve keuzes van de programmeur, en dat het daarom bestempeld kan worden als zijn eigen intellectuele schepping. De programmeur heeft het technisch ontwerp gemaakt en de gebruikersinterface ontworpen en geschreven. Dat hij de software bepaalde wensen van de opdrachtgever heeft ingepast verandert dat niet. De software is dus auteursrechtelijk beschermd en de programmeur kan worden aangemerkt als de ‘maker’ ervan.

Het hof concludeert verder dat de programmeur niet in loondienst was van de opdrachtgever maar als opdrachtnemer voor hem werkte. Als de programmeur wel in loondienst zou zijn geweest als programmeur zouden de auteursrechten op de software aan zijn werkgever (in dit geval de opdrachtgever) zijn toegekomen op grond van artikel 7 Auteurswet.

Het hof onderzoekt vervolgens of de programmeur het recht heeft om van de opdrachtgever te eisen dat deze het beheer van de software aan hem geeft en dat de opdrachtgever geen aanpassingen meer mag maken aan de software. Tot nu toe, niks aan de hand.

Rechten op de broncode
Maar dan: het hof stelt dan dat de vraag aan wie de broncode van de software en het beheer over die software toekomen afhankelijk is van wat partijen daarover hebben afgesproken. Het hof stelt vervolgens (kort gezegd) vast dat de opdrachtgever er van uit mocht gaan dat hij het ‘eigendoms- en gebruiksrecht’ van de software zou krijgen omdat de programmeur heeft nagelaten afspraken daarover te maken (r.o. 3.6). Resultaat: de opdrachtgever wordt aangemerkt als ‘eigenaar’ van de software en de programmeur heeft geen recht op ‘beheer van het programma’ (noch afgifte van de broncode).

Hier gaat het mis. Een maker van een auteursrechtelijk beschermd werk wordt immers vermoed auteursrechthebbende te zijn tenzij hij de auteursrechten heeft overgedragen aan een ander (artikel 2 Aw) of als een ander ingevolge een van de in de Auteurswet omschreven situaties als auteursrechthebbende moet worden aangemerkt. Die situaties zijn: de werkgevers-werknemers relatie (artikel 7 Aw), wanneer een werk tot stand is gebracht naar het ontwerp van een ander en onder diens leiding en toezicht (artikel 6 Aw) en wanneer een werk is openbaar gemaakt door een rechtspersoon zonder de maker te vermelden (artikel 8 Aw). Ook kan een ander nog als auteursrechthebbende worden aangemerkt ingeval van een gemeenschappelijk werk. Blijkbaar heeft de opdrachtgever uitsluitend aangevoerd dat de opdrachtnemer bij hem in loondienst was, en dus niet dat er sprake was van een van de andere situaties op grond waarvan hij (ook) als auteursrechthebbende moest worden aangemerkt, noch dat de auteursrechten aan hem waren overgedragen.

Auteursrechten omvatten ook broncode
Het is jammer dat het hof het 'eigendomsrecht' en het 'gebruiksrecht' (letterlijk: gebruiks- en/of eigendomsrecht) van de software over één kam scheert. Dit zijn uiteraard twee wezenlijk verschillende dingen. Het 'eigendom' van de software omvat de auteursrechten op de software. Daaronder valt ook de broncode. Het hof lijkt van mening te zijn dat de rechten op de broncode iets anders zijn dan de rechten op de software. Immers, eerst stelt het vast dat de programmeur de maker van de software is omdat hij de broncode heeft geschreven maar daarna onderzoekt het of de rechten op de broncode op grond van de gemaakte afspraken wel aan de programmeur toekwamen. Maar als een programmeur auteursrechthebbende is op bepaalde software waarvan hij de broncode heeft geschreven, moet hij ook als auteursrechthebbende op de broncode worden aangemerkt (behoudens uiteraard de genoemde andere situaties). Anders zou dat net zoiets zijn als zeggen  dat de auteursrechten op de tekst van een boek bij de schrijver berusten maar de auteursrechten op het manuscript niet.

In dit geval heeft het hof terecht onderzocht wat de omvang was van het gebruiksrecht van de opdrachtgever. Maar voor wat betreft het ‘eigendomsrecht’ op de software (inclusief de broncode) had het hof hier alleen moeten onderzoeken of  was afgesproken dat de programmeur zijn auteursrechten had overgedragen aan de opdrachtgever. Een dergelijke overdracht moet altijd in een akte worden vastgelegd (artikel 2 Aw).  En omdat het hof juist heeft vastgesteld dat de partijen geen afspraken hadden gemaakt over de ‘eigendom’ van de software, had het hof niet tot de conclusie kunnen komen dat de ‘eigendomsrechten’ op de software bij de opdrachtgever berustten in plaats van bij de programmeur.

Conclusie
Als de programmeur zou zijn ‘erkend’ als auteursrechthebbende, zou hij ook recht hebben gehad op afgifte van de broncode van de software (hoewel dit dus niet expliciet is gevorderd). Ook zou hij dan – in principe – hebben kunnen verbieden dat de software door de opdrachtgever werd gebruikt. In dit geval zou het hof echter naar mijn mening in de feiten en afspraken hebben kunnen lezen dat de opdrachtnemer de opdrachtgever wel – stilzwijgende – toestemming had gegeven de programmatuur te exploiteren (het licentierecht dus). Of anders mogelijk dat de opdrachtgever rechtmatig verkrijger van het exemplaar van de software was en dat de exploitatie daarvan, inclusief het daarvoor aanpassen daarvan, in dit specifieke geval overeenkomstig het daarmee beoogde gebruik was (artikel 45j Aw). Op die manier hadden zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer gekregen wat ze wilden en was de uitspraak juridisch correct geweest. Nu komt de programmeur er – naar mijn mening onterecht – bekaaid van af.

Bieneke Braat is ICT-advocaat bij Legaltree.

IEF 10704

Interieurontwerp als geheel beschermd

Vzr. rechtbank Rotterdam 16 december 2011, LJN BU8642 (Concrete architectural associates b.v. tegen restaurant management group b.v.)

Auteursrecht op interieurontwerpen, ondanks stijlelementen toch beschermd. Concrete heeft in 2010 het interieur ontworpen van het Italiaanse restaurant Mazzo te Amsterdam. RMG exploiteert een aantal horecagelegenheden in Rotterdam, waaronder het in of omstreeks juli 2011 geopende Italiaanse restaurant Happy Italy.

Rechtspraak.nl: Het interieurontwerp van eiseres als geheel kan, ondanks stijlelementen, aangemerkt worden als een auteursrechtelijk beschermd werk. Na vergelijking beide interieurontwerpen lijkt enkel een gedeelte van het restaurant van gedaagde, voor zover het de combinatie van de tot dat gedeelte behorende verschillende elementen betreft, sterk overeen te komen met het interieurontwerp van eiseres als geheel.

Geen sprake is evenwel van inbreukmakende verveelvoudiging. Geen ontlening aan enkel het auteursrechtelijk beschermde werk van eiseres. Reproductie van een stijl. Geldend uitgangspunt is nog steeds dat een stijl niet te beschermen valt. Verloop van tijd heeft afbreuk gedaan aan de beschermingsomvang van het interieurontwerp van eiseres als geheel. Vorderingen worden afgewezen.

In ongenummerde citaten:
Resteert derhalve de vraag of RMG met het interieur van Happy Italy dat zich bij binnenkomst in het restaurant aan de rechterzijde bevindt het interieurontwerp van Mazzo als geheel inbreukmakend heeft verveelvoudigd en openbaargemaakt.

De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.

  Van de twaalf door Concrete genoemde kernelementen in haar interieurontwerp van Mazzo, de combinatie bezien in het geheel, is enkel de onder 4.15 genoemde combinatie van elementen in een deel van het interieur van Happy Italy als overeenstemmend in totaalindrukken aan te merken. Evenwel kan met dit gebruik door RMG niet gesproken worden over inbreukmakende verveelvoudiging. Weliswaar is voldoende aannemelijk dat Concrete aan RMG geen toestemming heeft (willen) (ge)geven voor een dergelijk gebruik (zulks ondanks de door RMG gestelde, doch door Concrete bestreden, andersluidende uitlatingen van [W] daarover), echter niet aannemelijk is geworden dat het deel van het interieur van Happy Italy dat zich bij binnenkomst aan de rechterzijde van het restaurant bevindt, zulks ook bezien in vergelijking tot het gehele interieur van Happy Italy, (bewust of onbewust) is ontleend aan het auteursrechtelijk beschermde werk van Concrete. RMG heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat, ondanks de overeenstemming van werken, sprake is van een zelfstandige schepping die niet de vrucht is van ontlening aan enkel het interieurontwerp van Mazzo. Daartoe acht de voorzieningenrechter van belang de onbetwiste stelling van RMG dat zij weliswaar bij Mazzo inspiratie heeft opgedaan, maar dat zij zich tegelijkertijd ook heeft laten inspireren door het interieur van andere restaurants verspreid over de wereld (niet zijnde restaurants toebehorend aan IQ-Creative B.V.), bijvoorbeeld in New York, en dat zij in het vorenbedoelde gedeelte van het interieur van haar restaurant slechts uiting heeft gegeven aan de thans trendy industriële stijl gecombineerd met Italiaanse sferen (zoals niet verwonderlijk is in een Italiaans restaurant!). Dat sprake is van de reproductie van een dergelijke sinds oktober 2010 kennelijk meer gebruikelijk geworden stijl acht de voorzieningenrechter niet onaannemelijk. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat Happy Italy in juli 2011 is geopend, derhalve acht maanden na de opening van Mazzo in oktober 2010, en dat in meer of mindere mate aangenomen kan worden dat het verloop van tijd afbreuk heeft gedaan aan de beschermingsomvang van het interieurontwerp van Mazzo als geheel, terwijl geldend uitgangspunt nog steeds is dat een stijl niet te beschermen valt.

Het bovenstaande geldt temeer nu elementen van het litigieuze beperkte deel van het in-terieur van Happy Italy, afgezet tegen het geheel, zoals het krijtbord, het zwarte plafond, de foto, de lampen en de Chesterfield bank, ook nog eens elk afzonderlijk bezien als te weinig uniek aan te merken zijn. RMG heeft onbetwist gesteld, en daarmee is aannemelijk geworden, dat zij bijvoorbeeld van de Chesterfield bank al in 2000 in haar andere horecagelegenheden gebruik maakte, dat zij de door haar gebruikte stoelen en tafels tweedehands heeft gekocht en dat de door haar gebruikte lampen, waarop geen auteursrecht van Concrete rust, vrijelijk via internet of speciaalzaken te verkrijgen zijn. Zoals hiervoor onder 4.9 reeds is geconcludeerd kunnen de vakkenkasten en de hoge bartafels van Concrete als zodanig niet als auteursrechtelijk beschermde werken worden aangemerkt, zodat het gebruik van de vakkenkast en de bartafels door RMG in Happy Italy, bij binnenkomst in het restaurant aan de rechterzijde, daarmee elk afzonderlijk noch, gelet op de onmiskenbare stijlelementen, in het geheel bezien, als inbreukmakend kan worden aangemerkt. Het vorenstaande wordt niet anders door de e-mail van 12 juli 2011 van [Q] (zie hiervoor onder 2.4), nu daarin geen expliciete erkenning van inbreuk valt te lezen.

Omdat verwarringsgevaar geen vereiste is voor de vaststelling dat sprake is van auteursrechtelijke inbreuk is niet van belang dat Happy Italy zich richt op een ander publiek dan Mazzo en dat zij te Rotterdam is gevestigd in plaats van Amsterdam. Hooguit mag aangenomen worden dat dit verschil in locatie en publiek de mate van afbreuk aan het concept Mazzo zal kunnen verkleinen.

Lees het vonnis hier (LJN / schone pdf)

IEF 10702

Roofdrukken, dus per definitie geen toestemming

Beschikking Vzr. Rechtbank Amsterdam Verzoek om verlof tot leggen van conservatoir beslag en gerechtelijke bewaring 17 december 2011, ongenummerd (Schafthuizen tegen Stichting Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA)) en Ex-parte Bevel Vzr. Rechtbank Amsterdam Verzoek 17 december 2011, ongenummerd (Schafthuizen tegen Stichting Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA))

Met dank aan Manon Rieger-Jansen en Thijs van den Heuvel, Bird & Bird.

Auteursrecht. Nalatenschap Gerard Reve. Roofdrukken die in de Openbare Bibliotheek Amsterdam zullen worden geëxposeerd. Conversatoir beslag toegewezen, gerechtelijke bewaring afgewezen, ex parte verzoek toegewezen onder last van een dwangsom. De Openbare Bibliotheek Amsterdam heeft verklaard dat de ten toon te stellen werken in bruikleen zijn ontvangen van een verzamelaar. Naar schatting gaat het voor 80% om reeds eerder gepubliceerde werken en 20% om niet eerder openbaar gemaakte werken.

De voorzieningenrechter acht voorhands voldoende aannemelijk dat OBA werken aanwezig heeft die inbreuk maken op het auteursrecht van Gerard Reve, dat thans bij Schafthuizen berust. Het gaat immers naar OBA erkent om roofdrukken, dus per definitie om verveelvoudigingen waarvoor geen toestemming van de rechthebbende is verkregen. Bij afzonderlijke beschikking is verlof verleend daarop beslag te leggen.

De voorgenomen tentoonstelling van genoemde werken zoals in het verzoekschrift vermeld is een nieuwe openbaarmaking. Hiermee dreigt een inbreuk op een recht van intellectuele eigendom die de verzochte voorziening bij voorraad rechtvaardigt. De voorzieningenrechter wijst op de mogelijkheid een vordering in te stellen tot herziening van het gegeven bevel, zie artikel 1019e lid 3 Rv.

Bij het executoriaal beslag is de deurwaarder bevoegd de in beslag genomen zaken aan een bewaarder in gerechtelijke bewaring te geven, 'indien dit voor het behoud van deze zaken redelijkerwijs noodzakelijk is'. De gerechtelijke bewaring bij een conservatoir beslag is volgens art. 709 Rv slechts mogelijk na verlof van de voorzieningenrechter. Maar deze dient hetzelfde doel. (...)

De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de gerechtelijke bewaring altijd bevolen moet worden als de beslagene de inbeslag genomen zaken niet nodig heeft voor de bedrijfsvoering; bepalend is of de vrees bestaat dat de beslagene de in beslag genomen zaken aan het beslag zal onttrekken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen grond is aan te nemen dat de Openbare bibliotheek de zaken - zo lang zij onder beslag liggen - aan het beslag zal onttrekken, nu zij ter zitting uitdrukkelijkh heeft verklaard dat niet te zullen doen en een instelling als OBA daarin kan worden vertrouwd, bovendien is OBA er op gewezen dat zij door zo te handelen een strafbaar feit zou plegen (art. 198 Sr.). Dit onderdeel van het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Dictum Conservatoire Beschikking: Verleent verlof tot het leggen van conservatoir beslag in de zin van artikel 28 Auteurswet en artikel 730 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering op de in het verzoekschrift omschreven inbreukmakende goederen (zogenaamde roofdrukken), voor zover deze aanwezig zijn bij OBA.

Dictum Ex parte bevel: De Voorzieningenrechter:
I. Beveelt de Stichting Openbare Bibliotheek Amsterdam de tentoonstelling van de in dit verzoekschrift omschreven inbreukmakende goederen (de zgn. roofdrukken) binnen vier uur na betekening van deze beschikking te staken en gestaakt te houden;
II. Veroordeelt de Stichting Openbare Bibliotheek Amsterdam tot een dwangsom van € 5.00,- (vijfduizend Euro) voor iedere dag dat de Stichting Openbare Bibliotheek Amsterdam het onder I bedoelde bevel geheel of gedeeltelijk niet nakomt, met een maximum van €25.000,-

IEF 10701

Effect van de volgrechtrichtlijn

Report on the Implementation and Effect of the Resale Right Directive (2001/84/EC), COM(2011) 878 final.

Volgrecht, auteur van een oorspronkelijk kunstwerk. In overeenstemming met artikel 11 van de Richtlijn dient de commissie een rapport inzake de implementatie en het effect van de Richtlijn aan te bieden aan het Europees Parlement, de Raad en de EcoSoC. Het rapport concludeert (zie gehele bericht voor o.a. inhoudsopgave):

No clear patterns can be established to link the loss of the EU's share in the global market for modern and contemporary art with the harmonisation of provisions relating to the application of the resale right in the EU on 1 January 2006. Neither can any clear patterns currently be established that would indicate systematic trade diversion within the EU away from those Member States which introduced the right for living artists in 2006. Nevertheless, there are clearly pressures on European art markets, in all price ranges, and for both the auction and dealer sectors, and it is recalled that the scope of the application of the resale right will be significantly expanded following the ending of the derogation for the works of deceased artists on 1 January 2012.

At the same time, the quality of the administration of the resale right appears to vary considerably across the EU, bringing costs to art market professionals and artists alike. The burden can be particularly high for those at the lower end of the market who are proportionately more deeply affected by the costs of administering the right. The Commission recognises, furthermore, that in some Member States inefficient administration of the resale right presents a not insignificant burden on art market professionals and may also lead to unnecessarily high deductions from the royalties due to artists and their successors.

• In light of the economic significance of the sector, the Commission considers that market developments should be kept under review. The Commission will undertake a further reporting exercise and deliver its results in 2014.
• The Commission will also pursue its commitment to persuading third countries to implement the resale right.
• In light of the volume of transactions subject to the resale right, the European Commission also considers that there would be benefit in the exchange of best practice at European level with a view to managing and minimising the administrative costs in all Member states. To this end it intends to establish a Stakeholder Dialogue, tasked with making recommendations for the improvement of the system of resale right collection and distribution in the EU. 
• More broadly, the European Commission is concerned that collecting societies should operate to a high standard of governance and transparency with regard to their members and to commercial users, and will bring forward a proposal in this regard during 2012 to apply in equal measure to collecting societies administering the resale right.

Inhoudsopgave
1. Introduction . 3
1.1. The aims of the Directive. 3
1.2. The objective of this Report. 3
1.3. Procedural issues and consultation of interested parties . 4
2. Effects of the Directive . 4
2.1. Background - the Global Art Market . 4
2.2. Competitiveness of the market in modern and contemporary art in the EU in relation
to relevant markets that do not apply the resale right . 4
2.2.1. Auction sales of the works of living artists. 5
2.2.2. Auction sales of works of deceased artists. 5
2.3. Impact on the Internal Market. 6
2.3.1. Auction sales of the works of living and deceased artists. 6
2.3.2. Changes in overall market share . 7
2.4. Factors affecting the development of art markets . 7
2.4.1. Mobility in the higher price brackets . 7
2.4.2. Administrative burden in the lower price brackets . 8
3. Implementation Issues at national Level. 8
3.1. The royalty rates. 8
3.2. Management procedures . 8
3.2.1. Administrative costs. 8
3.2.2. Costs for collecting societies. 9
3.2.3. The "cascade effect". 9
4. Impact on Artists . 9
4.1. Benefits and costs for artists . 9
5. Conclusions . 10
5.1. Competitiveness of European markets. 10

IEF 10700

Live debat Verslag Algemeen Overleg Auteursrechten

In navolging van IEF 10592 en 10600 (debat Algemeen overleg). Voorgaande weken hebben de debatten auteursrechten plaatsgevonden. Vandaag zal de plenaire behandeling plaatsvinden in de plenaire zaal. Bent u niet in de gelegenheid aanwezig te zijn, dan kunt u het debat online via de live stream volgen. (link naar live stream).

Deze zal van 17:30 tot 19:30 uur worden uitgezonden.

Gaat u het debat missen, zie vanaf volgende week: debatgemist.tweedekamer.nl.

IEF 10699

Gebruiken zonder te betalen, dat is niet de norm

Ongecorrigeerd verslag van een Algemeen Overleg, Conceptverslag over auteursrechten van 30 november 2011. Vastgesteld 5 januari 2012

In navolging van het live debat (IEF 10592) en in tweede termijn (IEF 10600

De heer Verhoeven (D66): Ik zit nog met één ding en dat heeft te maken met de semantische discussie die mevrouw Gesthuizen ook aanhaalde. Downloaden is niet verkeerd, maar gebruiken zonder te betalen, dat is niet de norm. De staatssecretaris heeft drie categorieën internetters bedacht en vervolgens komt hij met specialistische situaties en verschillende types en gooit hij er een generieke maatregel overheen in de vorm van een downloadverbod. Daarom werkt het niet. Kan de staatssecretaris uitleggen hoe hij denkt de verschillende gebruikers van internet te onderscheiden, door zo'n generieke maatregel die alles op één hoop gooit?

Staatssecretaris Teeven: Ik heb duidelijk aangegeven dat Nederland en Zwitserland de enige landen in Europa zijn die stellen dat downloaden uit illegale bron niet onrechtmatig is. We willen duidelijk maken wat de norm moet zijn. De norm moet zijn dat je materiaal downloadt waar je voor betaalt. Het uitgangspunt van het kabinet is dat het intellectuele eigendom van de makers gerespecteerd moet worden en daarvoor heb je een algemene normstelling nodig. Vervolgens is de vraag hoe je deze algemene norm gaat handhaven. Ik heb al een tipje van de sluier opgelicht en de vraag is nu of het kabinet in staat is om de uitzonderingen en de problemen die daarbij opdoemen goed uit te leggen.

De voorzitter: De commissie stelt voor een tweede termijn te plannen. Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd: 
- De staatssecretaris stuurt een brief over de fair use-exceptie en een brief over het cultureel erfgoed. [Kamerstukken II, 29 838, nr. 32]
- De commissie heeft al in de procedurevergadering besloten dat het wetsontwerp collectieve beheersorganisaties zal worden aangemeld voor plenaire behandeling zodra het algemeen overleg, en dus ook de tweede termijn, heeft plaatsgevonden.

Tipt u ons als u tweede termijn heeft gevonden? redactie@ie-forum.nl

IEF 10692

Cursieve R-vorm

Rechtbank 's-Gravenhage 16 december 2012, KG ZA 11-1242 (Vopo Pompen- en Machinefabriek B.V. tegen Hertog Polderbemalingen B.V.)

Auteursrecht: technisch effect krooshekreiniger en de banale en triviale vorm en noodstopknoppen. Geen slaafse nabootsing.

Vopo maakt haar bedrijf van het ontwerpen, produceren en in Nederland exploiteren van diverse pompen, roosters, gemalen en bemalinginstallaties. Eén van de door haar ontworpen producten betreft de zogenaamde Vopo roosterreiniger (ook wel krooshekreiniger genoemd). Hertog is een aannemingsbedrijf dat gericht is op oppervlaktewaterbeheersing. Eén van de activiteiten van Hertog daarbij is het vervaardigen, repareren en renoveren van installaties op het gebied van oppervlaktewaterbeheersing, zoals pompen, gemalen en bemalinginstallaties. Vopo heeft een roosterreiniger geleverd aan Hertog voor het gemaal Aderpolder. Onder de naam 'Duke' brengt Hertog nu een krooshekreiniger op de markt.

De grenzen van de auteursrechtelijke bescherming wordt helder uiteengezet (banale/triviale vorm, technisch effect, bepaalde stijl toepassen is geen auteursrechtelijk beschermd werk). De voorzieningenrechter volgt Hertog in het verweer dat geen auteursrechtelijke bescherming toekomt aan de 'cursieve R-vorm' van het krooshek die onder een opstellingshoek van 15 graden ten opzicht van de verticaal is geplaatst, de vingerbalk en de daarop aangebrachte tanden voor de technische werking van een krooshekreiniger. Deze elementen zijn al jaren gemeengoed op de markt. De vormgeving of plaatsing van noodstopschakelaars worden als banaal en triviaal aangemerkt.

Auteursrecht/geschriftenbescherming ontwerptekeningen: "bij gebreke van auteursrechtelijke bescherming van het ontwerp van de driedimensionale machine van Vopo aanstonds niet kan worden ingezien waarom ten aanzien van de tekeningen van dat ontwerp (althans ) dan anders zou moeten worden geoordeeld.". Het ter beschikking stellen in het kader van de Aderpolder-leverantie van ontwerptekeningen met het beroep op de metaalunievoorwaarden, geldt dat deze voorwaarden relevantie missen nu naar voorlopig oordeel geen sprake is van een inbreuk op intellectueel eigendomsrecht.

Een beroep op slaafse nabootsing slaagt evenmin. Omdat er sprake is van technische bepaaldheid kan er geen sprake zijn van onderscheidend vermogen. Vopo wordt veroordeeld in de proceskosten (waarvan 2/3 deel is toe te rekenen aan de IE-grondslag) ad €5.651,52, maar niet uitvoerbaar bij voorraad.

4.2. De voorzieningenrechter neemt tot uitgangspunt dat een product een auteursrechtelijk beschermd werk kan zijn in de zin van artikel 10 van de Auteurswet (hierna te noemen: “Aw”) indien het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Dat een werk een eigen, oorspronkelijk karakter moeten bezitten, houdt, kort gezegd, in dat de vorm ervan niet ontleend mag zijn aan die van een ander werk. De eis dat de modellen het persoonlijk stempel van de maker moeten dragen, betekent dat sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, en die aldus een voortbrengsel is van de menselijke geest1. Daarbuiten valt in elk geval al hetgeen een vorm heeft die zo banaal of triviaal is, dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen2. Daarenboven vindt het werkbegrip van artikel 10 Aw zijn begrenzing waar het eigen, oorspronkelijk karakter enkel datgene betreft wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect3. Ten slotte voert toepassing van een bepaalde stijl als zodanig niet tot auteursrechtelijk beschermd werk.4

4.4. Vopo heeft gesteld dat voorts kenmerkend voor de Vopo roosterreiniger is de beschermkappen aan weerszijden van het krooshek, de vorm daarvan en de noodstopschakelaars aan weerszijden van de roosterreiniger. Wat dit laatste betreft valt naar voorlopig oordeel in ieder geval niet in te zien dat de vormgeving of plaatsing daarvan kan worden toegeschreven aan enige creatieve keuze van de maker zodat deze als banaal en triviaal moeten worden aangemerkt. Het betreft, zoals Hertog heeft aangevoerd, standaard noodstopschakelaars die voor vele toepassingen kunnen worden gebruikt en vrij in de handel verkrijgbaar zijn. De plaatsing daarvan, zo is onweersproken door Hertog betoogd, volgt logisch uit de plaats waar de krooshekreiniger kan worden bediend, i.e. de bordeszijde. Blijft over de beschermkappen en de vormgeving daarvan. Naar voorlopig oordeel heeft Hertog het gelijk aan haar zijde waar zij betoogt dat beschermkappen functioneel bepaalde elementen zijn (zij maakt de vergelijking met de kettingkast van een rijwiel).

4.7. Daarop stuit het beroep op inbreuk op de geschriftenbescherming in de zin van artikel 10 lid 1 sub 1 Aw ten aanzien van de technische (ontwerp)tekeningen reeds af, althans geldt dat, voor zover het beroep is gegrond op artikel 10 lid 1 onder 8 Aw, bij gebreke van auteursrechtelijke bescherming van het ontwerp van de driedimensionale machine van Vopo aanstonds niet kan worden ingezien waarom ten aanzien van de tekeningen van dat ontwerp (althans ) dan anders zou moeten worden geoordeeld.

4.8. Ten aanzien van de ingeroepen algemene (Metaalunie-)voorwaarden (vgl. r.o. 2.4.) geldt dat zij relevantie missen nu naar voorlopig oordeel van inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht geen sprake is. Voor zover die voorwaarden echter, zoals Vopo betoogt, ook zouden zien op andere gegevens, dus ongeacht of daarop rechten van intellectuele eigendom rusten, kunnen zij evenmin tot het slagen van de vordering leiden nu, zoals hiervoor reeds aan de orde kwam, Hertog gemotiveerd heeft betwist technische tekeningen van Vopo te hebben gebruikt of aan derden ter beschikking te hebben gesteld.