DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 7955

De gestileerde rode roos ontbreekt

Vzr. Rechtbank Arnhem, 9 april 2009, LJN: BI6821, Reform- en Vitaminecentrum De Rooy B.V. tegen De Roode Roos B.V.

Auteursrecht. Databankenrecht. Executiegeschil. Geen dwangsommen verbeurd na eerder kortgedingvonnis (inhoudende een algemeen verbod tot gebruik van foto's en teksten die waren ontleend aan een website, zie IEF 7743). Veroordeling tot staking van executie van dat eerdere kortgedingvonnis.

4.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan niet uitgesloten worden geacht dat De Rooy er tot 5 februari 2009 inderdaad niet van op de hoogte was dat Energetica Natura afbeeldingen van De Roode Roos op haar CD-rom had geplaatst. De foto’s zoals door Energetica Natura op CD-rom aan De Rooy geleverd, bevatten naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen kenmerken die dermate opvallend en oorspronkelijk zijn, dat het De Rooy meteen had moeten opvallen dat het afbeeldingen van De Roode Roos betrof. De kenmerkende afbeelding van een rode roos, zoals De Roode Roos die op haar afbeeldingen op haar website plaatst en de achtergrond ontbraken immers op de afbeeldingen zoals aanwezig op de CD-rom van Energetica Natura. De Rooy heeft onweersproken gesteld dat het in de branche niet ongebruikelijk is dat leveranciers aan distributeurs CD-roms met productfoto’s verstrekken. Van De Rooy hoefde onder die omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet te worden verwacht dat zij alle afbeeldingen van de CD-rom van Energetica Natura zou gaan vergelijken met de afbeeldingen van de website van De Roode Roos.

Nu De Rooy op 10 februari 2009, dus binnen vijf dagen na ontvangst van de brief van Energetica Natura, het gebruik van de in geding zijnde afbeeldingen heeft gestaakt, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden dat De Rooy bewust heeft geprofiteerd van de inspanningen en investeringen van De Roode Roos en dat De Rooy daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in dit geval dus in ernst worden betwijfeld dat het handelen van De Rooy handelen betreft zoals door de voorzieningenrechter verboden in het vonnis van 22 mei 2008. Hierboven onder 4.1 is al overwogen dat het verbod van de voorzieningenrechter restrictief moet worden uitgelegd. Het strekt zich dus niet uit tot voornoemd handelen van De Rooy. Dat brengt met zich mee dat De Rooy onder deze omstandigheden geen dwangsommen heeft verbeurd.

Lees het vonnis hier.

IEF 7858

Toepassing aan de hergebruikregeling

Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak. 29 april 2009, zaaknr  200801985/1, College van burgemeester en wethouders van Amsterdam tegen Landmark Nederland B.V.

Databankenrecht. Wet Openbaarheid Bestuur. Opvraging lijst adressen bodemonderzoek. Databankrichtlijn heeft Rechtstreekse werking. De gegevensverzameling van elementen uit bodemonderzoeken en saneringsplannen is een databank. We substantiële investering, maar College B&W Amsterdam is geen producent van de databank nu zij niet het risico van de investering draagt.

Vaststaat dat het college de adressenlijst zowel in papieren vorm als digitaal aan landmark heeft verstrekt. Het geschil tussen partijen betreft de vraag of het college, met toepassing van de hergebruikregeling, aan het hergebruik van de adressenlijst door landmark een aantal voorwaarden en beperkingen heeft mogen verbinden. De rechtbank heeft de besluiten vernietigd, omdat het college naar haar oordeel aan het hergebruik van de adressenlijst niet de gestelde beperkingen en voorwaarden heeft mogen verbinden. Zij overweegt hiertoe dat het college niet beschikt over het recht bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Databankenwet  omdat ten aanzien daarvan niet is gebleken van een substantiële investering waarvan het college het risico draagt. De Raad van State bevestigt dit oordeel. 

2.6. De Afdeling stelt bij haar beoordeling voorop dat, ingevolge artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wob, aan twee voorwaarden moet zijn voldaan wil een overheidsorgaan toepassing kunnen geven aan de hergebruikregeling: er moet sprake zijn van een databank en het overheidsorgaan moet van die databank de producent zijn.

In de geschiedenis van de totstandkoming van de hergebruikregeling heeft de Afdeling voorts geen aanwijzingen gevonden voor de vaststelling dat de wetgever in het kader van de hergebruikregeling aan de begrippen "databank" en "producent van een databank" een andere betekenis heeft willen toekennen dan in de Databankenwet.

Directe werking: 2.6.1. (…) Derhalve kunnen particulieren zich voor de nationale rechter tegenover de staat beroepen op bepalingen van een richtlijn die inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende precies zijn, in alle gevallen waarin de volledige toepassing van de richtlijn niet daadwerkelijk verzekerd is, dit wil zeggen niet alleen in geval van niet-uitvoering of onjuiste uitvoering van deze richtlijn, maar ook in geval de nationale maatregelen die de betrokken richtlijn naar behoren uitvoeren niet zodanig worden toegepast dat het met de richtlijn beoogde resultaat wordt bereikt (zaak nr. C-62/00, Marks & Spencer, Jur. 2002, blz. I-6325). Dit brengt mee dat de toepasselijke bepalingen uit de Databankenwet moeten worden toegepast en uitgelegd in het licht van de Databankenrichtlijn.

Wel databank, substantiële investering. (…) 2.6.4. Niet in geschil is dat de gegevensverzameling waarvan de adressenlijst deel uitmaakt, is samengesteld uit onder meer bestaande elementen uit bodemonderzoeken en saneringsplannen en dat deze gegevens systematisch geordend en afzonderlijk toegankelijk zijn. Evenmin is in geschil dat het verzamelen, invoeren en controleren van deze elementen een arbeidsintensief en tijdrovend proces is, dat deels door gespecialiseerde medewerkers van de gemeente is uitgevoerd. Naar door het college onweersproken is gesteld, zijn sinds 2003 vier tot vijf medewerkers van de gemeente fulltime bezig geweest met onder meer het digitaliseren, controleren en invoeren van data in de gegevensverzameling. landmark heeft voorts niet bestreden dat het college voor het samenstellen van bedoelde gegevensverzameling aanzienlijke kosten heeft gemaakt, al betwist zij de precieze hoogte hiervan.

Gelet hierop, is de Afdeling - anders dan de rechtbank - van oordeel dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat het een substantiële investering heeft gedaan ter verkrijging van de inhoud van de gegevensverzameling waarvan de adressenlijst deel uitmaakt. Het college heeft aanmerkelijke hoeveelheden tijd, moeite, energie en geld geïnvesteerd en die middelen aangewend om bestaande elementen te verkrijgen, bewerken en controleren en in een gegevensverzameling op te nemen. Die gegevensverzameling dient derhalve als een databank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Databankenwet te worden aangemerkt.

College geen producent: 2.6.10. Bezien tegen deze interne markt achtergrond van de Databankenrichtlijn, die ook wordt benadrukt in de memorie van toelichting bij de Databankenwet, kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden staande gehouden dat het college in dit geval kan worden aangemerkt als producent van de databank waarvan de adressenlijst deel uitmaakt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals door het college zelf uiteengezet, deze databank mede met het oog op het vergemakkelijken van de aan het college opgedragen publieke taak is samengesteld. De databank is geproduceerd op kosten en in opdracht van de gemeente Amsterdam en een aanzienlijk deel van de in de databank geïnvesteerde gelden is, in verband met de van overheidswege aan de gemeente Amsterdam verleende opdracht de plaatselijke bodemverontreiniging in kaart te brengen, door de minister van VROM bij wijze van subsidie ter beschikking gesteld. Onder deze omstandigheden is geen sprake van de situatie dat het college het risico draagt van de voor de databank gedane substantiële investering. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.

2.6.11. Nu het college niet kan worden aangemerkt als producent van de databank waarvan de adressenlijst deel uitmaakt, heeft het met betrekking tot de aan landmark verstrekte adressenlijst ten onrechte de hergebruikregeling toegepast. Hetgeen het college overigens heeft aangevoerd behoeft geen bespreking.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

Lees de uitspraak hier.

IEF 7812

De wens om over eigen commerciële uitingen baas te blijven

Rechtbank Alkmaar, 8 april 2009, HA ZA 07.966, Stichting Baas In Eigen Huis tegen Vero Sales B.V. (met dank aan Els Leuftink, Kennedy Van der Laan).

Auteursrecht. Huizenzoekmachine. Eerst even voor jezelf lezen. Gedaagde Zuka dient volledige objectgegevens die zij van makelaars overneemt op Zuka.nl slechts aan te passen indien en nadat een makelaar bezwaar heeft gemaakt bij Zuka.

4.6. Ten aanzien van de inhoudelijke kant van de zaak overweegt de rechtbank als volgt. Naar is gebleken uit hetgeen over en weer is betoogd en uit de stukken, in het bijzonder uit de overgelegde afbeeldingen zoals die door de desbetreffende makelaars op hun eigen website zijn geplaatst en de weergave van die objecten door Zuka, neemt Zuka die objecten, te weten de combinaties van foto en tekst, één op één over. Zuka heeft betoogd dat de desbetreffende teksten als beschrijvend moeten worden aangemerkt, met andere woorden dat er maar één enkele manier van beschrijving van de respectieve woningen mogelijk is, maar dat betoog wordt verworpen. Niet ontkend kan worden dat er in het merendeel van de woningadvertenties prijzende en lovende bewoordingen worden gebruikt, maar dat wil niet zeggen dat alle makelaars overeenkomstige bewoordingen gebruiken.   De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van fotografische afbeelding en de daarbij gepresenteerde tekst door de respectieve makelaars voldoende eigen oorspronkelijk karakter bezit en voldoende het persoonlijk karakter van de maker draagt om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen. Ofschoon de tekst deels zal bestaan uit een puur feitelijke beschrijving van de woning en de indeling daarvan, is de wijze waarop de makelaar de woning aanprijst en de opmaak van de advertentie als geheel het resultaat van scheppende arbeid, waarbij creatieve keuzes worden gemaakt. Dat geldt evenzeer voor de wijze waarop de woning wordt gefotografeerd. De stichting beroept zich dan ook terecht op het auteursrecht van de makelaars voor wie zij opkomt en kan aanspraak maken op restricties aan het gebruik van de betrokken objecten.

4.7. Namens Zuka is betoogd dat de stichting slechts een financieel belang nastreeft en dat een dergelijk belang niet wordt beschermd door het auteursrecht. De rechtbank verwerpt die stelling. De wens om over eigen commerciële uitingen baas te blijven heeft meer dan een louter financiële strekking. De rechthebbende kan immers ongewenste verspreiding en daardoor verwatering van zijn recht voorkomen. Verder is er niet voor niets een systeem van licenties, waarbij de rechthebbende veelal als uitbater van zijn recht optreedt.

(…)

De rechtbank (….) verbiedt gedaagde om na 48 uur na het tijdstip van betekening van het vonnis een website te exploiteren waarop zij objectgegevens, onder welke objectgegevens wordt verstaan fotoreportages, de daarvan deel uitmakende foto's en de beschrijvingen die door de desbetreffende makelaar gemaakt zijn van de door hem in zijn hoedanigheid van makelaar te koop aangeboden huizen, van websites van in Nederland gevestigde makelaars en makelaarskantoren overneemt en publiceert, tenzij de overgenomen en gepubliceerde gegevens niet meert omvatten dan (i) een tekst met maximaal 155 tekens, (ii) daarnaast de adresgegevens en (iii) de vraagprijs van het object, alsmede één hij een en ander te plaatsen foto met een formaat van ten hoogste 2 x 3 centimeter, dan wel een half procent van de getoonde pagina,

een en ander voor zover het objectgegevens betreft van websites van in Nederland gevestigde makelaars en makelaarskantoren die aan de stichting en aan Zuka schriftelijk te kennen hebben gegeven, of te kennen zullen geven, bezwaar te maken tegen de verveelvoudiging en openbaarmaking van hun objectgegevens op de door Zuka geëxploiteerde website www.zuka.nl, zonder dat Zuka hun voorafgaande, expliciete toestemming heeft verkregen, indien en nadat dit bezwaar aan Zuka ter kennis is gebracht.

Lees het vonnis hier.

IEF 7645

In kwantitatief opzicht een substantieel deel

ApisHvJ EG, 5 maart 2009, zaak C 545/07, Apis-Hristovich EOOD tegen Lakorda AD (verzoek om een prejudiciële beslissing door de Sofiyski gradski sad, Bulgarije).

Databankrecht. Richtlijn 96/9/EG. Verkrijging, controle of presentatie van inhoud van databank. Opvraging. Substantieel deel van inhoud van databank. Elektronische databank van officiële juridische gegevens.

Het Bulgaarse bedrijf Apis onderhoudt en exploiteert een juridisch informatiesysteem bestaande uit gedigitaliseerde jurisprudentie wetsteksten en regelgeving, opgenomen in een tweetal databanken welke tegen betaling toegankelijk zijn. Lakorda, opgericht door oud-medewerkers van Apis, is in de loop van 2006 soortgelijke producten gaan aanbieden.

Apis beschuldigt Lakorda ervan inbreuk te hebben gemaakt op de databankrechten van Apis. Volgens Apis zou Lakorda 82,5 % van de wet- en regeldocumenten van de Apis databanken hebben overgezet naar haar eigen databanken. Ook zou Lakorda 2.516, niet elders gepubliceerde, rechterlijke uitspraken hebben overgenomen alsmede een aantal door Apis samengestelde, aan de documenten gerelateerde gegevens, zoals definities en verwijzingen. Lakorda stelt dat zij de databanken zelf heeft samengesteld en dat de overeenstemmingen volgen uit het feit dat zij dezelfde bronnen (overheidsinstellingen) gebruikt om de documenten te verwerven.

Een en ander was aanleiding voor de Bulgaarse rechter om een paar prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie over de uitleg van artikel 7 van de databankenrichtlijn.

Opvraging: De vragen 1, 4 en 5 zien op het begrip “opvraging” en worden gezamenlijk behandeld.  De Bulgaarse rechter wil weten wat in deze contekst moet worden verstaan onder “permanente of tijdelijke overbrenging”. Ook vraagt de verwijzende rechter zich af of het relevant is of de opgevraagde gegevens worden gebruikt voor een nieuwe, gewijzigde databank. Vraag 4 betreft de relevantie van de structurele overeenkomsten en verschillen tussen de databank van de rechthebbende en de databank van de vermeende inbreukmaker. Vraag 5 betreft de vraag of het computerprogramma dat de databanken beheert een rol speelt bij het beoordelen van de inbreuk.

Het Hof herinnert eraan dat het begrip opvraging ruim moet worden opgevat  (HvJEG 9 oktober 2008, IEF 7154). Daaronder moet worden verstaan “elke toe-eigening van de gehele inhoud van een databank of een deel ervan, zonder dat daarvoor toestemming is verleend, ongeacht de aard en de vorm van het gebruikte procedé.”

Of de overbrenging tijdelijk of permanent is doet er volgens het Hof in beginsel niet toe. Het kan wel een rol spelen bij de bepaling van de ernst van de inbreuk en de omvang van de schade. Het tijdstip van de overbrenging is volgens het hof het moment dat de gegevens zijn vastgelegd op een andere drager dan die van de beschermde databank.

Het doel van de overbrenging van de data is niet relevant voor de vraag of er sprake is van opvraging. Evenmin relevant is of de overbrenging leidt tot een andere rangschikking of organisatie van de betrokken gegevens. Het Hof preciseert dat er dan ook, ongeacht de gewijzigde organisatie en rangschikking, sprake is van hergebruik als de gegevens toegankelijk worden gemaakt voor het publiek.

De materiële en technische overeenkomsten tussen de databanken kunnen worden opgevat als een aanwijzing dat er van een opvraging sprake is. De rechter dient echter ook te onderzoeken of die overeenkomsten door andere factoren kunnen worden verklaard, bijvoorbeeld het gebruik van de zelfde gegevensbronnen ook als die bronnen niet algemeen toegankelijk zijn.

De gebruikte computerprogramma’s spelen geen rol bij de beoordeling of er sprake is van opvraging.

Kwantitatief en kwalitatief: Vragen 2, 3 en 6 betreffen het begrip “in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van een databank”. De tweede vraag betreft de rol voor de bepaling van “kwantitatief substantieel” van de omstandigheid dat de databank uiteenvalt in verschillende subgroepen die overeenkomen met autonome commerciële producten. Met betrekking tot “kwalitatief substantieel” wil de rechter weten of het relevant is dat betreffende gegevens uit niet algemeen toegankelijke bronnen zijn vergaard. Voorts vraagt de rechter of het van belang is dat het om gegevens van publieke aard gaat zoals wetteksten, officiële handelingen en rechterlijke uitspraken.

“Kwantitatief substantieel” verwijst naar de hoeveelheid opgevraagde gegevens in verhouding tot de totale omvang van de inhoud van de databank. De grootte van de databank als zodanig is echter niet relevant. Voor zover de databank onderverdeeld is in subgroepen, dient vooraf per subgroep te worden gekeken of deze als zodanig voor bescherming kwalificeert. Vervolgens dient de opvraging uit die subgroep te worden beoordeeld tegen de omvang van die subgroep.
Het enkele feit dat een subgroep als autonoom product op de markt wordt gebracht, brengt echter niet vanzelf met zich mee dat die subgroep als een aparte databank kan worden beschouwd.

Met betrekking tot de derde vraag merkt het Hof op dat een kwantitatief verwaarloosbaar deel van een databank, kwalitatief substantieel kan zijn indien de vergaring daarvan een belangrijke investering met zich mee heeft gebracht (los van de intrinsieke waarde van de gegevens zelf).

Dat de betreffende gegevens van publieke aard zijn, ontslaat de rechter er niet van na te gaan of het geheel een databank vormt in de zin van de richtlijn.

Lees het arrest hier.  

IEF 7588

Reproductiehandelingen van voorbijgaande of incidentele aard

HvJ EG, 12 februari 2009, conclusie A-G Trstenjak in zaak C-5/08, Infopaq International A/S tegen Danske Dagblades Forening (verzoek van het Højesteret (Denemarken) om een prejudiciële beslissing).

Knipselkranten (en analoog zoekmachines?). “In deze zaak komt de netelige kwestie aan de orde van het evenwicht tussen de bescherming van het auteursrecht en de technologische ontwikkeling in de informatiemaatschappij. Enerzijds mag de bescherming van het auteursrecht niet in de weg staan aan het normale functioneren en de ontwikkeling van nieuwe technologieën, maar anderzijds moet ook in de informatiemaatschappij een toereikende bescherming van het auteursrecht worden gegarandeerd. De technologische ontwikkeling maakt immers een snellere en gemakkelijker reproductie van de werken van auteurs mogelijk en het is dus noodzakelijk dat de bescherming van het auteursrecht aan deze ontwikkeling wordt aangepast.”

De prejudiciële vragen betreffen met name de vraag of het opslaan en printen van fragmenten van krantenartikelen, waarbij het fragment bestaat uit een zoekterm met de vijf woorden ervóór en de vijf erna, in dezelfde volgorde als in het krantenartikel, reproductie vormen in de zin van artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG.

145. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de door het Højesteret in de omstandigheden van het hoofdgeding gestelde prejudiciële vragen, in de volgorde waarin zij zijn gesteld, te beantwoorden als volgt:

1)  Het opslaan en vervolgens printen van een tekstfragment uit een krantenartikel, bestaande uit een zoekterm met de vijf woorden ervóór en de vijf erna, vallen onder het begrip reproductie in de zin van artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.

2)  De omstandigheid die doorslaggevend is voor de vraag of bepaalde tijdelijke reproductiehandelingen kunnen worden beschouwd als van voorbijgaande aard in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29, is gelegen in de zeer korte levensduur van de reproductie, welke echter moet worden beoordeeld met inaanmerkingneming van alle omstandigheden van het onderzochte geval.

3)  Wanneer een tijdelijke reproductiehandeling wordt verricht door middel van het aanmaken van tekstbestanden op basis van grafische bestanden, en wanneer zowel de tekstbestanden als de grafische bestanden onmiddellijk daarna worden gewist, moet deze reproductiehandeling in omstandigheden als die van het hoofdgeding worden beschouwd als van voorbijgaande aard in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29.

4) Het is aan de verwijzende rechter om, op basis van de in het antwoord op de tweede vraag geformuleerde criteria, vast te stellen of de reproductiehandeling kan worden beschouwd als van voorbijgaande aard in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29, wanneer een deel van de reproductie, bestaande uit een of meer woorden van het fragment van elf woorden, wordt opgeslagen.

5) Een reproductiehandeling kan niet als van voorbijgaande aard in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29 worden beschouwd, wanneer in omstandigheden als die van het hoofdgeding een deel van de reproductie, bestaande uit een of meer woorden van de fragmenten van elf woorden, wordt geprint.

6) Voor de vaststelling of tijdelijke reproductiehandelingen integraal en essentieel onderdeel vormen van een technisch procedé in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29, is het niet van belang in welke fase van het technisch procedé deze handelingen worden verricht.

7) In omstandigheden als die van het hoofdgeding vormen reproductiehandelingen, wanneer deze onder meer bestaan uit het handmatig scannen van gehele krantenartikelen, waardoor gedrukte informatie wordt omgezet in digitale informatie, integraal en essentieel onderdeel van een technisch procedé in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29.

8) In omstandigheden als die van het hoofdgeding is het printen van een fragment geen tijdelijke reproductiehandeling, zodat dit niet kan worden gerechtvaardigd op basis van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29 en het dus niet relevant is voor de vaststelling of deze reproductiehandelingen kunnen worden beschouwd als integraal en essentieel onderdeel van een technisch procedé.

9) Het rechtmatig gebruik van het werk in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29 omvat alle vormen van gebruik van het werk waarvoor de toestemming van de auteursrechthebbende niet noodzakelijk is, of die door de auteursrechthebbende uitdrukkelijk zijn toegestaan; in geval van gebruik van het werk in de vorm van een reproductie is de toestemming van de auteursrechthebbende niet noodzakelijk indien reproductie geoorloofd is op grond van een van de beperkingen en restricties van artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29, mits de betrokken lidstaat in zijn rechtsorde zulke beperkingen of restricties heeft opgenomen, en de reproductie binnen de werkingssfeer van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29 valt.

10) Het scannen van gehele krantenartikelen, de daaropvolgende bewerking van de reproductie en het opslaan van een deel van de reproductie, bestaande uit een of meer tekstfragmenten van elf woorden, maken, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, niet een rechtmatig gebruik van het werk in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29 mogelijk, hetwelk plaatsvindt door middel van het uitprinten en het gebruik van deze fragmenten voor de activiteit van de onderneming, te weten het maken van samenvattingen van krantenartikelen, ofschoon de rechthebbende daarvoor geen toestemming heeft verleend.

11) Voor de vaststelling of de tijdelijke reproductiehandelingen zelfstandige economische waarde bezitten in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29, moet worden beoordeeld of er als gevolg van handelingen van voorbijgaande aard rechtstreeks economische voordelen worden behaald.

12) De toename van de efficiëntie voor de gebruiker als gevolg van tijdelijke reproductiehandelingen, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, kan niet in aanmerking worden genomen bij de vaststelling of deze handelingen een zelfstandige economische waarde hebben in de zin van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29.

13) In omstandigheden als die van het hoofdgeding kunnen het scannen van gehele krantenartikelen door een onderneming, de daaropvolgende bewerking van de reproductie, het opslaan en uitprinten van een deel van de reproductie, bestaande uit een of meer tekstfragmenten van elf woorden, zonder toestemming van de rechthebbende, niet worden beschouwd als bepaalde bijzondere gevallen waarin geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van krantenartikelen en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad in de zin van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29.

Lees de conclusie hier.

IEF 7586

De opzegging van de overeenkomst

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10 juli 2008, zaaknr: 105.006.498/01, Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter Bevordering der Pharmacie (KNMP) tegen ID/Farma B.V.

Licenties. Auteursrecht. Merkenrecht. Databankenrecht. ID Farma brengt een elektronisch naslagwerk met gestandaardiseerde apotheek gegevens op de markt, de KOMBI/rom. KNMP (de beroeps- en branche organisatie van apothekers) heeft in 1995 een collectief abonnement en een licentie-overeenkomst afgesloten m.b.t. tot door KNMP voor de KOMBI/rom aan te leveren bestanden. De overeenkomst is door KNMP opgezegd in 2005.

ID/farma betichtte KNMP van auteurs- en merkenrecht inbreuk met haar nieuwe product de KNMP Kennisbank, dat aan de leden van KNMP ter beschikking wordt gesteld, oneerlijke concurrentie en misbruik van machtspositie. Tevens vorderde zij doorlevering van de bestanden op grond van de licentieovereenkomst, alsmede doorlevering van bestanden die niet onder de licentie overeenkomst vallen. De voorzieningenrechter heeft KNMP o.a. veroordeeld ongewijzigd uitvoering te geven aan de (stilzwijgende en schriftelijke) licentieovereenkomst). Het hof oordeelt anders en vernietigt het vonnis waarvan beroep.

Heel kort samengevat (door de data is het bos niet altijd even duidelijk) oordeelt het hof dat er geen sprake is van misbruik van machtspositie door licentieweigering: het auteursrecht KNMP op de ‘G-standaard’, een geneesmiddelenbank, en de WINAp-bestanden levert op zich nog geen machtspositie op en zelfs als er sprake was van een machtspositie maakt KNMP daar geen misbruik van.

Impliciete opzegging licentie door opzegging overeenkomst: opzegging KOMBI/rom-overeenkomst is teven opzegging licentie om bepaalde bestanden via de KOMBI/rom openbaar te maken. Separate opzegging door KNMP van de G-standaard-licentie  is wel vereist, 3 maanden opzegtermijn is redelijk.

Licentiehouder ID/Farma kan niet zelfstandig een verbod tot merkinbreuk vorderen, wat ‘niet weg neemt dat indien KNMP in de KNMP Kennisbank verwijst naar de KOMBI/rom, zij aldus inbreuk op het merk KOMBI/rom maakt’. Geen databankbescherming ID/Farma: de gestelde substantiële investering is onvoldoende onderbouwd, komt in vonnis eerste aanleg ook niet voor).

ID/Farma wordt in de kosten van beide instanties veroordeeld, maar omdat slecht een ondergeschikt deel ‘1019h’-kosten betreft, past het hof het liquidatietarief toe.

Lees het arrest hier (bewerkte versie IEPT). Rechtbank s-Gravenhage, 27 april 2007: IEF 3922.

IEF 7570

Door het cumulatief effect van de vele zoekopdrachten

Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 februari 2009, HA ZA 08-300, Wegener ICT Media B.V. c.s. tegen Innoweb B.V.

Databankenrecht. Nootwaardig vonnis. Nadat de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht eerder (IEF 5132 ) oordeelde dat er wel sprake was van een databank in de zin van de Databankenwet, maar dat geen inbreuk werd gepleegd, oordeelt de Rechtbank Den Haag in een bodemprocedure nu dat de dedicated meta search engine van Gaspedaal.nl wel inbreuk maakt op het databankrecht van AutoTrack.nl, een website met advertenties voor te koop aangeboden auto’s.

"Het cumulatief effect van de vele zoekopdrachten die via Gaspedaal.nl worden uitgevoerd is dat een substantieel deel van de databank van Wegener aan het publiek ter beschikking wordt gesteld." Een samenvatting in citaten:

Databank, substantiële investering: “4.1. Naar het oordeel van de rechtbank is de via AutoTrack.nl gepubliceerde  verzameling van autoadvertenties een databank in de zin van artikel 1 lid 1 sub a van de Databankenwet (hierna: Dw) (…)  Innoweb betwist slechts dat de verkrijging, controle en presentatie van de inhoud van de advertentieverzameling in kwalitatief en kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering. Die betwisting kan geen stand houden in het licht van de vaststaande feiten.

(…) 4.3. Dat de verkrijging, presentatie en controle een substantiële investering van Wegener hebben gevergd wordt bovendien ondersteund door tenminste een deel van de met 150 facturen onderbouwde specificatie van de kosten die Wegener heeft overgelegd en uitgebreid heeft toegelicht. Volgens die specificatie bedraagt de investering in totaal circa vier miljoen euro. Hetgeen Innoweb hier tegenin heeft gebracht, is onvoldoende om het substantiële karakter van de investering van Wegener in twijfel te trekken.”

Opvragen en hergebruiken: “4.9. De rechtbank is met Wegener van oordeel dat de uitvoering van een zoekopdracht moet worden aangemerkt als het opvragen en hergebruiken van een deel van haar databank door Innoweb. In dit verband stelt de rechtbank voorop dat de (Gemeenschaps)wetgever een ruime betekenis heeft willen geven aan de begrippen opvragen en hergebruiken (…)

4.10. De handelingen van de server van Innoweb bij de uitvoering van een zoekopdracht via Gaspedaal.nl vallen onder voornoemde definities.

Vast staat namelijk dat bij de uitvoering van een zoekopdracht gegevens uit de databank van Wegener worden overgebracht op de server van Innoweb. Dat moet gelet op voornoemde definitie worden aangemerkt als het opvragen van een deel van de databank.

Vervolgens stelt de server van Innoweb de opgevraagde gegevens ter beschikking aan de bezoeker van Gaspedaal.nl. Dat moet gelet op voorgaande definitie worden aangemerkt als het hergebruiken van een deel van de databank van Wegener.

Verantwoordelijkheid Innoweb: “4.11. Voornoemde handelingen van de server van Innoweb moeten worden gezien als handelingen van Innoweb. Die handelingen vinden immers plaats op haar server en vormen de kern van de dienst die Innoweb de bezoekers van Gaspedaal.nl aanbiedt. Dat Innoweb die dienst alleen uitvoert op initiatief van de bezoeker en in zoverre passief is, maakt dat niet anders. Voor zover het feit dat het initiatief bij de bezoeker ligt meebrengt dat de bezoeker mede verantwoordelijk is voor de uitvoering van de zoekopdracht, ontslaat dat Innoweb niet van haar eigen verantwoordelijkheid voor die handelingen.”

Hergebruik: “4.12. (…) Innoweb presenteert de gegevens in haar eigen opmaak en combineert die met gegevens uit andere bronnen. Een en ander onderstreept dat het opvragen en hergebruiken (mede) handelingen zijn van Innoweb.”

Publiek toegankelijke databank:  “4.13. Dat de dienst van Innoweb gericht is op ontsluiting van een databank die Wegener zelf aan het publiek ter beschikking heeft gesteld, maakt het voorgaande niet anders. Dat het gaat om een publiek toegankelijke databank impliceert namelijk niet dat iedere verdere openbaarmaking en exploitatie van de databank door derden is toegestaan. (…)”

Substantieel deel: “4.15. De rechtbank is met Innoweb van oordeel dat per zoekopdracht worden vastgesteld of er sprake is van een substantieel deel. (…) Het opvragen en hergebruiken geschiedt dus per zoekopdracht en dus moet ook per zoekopdracht worden vastgesteld of er sprake is van een substantieel deel. Gesteld noch  gebleken is dat de per zoekopdracht opgevraagde en hergebruikte gegevens in kwalitatief en kwantitatief opzicht een substantieel deel van de gehele inhoud van de databank van Wegener vormen.

Cumulatief effect: 4.16. Het betoog van Wegener dat de hiervoor genoemde uitleg van artikel 2 lid 1 sub a Dw de bescherming van databanken illusoir maakt omdat de server van Innoweb dermate veel zoekopdrachten verwerkt dat het resultaat is dat de inhoud van de databank op grote schaal wordt opgevraagd en hergebruikt, is ongegrond.

De Databankenwet biedt namelijk uitdrukkelijk ook bescherming tegen het herhaald en systematisch opvragen en hergebruiken van niet-substantiële delen van de inhoud van de databank. Daarvoor bestaat een aparte bepaling, te weten artikel 2 lid 1 sub b Dw. Die bepaling beoogt bescherming te bieden tegen handelingen die door hun repetitieve en systematische karakter als cumulatief effect hebben dat een substantieel deel van een databank wordt gereconstrueerd of aan het publiek ter beschikking wordt gesteld (zie Hill-arrest, r.o. 89). Dat zijn exact de handelingen die Wegener Innoweb verwijt. Vanuit wetsystematisch oogpunt zou het daarom onjuist zijn om dergelijk handelen te kwalificeren als opvragen en hergebruiken van een substantieel deel en niet-substantiële delen

(…) 4.18. In dit verband stelt de rechtbank voorop dat het Hof van Justitie artikel 7 lid 5 van de Databankenrichtlijn (96/9/EG), waarop artikel 2 lid 1 sub b Dw is gebaseerd, als volgt heeft uitgelegd (…)  Het gaat er dus om of de door Innoweb verwerkte zoekopdrachten als cumulatief effect hebben dat Innoweb een substantieel deel van de databank van Wegener reconstrueert of aan het publiek ter beschikking stelt.

4.19. Van een reconstructie van een substantieel deel van de databank van Wegener is geen sprake. (…) Het herhaalde opvragen van niet-substantiële delen cumuleert dus nooit in de reconstructie van de gehele inhoud of een substantieel deel van de databank van Wegener. Daarom moet worden geconcludeerd dat de handelingen van Innoweb wat betreft het opvragen niet in strijd zijn met de normale exploitatie van de databank een geen ongerechtvaardigde schade toebrengen aan de rechtmatige belangen van Wegener.

4.20. Het ligt anders voor het hergebruik van de databank. Naar het oordeel van de rechtbank is het cumulatief effect van de vele zoekopdrachten die via Gaspedaal.nl worden uitgevoerd namelijk wel dat een substantieel deel van de databank van Wegener aan het publiek ter beschikking wordt gesteld.

(…) Gelet daarop moet worden geconcludeerd dat het deel van de databank dat Innoweb aan het publiek ter beschikking stelt, een substantiële investering vertegenwoordigt. Voor zover dat deel niet reeds in kwantitatief opzicht een substantieel deel vormt, is dus in ieder geval sprake van een substantieel deel in kwalitatief opzicht.

4.21. Het verweer van Innoweb dat alleen sprake kan zijn van een inbreuk op het databankenrecht als de elementen van de databank in hun geheel worden overgenomen, vindt geen steun in het recht. De wet en richtlijn bieden uitdrukkelijk ook bescherming tegen het opvragen en hergebruiken van een deel van de inhoud van de databank. Niet valt in te zien waarom dat geen betrekking zou hebben op opvragen en hergebruiken van een deel van de inhoud van de elementen. Een andere uitleg zou bovendien meebrengen dat het databankenrecht eenvoudig zou kunnen worden omzeild door per element slechts een klein deel niet op te vragen en her te gebruiken.

4.22. Uit het feit dat Innoweb door het cumulatief effect van de vele zoekopdrachten via Gaspedaal.nl een substantieel deel van de databank van Wegener aan het publiek ter beschikking stelt, volgt dat het handelen van Innoweb ernstige schade toebrengt aan de investering van Wegener (zie de laatste zin van het in r.o. 4.18 opgenomen citaat uit het Hill-arrest). (…)

Niet schadelijk, maar juist voordelig: “4.23. Ook het betoog van Innoweb dat Gaspedaal.nl niet schadelijk, maar juist voordelig is voor Wegener omdat Innoweb bezoekers van Gaspedaal.nl doorleidt naar Autotrack.nl, en aldus ook nieuwe bezoekers naar Autotrack.nl trekt en extra internetverkeer voor Autotrack.nl genereert, treft geen doel. Gegeven het feit dat het vele hergebruik van de databank erin resulteert dat een substantieel deel van de databank aan het publiek ter beschikking wordt gesteld, is het aan Wegener om te bepalen of de eventuele voordelen van het hergebruik opwegen tegen de nadelen en of het hergebruik is toegestaan. 

4.24. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat Innoweb met Gaspedaal.nl inbreuk maakt op het databankenrecht van Wegener.”

1019h Proceskosten: “4.27. (…) De tarieven geven een indicatie van het maximale bedrag dat door de bank genomen als redelijk en evenredig kan worden aangemerkt. Een aanspraak op het indicatietarief bestaat dus alleen indien voldoende onderbouwd wordt gesteld dat ten minste die kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Aan die eis heeft Wegener niet voldaan. 

4.28. Wegener heeft slechts een afschrift van een emailbericht aan de advocaat van Innoweb overgelegd. Daarin worden een aantal werkzaamheden en afgeronde bedragen genoemd (bijvoorbeeld: “Bestuderen en opzoeken stukken: circa 4.000 Euro”). Dat voldoet niet aan de eis, genoemd in de toelichting op de indicatietarieven, dat in ieder geval verwacht mag worden dat gedetailleerd opgave wordt gedaan van het uurtarief, het aantal gewerkte uren, met een concrete omschrijving van de werkzaamheden. Daarom zullen de proceskosten als volgt worden begroot conform het liquidatietarief.”

Lees het vonnis hier. Vzr. Rechtbank Utrecht, 21 november 2007: IEF 5132. Noot Dirk Visser bij Rb. Utrecht: IEF 5551, reactie Wim Maas, IEF 5595.

IEF 7500

Verbod van vernietiging

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 9 januari 2009, KG ZA 09-25 SP/EB, Telfort B.V. tegen XB Managed Services B.V. (met dank aan Thomas Conijn, De Brauw Blackstone Westbroek)

Databankenrecht, althans recht op een databank. Stukgelopen samenwerking. Na het opzeggen van een migratieovereenkomst stelt XB een belangrijk deel van de klantenadministratie van een dochteronderneming van eiser Telfort ‘op te schonen’, indien Telfort geen gebruik zou maken van een offerte voor de export van deze gegevens naar Telfort. Daarnaast weigert XB mee te werken aan de verhuizing van een domeinnaam. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van Telfort toen en oordeelt dat de databank niet mag worden vernietigd. Uitwerking van een kop-staart vonnis van 9 januari jl.

“5.2. Blijkens het bepaalde in artikel 12.1 van de Overeenkomst is Telfort eigenaar van de Databank. Vernietiging van deze Databank zou een onrechtmatige daad opleveren. XB heeft ter zitting aangevoerd dat een veroordeling niet nodig is, omdat zij niet voornemens is de Databank te vernietigen. De enkele omstandigheid dat de aangesprokene toezegt een bepaalde handeling niet (meer) te zullen plegen, behoeft de rechter echter niet te beletten een verbod tot het plegen van zodanige handeling op te leggen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7432

Flankerende (aan)duidingen

Gerechtshof Leeuwarden, 9 december 2008,  LJN: BG6638, Ingenieursbureau Ir. (persoonsnaam) B.V. tegen DVJ Infra en Milieu BV,

Geen auteursrecht op offertes. Geen geschriftenbescherming, geen databankbescherming en geen onrechtmatige daad. Appellant verwijt geïntimeerde dat deze, zonder haar toestemming, in haar rapportage van 30 augustus 2005 passages heeft overgenomen uit de offertes van appellant. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Auteursrecht: “6. Het hof onderschrijft volledig hetgeen de rechtbank onder 5 van het bestreden vonnis heeft overwogen ter motivering van haar verwerping van deze grondslag. De kern daarvan is dat de passages in de offertes die DVJ in haar rapportage heeft overgenomen, overwegend objectieve historische en technische feiten bevatten, waarvan de beschrijving uitsluitend functioneel en zakelijk van aard is. Die passages missen derhalve het creatieve element dat is vereist om te kunnen spreken van een werk dat een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Noch in de toelichting op grief II, die zich richt tegen deze rechtsoverweging, noch in de overige inhoud van de stukken ziet het hof enig aanknopingspunt om hierover anders te oordelen. Dit geldt in het bijzonder voor het gestelde gebruik van korte zinnen en "flankerende (aan)duidingen". Ook het enkele feit dat de offertes het resultaat zijn van menselijk werk is ongenoegzaam voor het oordeel dat sprake is van een werk dat een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Het gestelde omtrent evaluatie en interpretatie van historische gegevens is verder niet onderbouwd en te vaag om tot een ander oordeel te komen. Voor zover het bewijsaanbod van appellant hierop betrekking heeft, wordt het dan ook gepasseerd."

Geschriftenbescherming:  “7. Ook hier onderschrijft het hof volledig de motivering van de rechtbank, zoals deze blijkt uit rechtsoverwegingen 6 tot en met 10 van het bestreden vonnis. De kern daarvan is dat gesteld noch gebleken is dat de offertes zijn geopenbaard, terwijl voorts hun bestemming ook niet was om geopenbaard te worden maar om tussen twee partijen te worden gehanteerd. Noch in de toelichting op grief III, die zich (mede) richt tegen deze rechtsoverweging, noch in de overige inhoud van de stukken ziet het hof enig aanknopingspunt om hierover anders te oordelen. Dit geldt in de eerste plaats voor het gestelde omtrent openbaarmaking in besloten kring. Niet onderbouwd is immers dat daarvan sprake is geweest. Het enkele feit dat de offertes door garagebedrijf aan DVJ ter hand zijn gesteld, zoals appellant stelt, is onvoldoende om daartoe te kunnen concluderen. Ook de stelling van appellant dat het vooronderzoek door belanghebbenden krachtens de Wet openbaarheid van bestuur of het Verdrag van Aarhus in voorkomende gevallen zou kunnen worden opgevraagd, dan wel dat deze gegevens op grond van de Wet bodembescherming in voorkomende gevallen dienen te worden overgelegd, brengt het hof - wat er zij van de juistheid van deze stelling - niet op een andere opvatting. Ook al zou dit alles juist zijn en ook al zou dit in casu niet alleen gelden voor de rapportage van DVJ maar ook voor de niet aanvaarde offertes van appellant, dan wil dat immers nog niet zeggen dat die offertes zijn bestemd om openbaar te worden gemaakt. Hun bestemming was - hoe dan ook - om aan garagebedrijf een onderbouwd voorstel over te brengen tot uitvoering van een bodemonderzoek. Een op openbaarheid gerichte bedoeling valt daar niet in te ontwaren.

Databankenrecht: “9. Volgens de meer subsidiaire stellingname van appellant, zoals toegelicht in grief III, is haar rapportage (het hof: de offertes) een verzameling van gegevens ten aanzien van de bodemgesteldheid van het bedrijventerrein van garagebedrijf, die systematisch geordend en toegankelijk zijn en die een substantiële investering van appellant hebben gevergd. Voorts stelt zij dat DVJ zonder haar toestemming "het relevantste en substantieelste deel" van de verzameling van de databank heeft geëxploiteerd. DVJ heeft een en ander bestreden.

10. Het hof stelt vast dat de offertes een doorlopende tekst bevatten, waarin onder meer informatie is terug te vinden over de onderzoekslocatie, de historische activiteiten op die locatie en een eerder onderzoek in 1990. Deze tekst is summierlijk in kopjes onderverdeeld. Van een systematische ordening van gegevens over de bodemgesteldheid, zoals appellant stelt, is geen sprake, laat staan dat deze gegevens afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk zijn gemaakt. De kosten voor het vergaren, controleren en presenteren van deze informatie heeft appellant zelf begroot op € 567,92. Hoewel uit de richtlijn en de wet niet duidelijk wordt wat precies substantieel is en wat niet, is het naar het oordeel van het hof evident dat een investering waarvoor een bedrag in deze orde van grootte in rekening wordt gebracht, niet als substantieel kan worden aangemerkt. De stelling van appellant dat niet alleen naar deze kosten moet worden gekeken maar ook naar het verdere gebruik van de databank, acht het hof onbegrijpelijk, nu niet tevens wordt gesteld dat en welke verdere investeringen daarmee gemoeid gaan. Op grond van dit alles concludeert het hof dat geen sprake is van een beschermde databank in de zin van de Databankenwet.”

Onrechtmatige daad: “11. Naar het oordeel van het hof heeft appellant de meest subsidiaire grondslag, zoals naar voren gebracht in de toelichting op grief III, niet of nauwelijks feitelijk onderbouwd. Dit lag wel op haar weg. Anders dan appellant ingang tracht te doen vinden, levert namelijk het enkele feit dat DVJ in haar rapportage passages heeft overgenomen uit de offertes van appellant, die blijkens het vorenstaande niet voldoen aan de materiële voorwaarden voor bescherming krachtens de Auteurswet of de Databankenwet, niet zonder meer een schending op van een volgens ongeschreven recht door DVJ jegens appellant in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm. Blijkens de rechtspraak (zie o.a HR 27 juni 1986, NJ 1987/191, HR 20 november 1987, NJ 1988/311, HR 23 oktober 1987, NJ 1988/310, HR 23 mei 2003, NJ 2003/494) moet hier terughoudendheid worden betracht. Onrechtmatigheid kan in beginsel slechts worden aangenomen indien wordt geprofiteerd van een prestatie die van dien aard is dat die op één lijn valt te stellen met prestaties die wel (door middel van een absoluut recht van intellectueel eigendom) zijn beschermd, of in geval van andere bijkomende omstandigheden. Gesteld noch gebleken is dat deze uitzonderingen zich hier voordoen.”

Lees het arrest hier.

IEF 7269

Feitelijk belang

Howards HomeRechtbank ’s-Gravenhage,  5 november 2008, HA ZA 08-2892, AD Nieuwsmedia B.V. tegen Uitgeversmaatschappij De Telegraaf B.V. c.s en tegen Knowledge Exchange B.V. .

Vonnis in voegingsincident. Knipseldienst HowardsHome heeft feitelijk belang bij voeging in geschil over gebruik nieuwsberichten. Bevel tot pleidooi tevens comparitie van partijen.

Het AD vordert in de hoofdzaak, kort gezegd, een verklaring voor recht dat De Telegraaf inbreuk maakt op haar auteurs- en databankrechten door het weergeven op haar website regioselect.nl en in haar elektronische nieuwsbrief van (een gedeelte van) regionale en lokale nieuwsberichten in de vorm van (rechtstreekse) deeplinks naar het betreffende nieuwsberichten op de website met domeinnaam ad.nl.

In dit incident vordert knipseldient HowardsHome voeging aan de zijde van de Telegraaf. Zij stelt belang te hebben bij afwijzing van de vorderingen van AD, omdat zij een bedrijf is dat in opdracht van derden, waaronder De Telegraaf, relevante nieuwsberichten die in online media zijn verschenen met een geavanceerde zoekmachine zoekt en opdrachtgevers verwijzingen naar deze berichten aanbiedt en omdat (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen grote consequenties kan hebben voor haar aansprakelijkheid en bedrijfsvoering. De vordering wordt toegewezen.

“4.1. Een derde kan voeging in de zin van artikel 217 Rv vorderen, indien hij feitelijk belang heeft bij de voeging in verband met de juridische of feitelijke gevolgen die hij mogelijk van het vonnis in de procedure tussen partijen zal ondervinden. Gelet op haar werkzaamheden heeft HowardsHome belang om zich te voegen aan de zijde van De Telegraaf. De rechtbank merkt op dat wet geen aanknopingspunten biedt om aan de toewijzing van de vordering tot voeging nadere voorwaarden te verbinden, zoals een hoofdelijke veroordeling in de proceskosten die samenhangen met de voeging van HowardsHome. Evenzo biedt de wet geen aanknopingspunten voor een gedeeltelijke voeging des dat deze wordt toegestaan wat betreft de hoofdzaak en wordt geweigerd wat betreft de tevens gevorderde voorlopige voorziening. De incidentele vordering tot voeging zal onverkort en zonder nadere voorwaarden worden toegewezen.”

Lees het vonnis hier.