Auteursrecht  

IEF 10708

Volhardt bij hetgeen is overwogen en beslist

Rechtbank ´s-Gravenhage 21 december 2011, HA ZA 09-3475 (GB-Trade B.V. tegen Edco Eindhoven B.V.)

Met gelijktijdige dank aan Bas Berghuis van Woortman en Laurens Kamp, Simmons & Simmons.

In navolging van IEF 9529. Auteursrecht. Modellenrecht. Eiseres BD Trade stelt dat gedaagde Edco inbreuk maakt op haar auteurs- en gemeenschapsmodelrechten m.b.t. een houder voor navigatiesystemen (GPS Car Cushion, registratie 000889811-0001). De rechtbank volhardt bij hetgeen bij tussenvonnis van 6 april 2011 (hierna: het tussenvonnis) is overwogen en beslist.

Dictum: 3.1. beveelt Edco met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis iedere inbreuk
in de Gemeenschap op het Gemeenschapsmodel van GB-Trade, geregistreerd onder
inschrijvingsnummer 000889811-0001, te staken en gestaakt te houden;

3.2. beveelt Edco om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis al haar afnemers in de Gemeenschap schriftelijk te verzoeken de door hen van Edco afgenomen All Ride houders aan Edco te retourneren;
3.3. beveelt Edco om binnen twee kalendermaanden na betekening van dit vonnis alle teruggehaalde, bij Edco in voorraad zijnde en/of door een derde in opdracht van Edco in voorraad gehouden inbreukmakende navigatiehouders als bedoeld in het vonnis (hierna: inbreukmakende producten) op kosten van Edco te (doen) vernietigen in tegenwoordigheid van een door GB-Trade aan te wijzen persoon onder verstrekking van een officieel document van de vernietiging van deze producten aan de advocaat van GB-Trade; 
3.4. beveelt Edco om binnen twee kalendermaanden na betekening van dit vonnis aan GB-Trade een – door een registeraccountant gecontroleerde en geaccordeerde – volledige en juiste opgave aan de advocaat van GB-Trade te sturen houdende de namen en adressen van alle leveranciers en afnemers van de inbreukmakende producten, alsmede een volledige en nauwkeurige specificatie van de door haar verhandelde inbreukmakende producten, waaronder in ieder geval begrepen de aantallen verhandelde (gekocht, dan wel verkocht) inbreukmakende producten en de aan afnemers in rekening gebrachte verkoopprijzen, de inkoopprijzen en de interne kosten; 
3.5. bepaalt dat Edco voor iedere afzonderlijke overtreding van het bepaalde onder 3.1 tot en met 3.4, aan GB-Trade een dwangsom verbeurt van € 10.000,--, alsmede een dwangsom van € 5.000,-- voor iedere dag, dagdeel daaronder begrepen, dat de overtreding van ieder van deze veroordelingen door Edco zal voortduren, met een maximum van in totaal € 250.000,--; 
3.6. veroordeelt Edco tot betaling van schadevergoeding aan GB-Trade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, althans, zulks ter keuze van GB-Trade, afdracht aan GB-Trade van de door Edco ten gevolge van de inbreuk genoten nettowinst; 
3.7. veroordeelt Edco in de proceskosten aan de zijde van GB-Trade tot op heden begroot op € 23.015,05, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;

IEF 10706

Programmeur wel ‘eigenaar’ schoonmaakprogramma

Noot bij Hof Arnhem, 15 november 2011, LJN: BU5540 (appellant vs. geïntimeerde)

Parallelle publicatie, ingestuurd aan ITenRecht door Bieneke Braat, Legaltree.

In zijn arrest van 15 november 2011, LJN BU5540, heeft het Hof Arnhem een opmerkelijke auteursrechtelijke uitspraak gedaan.

Zwagers
Eerst nog kort de casus. Geïntimeerde (ik zal hem hierna ‘de opdrachtgever’ noemen) heeft een bedrijf dat software exploiteert. Zijn zwager, meneer Y (die ik hierna ‘de programmeur’ zal noemen) heeft voor de opdrachtgever een software programma ontwikkeld. Daarna krijgen de opdrachtgever en de programmeur ruzie en gaan ze uit elkaar (een niet ongebruikelijk scenario). De opdrachtgever verdient kennelijk goed aan de software en de programmeur eist zijn rechten op de software op. Ook eist hij het beheer van de software op en een verbod voor de opdrachtgever om de software aan te passen. Mogelijk zal met het ‘beheer van de software’ bedoeld zijn ‘afgifte van de broncode’ zodat de programmeur de software zelf kon gaan beheren en exploiteren, maar de programmeur heeft dit niet expliciet gevorderd.

Software beschermd, programmeur maker
Het geschil draait om de basisvraag aan wie de auteursrechten op de software toekomen. Het hof zegt eerst (terecht) dat de broncode van een computerprogramma een uitdrukkingswijze van het programma is en daarom auteursrechtelijke bescherming geniet. Daarvoor is wel nodig dat het werk (in casu de broncode) een eigen intellectuele schepping van de auteur is.

Het hof stelt vast dat de software het resultaat van scheppende arbeid en van de creatieve keuzes van de programmeur, en dat het daarom bestempeld kan worden als zijn eigen intellectuele schepping. De programmeur heeft het technisch ontwerp gemaakt en de gebruikersinterface ontworpen en geschreven. Dat hij de software bepaalde wensen van de opdrachtgever heeft ingepast verandert dat niet. De software is dus auteursrechtelijk beschermd en de programmeur kan worden aangemerkt als de ‘maker’ ervan.

Het hof concludeert verder dat de programmeur niet in loondienst was van de opdrachtgever maar als opdrachtnemer voor hem werkte. Als de programmeur wel in loondienst zou zijn geweest als programmeur zouden de auteursrechten op de software aan zijn werkgever (in dit geval de opdrachtgever) zijn toegekomen op grond van artikel 7 Auteurswet.

Het hof onderzoekt vervolgens of de programmeur het recht heeft om van de opdrachtgever te eisen dat deze het beheer van de software aan hem geeft en dat de opdrachtgever geen aanpassingen meer mag maken aan de software. Tot nu toe, niks aan de hand.

Rechten op de broncode
Maar dan: het hof stelt dan dat de vraag aan wie de broncode van de software en het beheer over die software toekomen afhankelijk is van wat partijen daarover hebben afgesproken. Het hof stelt vervolgens (kort gezegd) vast dat de opdrachtgever er van uit mocht gaan dat hij het ‘eigendoms- en gebruiksrecht’ van de software zou krijgen omdat de programmeur heeft nagelaten afspraken daarover te maken (r.o. 3.6). Resultaat: de opdrachtgever wordt aangemerkt als ‘eigenaar’ van de software en de programmeur heeft geen recht op ‘beheer van het programma’ (noch afgifte van de broncode).

Hier gaat het mis. Een maker van een auteursrechtelijk beschermd werk wordt immers vermoed auteursrechthebbende te zijn tenzij hij de auteursrechten heeft overgedragen aan een ander (artikel 2 Aw) of als een ander ingevolge een van de in de Auteurswet omschreven situaties als auteursrechthebbende moet worden aangemerkt. Die situaties zijn: de werkgevers-werknemers relatie (artikel 7 Aw), wanneer een werk tot stand is gebracht naar het ontwerp van een ander en onder diens leiding en toezicht (artikel 6 Aw) en wanneer een werk is openbaar gemaakt door een rechtspersoon zonder de maker te vermelden (artikel 8 Aw). Ook kan een ander nog als auteursrechthebbende worden aangemerkt ingeval van een gemeenschappelijk werk. Blijkbaar heeft de opdrachtgever uitsluitend aangevoerd dat de opdrachtnemer bij hem in loondienst was, en dus niet dat er sprake was van een van de andere situaties op grond waarvan hij (ook) als auteursrechthebbende moest worden aangemerkt, noch dat de auteursrechten aan hem waren overgedragen.

Auteursrechten omvatten ook broncode
Het is jammer dat het hof het 'eigendomsrecht' en het 'gebruiksrecht' (letterlijk: gebruiks- en/of eigendomsrecht) van de software over één kam scheert. Dit zijn uiteraard twee wezenlijk verschillende dingen. Het 'eigendom' van de software omvat de auteursrechten op de software. Daaronder valt ook de broncode. Het hof lijkt van mening te zijn dat de rechten op de broncode iets anders zijn dan de rechten op de software. Immers, eerst stelt het vast dat de programmeur de maker van de software is omdat hij de broncode heeft geschreven maar daarna onderzoekt het of de rechten op de broncode op grond van de gemaakte afspraken wel aan de programmeur toekwamen. Maar als een programmeur auteursrechthebbende is op bepaalde software waarvan hij de broncode heeft geschreven, moet hij ook als auteursrechthebbende op de broncode worden aangemerkt (behoudens uiteraard de genoemde andere situaties). Anders zou dat net zoiets zijn als zeggen  dat de auteursrechten op de tekst van een boek bij de schrijver berusten maar de auteursrechten op het manuscript niet.

In dit geval heeft het hof terecht onderzocht wat de omvang was van het gebruiksrecht van de opdrachtgever. Maar voor wat betreft het ‘eigendomsrecht’ op de software (inclusief de broncode) had het hof hier alleen moeten onderzoeken of  was afgesproken dat de programmeur zijn auteursrechten had overgedragen aan de opdrachtgever. Een dergelijke overdracht moet altijd in een akte worden vastgelegd (artikel 2 Aw).  En omdat het hof juist heeft vastgesteld dat de partijen geen afspraken hadden gemaakt over de ‘eigendom’ van de software, had het hof niet tot de conclusie kunnen komen dat de ‘eigendomsrechten’ op de software bij de opdrachtgever berustten in plaats van bij de programmeur.

Conclusie
Als de programmeur zou zijn ‘erkend’ als auteursrechthebbende, zou hij ook recht hebben gehad op afgifte van de broncode van de software (hoewel dit dus niet expliciet is gevorderd). Ook zou hij dan – in principe – hebben kunnen verbieden dat de software door de opdrachtgever werd gebruikt. In dit geval zou het hof echter naar mijn mening in de feiten en afspraken hebben kunnen lezen dat de opdrachtnemer de opdrachtgever wel – stilzwijgende – toestemming had gegeven de programmatuur te exploiteren (het licentierecht dus). Of anders mogelijk dat de opdrachtgever rechtmatig verkrijger van het exemplaar van de software was en dat de exploitatie daarvan, inclusief het daarvoor aanpassen daarvan, in dit specifieke geval overeenkomstig het daarmee beoogde gebruik was (artikel 45j Aw). Op die manier hadden zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer gekregen wat ze wilden en was de uitspraak juridisch correct geweest. Nu komt de programmeur er – naar mijn mening onterecht – bekaaid van af.

Bieneke Braat is ICT-advocaat bij Legaltree.

IEF 10704

Interieurontwerp als geheel beschermd

Vzr. rechtbank Rotterdam 16 december 2011, LJN BU8642 (Concrete architectural associates b.v. tegen restaurant management group b.v.)

Auteursrecht op interieurontwerpen, ondanks stijlelementen toch beschermd. Concrete heeft in 2010 het interieur ontworpen van het Italiaanse restaurant Mazzo te Amsterdam. RMG exploiteert een aantal horecagelegenheden in Rotterdam, waaronder het in of omstreeks juli 2011 geopende Italiaanse restaurant Happy Italy.

Rechtspraak.nl: Het interieurontwerp van eiseres als geheel kan, ondanks stijlelementen, aangemerkt worden als een auteursrechtelijk beschermd werk. Na vergelijking beide interieurontwerpen lijkt enkel een gedeelte van het restaurant van gedaagde, voor zover het de combinatie van de tot dat gedeelte behorende verschillende elementen betreft, sterk overeen te komen met het interieurontwerp van eiseres als geheel.

Geen sprake is evenwel van inbreukmakende verveelvoudiging. Geen ontlening aan enkel het auteursrechtelijk beschermde werk van eiseres. Reproductie van een stijl. Geldend uitgangspunt is nog steeds dat een stijl niet te beschermen valt. Verloop van tijd heeft afbreuk gedaan aan de beschermingsomvang van het interieurontwerp van eiseres als geheel. Vorderingen worden afgewezen.

In ongenummerde citaten:
Resteert derhalve de vraag of RMG met het interieur van Happy Italy dat zich bij binnenkomst in het restaurant aan de rechterzijde bevindt het interieurontwerp van Mazzo als geheel inbreukmakend heeft verveelvoudigd en openbaargemaakt.

De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.

  Van de twaalf door Concrete genoemde kernelementen in haar interieurontwerp van Mazzo, de combinatie bezien in het geheel, is enkel de onder 4.15 genoemde combinatie van elementen in een deel van het interieur van Happy Italy als overeenstemmend in totaalindrukken aan te merken. Evenwel kan met dit gebruik door RMG niet gesproken worden over inbreukmakende verveelvoudiging. Weliswaar is voldoende aannemelijk dat Concrete aan RMG geen toestemming heeft (willen) (ge)geven voor een dergelijk gebruik (zulks ondanks de door RMG gestelde, doch door Concrete bestreden, andersluidende uitlatingen van [W] daarover), echter niet aannemelijk is geworden dat het deel van het interieur van Happy Italy dat zich bij binnenkomst aan de rechterzijde van het restaurant bevindt, zulks ook bezien in vergelijking tot het gehele interieur van Happy Italy, (bewust of onbewust) is ontleend aan het auteursrechtelijk beschermde werk van Concrete. RMG heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat, ondanks de overeenstemming van werken, sprake is van een zelfstandige schepping die niet de vrucht is van ontlening aan enkel het interieurontwerp van Mazzo. Daartoe acht de voorzieningenrechter van belang de onbetwiste stelling van RMG dat zij weliswaar bij Mazzo inspiratie heeft opgedaan, maar dat zij zich tegelijkertijd ook heeft laten inspireren door het interieur van andere restaurants verspreid over de wereld (niet zijnde restaurants toebehorend aan IQ-Creative B.V.), bijvoorbeeld in New York, en dat zij in het vorenbedoelde gedeelte van het interieur van haar restaurant slechts uiting heeft gegeven aan de thans trendy industriële stijl gecombineerd met Italiaanse sferen (zoals niet verwonderlijk is in een Italiaans restaurant!). Dat sprake is van de reproductie van een dergelijke sinds oktober 2010 kennelijk meer gebruikelijk geworden stijl acht de voorzieningenrechter niet onaannemelijk. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat Happy Italy in juli 2011 is geopend, derhalve acht maanden na de opening van Mazzo in oktober 2010, en dat in meer of mindere mate aangenomen kan worden dat het verloop van tijd afbreuk heeft gedaan aan de beschermingsomvang van het interieurontwerp van Mazzo als geheel, terwijl geldend uitgangspunt nog steeds is dat een stijl niet te beschermen valt.

Het bovenstaande geldt temeer nu elementen van het litigieuze beperkte deel van het in-terieur van Happy Italy, afgezet tegen het geheel, zoals het krijtbord, het zwarte plafond, de foto, de lampen en de Chesterfield bank, ook nog eens elk afzonderlijk bezien als te weinig uniek aan te merken zijn. RMG heeft onbetwist gesteld, en daarmee is aannemelijk geworden, dat zij bijvoorbeeld van de Chesterfield bank al in 2000 in haar andere horecagelegenheden gebruik maakte, dat zij de door haar gebruikte stoelen en tafels tweedehands heeft gekocht en dat de door haar gebruikte lampen, waarop geen auteursrecht van Concrete rust, vrijelijk via internet of speciaalzaken te verkrijgen zijn. Zoals hiervoor onder 4.9 reeds is geconcludeerd kunnen de vakkenkasten en de hoge bartafels van Concrete als zodanig niet als auteursrechtelijk beschermde werken worden aangemerkt, zodat het gebruik van de vakkenkast en de bartafels door RMG in Happy Italy, bij binnenkomst in het restaurant aan de rechterzijde, daarmee elk afzonderlijk noch, gelet op de onmiskenbare stijlelementen, in het geheel bezien, als inbreukmakend kan worden aangemerkt. Het vorenstaande wordt niet anders door de e-mail van 12 juli 2011 van [Q] (zie hiervoor onder 2.4), nu daarin geen expliciete erkenning van inbreuk valt te lezen.

Omdat verwarringsgevaar geen vereiste is voor de vaststelling dat sprake is van auteursrechtelijke inbreuk is niet van belang dat Happy Italy zich richt op een ander publiek dan Mazzo en dat zij te Rotterdam is gevestigd in plaats van Amsterdam. Hooguit mag aangenomen worden dat dit verschil in locatie en publiek de mate van afbreuk aan het concept Mazzo zal kunnen verkleinen.

Lees het vonnis hier (LJN / schone pdf)

IEF 10702

Roofdrukken, dus per definitie geen toestemming

Beschikking Vzr. Rechtbank Amsterdam Verzoek om verlof tot leggen van conservatoir beslag en gerechtelijke bewaring 17 december 2011, ongenummerd (Schafthuizen tegen Stichting Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA)) en Ex-parte Bevel Vzr. Rechtbank Amsterdam Verzoek 17 december 2011, ongenummerd (Schafthuizen tegen Stichting Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA))

Met dank aan Manon Rieger-Jansen en Thijs van den Heuvel, Bird & Bird.

Auteursrecht. Nalatenschap Gerard Reve. Roofdrukken die in de Openbare Bibliotheek Amsterdam zullen worden geëxposeerd. Conversatoir beslag toegewezen, gerechtelijke bewaring afgewezen, ex parte verzoek toegewezen onder last van een dwangsom. De Openbare Bibliotheek Amsterdam heeft verklaard dat de ten toon te stellen werken in bruikleen zijn ontvangen van een verzamelaar. Naar schatting gaat het voor 80% om reeds eerder gepubliceerde werken en 20% om niet eerder openbaar gemaakte werken.

De voorzieningenrechter acht voorhands voldoende aannemelijk dat OBA werken aanwezig heeft die inbreuk maken op het auteursrecht van Gerard Reve, dat thans bij Schafthuizen berust. Het gaat immers naar OBA erkent om roofdrukken, dus per definitie om verveelvoudigingen waarvoor geen toestemming van de rechthebbende is verkregen. Bij afzonderlijke beschikking is verlof verleend daarop beslag te leggen.

De voorgenomen tentoonstelling van genoemde werken zoals in het verzoekschrift vermeld is een nieuwe openbaarmaking. Hiermee dreigt een inbreuk op een recht van intellectuele eigendom die de verzochte voorziening bij voorraad rechtvaardigt. De voorzieningenrechter wijst op de mogelijkheid een vordering in te stellen tot herziening van het gegeven bevel, zie artikel 1019e lid 3 Rv.

Bij het executoriaal beslag is de deurwaarder bevoegd de in beslag genomen zaken aan een bewaarder in gerechtelijke bewaring te geven, 'indien dit voor het behoud van deze zaken redelijkerwijs noodzakelijk is'. De gerechtelijke bewaring bij een conservatoir beslag is volgens art. 709 Rv slechts mogelijk na verlof van de voorzieningenrechter. Maar deze dient hetzelfde doel. (...)

De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de gerechtelijke bewaring altijd bevolen moet worden als de beslagene de inbeslag genomen zaken niet nodig heeft voor de bedrijfsvoering; bepalend is of de vrees bestaat dat de beslagene de in beslag genomen zaken aan het beslag zal onttrekken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen grond is aan te nemen dat de Openbare bibliotheek de zaken - zo lang zij onder beslag liggen - aan het beslag zal onttrekken, nu zij ter zitting uitdrukkelijkh heeft verklaard dat niet te zullen doen en een instelling als OBA daarin kan worden vertrouwd, bovendien is OBA er op gewezen dat zij door zo te handelen een strafbaar feit zou plegen (art. 198 Sr.). Dit onderdeel van het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Dictum Conservatoire Beschikking: Verleent verlof tot het leggen van conservatoir beslag in de zin van artikel 28 Auteurswet en artikel 730 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering op de in het verzoekschrift omschreven inbreukmakende goederen (zogenaamde roofdrukken), voor zover deze aanwezig zijn bij OBA.

Dictum Ex parte bevel: De Voorzieningenrechter:
I. Beveelt de Stichting Openbare Bibliotheek Amsterdam de tentoonstelling van de in dit verzoekschrift omschreven inbreukmakende goederen (de zgn. roofdrukken) binnen vier uur na betekening van deze beschikking te staken en gestaakt te houden;
II. Veroordeelt de Stichting Openbare Bibliotheek Amsterdam tot een dwangsom van € 5.00,- (vijfduizend Euro) voor iedere dag dat de Stichting Openbare Bibliotheek Amsterdam het onder I bedoelde bevel geheel of gedeeltelijk niet nakomt, met een maximum van €25.000,-

IEF 10701

Effect van de volgrechtrichtlijn

Report on the Implementation and Effect of the Resale Right Directive (2001/84/EC), COM(2011) 878 final.

Volgrecht, auteur van een oorspronkelijk kunstwerk. In overeenstemming met artikel 11 van de Richtlijn dient de commissie een rapport inzake de implementatie en het effect van de Richtlijn aan te bieden aan het Europees Parlement, de Raad en de EcoSoC. Het rapport concludeert (zie gehele bericht voor o.a. inhoudsopgave):

No clear patterns can be established to link the loss of the EU's share in the global market for modern and contemporary art with the harmonisation of provisions relating to the application of the resale right in the EU on 1 January 2006. Neither can any clear patterns currently be established that would indicate systematic trade diversion within the EU away from those Member States which introduced the right for living artists in 2006. Nevertheless, there are clearly pressures on European art markets, in all price ranges, and for both the auction and dealer sectors, and it is recalled that the scope of the application of the resale right will be significantly expanded following the ending of the derogation for the works of deceased artists on 1 January 2012.

At the same time, the quality of the administration of the resale right appears to vary considerably across the EU, bringing costs to art market professionals and artists alike. The burden can be particularly high for those at the lower end of the market who are proportionately more deeply affected by the costs of administering the right. The Commission recognises, furthermore, that in some Member States inefficient administration of the resale right presents a not insignificant burden on art market professionals and may also lead to unnecessarily high deductions from the royalties due to artists and their successors.

• In light of the economic significance of the sector, the Commission considers that market developments should be kept under review. The Commission will undertake a further reporting exercise and deliver its results in 2014.
• The Commission will also pursue its commitment to persuading third countries to implement the resale right.
• In light of the volume of transactions subject to the resale right, the European Commission also considers that there would be benefit in the exchange of best practice at European level with a view to managing and minimising the administrative costs in all Member states. To this end it intends to establish a Stakeholder Dialogue, tasked with making recommendations for the improvement of the system of resale right collection and distribution in the EU. 
• More broadly, the European Commission is concerned that collecting societies should operate to a high standard of governance and transparency with regard to their members and to commercial users, and will bring forward a proposal in this regard during 2012 to apply in equal measure to collecting societies administering the resale right.

Inhoudsopgave
1. Introduction . 3
1.1. The aims of the Directive. 3
1.2. The objective of this Report. 3
1.3. Procedural issues and consultation of interested parties . 4
2. Effects of the Directive . 4
2.1. Background - the Global Art Market . 4
2.2. Competitiveness of the market in modern and contemporary art in the EU in relation
to relevant markets that do not apply the resale right . 4
2.2.1. Auction sales of the works of living artists. 5
2.2.2. Auction sales of works of deceased artists. 5
2.3. Impact on the Internal Market. 6
2.3.1. Auction sales of the works of living and deceased artists. 6
2.3.2. Changes in overall market share . 7
2.4. Factors affecting the development of art markets . 7
2.4.1. Mobility in the higher price brackets . 7
2.4.2. Administrative burden in the lower price brackets . 8
3. Implementation Issues at national Level. 8
3.1. The royalty rates. 8
3.2. Management procedures . 8
3.2.1. Administrative costs. 8
3.2.2. Costs for collecting societies. 9
3.2.3. The "cascade effect". 9
4. Impact on Artists . 9
4.1. Benefits and costs for artists . 9
5. Conclusions . 10
5.1. Competitiveness of European markets. 10

IEF 10700

Live debat Verslag Algemeen Overleg Auteursrechten

In navolging van IEF 10592 en 10600 (debat Algemeen overleg). Voorgaande weken hebben de debatten auteursrechten plaatsgevonden. Vandaag zal de plenaire behandeling plaatsvinden in de plenaire zaal. Bent u niet in de gelegenheid aanwezig te zijn, dan kunt u het debat online via de live stream volgen. (link naar live stream).

Deze zal van 17:30 tot 19:30 uur worden uitgezonden.

Gaat u het debat missen, zie vanaf volgende week: debatgemist.tweedekamer.nl.

IEF 10699

Gebruiken zonder te betalen, dat is niet de norm

Ongecorrigeerd verslag van een Algemeen Overleg, Conceptverslag over auteursrechten van 30 november 2011. Vastgesteld 5 januari 2012

In navolging van het live debat (IEF 10592) en in tweede termijn (IEF 10600

De heer Verhoeven (D66): Ik zit nog met één ding en dat heeft te maken met de semantische discussie die mevrouw Gesthuizen ook aanhaalde. Downloaden is niet verkeerd, maar gebruiken zonder te betalen, dat is niet de norm. De staatssecretaris heeft drie categorieën internetters bedacht en vervolgens komt hij met specialistische situaties en verschillende types en gooit hij er een generieke maatregel overheen in de vorm van een downloadverbod. Daarom werkt het niet. Kan de staatssecretaris uitleggen hoe hij denkt de verschillende gebruikers van internet te onderscheiden, door zo'n generieke maatregel die alles op één hoop gooit?

Staatssecretaris Teeven: Ik heb duidelijk aangegeven dat Nederland en Zwitserland de enige landen in Europa zijn die stellen dat downloaden uit illegale bron niet onrechtmatig is. We willen duidelijk maken wat de norm moet zijn. De norm moet zijn dat je materiaal downloadt waar je voor betaalt. Het uitgangspunt van het kabinet is dat het intellectuele eigendom van de makers gerespecteerd moet worden en daarvoor heb je een algemene normstelling nodig. Vervolgens is de vraag hoe je deze algemene norm gaat handhaven. Ik heb al een tipje van de sluier opgelicht en de vraag is nu of het kabinet in staat is om de uitzonderingen en de problemen die daarbij opdoemen goed uit te leggen.

De voorzitter: De commissie stelt voor een tweede termijn te plannen. Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd: 
- De staatssecretaris stuurt een brief over de fair use-exceptie en een brief over het cultureel erfgoed. [Kamerstukken II, 29 838, nr. 32]
- De commissie heeft al in de procedurevergadering besloten dat het wetsontwerp collectieve beheersorganisaties zal worden aangemeld voor plenaire behandeling zodra het algemeen overleg, en dus ook de tweede termijn, heeft plaatsgevonden.

Tipt u ons als u tweede termijn heeft gevonden? redactie@ie-forum.nl

IEF 10692

Cursieve R-vorm

Rechtbank 's-Gravenhage 16 december 2012, KG ZA 11-1242 (Vopo Pompen- en Machinefabriek B.V. tegen Hertog Polderbemalingen B.V.)

Auteursrecht: technisch effect krooshekreiniger en de banale en triviale vorm en noodstopknoppen. Geen slaafse nabootsing.

Vopo maakt haar bedrijf van het ontwerpen, produceren en in Nederland exploiteren van diverse pompen, roosters, gemalen en bemalinginstallaties. Eén van de door haar ontworpen producten betreft de zogenaamde Vopo roosterreiniger (ook wel krooshekreiniger genoemd). Hertog is een aannemingsbedrijf dat gericht is op oppervlaktewaterbeheersing. Eén van de activiteiten van Hertog daarbij is het vervaardigen, repareren en renoveren van installaties op het gebied van oppervlaktewaterbeheersing, zoals pompen, gemalen en bemalinginstallaties. Vopo heeft een roosterreiniger geleverd aan Hertog voor het gemaal Aderpolder. Onder de naam 'Duke' brengt Hertog nu een krooshekreiniger op de markt.

De grenzen van de auteursrechtelijke bescherming wordt helder uiteengezet (banale/triviale vorm, technisch effect, bepaalde stijl toepassen is geen auteursrechtelijk beschermd werk). De voorzieningenrechter volgt Hertog in het verweer dat geen auteursrechtelijke bescherming toekomt aan de 'cursieve R-vorm' van het krooshek die onder een opstellingshoek van 15 graden ten opzicht van de verticaal is geplaatst, de vingerbalk en de daarop aangebrachte tanden voor de technische werking van een krooshekreiniger. Deze elementen zijn al jaren gemeengoed op de markt. De vormgeving of plaatsing van noodstopschakelaars worden als banaal en triviaal aangemerkt.

Auteursrecht/geschriftenbescherming ontwerptekeningen: "bij gebreke van auteursrechtelijke bescherming van het ontwerp van de driedimensionale machine van Vopo aanstonds niet kan worden ingezien waarom ten aanzien van de tekeningen van dat ontwerp (althans ) dan anders zou moeten worden geoordeeld.". Het ter beschikking stellen in het kader van de Aderpolder-leverantie van ontwerptekeningen met het beroep op de metaalunievoorwaarden, geldt dat deze voorwaarden relevantie missen nu naar voorlopig oordeel geen sprake is van een inbreuk op intellectueel eigendomsrecht.

Een beroep op slaafse nabootsing slaagt evenmin. Omdat er sprake is van technische bepaaldheid kan er geen sprake zijn van onderscheidend vermogen. Vopo wordt veroordeeld in de proceskosten (waarvan 2/3 deel is toe te rekenen aan de IE-grondslag) ad €5.651,52, maar niet uitvoerbaar bij voorraad.

4.2. De voorzieningenrechter neemt tot uitgangspunt dat een product een auteursrechtelijk beschermd werk kan zijn in de zin van artikel 10 van de Auteurswet (hierna te noemen: “Aw”) indien het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Dat een werk een eigen, oorspronkelijk karakter moeten bezitten, houdt, kort gezegd, in dat de vorm ervan niet ontleend mag zijn aan die van een ander werk. De eis dat de modellen het persoonlijk stempel van de maker moeten dragen, betekent dat sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, en die aldus een voortbrengsel is van de menselijke geest1. Daarbuiten valt in elk geval al hetgeen een vorm heeft die zo banaal of triviaal is, dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen2. Daarenboven vindt het werkbegrip van artikel 10 Aw zijn begrenzing waar het eigen, oorspronkelijk karakter enkel datgene betreft wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect3. Ten slotte voert toepassing van een bepaalde stijl als zodanig niet tot auteursrechtelijk beschermd werk.4

4.4. Vopo heeft gesteld dat voorts kenmerkend voor de Vopo roosterreiniger is de beschermkappen aan weerszijden van het krooshek, de vorm daarvan en de noodstopschakelaars aan weerszijden van de roosterreiniger. Wat dit laatste betreft valt naar voorlopig oordeel in ieder geval niet in te zien dat de vormgeving of plaatsing daarvan kan worden toegeschreven aan enige creatieve keuze van de maker zodat deze als banaal en triviaal moeten worden aangemerkt. Het betreft, zoals Hertog heeft aangevoerd, standaard noodstopschakelaars die voor vele toepassingen kunnen worden gebruikt en vrij in de handel verkrijgbaar zijn. De plaatsing daarvan, zo is onweersproken door Hertog betoogd, volgt logisch uit de plaats waar de krooshekreiniger kan worden bediend, i.e. de bordeszijde. Blijft over de beschermkappen en de vormgeving daarvan. Naar voorlopig oordeel heeft Hertog het gelijk aan haar zijde waar zij betoogt dat beschermkappen functioneel bepaalde elementen zijn (zij maakt de vergelijking met de kettingkast van een rijwiel).

4.7. Daarop stuit het beroep op inbreuk op de geschriftenbescherming in de zin van artikel 10 lid 1 sub 1 Aw ten aanzien van de technische (ontwerp)tekeningen reeds af, althans geldt dat, voor zover het beroep is gegrond op artikel 10 lid 1 onder 8 Aw, bij gebreke van auteursrechtelijke bescherming van het ontwerp van de driedimensionale machine van Vopo aanstonds niet kan worden ingezien waarom ten aanzien van de tekeningen van dat ontwerp (althans ) dan anders zou moeten worden geoordeeld.

4.8. Ten aanzien van de ingeroepen algemene (Metaalunie-)voorwaarden (vgl. r.o. 2.4.) geldt dat zij relevantie missen nu naar voorlopig oordeel van inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht geen sprake is. Voor zover die voorwaarden echter, zoals Vopo betoogt, ook zouden zien op andere gegevens, dus ongeacht of daarop rechten van intellectuele eigendom rusten, kunnen zij evenmin tot het slagen van de vordering leiden nu, zoals hiervoor reeds aan de orde kwam, Hertog gemotiveerd heeft betwist technische tekeningen van Vopo te hebben gebruikt of aan derden ter beschikking te hebben gesteld.

IEF 10683

Gekopieerde studieboeken verkopen

Ex parte beschikking Vzr. Rechtbank Groningen 7 oktober 2011, zonder nummering (verzoek 1, verzoek 2, verzoek 3)

Onder verwijzing naar IEF 9229 (ex parte Rb Almelo Noordhoff): Zeer recent heeft verzoeksters vernomen dat copyshops op grote schaal en structureel kopieën van studieboeken maken en aan studenten en docenten verkopen.

Studieboeken hebben een eigen oorspronkelijk karakter [verwezen wordt naar het Endstra arrest] en dragen het persoonlijk stempel van de maker. Verder zijn zij oorspronkelijk in die zin dat zij een eigen intellectuele schepping van de maker zijn [Infopaq]. Noordhoff is auteursrechthebbende op de genoemde studieboeken omdat zij danwel opdrachtgever is of dat auteursrechten aan haar zijn overgedragen.

Van een privékopie (art. 16b Aw) kan geen sprake zijn aangezien die exceptie toeziet op een klein gedeelte van een boek en niet op kopiëren van gehele boeken die nog in de handel zijn. Het spoedeisend belang is daarin gelegen dat in de eerste week van november het tweede semester aanvangt en nieuwe boeken aangeschaft worden. De beschikking wordt Ex parte wordt gewezen onder last van een dwangsom van €10.000/dag of €1.000/inbreuk.

Verzoeksters zicht tot U Edelachtbare heer/vrouwe wenden met het eerbiedig verzoek:
1. Gerekestreerde te bevelen iedere inbreuk op auteursrechten van Verzoeksters [studieboeken] met name het - al dan niet op verzoek - kopiëren van gehele boeken die nog in de handel verkrijgbaar zijn, te staken en gestaakt te houden.

2. Gerekestreerde te veroordelen tot het verbeuren van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag dat deze overtreding voortduurt of van € 1.000,- voor ieder inbreukmakend product dan wel inbreukmakend handelen waarmee Gerekestreerde het sub 1. verzochte bevel geheel of gedeeltelijke overtreedt.

IEF 10682

Hergebruik Nationale WegenBestand onvoorwaardelijk

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 14 december 2011, LJN BU8010 (verzoekster tegen minister van Infrastructuur en Milieu en derde partijen)

Wob. Onvoorwaardelijk hergebruik, zonder exploitatie auteursrecht of databankenrecht. Nationaal WegenBestand (NWB). Onvoldoende spoedeisend belang bij verzoek om een voorlopige voorziening.

Het Nationale WegenBestand (NWB) is een digitaal geografisch bestand waarin nagenoeg alle wegen in Nederland zijn opgenomen, die worden beheerd door wegbeheerders als het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Verzoekster heeft een onderneming op het gebied van geografische data, routeplanning en travel information services. Zij ontwikkelt producten en diensten voor professionele en publieke toepassingen binnen diverse sectoren.

Derde partijen hebben onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) openbaarmaking en toestaan van hergebruik gevorderd en gekregen. Nu heeft verweerder tot onvoorwaardelijke toestemming, dus zonder dat de Staat zijn auteursrecht of databankenrecht terzake geldend wil maken, tot hergebruik van het NWB verleend.

De voorzieningenrechter acht geen spoedeisend belang aanwezig dat het treffen van een voorlopige voorziening zou kunnen rechtvaardigen, zodat de verzoeken in beginsel dienen te worden afgewezen. Verzoekster heeft slechts in algemene bewoordingen gesteld dat zij ernstige schade ondervindt door het toestaan van hergebruik van het NWB. Voorts heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat het toestaan van hergebruik van het NWB voor haar onmiddellijk tot onomkeerbare gevolgen zal leiden.

Er bestaat geen ernstige twijfel dat het door verweerder ingenomen standpunt over het toestaan van hergebruik van het NWB juist is. Verweerder heeft de informatie zoals neergelegd in het NWB verkregen in het kader van de uitoefening van zijn publieke taak. Niet valt in te zien dat verweerder niet bevoegd is hergebruik van het NWB toe te staan. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het toestaan van hergebruik van het NWB in strijd is met de Wob dan wel dat andere regelgeving en algemene beginselen van behoorlijk bestuur zich daartegen verzetten.

28.  Met betrekking tot de vraag of sprake is van een spoedeisend belang stelt de voorzieningenrechter allereerst vast dat verzoekster slechts in algemene bewoordingen heeft gesteld dat zij ernstige schade ondervindt door het toestaan van hergebruik van het NWB. Weliswaar heeft verzoekster gesteld dat een aantal bestaande klanten, waaronder [derde-partij], heeft aangegeven hierdoor de bestaande overeenkomsten te willen opzeggen, maar verzoekster heeft hiervoor geen begin van bewijs geleverd. Voor zover het toestaan van hergebruik van het NWB voor verzoekster een financieel belang vertegenwoordigt, moet worden geoordeeld dat een zodanig belang volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 mei 2006, LJN: AX4378) op zich geen reden vormt om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster heeft voorts niet gesteld dat haar continuïteit in gevaar komt door het toestaan van het hergebruik van het NWB. Dat, zoals verzoekster heeft gesteld, het omzetverlies wel is berekend maar dat zij deze gegevens, alsook de namen van ondernemingen die de overeenkomsten met haar willen opzeggen niet openbaar wil maken omdat het gaat om concurrentiegevoelige informatie, dient onder de gegeven omstandigheden voor haar eigen rekening te komen.

29.  Voorts heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat het toestaan van hergebruik van het NWB voor haar onmiddellijk tot onomkeerbare gevolgen zal leiden. In dit verband is van belang dat het NWB reeds openbaar is en in zoverre voor een ieder toegankelijk. Hoewel zeker denkbaar is dat ondernemingen door hergebruik van het NWB producten en diensten zullen aanbieden die direct concurrerend zijn met de diensten en producten van verzoekster, moet, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, worden geoordeeld dat niet aannemelijk is dat die ondernemingen daarin reeds op korte termijn zullen slagen. Om direct te kunnen concurreren met de diensten en producten van verzoekster dient aan het NWB immers nog allerlei aanvullende informatie, zoals verkeersborden en points of interest, te worden toegevoegd. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat, indien verzoekster ten gronde in het gelijk wordt gesteld (en hergebruik van het NWB dus niet is toegestaan), de bruikbaarheid van diensten en producten die door het toestaan van hergebruik zijn ontwikkeld in hoog tempo verdampt, omdat gegevens in het NWB continu worden geactualiseerd en alleen op basis van actuele informatie met de diensten en producten van verzoekster kan worden geconcurreerd.

30.  Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang aanwezig dat het treffen van een voorlopige voorziening zou kunnen rechtvaardigen, zodat de verzoeken in beginsel dienen te worden afgewezen.

35.  Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het toestaan van hergebruik van het NWB in strijd is met de Wob en meer in het bijzonder met de artikelen 10, tweede lid, aanhef en onder g en 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wob. Zoals hiervoor overwogen is het NWB reeds openbaar gemaakt, terwijl niet gebleken is dat andere wegbeheerders zich tegen hergebruik van het NWB verzetten. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het toestaan van het hergebruik in strijd is met de richtlijn. De richtlijn is omgezet in de Wob. In aanmerking genomen dat, zoals hiervoor overwogen, verweerder de informatie zoals neergelegd in het NWB heeft verkregen in het kader van de uitoefening van zijn publieke taak, valt het toestaan van het hergebruik van het NWB niet buiten reikwijdte van de Wob dan wel de richtlijn.

Lees het vonnis hier (LJN / schone pdf)